KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Karei
De vorige weken heb ik jelui op deze plaats
telkens wat verteld over ons mooie Zuid-Lim
burg en speciaal over dot aardige plaatsje Val
kenburg, dat daar zoo liefelijk en schilderach
tig gelegen is aan het mooie Geuldal. Zooals
je v/eet is dc Geul een zijriviertje van do Maas,
zooals cr zooveel van die kleine stroompjes
zijn. Maar dc Geul is juist zoo bekend, omdat
het dal van dit riviertje uitmunt door zijn
prachtige ligging. Langs een gTOOt gedeelte
van dc Geul kan je alleraardigste wandelingen
maken vlak langs het water. En zoo nu en
dan zijn daar leuke watervalletjes, die 7.00
bruischen en schuimen, dat het water je om
de ooren spat. Het Geuldal is vrij smal. Aan
dc eene zijde dc rivier en aan den anderen
kant de vrij steile rotsen, die zich soms tien
tallen meters hoog verheffen. In die rotsen
waren vroeger woningen gemaakt, maar
die zijn tegenwoordig vrijwel heclcmaal
in verval. Alleen dc overblijfselen zijn nog
zichtbaar. Maar nu herinner ik me ineens, dat
ik jelui beloofd heb wat te vertellen over dc
grotten, die zich in die rotsen bevinden en die
voor het publiek toegankelijk zijn. Dat zal ik
echter nog een week uitstellen, omdat ons
nichtje leesgraag" me gevraagd heeft om
hier ook wat over Limburg te vertellen. Daar
om zal ik dc verder© ruimte maar aan haar
afstaan. De volgende weck vertel ik dan wel
weer verder.
Leesgraag heeft over Limburg een versje ge
maakt. Het heet
GROET AAN LIMBURG
„Limburg is ons Vaderland"
Heet het in het lied,
Limburg, 'k schaam mij dat ik 't zeg
„*k Kende je nog niet 1"
Tc Ben er nu een tijd geweest,
Tc Ken je nu zóó goed
Dat Tc hoop jo weer te zien,
Dus geen afscheidsgroet
Tc Ken je met je fiere Maas,
Stroom^nd langs Maastricht
*k Ken je met je Jcker-klein
Kronk-lend, lachend, fijn
'k Ken je Geul met 't mooie dal,
Wat genoot ik daar I
Limburg, Tc hoop je weer te zien
Liefst reeds 't volgend jaar
RAADSELS
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels waren
I. Echo of Radio.
II. Dag, blad, Dagblad.
Do prijs is gewonnen door Wildzang die
haar Maandag aan ons bureau kan komen af
halen
NIEUWE RAADSELS.
I. Het geheel is een spreekwoord van 4
woorden en 31 letters.
T, 6, 10, 28, 20, 17 is een uurwerk, dat
vooral 's ochtends nuttig is bij 't opstaan.
II, 2, 16, 4, 18, 9, 12, 2, 15 19 7 wor-den
als zij goed zijn, nagevolgd.
25, 23, 27, 7 zit aan dc voet.
8, 15, 13, 22, 30, 31 doen meestal pijn.
29, 3, 9, 24 is oen jongens naam cn ook een
ander woord voor dapper.
26, 2, 11 is een dames klccdingstuk.
(Ingcz. door Rozenknop).
X
X
X
X
X
X X X X X X X X X X
X
X
X
X
X
Op dc kruisjeslijnen een gedeelte van ons
land, dat bekend is om zijn natuurschoon en
waarover den laatsten tijd nog al geschreven is.
Op de'lste lij een medeklinker.
Op de 2de rij is geen broer.
Op de 5de rij wat jelui me allemaal iedere
week moeten sturen.
Op de 4de rij loopen voor een begrafenis.
Op dc 5de rij geeft een violist.
Op de 6de rij het gevraagde woord.
Op de 7de rij een ander woord voor „leger
Op dc 8ste rij een brug dicht bij de stad
over een bekende rivier.
Op de 9de rij vindt men op vele kerkge-
b ouwen.
Op de 10de rij iets, dat de boeren veel eten.
Op die 11de rij een medeklinker.
VOOR DE NICHTJES.
