KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei j De vorige week heb ik jelui niet veel over Vulkenburg kunnen vertellen, omdat ik cenigc plaatsruimte moest afstaan aan Leesgraag voor haar aardige gedichtje. Maar nu kan ik weer verder gaan. Als ik mij niet vergis heb ik jelui beloofd wat te vertellen van de grotten in de rotsen. I De meesten van jelui weten zeker wel wat een grot is. Een doolhof van allerlei gangen en spelonken in den berg, honderóe meters diep soms en vaak wel 10 of meer meter onder de begane giond. In Valkenburg zijn er verschil- t lende von zulke grotten moor slechts enkele kunnen door het publiek bezocht worden. Een van de merkwaardigste groeven is wel die welke men noemt „dc Katakomben. Manr nu moet ik jelui eerst een heel klein stukje oude- geschicdenis vertellen en wel over de „-Romein- sche Katakomben." De Romeinsche Katakomben zijn onderaord- sche begraafplaatsen, die door de eerste Christenen in de nabijheid van Rome zijn aan gelegd, en die in tijden van vervolging soms hebben dienst gedaan als verzamelplaats en toevluchtsoord. Sinds Constantijn, den eersten chiistcn-keizcr (313), kwamen de bovenaardsche begraaf plaatsen in zwang, die als zoodanig de kata komben spoedig geheel verdrongen. Deze wer den nu plaatsen van godsdienstige bijeenkoms ten, waar de geloovigen kwamen bidden. In de volgende eeuwen werden door bar- bnarsche volkeren, die Rome toen herhonlde- lijk hebben belegerd, in de katakomben groote verwoestingen aangericht. Vooral naar aanlei ding hiervan werden in dc 8c en 9e eeuw de graven uit de katakomben, waar ze niet meer veilig waren, overgebracht naar dc kerken in de stad. De katakomben, van hunne kostbaarste schat ten beroofd, trokken nu geen pelgrims meer. Zij geraakten allengs in algeheelc vergetelheid, zóó dat hun bestaan, behoudens dat van een enkele, in de middeleeuwen niet meer bekend was. In het jaar 1571 ontdekten oibeiders, die in het veld aan het werk -vifnren, een verborgen gang. Dit was de aanleiding tot het terugvin den van „het onderaadschc Rome". De Katakomben in Valkenburg zijn nu net zoo nagemaakt, zooals ze vroeger te Rome waren. Jc kunt dus wel begrijpen, dat het er frg interessant is met allerlei oude muurschil deringen, incriptie's enz. Alleen je moet na tuurlijk van oude geschiedenis houden, anders vindt je het al gauw erg tani Een and»ere bekende groeve is de z.g.n. ge- meentegiot. Deze grot is een doolhof van vele gangen, die men zonder gids niet bezoeken kan. De temperatuur is er steeds 't 65 graden Fahrenheit. Al dc galerijen, gangen, gewelven en koepels die men daar aantreft alles on der den grond natuurlijk zijn gevormd bij het uitdelven van de zandstcenen, die, zooo's ik reeds vertelde, voor het bouwen worden ge bruikt. Je vindt cr verschillende voorwereldlijke dieren in afgebeeld, b.v. een draak, die je de schrik op het lijf zou jagen. Maar gelukkig is alles slechts ran steen Eenmaal in de week, 's Maandags gaan dc bezoekers altijd in op tocht de grot in. Een ieder, die dan moe wil kon zich bij den stoet aansluiten. Natuurlijk is er muziek voorop, terwijl ieder een fakkel of een lampion heeft. Zoo'n optocht naar en door d,c grot geeft altijd een geweldige pret, dat kun je wel begrijpen En in de grot zelf is het een fantastisch gezicht, ol die geheim zinnige lichtjes, die natuurlijk in die onder- grondsche gangen nog geheimzinniger aan doen. Tenslotte is er nog een groeve, die altijd veel belangstelling trekt, dat is de steenkolen mijn. Maar daarover do volgende weck. RAADSELS Oplossingen van de vorige weck. Dc oplossingen der vorige raadsels waren I. „Woorden, wekken, voorbi dden strekken" met dc woorden wekker, voorbedden, teen, wonden. Koen, rok. II. Zuid-Limburg met de woorden Z, zus, brief, bidders, vioolspel, Zuid-Limburg, land macht, Eembrug, kruis, krij, g. De prijswinnaar Goudenregen kan den prijs o s. Maandag aan ons bureau in ont vangst komen nemen. nieuwe raadsels. Het geheel is een spreekwoord van 6 woor den cn 29 letters. 