KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei De vorige weken heb ik jelui op deze plaats telkens wat verteld over ons mooie Zuid-Lim burg en speciaal over dot aardige plaatsje Val kenburg, dat daar zoo liefelijk en schilderach tig gelegen is aan het mooie Geuldal. Zooals je v/eet is dc Geul een zijriviertje van do Maas, zooals cr zooveel van die kleine stroompjes zijn. Maar dc Geul is juist zoo bekend, omdat het dal van dit riviertje uitmunt door zijn prachtige ligging. Langs een gTOOt gedeelte van dc Geul kan je alleraardigste wandelingen maken vlak langs het water. En zoo nu en dan zijn daar leuke watervalletjes, die 7.00 bruischen en schuimen, dat het water je om de ooren spat. Het Geuldal is vrij smal. Aan dc eene zijde dc rivier en aan den anderen kant de vrij steile rotsen, die zich soms tien tallen meters hoog verheffen. In die rotsen waren vroeger woningen gemaakt, maar die zijn tegenwoordig vrijwel heclcmaal in verval. Alleen dc overblijfselen zijn nog zichtbaar. Maar nu herinner ik me ineens, dat ik jelui beloofd heb wat te vertellen over dc grotten, die zich in die rotsen bevinden en die voor het publiek toegankelijk zijn. Dat zal ik echter nog een week uitstellen, omdat ons nichtje leesgraag" me gevraagd heeft om hier ook wat over Limburg te vertellen. Daar om zal ik dc verder© ruimte maar aan haar afstaan. De volgende weck vertel ik dan wel weer verder. Leesgraag heeft over Limburg een versje ge maakt. Het heet GROET AAN LIMBURG „Limburg is ons Vaderland" Heet het in het lied, Limburg, 'k schaam mij dat ik 't zeg „*k Kende je nog niet 1" Tc Ben er nu een tijd geweest, Tc Ken je nu zóó goed Dat Tc hoop jo weer te zien, Dus geen afscheidsgroet Tc Ken je met je fiere Maas, Stroom^nd langs Maastricht *k Ken je met je Jcker-klein Kronk-lend, lachend, fijn 'k Ken je Geul met 't mooie dal, Wat genoot ik daar I Limburg, Tc hoop je weer te zien Liefst reeds 't volgend jaar RAADSELS Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels waren I. Echo of Radio. II. Dag, blad, Dagblad. Do prijs is gewonnen door Wildzang die haar Maandag aan ons bureau kan komen af halen NIEUWE RAADSELS. I. Het geheel is een spreekwoord van 4 woorden en 31 letters. T, 6, 10, 28, 20, 17 is een uurwerk, dat vooral 's ochtends nuttig is bij 't opstaan. II, 2, 16, 4, 18, 9, 12, 2, 15 19 7 wor-den als zij goed zijn, nagevolgd. 25, 23, 27, 7 zit aan dc voet. 8, 15, 13, 22, 30, 31 doen meestal pijn. 29, 3, 9, 24 is oen jongens naam cn ook een ander woord voor dapper. 26, 2, 11 is een dames klccdingstuk. (Ingcz. door Rozenknop). X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X Op dc kruisjeslijnen een gedeelte van ons land, dat bekend is om zijn natuurschoon en waarover den laatsten tijd nog al geschreven is. Op de'lste lij een medeklinker. Op de 2de rij is geen broer. Op de 5de rij wat jelui me allemaal iedere week moeten sturen. Op de 4de rij loopen voor een begrafenis. Op dc 5de rij geeft een violist. Op de 6de rij het gevraagde woord. Op de 7de rij een ander woord voor „leger Op dc 8ste rij een brug dicht bij de stad over een bekende rivier. Op de 9de rij vindt men op vele kerkge- b ouwen. Op de 10de rij iets, dat de boeren veel eten. Op die 11de rij een medeklinker. VOOR DE NICHTJES. Na een lange vacantie zullen wc don einde lijk weer eens beginnen met onze hondwerkjes. Maar alvorens ik jelui een handwerkje opgeef zal ik eerst even op een vraag