Na een lange vacantie zullen wc don einde
lijk weer eens beginnen met onze hondwerkjes.
Maar alvorens ik jelui een handwerkje opgeef
zal ik eerst even op een vraag van een van dc
nichtjes antwoorden, n.l. hoe borstplaat ge
maakt moet worden. Ik geloof dat ik dit al
eens eerder verteld heb, maar ik wil t daar
om nog wel eens herhalen.
Ecist moet een hoeveelheid suiker, vermengd
met een weinig chocolade en een klein beetje
njclk of water, in een pannetje op 't vuur ge
zet worden Dit mengsel moet dan or.dcr voort
durend roeren aan de kook gebracht, worden.
Op een laag vuurtje moet alles zachtjes door
blijven koken, (ook weer onder voortdurend
roeren) totdat 't mengsel, als we de lepel er
even uithalen, eraan blijft kleven. Ook kunnen
we. "t probeeren, door een klein beetje op een
schoteltje te doen; wordt dat dan na een klein
poosje hard, dan is 't klaar om in de ringen
gegoten tc worden. Deze ringen moeten echter
vooraf met boter zijn bestreken, als ook een
zinken plaat, waarop de ringen gelegd worden.
Dit is om te voorkomen, dat dc borstplaat aan
6© ringen vast blijft kleven. Indien de borst
plaat afgekoeld is kunnen de ringen pas ver
wijderd werden.
Inplants van chocolade kan de suiker na
tuurlijk ook heel goed met iets ander vermengd
worden, b.v. verschillende soorten essence, dit
laat ik natuurlijk aan jelui over.
Verder zal ik jelui dan eens een gebreid
kleedje opgeven, wat een sterpatroon moet
worden We beginnen dan met 't opzetten van
9 steken op drie naalden, dus op iedere naald
3 steken. 1c toer rechtbreien. 2e toer telkens
T recht, - omslaan. 3e toer heelemaal recht
(Verder moeten alle oneven toeren r«cht ge
breid worden). 4c toer2e recht, omslaan, 2
recht, omslaan, enz. 6e toer3 recht, om
slaan. 8e toer: 4c recht, omslaan. 10e toer:
5 recht, omslaan, 12e toer: 6 recht, omslaan,
14c toer: 7 recht, omsl. 16e toer: 8 recht, omsl.
18e toer9 recht, omslaan. 20e toer 10
recht, omslaan. 22e toer: 9 recht, omslaan,
overhalen (d. i .1 steek afhalen, 1 steek breien
cn de afgehaalde steek over die gebreide steek
halen), omslaan en dan weer opnieuw 9 recht,
omslaan, overhalen, omslaan, enz. 24e toer
8 recht, omslaan, overhalen, omslaan, over
halen, omslaan, enz. 26c toer7 recht, om
slaan, overhalen, omslaan, overhalen, omslaan,
overhalen, omslaan, enz. 28e toer6 recht,
omslaan en \erder 4 X overhalen omslaan,
enz. 30e toer5 recht, omslaan, 5 X over
halen, omslaan. 32e toer: 4 recht, omslaan,
6 X overhalen, omslaan. 34e toer: 3 recht,
omslaan, 7 X overhalen, omslaan. 36e toer
2 recht, omslaan, 8 X overhalen, omslaan. 38e
toerT recht, omslaan, 9 X overhalen, om
slaan. 40e toer10 X omslaan, overhalen.
42e toer :e10 X omslaan, minderen (d. i. twee
steken tezamen breien). 44e toer10 X over
halen, omslaan. 46e toerweer TO X over
halen, omslaan. 48e toer10 X omslaan,
minderen. 50e toer en 51e toer als 48e toer.
53e en 54e toerrecht breien.
Dan gaan Yve afhaken en wel 1 vaste op 2
breisteken ,tusschen iedere vaste haken we 3
lossen. Het kleedje is hiermee dan af. Ik
wensch jelui veel succes er mee.
TANTE BETS.
OPSTEL VAN DEN WEDSTRIJD.
„EEN MAANDJE AAN ZEE".
Vorige jaar zijn we met z'n allen naar IJmui-
den geweest. We hadden een huis dicht bij de
sluizen dus het was wel leuk als er een schip
in de sluizen was; dan was het hollen, wie
't eerst er was.