12, 23, 14, 18 is ccn meisjesnaam. 5, 21 gebruikt men als het sneeuwt. 4, 18, 28, 7 is b.v, van de klimop of wingerd. 17, 5, 19, 9, is een zacht verbandmiddel. 8, 23, 2 zijn koeien, ossen. enz. 10, 20, 29 is een knaagdier. 26. 5, 29, 9, 10 is de gezondste dronk. 25, 24, 10, 7 is een jongensnaam. 1, 13, 16 is een aanwijzend voornaamwoord. 15, 27, 19 1, 13, 16 (zie boven). (Ingcz. door Kampioen.) 11. Noem een woord van twee lettergrepen, dat hetzelfde blijft als men hel- leest van voor naar achter of van achter naar voor. Het moet een fclgerecdschap zijn. VOOR DE NICHTJES., Verleden week heb ik jelui een gebreid kleedje opgegeven, wat jelui natuurlijk nog niet af zullen hrbben, want 't wordt niet alleen groot, maar ook een ingewikkeld werkje. Daarom zal ik deze week een gemakkelijk ge haakt kleedje opgeven, waaraan de kleinere nichtjes dan ook mee kunnen doen. Dit kleed je kan zoowel van wol als van zijde gehaakt worden. We beginnen dun weer met het haken van .15 lossen, welke we tot ccn ring maken. Ie toer in de ring haken we 20 maal een dub bel stokje en 1 losse. 2e toer: in elk gaatje een dubbel stokje, een losse. 3c toer in elk gaatje 2 dubb. stokjes, I losse. 4c toer cm de 5 stokjes in een gaatje 2 dubb. stokjes, 1 losse. 5e toer 1 dubb. stokje, 1 losse. 6c toei als vijfde. 7e toer: om de 4 stokjes in eet* gaatje 2 dubb. stokjes, 1 losse. 8e en 9e toet als dc vijfde toer. 10c toer een voste, 3 los» sen in het 3e gaatje, een vaste, 3 lossen. 11e roereen vaste, 4 lossen. 12e toereen vaste, 5 lossen. Hiermede is dit kleedje klaar. Zoonis jelui ziet is- dit kleedje heel eenvou dig. Door het haken met verschillende kleu ren wol of zijde, moet dit echter tot een mooi geheel komen, b.v. iedere twee toeren van een andere kleur. Graag zou ik weer eens van jelui hooren, hoe deze kleedjes uitgevallen zijn. Veel suc ces er dus mee. TANTE BETS. ZUSJE'S HULP. Biocrtjc wil jc me even helpen? Houd je handjes op. Ik ga kousjes breien voor mijn nieuwe pop. Netjes, laat geen draadje glippen, Zoo, nu gaat het goed, Eventjes geduld, mijn jongen. Toe, dan ben je zoet I I Prachtig, zie, we zijn er dadelijk. Flink gehouden hoor, Wacht, daar krijg je van jc zusje Nu een kusje voor f (Ingezonden door Wildzang.) Angstie Oogenb'ikken Jan en Karei, zoontjes van notaris van Buren waren een stelletje jongens, zooals er twaalf in een dozijn gaan. Ze waren vol strekt geen brave Hendrikken en hielden veel van een grap, „te veel" zeiden hun ouders en onderwijzers zelfs, maar ze zou den toch nooit met opzet iemand pijn doen of schade berokkenen. Dat dit wel eens bij ongeluk gebeurde, ja. welke Hollandsche jongens zou niet bij ondervinding weten, dat dit maar al te ge makkelijk geschieden kon Jan en Karei vonden dat op zoo'n oogenblik dan wel vervelend, erg vervelend zelfs, maar och, ze waren het zoo heel gauw weer vergeten. Hun geheugen scheen hen voor derge lijke dingen maar al te spoedig in den steek te laten. En toch kon datzelfde geheugen hun soms de beste diensten bewijzen. Geen hunner zou b.v. vergeten op een lang vooruit afgesproken vrijen middag naar Oom Jorissen te gaan, die een groote heereboerderij had niet ver van het dorp, waar de familie van Buren woonde. Even min zouden zij vergeten, dat eiken Vrijdag namiddag, even na vieren, de Sprits-man kwam om Moeder van zijn heerlijke, versche sprits te verkoopen. Dot was altijd een wedstrijd: wie Vrijdagmiddag