van een van dc nichtjes antwoorden, n.l. hoe borstplaat ge maakt moet worden. Ik geloof dat ik dit al eens eerder verteld heb, maar ik wil t daar om nog wel eens herhalen. Ecist moet een hoeveelheid suiker, vermengd met een weinig chocolade en een klein beetje njclk of water, in een pannetje op 't vuur ge zet worden Dit mengsel moet dan or.dcr voort durend roeren aan de kook gebracht, worden. Op een laag vuurtje moet alles zachtjes door blijven koken, (ook weer onder voortdurend roeren) totdat 't mengsel, als we de lepel er even uithalen, eraan blijft kleven. Ook kunnen we. "t probeeren, door een klein beetje op een schoteltje te doen; wordt dat dan na een klein poosje hard, dan is 't klaar om in de ringen gegoten tc worden. Deze ringen moeten echter vooraf met boter zijn bestreken, als ook een zinken plaat, waarop de ringen gelegd worden. Dit is om te voorkomen, dat dc borstplaat aan 6© ringen vast blijft kleven. Indien de borst plaat afgekoeld is kunnen de ringen pas ver wijderd werden. Inplants van chocolade kan de suiker na tuurlijk ook heel goed met iets ander vermengd worden, b.v. verschillende soorten essence, dit laat ik natuurlijk aan jelui over. Verder zal ik jelui dan eens een gebreid kleedje opgeven, wat een sterpatroon moet worden We beginnen dan met 't opzetten van 9 steken op drie naalden, dus op iedere naald 3 steken. 1c toer rechtbreien. 2e toer telkens T recht, - omslaan. 3e toer heelemaal recht (Verder moeten alle oneven toeren r«cht ge breid worden). 4c toer2e recht, omslaan, 2 recht, omslaan, enz. 6e toer3 recht, om slaan. 8e toer: 4c recht, omslaan. 10e toer: 5 recht, omslaan, 12e toer: 6 recht, omslaan, 14c toer: 7 recht, omsl. 16e toer: 8 recht, omsl. 18e toer9 recht, omslaan. 20e toer 10 recht, omslaan. 22e toer: 9 recht, omslaan, overhalen (d. i .1 steek afhalen, 1 steek breien cn de afgehaalde steek over die gebreide steek halen), omslaan en dan weer opnieuw 9 recht, omslaan, overhalen, omslaan, enz. 24e toer 8 recht, omslaan, overhalen, omslaan, over halen, omslaan, enz. 26c toer7 recht, om slaan, overhalen, omslaan, overhalen, omslaan, overhalen, omslaan, enz. 28e toer6 recht, omslaan en \erder 4 X overhalen omslaan, enz. 30e toer5 recht, omslaan, 5 X over halen, omslaan. 32e toer: 4 recht, omslaan, 6 X overhalen, omslaan. 34e toer: 3 recht, omslaan, 7 X overhalen, omslaan. 36e toer 2 recht, omslaan, 8 X overhalen, omslaan. 38e toerT recht, omslaan, 9 X overhalen, om slaan. 40e toer10 X omslaan, overhalen. 42e toer :e10 X omslaan, minderen (d. i. twee steken tezamen breien). 44e toer10 X over halen, omslaan. 46e toerweer TO X over halen, omslaan. 48e toer10 X omslaan, minderen. 50e toer en 51e toer als 48e toer. 53e en 54e toerrecht breien. Dan gaan Yve afhaken en wel 1 vaste op 2 breisteken ,tusschen iedere vaste haken we 3 lossen. Het kleedje is hiermee dan af. Ik wensch jelui veel succes er mee. TANTE BETS. OPSTEL VAN DEN WEDSTRIJD. „EEN MAANDJE AAN ZEE". Vorige jaar zijn we met z'n allen naar IJmui- den geweest. We hadden een huis dicht bij de sluizen dus het was wel leuk als er een schip in de sluizen was; dan was het hollen, wie 't eerst er was. Eens stonden we weer naar zoo'n groote boot te kijken en keken naar een paar officie ren die met een klein aapje speelden. We ke ken cn wat ziet moedor daar I Daar stond een Oom van me, we keken en keken en kre gen hoe langer hoe meer zekerheid. M'n moeder riep 'cn zieterstond herkende Oom ors. Hij stapte van boord en kwam even praten, maar spoedig, moest lvij weer op het schip terug. Ook waren de hoogovens erg- in teressant. 