Eens stonden we weer naar zoo'n groote
boot te kijken en keken naar een paar officie
ren die met een klein aapje speelden. We ke
ken cn wat ziet moedor daar I Daar stond
een Oom van me, we keken en keken en kre
gen hoe langer hoe meer zekerheid.
M'n moeder riep 'cn zieterstond herkende
Oom ors. Hij stapte van boord en kwam even
praten, maar spoedig, moest lvij weer op het
schip terug. Ook waren de hoogovens erg- in
teressant. 's Avonds dat gloedrood; 't was net
als in een sprookje. Ook de talrijke lichten
dde 's avonds langs het kanaal brandden en
de vuurtoren die 's avonds ronddraait vonden
we erg mooi f
Bijna ioderen dug gingen wc naar zee cn
baadden dan. We zijn ook eens op den pier
geweest en we hebben dear een kabbeljauw
zien vangen met mosselen. Hot was nog al
stormachtig weer en telkens spotte er water
over de pier. Vader had gezegd als er een
golf over de pier sloeg moest ik me aan de
rails vasthouden, dit knoopte ik goed in mijn
oor. Den eersten keer toen ik een spatje wa
ter voelde bukte ik mij en greep naar de rails.
Wat werd ik uitgelachen 1
Zonder verdere ongevallen kwamen we spoe
dig aun het einde der pier.
's Morgens gingen we wel eens naar de visch-
hallen, de grootste van Europa. Veel visschen
hebben we daar gezien kabeljauw, schelvisch,
pieterman, toner, bot, tarbot, heilbot, schol,
makreel, enz. Een paar keer hebben we ook
haaien en tonijnen gezien. Dat zijn echte visch-
dieven, daarom worden ze door de stoomtraw
lers gedood, het leken net geslachte varkens
en ze wogen wel 5 a 6 honderd pond I
In Holland houden de menschen niet bijzon
der van haaienvleesch en daarom wordt deze
visch naar België verzonden.
De verschillende visschen worden heel zorg
vuldig in manden met ijs verpakt, 's Avonds
kwamen de trawlers en botters, volgeladen met
visch, die dan 's nachts gelost worden. Eens
waren we ook met een tante en toen zogen wc
een. kreeft aan een touwtje bij een man. M'n
tante vroeg naar den prijs, moor die viel haar
niet mee. De man vroeg er 5 voor, dat was
dus wel wat veel 1 Wij vonden het nogal grie
zelig en begrepen maar niet hoe zoo'n kreeft
werd gekookt. Tante legde dit ons echter uit,
't was nogal eenvoudigmen legt de kreeft in
een pan met water op het wur en wacht diet
hij gaar is. Ook geen pretje voor zoo'n berst!!!
Zoo hebben we dus in IJmuiden veel gezien
en genoten. En we hadden geen van allen spijt,
dat we. daar onze vacantie door gebracht hnd-
den.
(Ingcz. door Pannckoek.)
JANTJE IN ARTIS.
Klein Jantje ging met Pa en Ma
Een "keer naar Artis toe.
Jc snapt, hoe blij klein Jantje was
En ook zijn Pa cn Moe.
Zo gingen met de tram erheen
Dat was een heelc pret I
Klein Jantje koek z'n oogen uit.
Verlangde niets naar bed.
Bij Artis kochten Pa en Ma
Veel kaakjes en veel fruit.
Zoo ging men toen 't hekje door,
Beloan met groote buit.
„Dog Lorre", zei de kleine Jan,
En aaide cn krauwde hem,
„Zinj? jij mMar eens 'n héél mooi lied
Je hebt zoo'n mooi- stem
„Zoo Leeuwtjelicf, hoe gaat 't jou
Wat kijk jc treurig, man I
Wil jij van mij een stukje broed
Of houd jc daar niet van
Toep ging hij naar dc olifant
Diens vrouw was vreeslijk boos
„Kom" zei klein Jantje „zoen 't man: af
Dot doet mijn Paps altoos I"
Toen zag, klein Jan, een buffel staan
„Wel, wel, wat ben jij groot
Jij kon wel 'n zuk vol kaakjes op.