het eerst thuis was: Jan en Karei of de Sprits-man. Gewoonlijk wonnen de beide eersten het. maar sinds het groote landhuis, dat vlak bij hun villa gelegen was, niet meer be woond werd, was de Sprits-man wel vijf minuten eerder bij hen en het was niet ge makkelijk, die vijf minuten in te halen. De Sprits-man was dus in den laatsten tijd ge woonlijk de eerste, maar veel scheelde het niet en het gebeurde hoogst zelclen, dat hij hen nog tegenkwam, nadat hij mevrouw van Buren reeds sprits verkocht had. A 1 s het een enkele maal gebeurde, riep hij hun toe: „Ga maar gauw naar huis, jongens I Versch is de sprits het lekkerst!" Nu, daarin had de Sprits-man. natuurlijk gelijk: versch was de sprits het lekkerst. Moeder zei dan lachend: „Maar jongens, dat weten jullie nu al: hoe sprits versch smaakt. Wacht dus eens met ze te proeven, tot ze oud is. Dan kun je zelf over het verschil oordeelen." Terwijl Moeder dit zei, gaf ze beiden bengels echter al een koekje, zoodat het „wachten tot de sprits oud was" eigenlijk nooit plaats vond. Reeds vóór dien tijd was de koek in den letterlijken zin des woords op en werd er door Jan en Karei uitgere kend, over hoeveel dagen de Sprits-man weer zou komen. Met hem stonden zij altijd op den besten voet, terwijl zij met Mina, het dienstmeisje, dat al van Vader en Moeders trouwen af bij hen was, wel eens overhoop lagen. Hoe dat kwam, zouden zij zelf niet hebben kun nen zeggen, want eigenlijk mochten zij Mina wel lijden. Mina, wiens Vader nogal veel fruitboo- men in zijn tuin had staan, bracht voor de jongens wel eens wat appels en peren mee en d a n was Mina heel aardig natuurlijk. Maar diezelfde Mina mopperde, als ze alweer dat slechte geheugenvergaten voeten te vegen en op haar schoonen gang- looper, dien ze „eige-zellevers geklopt had," duidelijke sporen van zand of mod der achterlieten. En Mina keek wel eens boos, wanneer ze uit school kwamen en aan de bel rukten, alsof er minstens brand was. D a t deden ze graag: Mina laten schrik ken. En of Moeder nu al herhaalde malen gezegd had, dat ze 't niet mochten doen. hen er zelfs voor gestraft had, zij schenen het maar niet te kunnen laten. Telkens be dachten zij weer wat anders, waardoor M:na het, zooels zij het zelf uitdrukte, „door die kwajongens op haar zenuwé's kreeg." Zachtjes op zijn kousevoetjes gaat ons kind de kamer in, op zijn kleine kousevoetjes; o, hij heeft vandaag zoo'n zin in een lekker chocolaadje, en hij kreeg het niet van Maatje. 't Kind was stout: hij heeft geknepen Bennie, die hem nooit iets doet. Altijd speelt die leuke Bennie, houdt hij 't kleine broertje zoet; nu mag Ben niet met hem spelen en hij moet zich maar vervelen. Op den divan klimt het ventje, met zijn duimpje in zijn mond ligt hij stilletjes te kijken heel de kamer in het rond; niemand zegt een aardig woordje, niemand, kleine plaaggeest, hoort je. Als je daar nu ligt te druilen en maar mokt om chocola doen we je als het te lang duurt allen nog veel harder na. Maar 't wordt stil wij kijken allen, Bertie is in slaap gevallen. Op zekeren dag gingen meneer en me vrouw van Buren samen u!t, iets wat de jongens zich niet herinnerden, clat ooit ge beurd was. Meestal mochten ze mee, als Vader en Moeder samen écn of meer dagen uitgingen, 't Werd dan altijd zóó geschikt, dat het in de vacantie of oo een Zondag viel. Manr nu kwamen Oom Kees en Tante Nans uit Inaië terug en zou de geheele familie de groote menschen ten minste samenkomen in het huis, dat Oma met de Tantes aan de Keizersgracht in Amster dam bewoonde. Jan en Karei bleven ch*s «alleen thuis met Mina, die een oogje in het zeil zou houden, dat ze niet in zeven slooten tege lijk liepen. Ovgrdag gingen ze naar school, ze