's Avonds dat gloedrood; 't was net als in een sprookje. Ook de talrijke lichten dde 's avonds langs het kanaal brandden en de vuurtoren die 's avonds ronddraait vonden we erg mooi f Bijna ioderen dug gingen wc naar zee cn baadden dan. We zijn ook eens op den pier geweest en we hebben dear een kabbeljauw zien vangen met mosselen. Hot was nog al stormachtig weer en telkens spotte er water over de pier. Vader had gezegd als er een golf over de pier sloeg moest ik me aan de rails vasthouden, dit knoopte ik goed in mijn oor. Den eersten keer toen ik een spatje wa ter voelde bukte ik mij en greep naar de rails. Wat werd ik uitgelachen 1 Zonder verdere ongevallen kwamen we spoe dig aun het einde der pier. 's Morgens gingen we wel eens naar de visch- hallen, de grootste van Europa. Veel visschen hebben we daar gezien kabeljauw, schelvisch, pieterman, toner, bot, tarbot, heilbot, schol, makreel, enz. Een paar keer hebben we ook haaien en tonijnen gezien. Dat zijn echte visch- dieven, daarom worden ze door de stoomtraw lers gedood, het leken net geslachte varkens en ze wogen wel 5 a 6 honderd pond I In Holland houden de menschen niet bijzon der van haaienvleesch en daarom wordt deze visch naar België verzonden. De verschillende visschen worden heel zorg vuldig in manden met ijs verpakt, 's Avonds kwamen de trawlers en botters, volgeladen met visch, die dan 's nachts gelost worden. Eens waren we ook met een tante en toen zogen wc een. kreeft aan een touwtje bij een man. M'n tante vroeg naar den prijs, moor die viel haar niet mee. De man vroeg er 5 voor, dat was dus wel wat veel 1 Wij vonden het nogal grie zelig en begrepen maar niet hoe zoo'n kreeft werd gekookt. Tante legde dit ons echter uit, 't was nogal eenvoudigmen legt de kreeft in een pan met water op het wur en wacht diet hij gaar is. Ook geen pretje voor zoo'n berst!!! Zoo hebben we dus in IJmuiden veel gezien en genoten. En we hadden geen van allen spijt, dat we. daar onze vacantie door gebracht hnd- den. (Ingcz. door Pannckoek.) JANTJE IN ARTIS. Klein Jantje ging met Pa en Ma Een "keer naar Artis toe. Jc snapt, hoe blij klein Jantje was En ook zijn Pa cn Moe. Zo gingen met de tram erheen Dat was een heelc pret I Klein Jantje koek z'n oogen uit. Verlangde niets naar bed. Bij Artis kochten Pa en Ma Veel kaakjes en veel fruit. Zoo ging men toen 't hekje door, Beloan met groote buit. „Dog Lorre", zei de kleine Jan, En aaide cn krauwde hem, „Zinj? jij mMar eens 'n héél mooi lied Je hebt zoo'n mooi- stem „Zoo Leeuwtjelicf, hoe gaat 't jou Wat kijk jc treurig, man I Wil jij van mij een stukje broed Of houd jc daar niet van Toep ging hij naar dc olifant Diens vrouw was vreeslijk boos „Kom" zei klein Jantje „zoen 't man: af Dot doet mijn Paps altoos I" Toen zag, klein Jan, een buffel staan „Wel, wel, wat ben jij groot Jij kon wel 'n zuk vol kaakjes op. Maar geef mij eerst een poot I" Voor 't laatst ging 't naar de vijvers to» Wat was dat een plezier f Daar zag hij, eenden, zwanen, ja En menig wildvreemd dier. Daar was ook dc Heer Ooievaar Jon riep toen heel verblijd. „Zeg ooievaartje, 'k wou eer* zus Brcn me 'r eentje mettertijd De ooievaar zei niet heel veel, Keek heel gewichtig rond. Maar Jantje kreeg 'n zusje, hoor. Heel lief cn heel