Maar geef mij eerst een poot I"
Voor 't laatst ging 't naar de vijvers to»
Wat was dat een plezier f
Daar zag hij, eenden, zwanen, ja
En menig wildvreemd dier.
Daar was ook dc Heer Ooievaar
Jon riep toen heel verblijd.
„Zeg ooievaartje, 'k wou eer* zus
Brcn me 'r eentje mettertijd
De ooievaar zei niet heel veel,
Keek heel gewichtig rond.
Maar Jantje kreeg 'n zusje, hoor.
Heel lief cn heel gezond I
)Ingrzondcn door Leesgraag.)
Ons Portret.
Wij laten ons portretje maken.
Ik en mijn lièvTmgspopje Gré,
Moes wil het dan aan Oma zenden,
Die woont ver weg heel over zee!
Hoe lief staat Greelje 't blauwe jurkje,
Heel netjes kamde ik haar haar
En i k dacht, dat 'k haar wel wat pijn
deed,
Maar z ij was zoet en lachte maar.
Ik wou mijn nieuwe zijden jurk en
De schoenen met de gespen aan.
Maar Moeder zei: Het liefst ziet Oma
Je heel gewoon op 't kiekje staan.
En Moes beloofde mij een koekje,
Als ik heel even rustig stond.
Klein Greetje, als jij stil blijft zitten,
Krijg jij een kusje op je mond
A
Alpenssgen.
1.
De Poppen van den Latemar-Bcrg.
Tegenover den Rozentuin ziet men langs
de helling van den Latemnr-berg allerlei
zeer fijne vertakkingen in den rotswand.
Deze worden de „Poppenschaor" genoemd
en \an haar heeft men mij de volgende
sage verhaald:
In een eenzaam woud, niet ver van een
bergpas, zaten op zekeien dag verscheiden
herderinnetjes bij elkaar, toen er op eens
een man aankwam, die haar mededeelde,
dat hij op die plek zijn mes verloren had.
De kinderen verzekerden hem echter, dat
zij niets gevonden hadden, maar begonnen
onmiddellijk te zoeken.
Maar al zochten zij ook nog zoo ijverig,
nergens konden zij het mes vinden.
Intusschen was de zon achter de bergen
ondergegaan en werden beneden in het
dal de klokken geluid. De kinderen moesten
nu het aan hun hoede toevertrouwde vee
verzamelen en de oude man verwijderde
zich in de richting van den Latemarberg.
Toen de kinderen met hun vee op den
terugweg waren, ontdekten zij in het gras
plotseling echter iets glimmends. Het oud
ste meisje, de twaalf-jarige Menega, snel
de er heen en kijk: tusschen de bloemen
lag een fraai, verguld mes
Het glimmende voorwerp werd algemeen
bewonderd, tot Menega zei, dat zij vlug
terug wilde loopen, om den ouden man nog
in te halen en hem het mes terug te geven.
De anderen zouden dan het vee naar huis
drijven.
Zoo vlug als het mèisje langs het steile
bergpad loopen kon, ging zij dus weder
terug en haalde na cenigen tijd den ouden
man in. Deze was heel blij, dat hij zijn mes
terug had en beloofde de eerlijke vindster
wat te zullen schenken. Zij moest zelve
maar zeggen, wat zij het liefste had.
Menega werd er verlegen onder, maai
kon eindelijk toch spreken en wenschte
een mooie pop.
„Goed,'' zei de oude man nu. „Kom mor
gen dan maar met de andere kinderen, die
bij je waren, hierheen, dan zal ik jullie een
fraaie poppenschaar laten' zien en kunnen
jullie de mooiste uitkiezen. Nu is het daar
voor te laat en moet je gauw naar huis
gaan."
Het meisje zei, dat zij stellig komen zou,
wenschte den ouden man goeden avond en
liep weer vlug naar beneden. Teen het pad
over een beekje leidde, stond op het brug
getje een vreemde vrouw. Menega schrik
te hevig, maar de vrouw beantwoordde den
schuchteren groet van het kind heel vrien
delijk en knoopte een gesprek met haar
aan. Het duurde nu niet lang meer, of
Menega had verteld, wat haar zoo juist
overkomen was.