zouden uit eten gaan, 's avonds hadden ze hun huiswerk te maken en den volgen den dag zouden Vader en Moeder al weer bijtijds thuis zijn. Moeder was haastig van huis gc?aan en zou Veder aan het station treffen. Niet, dat Moeder zich verlaat had. maar er was plotseling een telefoontje gekomen, dat de boot heel spoedig verwacht werd en Moe der was toen hals over kop weggehold, haastig afscheid nemende van de jongens. Het was dus niet te verwonderen, dat zij vergat hen nog eens te helpen onthouden, Mina toch vooral niet te plagen of te laten schrikken. Pas toen zij in den trein zat, dacht zij er aan, maar toen was het natuur lijk te laat. „We zullen er maar het beste van ho pen," dacht Moeder. „Mina kan heel aardig met hen omspringen en ze hebben door hun school en hun huiswerk niet veel tijd om kattekwaad uit te voeren." Toen de jongens dien middag bij Tante Jenny en Oom Guus gegeten hadden, waren zij dadelijk na tafel naar hitis gegaan om hun huiswerk te maken en hun lessen voor den volgenden dag te leeren. Toevallig hadden zij dien avond nogal veel te doen en Mina vond de jongens dan ook heel ijverig aan het werk, toen zij hun om acht uur een kopje thee bracht. „Schieten jullie al op?" vroeg ze vrien delijk. „Nou Mien, fijn! We ziin al bijna klaar. Weet jij nog, wanneer Karei de Groote leefde?" vroeg Jan. „Nooit van gehoord, ten minste ik herin ner het mij niet meer," moest Mina be kennen. „Of wanneer de Tachtigjarige Oorlog uitbrak „Mij te geleerd, hoor!" antwoordde Mina en zij slofte weer naar haar keuken, naar haar potten en pannen, waarmee ze beter vertrouwd was dan met de jaartallen uit de Vaderlandsche Geschiedenis. Na een tijdje was het huiswerk klaar en zaten de lessen er nagenoeg in. „Morgen nog even overkijken f" zei Jan, terwijl Karei en hij hun boeken opruimden. Twee minuten later staken de jongens hun hoofden om den hoek der keukendeur, riepen: „Dag Mien" en stormden naar boven, niet omdat zij zoo'n haast hadden om onder de wol te Kruipen, maar meer uit gewoonte. Onder 't uitkleeden had Jan plots een inval. „Zeg Karei," begon hij, „ik geloof, dat Mina al heel weinig van Geschiedenis af weet. 'k Durf wedden, dat ze nooit van de Maagd van Orleans gehoord heeft." „Nou ja, wat zou dat?" vroeg Karei, die slaap begon te krijgen. „Dat wij een voorstelling moeten geven, een voorstelling van de Maagd van Or leans .Als ze 't eens gezien heeft, onthoudt ze 't vast." „Hoe bedoel je „Wel, we slaan allebei een laken om ons heen. 't Is heel eenvoudig „Maar er waren toch geen twee Maagden van Orleans „Doet er niet toe. Als ze 't tweemaal ziet, zal ze het beter onthouden. We gaan boven aan de trap staan en dan roenen we haar. Vooral geen licht maken, hoor! Want don ziet ze dadelijk, dat wij 't zijn. De maan geeft genoeg licht door 't gangraam." „Fijn, manzei Karei, wiens slaap nu heelemaal over was. Het duurde niet lang meer, ok aan weers zijden van de Iran stond een in het wit gehulde Jeanne d'Arc, die wel niet heel veel op de heldin uit de Fransche Geschie denis leek. maar er toch voor moest door gaan, „Mien, kom 's effenriep Jan. Bijna proestte hij het uit van het lachen om het malle gezicht, dat Karei trok. „We willen je nog wat laten zien I" voeg de laatste er aan toe. „Ja, hoor! Ik kom zoo. 