gezond I )Ingrzondcn door Leesgraag.) Ons Portret. Wij laten ons portretje maken. Ik en mijn lièvTmgspopje Gré, Moes wil het dan aan Oma zenden, Die woont ver weg heel over zee! Hoe lief staat Greelje 't blauwe jurkje, Heel netjes kamde ik haar haar En i k dacht, dat 'k haar wel wat pijn deed, Maar z ij was zoet en lachte maar. Ik wou mijn nieuwe zijden jurk en De schoenen met de gespen aan. Maar Moeder zei: Het liefst ziet Oma Je heel gewoon op 't kiekje staan. En Moes beloofde mij een koekje, Als ik heel even rustig stond. Klein Greetje, als jij stil blijft zitten, Krijg jij een kusje op je mond A Alpenssgen. 1. De Poppen van den Latemar-Bcrg. Tegenover den Rozentuin ziet men langs de helling van den Latemnr-berg allerlei zeer fijne vertakkingen in den rotswand. Deze worden de „Poppenschaor" genoemd en \an haar heeft men mij de volgende sage verhaald: In een eenzaam woud, niet ver van een bergpas, zaten op zekeien dag verscheiden herderinnetjes bij elkaar, toen er op eens een man aankwam, die haar mededeelde, dat hij op die plek zijn mes verloren had. De kinderen verzekerden hem echter, dat zij niets gevonden hadden, maar begonnen onmiddellijk te zoeken. Maar al zochten zij ook nog zoo ijverig, nergens konden zij het mes vinden. Intusschen was de zon achter de bergen ondergegaan en werden beneden in het dal de klokken geluid. De kinderen moesten nu het aan hun hoede toevertrouwde vee verzamelen en de oude man verwijderde zich in de richting van den Latemarberg. Toen de kinderen met hun vee op den terugweg waren, ontdekten zij in het gras plotseling echter iets glimmends. Het oud ste meisje, de twaalf-jarige Menega, snel de er heen en kijk: tusschen de bloemen lag een fraai, verguld mes Het glimmende voorwerp werd algemeen bewonderd, tot Menega zei, dat zij vlug terug wilde loopen, om den ouden man nog in te halen en hem het mes terug te geven. De anderen zouden dan het vee naar huis drijven. Zoo vlug als het mèisje langs het steile bergpad loopen kon, ging zij dus weder terug en haalde na cenigen tijd den ouden man in. Deze was heel blij, dat hij zijn mes terug had en beloofde de eerlijke vindster wat te zullen schenken. Zij moest zelve maar zeggen, wat zij het liefste had. Menega werd er verlegen onder, maai kon eindelijk toch spreken en wenschte een mooie pop. „Goed,'' zei de oude man nu. „Kom mor gen dan maar met de andere kinderen, die bij je waren, hierheen, dan zal ik jullie een fraaie poppenschaar laten' zien en kunnen jullie de mooiste uitkiezen. Nu is het daar voor te laat en moet je gauw naar huis gaan." Het meisje zei, dat zij stellig komen zou, wenschte den ouden man goeden avond en liep weer vlug naar beneden. Teen het pad over een beekje leidde, stond op het brug getje een vreemde vrouw. Menega schrik te hevig, maar de vrouw beantwoordde den schuchteren groet van het kind heel vrien delijk en knoopte een gesprek met haar aan. Het duurde nu niet lang meer, of Menega had verteld, wat haar zoo juist overkomen was. "O, jij gelukskindriep de vreemde vrouw uit. „De oude man, van wien je spreekt, is schatrijk en woont op den Late- mar-berg. Wonderbare schatten heeft hij, ook poppen, en in groote verscheidenheid: sommige dragen roode, witte, gele, rose en blauwe zijden kleeren. andere» hehhfn zelfs parelsnoeien om den hals en gouden kronen op het hoofd. Als hij morgen dus alleen de poppen in de zijden kleeren vertoont, moet je daarmee