"O, jij gelukskindriep de vreemde
vrouw uit. „De oude man, van wien je
spreekt, is schatrijk en woont op den Late-
mar-berg. Wonderbare schatten heeft hij,
ook poppen, en in groote verscheidenheid:
sommige dragen roode, witte, gele, rose en
blauwe zijden kleeren. andere» hehhfn zelfs
parelsnoeien om den hals en gouden kronen
op het hoofd. Als hij morgen dus alleen de
poppen in de zijden kleeren vertoont, moet
je daarmee niet tevreden zijn, maar zeg
gen:
Poppen van steen met je fraai zijden
kleeren,
Blijf op den Lutemar-bergWij
begeeren
Jullie vast niet en wij zullen je leeren
Je met den rug naar den bergwand te
keeren
Dan zal de gierige, oude man zijn kost
baarste poppen wel voor den dag halen.
Vergeet het rijmpje dus vooral niet
Na deze woorden verdween de vrouw
plotseling en liep het meisje verder.
Den volgenden, dag begaven Menega en
de andere herderinnetjes zich vol verwacht
ting naar den berg om te zien, of de cude
man zijn belofte houden zou.
Toen z-j de afgesproken plaats, bereikt
hadden, daar waar Menega den vorigert
avond afscheid van den ouden man geno
men had, hoorden zij hoog boven zich een
vreemd geruisch. De kinderen keken op
en zagen, hoe de bergwand openging en er
een eindeloos lange rij poppen uit te voor
schijn trad, die zich op een langen uitloo-
per van den berg naast elkaar opstelden.
Alle poppen droegen zijden kleeren, roode,
witte, gele, rose en blauwe.
Stom van verbazing en bewondering
keken de kinderen naar dit zeldzame
schouwspel. Alleen Menega's gezichtje
had een ontevreden uitdrukking en na eert
poosje zei het meisje de regels op, die de
vreemde vrouw haar geleerd had.
Plotseling ging er een fluiten en suizen
door den berg, terwijl uit de lager gelegen
bosschen een luid hoongelach opsteeg. D e
poppen waren versteend! Ver
schrikt snelden de kinderen den berg af en
stonden niet eerder stil, vóór zij thuis ge
komen waren.
Nog heden ten dage kan men de prach
tig gekleurde zijden kleeren der verschil
lende poppen in de zon zien glinsteren.
September.
September was de zoon van Vader Tijd
en Moeder Aarde, die in leeftijd op Juli en
Augustus volgde. Plagend noemden deze
tweelingbroers hem wel eens „het toegiftje"
en beschouwden zij September, het kleine
broertje, op wien ze moesten passen, als
een lastig aanhangsel.
Heel vriendelijk was dat natuurlijk niet,
maar jongens zeggen de dingen gewoon
lijk precies, zooals zij er over denken en de
Zomerbroers beschouwden September nu
eenmaal els het toegiftje op den Zomer.
Nu moet je echter niet denken, dat al
plaagden ze September we] eens, zij niet
heel veel hielden van het broertje, dat op
hen volgde. Het tegendeel is waar en als
een vreemde iemand buiten de familie
het wagen zou September eenig leed te
doen, dan zouden zij hem dat wel dadelijk
netjes afgeleerd hebberv Wie met Septem
ber te doen had, kreeg het met de tweelin
gen aan den stok. Dat was al even zeker,
als twee maal twee vier is. En wanneer Sep
tember dan door de hulp van Juli en Augus
tus dankbaar gestemd was tegen die twee,
kon hij dien bijnaam wel velen en moest
hij eigenlijk erkennen, dat zij gelijk hadden:
hij was nu eenmaal het toegiftje op den Zo
mer. Wat werden de avonden al kort en
de vacanties waren immers ook reeds voor
bij Zelfs de vogeltjes dachten er niet meer
aan te zingen, zooals zij zoo heerlijk 'ge
daan hadden in den voorzomer.
„Maar," had September in zichzelf ge
zegd, „al ben ik dan maar een toegiftje,
daarom hoef ik nog geen knorrig gezicht te
zetten en kan ik net zoo goed lachen en
VTOolijk zijn als de anderen."