niet tevreden zijn, maar zeg gen: Poppen van steen met je fraai zijden kleeren, Blijf op den Lutemar-bergWij begeeren Jullie vast niet en wij zullen je leeren Je met den rug naar den bergwand te keeren Dan zal de gierige, oude man zijn kost baarste poppen wel voor den dag halen. Vergeet het rijmpje dus vooral niet Na deze woorden verdween de vrouw plotseling en liep het meisje verder. Den volgenden, dag begaven Menega en de andere herderinnetjes zich vol verwacht ting naar den berg om te zien, of de cude man zijn belofte houden zou. Toen z-j de afgesproken plaats, bereikt hadden, daar waar Menega den vorigert avond afscheid van den ouden man geno men had, hoorden zij hoog boven zich een vreemd geruisch. De kinderen keken op en zagen, hoe de bergwand openging en er een eindeloos lange rij poppen uit te voor schijn trad, die zich op een langen uitloo- per van den berg naast elkaar opstelden. Alle poppen droegen zijden kleeren, roode, witte, gele, rose en blauwe. Stom van verbazing en bewondering keken de kinderen naar dit zeldzame schouwspel. Alleen Menega's gezichtje had een ontevreden uitdrukking en na eert poosje zei het meisje de regels op, die de vreemde vrouw haar geleerd had. Plotseling ging er een fluiten en suizen door den berg, terwijl uit de lager gelegen bosschen een luid hoongelach opsteeg. D e poppen waren versteend! Ver schrikt snelden de kinderen den berg af en stonden niet eerder stil, vóór zij thuis ge komen waren. Nog heden ten dage kan men de prach tig gekleurde zijden kleeren der verschil lende poppen in de zon zien glinsteren. September. September was de zoon van Vader Tijd en Moeder Aarde, die in leeftijd op Juli en Augustus volgde. Plagend noemden deze tweelingbroers hem wel eens „het toegiftje" en beschouwden zij September, het kleine broertje, op wien ze moesten passen, als een lastig aanhangsel. Heel vriendelijk was dat natuurlijk niet, maar jongens zeggen de dingen gewoon lijk precies, zooals zij er over denken en de Zomerbroers beschouwden September nu eenmaal els het toegiftje op den Zomer. Nu moet je echter niet denken, dat al plaagden ze September we] eens, zij niet heel veel hielden van het broertje, dat op hen volgde. Het tegendeel is waar en als een vreemde iemand buiten de familie het wagen zou September eenig leed te doen, dan zouden zij hem dat wel dadelijk netjes afgeleerd hebberv Wie met Septem ber te doen had, kreeg het met de tweelin gen aan den stok. Dat was al even zeker, als twee maal twee vier is. En wanneer Sep tember dan door de hulp van Juli en Augus tus dankbaar gestemd was tegen die twee, kon hij dien bijnaam wel velen en moest hij eigenlijk erkennen, dat zij gelijk hadden: hij was nu eenmaal het toegiftje op den Zo mer. Wat werden de avonden al kort en de vacanties waren immers ook reeds voor bij Zelfs de vogeltjes dachten er niet meer aan te zingen, zooals zij zoo heerlijk 'ge daan hadden in den voorzomer. „Maar," had September in zichzelf ge zegd, „al ben ik dan maar een toegiftje, daarom hoef ik nog geen knorrig gezicht te zetten en kan ik net zoo goed lachen en VTOolijk zijn als de anderen." En kijk, toen September dit eenmaal be dacht had, werd het zijn lust en zijn leven zonnigheid om zich heen te verspreiden. Dat bleef natuurlijk niet onopgemerkt. Wie is er nu ongevoelig voor de zon, en al les wat bij haar behoort? September was weldra zóó bemind, dat de meeste men schen en er wraren er