En kijk, toen September dit eenmaal be
dacht had, werd het zijn lust en zijn leven
zonnigheid om zich heen te verspreiden.
Dat bleef natuurlijk niet onopgemerkt.
Wie is er nu ongevoelig voor de zon, en al
les wat bij haar behoort? September was
weldra zóó bemind, dat de meeste men
schen en er wraren er heel wat, die dit
beweerden! hem de mooiste en aange-
naamste maand van het jaar vonden. En
zij, die door allerlei omstandigheden in de
eigenlijke zomermaanden niet van huis
hadden kunnen gaan en genoodzaakt wa
ren hun vacantie in September te nemen,
genoten soms veel meer dan degenen, die
in Juli en Augustus maar al te dikwijls met
een nat pak thuis waren gekomen. (Vooral
in den afgeloopen zomer!).
Als men September gevraagd zou heb
ben, met wie van de broers en zusjes hij
het beste overweg kon, zou hij zonder zich
ook maar één oogenblik te bedenken geant
woord hebben:
„Met October natuurlijk! Wij hébben zoo
ongeveer dezelfde liefhebberijen."
Ja, September had een groote vereering
voor zijn jonger broertje October, dien
schilder bij uitnemendheid. Was het ook
niet verbazend knap, dat hij de bladeren der
boomen zoo fraai kleuren kon, dat de men
schen er in stille bewondering naar konden
kijken?
Daar ik jullie vandaag echter over Sep
tember wilde vertellen, zullen we het dus
nog niet over October hebben, al beloof ik
je, dat we dien knappen schilder ook nog
eens tot onderwerp van ons gesprek zullen
maken.
October was heel blij,.dat September hem
helpen wilde, want de arbeid, welke elk
jaar weer opnieuw op October wachtte, was
zóó groot en zóó veel omvattend, dat de
arme knaap stellig niet klaar gekomen zou
zijn, als September hem niet geholpen had.
Tot groote vreugde van September mocht
deze den wildenwingerd zonder eenige hulp
van zijn broer kleuren. En hij .deed het
werkelijk keurig. Als Augustus hem zijn
gang liet gaan, begon hij al vroeg een smal
rood randje langs dé scherp-gepuntè bla
deren te teekenen, om als het weer «vat
verder in den tijd was, de, bladeren heele
maal rood te verven, schitterend rood, zoo
als alleen het wildewingerd-blnd zijn kan.
Zoo'n wildewingerd rood te schilderen,
ja, dat was wel een kolfje naar September's
hand. Soms was een geheele muur er
mee bedekt en als dan de wind zachtjes
fluisterde tegen de bladeren en zij allen
knikten, was het net, alsof zij een gordijn
vormden, dat men voorzichtig heen en weer
bewoog.
En de blaadjes zelf, vonden zij het prettig
zoo mooi rood te worden? Ik geloof het
wel, want wie zou er nu niet graag zoo keu
rig uitzien Behaaglijk koesterden zij zich
in het September-zonnetje en had de wind
eens wat al te veel praats en stoeide hij al
te wild met de blaadjes, zoodat zij met ve
len tegelijk op den grond vielen, dan waren
er toch altijd nog heel wat, die zich kramp
achtig met hun steeltjes vasthielden om
zoo lang mogelijk hun mooie, roodé kleur
te behouden. Want wie éénmaal het onge
luk had op den grond te tuimelen vooral
als het pas hard geregend had dié had
alle kans heelemaal vuil té worden. En na
tuurlijk vinden zij het niet pretiig, als hun
mooie, roode jurkjes vuil worden, vooral
omdat het hm eenige jurkje is en zij dus
geen ander hebben om aan te trekken.
Maar eindelijk, als het bladergordijn al
dunner en dunner geworden was en ook do
laatste blaadjes op den grond lagen of met
den wind een eindje op reis waren gegaan,
was de muur toch heelemaal kaal en moest
hij wachten, totdat het volgend voorjaar
weer nieuwe, groene blaadjes voor hem
meebracht
Een andere liefhebberij van September
was: vliegers oplaten. Dat was een echt
jongenswerkEerst den vlieger méken: het
geraamte, het beplakken met mooi kleuren
papier en daarop dikwijls allerlei grillig
uitgeknipte figuren, ten slotte het' nauwkeu
rig bepalen van de zwaarte en de Jengte
van den staart, eindelijk het bevestigen
van het touw. En dan mét in dé ééne hand
den vlieger en in de andere het touw over
een slokje gewonden, naar het vrije veld,
waar de vlieger, als vriend Wind hem een
zetje gaf, statig de lucht inging.