heel wat, die dit beweerden! hem de mooiste en aange- naamste maand van het jaar vonden. En zij, die door allerlei omstandigheden in de eigenlijke zomermaanden niet van huis hadden kunnen gaan en genoodzaakt wa ren hun vacantie in September te nemen, genoten soms veel meer dan degenen, die in Juli en Augustus maar al te dikwijls met een nat pak thuis waren gekomen. (Vooral in den afgeloopen zomer!). Als men September gevraagd zou heb ben, met wie van de broers en zusjes hij het beste overweg kon, zou hij zonder zich ook maar één oogenblik te bedenken geant woord hebben: „Met October natuurlijk! Wij hébben zoo ongeveer dezelfde liefhebberijen." Ja, September had een groote vereering voor zijn jonger broertje October, dien schilder bij uitnemendheid. Was het ook niet verbazend knap, dat hij de bladeren der boomen zoo fraai kleuren kon, dat de men schen er in stille bewondering naar konden kijken? Daar ik jullie vandaag echter over Sep tember wilde vertellen, zullen we het dus nog niet over October hebben, al beloof ik je, dat we dien knappen schilder ook nog eens tot onderwerp van ons gesprek zullen maken. October was heel blij,.dat September hem helpen wilde, want de arbeid, welke elk jaar weer opnieuw op October wachtte, was zóó groot en zóó veel omvattend, dat de arme knaap stellig niet klaar gekomen zou zijn, als September hem niet geholpen had. Tot groote vreugde van September mocht deze den wildenwingerd zonder eenige hulp van zijn broer kleuren. En hij .deed het werkelijk keurig. Als Augustus hem zijn gang liet gaan, begon hij al vroeg een smal rood randje langs dé scherp-gepuntè bla deren te teekenen, om als het weer «vat verder in den tijd was, de, bladeren heele maal rood te verven, schitterend rood, zoo als alleen het wildewingerd-blnd zijn kan. Zoo'n wildewingerd rood te schilderen, ja, dat was wel een kolfje naar September's hand. Soms was een geheele muur er mee bedekt en als dan de wind zachtjes fluisterde tegen de bladeren en zij allen knikten, was het net, alsof zij een gordijn vormden, dat men voorzichtig heen en weer bewoog. En de blaadjes zelf, vonden zij het prettig zoo mooi rood te worden? Ik geloof het wel, want wie zou er nu niet graag zoo keu rig uitzien Behaaglijk koesterden zij zich in het September-zonnetje en had de wind eens wat al te veel praats en stoeide hij al te wild met de blaadjes, zoodat zij met ve len tegelijk op den grond vielen, dan waren er toch altijd nog heel wat, die zich kramp achtig met hun steeltjes vasthielden om zoo lang mogelijk hun mooie, roodé kleur te behouden. Want wie éénmaal het onge luk had op den grond te tuimelen vooral als het pas hard geregend had dié had alle kans heelemaal vuil té worden. En na tuurlijk vinden zij het niet pretiig, als hun mooie, roode jurkjes vuil worden, vooral omdat het hm eenige jurkje is en zij dus geen ander hebben om aan te trekken. Maar eindelijk, als het bladergordijn al dunner en dunner geworden was en ook do laatste blaadjes op den grond lagen of met den wind een eindje op reis waren gegaan, was de muur toch heelemaal kaal en moest hij wachten, totdat het volgend voorjaar weer nieuwe, groene blaadjes voor hem meebracht Een andere liefhebberij van September was: vliegers oplaten. Dat was een echt jongenswerkEerst den vlieger méken: het geraamte, het beplakken met mooi kleuren papier en daarop dikwijls allerlei grillig uitgeknipte figuren, ten slotte