Bij dit laatste kon September de hulp
van vriend Wind niet missen, maar de
ze had één leelijk gebrekhij kon wel eens
wat heel erg plagen Had hij het niet dik
wijls gemunt op de hoeden der heeren en
de paraplu's der dames? De eersten liet hij
soms vroolijk met sneltreinvaart over
den weg huppelen; de laatsten keerde hij
als hij «r de kans schoon loe zag 't
liefst heelemaal om. 1
En zoo als de hulp van vriend Wind op
prijs werd gesteld, wanneer deze den vlie
ger een zetje gaf en hem pijlsnel omhoog
deed gaan, zoo boos werd September op
hem, als hij zijn mooien vlieger met een
hevigen ruk uit zijn handen trok en den
vluchteling steeds hooger en hooger de
lucht in joeg om hem ten .slofte plotseling
met een duizelingwekkende vaart naar be
neden te duwen, waar hij dan met een ge
scheurd jasje terechtkwam in een boom, op
een telegraafpaal, of heT haantje van den
toren tot halsgarneering'diende. Soms viel,
hij zelfs heelemaal op den gfond in de
modder of een plas, maar hoe verschillend
zijn einde ook was, droevig was het altijd
en dat kon September den Wind, die toch
anders zijn vriend was, maar niet vergeven.
De Wind had dan later altijd spijt en
wilde het weer goedmaken. Met kracht blies
bij in de kastanjeboomen en de kastanjes
vlogen in het rondSeptember raapte ze
vlug op, bewaarde ze thuis bij sigaren
kistjes vol en maakte er ldnge paardentoo-
men van. Hij vergaf het zijn ouden vriend
Wind dan maar, dat hij zijn mooien vlieger
zoo bedorven had. Je kunt toch cok niet
altijd boos blijven
CORRESPONDENTIE.
Th eis. Neen, dat niet, muor ik vind het
toch altijd erg vervelend als er zoo weinig
briefjes zijn. Je zult nu wel veel meer tc dqcn
hebben. Valt het" je nog al mee
Wildzang. Ik geloof dat we het niet
beter meer krijgen, 't Is heel goed hoor. ;Jc
zult het wel in de krant zien. Dc heb nog qcn
pnnr dingen, die moeten vóór gaan, maar dan
ben jij aan de beurt.
Kampioen. Goed hoor, geef het maar
op, maar ik weet natuurlijk niet of ik juist
die heb, die jij graag wilt hebben. MSaf dat
zullen wo wel zien.'Die komen altijd te pas.
Cupido. Is daar altijd een speciaal
oogenblik voor. Je schrijft zoo,'dat die tijd
de vorige weck is aangebroken. Dat ka"h je
toch altijd doen Vertel me dat eensdpt is
me nooit eig duidelijk geweest. Veel., plezier
hoor, maak maar geen ongelukken.
Leesgraag. Bij voorbaat wel gefelici
teerd hoorHet zullen wel leuke diertje.-? bor
den. Misschien wei, als er plnqts is. Dat dacht
ik al zoo half. Maar dat is niets eng hopfl
S i 1 e n,e. Dank je wel voor je verhèalt je
hoor. Zooals ik hierboven al schreef zijn cr nog
een paar dingen die al langer liggen tc wach
ten, dus die guan voor. Maar dan is jou ver
haal ook guuw aan de beurt. Ja, dat wus het.
Gouden Regen. Vindt je dat niet leuk
in je eigen tuintje te werken. Je hebt dna!r dus
heel wat merkwaardigheden gezien. Vindt je
het een mooie stad Ik mag er wel graag zijn.
Sprinkhaan. Neen, dat waren ze hee
lemaal niet, maar als ze eens een enkele keer
wat moeilijker ziin, is dot niets erg. Zo kun
nen niet altijd even gemakkelijk zijn.
OOM KAREL.