het' nauwkeu rig bepalen van de zwaarte en de Jengte van den staart, eindelijk het bevestigen van het touw. En dan mét in dé ééne hand den vlieger en in de andere het touw over een slokje gewonden, naar het vrije veld, waar de vlieger, als vriend Wind hem een zetje gaf, statig de lucht inging. Bij dit laatste kon September de hulp van vriend Wind niet missen, maar de ze had één leelijk gebrekhij kon wel eens wat heel erg plagen Had hij het niet dik wijls gemunt op de hoeden der heeren en de paraplu's der dames? De eersten liet hij soms vroolijk met sneltreinvaart over den weg huppelen; de laatsten keerde hij als hij «r de kans schoon loe zag 't liefst heelemaal om. 1 En zoo als de hulp van vriend Wind op prijs werd gesteld, wanneer deze den vlie ger een zetje gaf en hem pijlsnel omhoog deed gaan, zoo boos werd September op hem, als hij zijn mooien vlieger met een hevigen ruk uit zijn handen trok en den vluchteling steeds hooger en hooger de lucht in joeg om hem ten .slofte plotseling met een duizelingwekkende vaart naar be neden te duwen, waar hij dan met een ge scheurd jasje terechtkwam in een boom, op een telegraafpaal, of heT haantje van den toren tot halsgarneering'diende. Soms viel, hij zelfs heelemaal op den gfond in de modder of een plas, maar hoe verschillend zijn einde ook was, droevig was het altijd en dat kon September den Wind, die toch anders zijn vriend was, maar niet vergeven. De Wind had dan later altijd spijt en wilde het weer goedmaken. Met kracht blies bij in de kastanjeboomen en de kastanjes vlogen in het rondSeptember raapte ze vlug op, bewaarde ze thuis bij sigaren kistjes vol en maakte er ldnge paardentoo- men van. Hij vergaf het zijn ouden vriend Wind dan maar, dat hij zijn mooien vlieger zoo bedorven had. Je kunt toch cok niet altijd boos blijven CORRESPONDENTIE. Th eis. Neen, dat niet, muor ik vind het toch altijd erg vervelend als er zoo weinig briefjes zijn. Je zult nu wel veel meer tc dqcn hebben. Valt het" je nog al mee Wildzang. Ik geloof dat we het niet beter meer krijgen, 't Is heel goed hoor. ;Jc zult het wel in de krant zien. Dc heb nog qcn pnnr dingen, die moeten vóór gaan, maar dan ben jij aan de beurt. Kampioen. Goed hoor, geef het maar op, maar ik weet natuurlijk niet of ik juist die heb, die jij graag wilt hebben. MSaf dat zullen wo wel zien.'Die komen altijd te pas. Cupido. Is daar altijd een speciaal oogenblik voor. Je schrijft zoo,'dat die tijd de vorige weck is aangebroken. Dat ka"h je toch altijd doen Vertel me dat eensdpt is me nooit eig duidelijk geweest. Veel., plezier hoor, maak maar geen ongelukken. Leesgraag. Bij voorbaat wel gefelici teerd hoorHet zullen wel leuke diertje.-? bor den. Misschien wei, als er plnqts is. Dat dacht ik al zoo half. Maar dat is niets eng hopfl S i 1 e n,e. Dank je wel voor je verhèalt je hoor. Zooals ik hierboven al schreef zijn cr nog een paar dingen die al langer liggen tc wach ten, dus die guan voor. Maar dan is jou ver haal ook guuw aan de beurt. Ja, dat wus het. Gouden Regen. Vindt je dat niet leuk in je eigen tuintje te werken. Je hebt dna!r dus heel wat merkwaardigheden gezien. Vindt je het een mooie stad Ik mag er wel graag zijn. Sprinkhaan. Neen, dat waren ze hee lemaal niet, maar als ze eens een enkele keer wat moeilijker ziin, is dot niets erg. Zo kun nen niet altijd even gemakkelijk zijn. OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1927 | | pagina 7