'k Moet boven toch effen sluiten op de groote slaapka mer!" riep Mina terut*, die van den prins geen kwaad vermoedde en van de Maagd van Orleans niet od de hoogte was 't was ook ol zoo heel lang geleden, dot zij school had gegaan Slof, slof! daar kwam Mina aan. Geluk kig maar, dat het donker was, want de jon gens konden zich bijna niet goed meer houden. Reeds was Mina onder op de trap, daar kwam ze om den hoek met een breed gebaar onder het witte laken wilde Jan juist iets zeggen, toenhoe het precies gebeurde, heeft hij nooit geweten, Mina met een luiden gil van de trap viel. Van schrik had zij waarschijnlijk de leuning losgelaten en was zij achterover gevallen. Nu was het de beurt van de jongens om te schrikken. DoodeÜjk ontsteld gooiden zij de lakens weg, knipten het licht op en zagen Mir.a in de gang, vlak voor de trap liggen. „Mina I Mi na Mien Mientje I" rie pen zij. Geen antwoord. 't Was, of Jan en Karei plotseling lood in hun schoenen hadden en zij de trap, die zij anders in een ommezien afrenden, slechts langzaam, heel langzaam konden af- loopen. Eindelijk waren zij beneden, rie pen opnieuw: „Mina l" maar kregen nog altijd geen antwoord. Zij stonden duizend angsten uit en de vijf minuten, die er verliepen, vóór Mina de oogen opsloeg, leken hun een eeuwig heid, waarin zij zichzelven de vreeselijkste verwijten deden, dat ze Mina zóó hadden laten schrikken. „Mina't Is nietsWij zijn het: Jan en Kareizei de laatste. „MinaHeb je je pijn gedaan vroeg Jan. Nog steeds geen antwoord. De jongens waren ten einde raad en zouden er hun ge- heelen spaarpot v*- over gehad hebben, als Mina eenig te i von leven gegeven had. „Zou ze zou ze d dood zijn waag de Karei het eindelijk ontsteld te fluiste ren. „Zou ze iets gebroken hebben dacht Jan hardop. Eindelijk daar sloeg Mina de oogen op. O, de jongens hadden haar wel een zoen willen geven uit louter dankbaar heid, maar ze durfden niet: Mina zou wel heel. heel boos op hen zijn. „W waar ben ik? Wat wat is er gebeurd?" stamelde Mina even later. „N niets, niets Mien, er is niets Met deze woorden trachtte Jan haar te kalmeeren. „Maar hoe lig ik dan zoo op eens hier vroeg Mina weer. „Dat zullen wij je later wel eens vertel len/' was Karei zoo verstandig te antwoor den. „Sta nu eerst maar eens op. Waar heb je pijn „Overal! O, ik kan niet opstaan, 't gaat niet I" jammerde Mina. Daar werd plotseling gebeld. 't Was Oom Guus, die eens kwam kijken, of de jongens in bed lagen en niet weinig verbaasd was, toen Jan hem, half uitge kleed, opendeed. „Wat is hier te doen?" vroeg hij verwon derd en Jan vertelde nu zonder omwegen, hoe Mina door hun toedoen van de trap was gevallen. Oom Guus, die dokter was, stuurde de jongens naar boven en onderzocht Mina. Op den rand van hun bed zaten Jan en Karei elkaar angstig aan te kijken. Wat zou Oom Guus zeggen Hij was zoo knap. Zou hij Mina beter kunnen maken Zij von den, dat er geen einde aan het onderzoek kwam. Maar eindelijk, eindelijk toch, kwam Oom Guus boven en zei hij: „Gelukkig heeft Mina niets gebroken; al leen zal zij verscheiden blonde plekken krij gen. 't Is nog goed afgeloopen, jongens. Maar wat hadden jullie op je geweten kun nen hebbenBeloof me nu plechtig, dat je haar nooit weer zult laten schrikken." „Nee Oom, we zullen haar stellig nooit meer laten schrikken zei Jan. „Eigenlijk is 't mijn schuld, want ik had het" bedacht I" „Beloof jii het ook. Karei?" vroeg Oom Guus. „Natuurlijk, Oom I" was alles, wat Karei antwoordde. Den volgenden dag had Mina een massa gevoelige en blonde plekken, maar ze was toch niet boos. ,/t Was een ongeluk, jongens," zei zij, toen zij de boetvaardige bengels vóór zich zag staan. En dat vonden ze zóó aardig van Mina, dat ze eigenlijk niet konden begrijpen, hoe ze zoo ondoordacht hadden kunnen zijn. Toen Vader en Moeder thuis kwamen en alles gehoord hadden, gaven zij maar al te gaarne hun toestemming, dat de jongen© hun spaarpotten aanspraken en daaruit een mooie zilveren broche kochten voor Mina, die deze voortaan 's Zondags op haar zwarte japon droeg. Dat zij woord gehouden en haar nooit meer hebben laten schrikkrrv van zelf. CORRESPONDENTIE. T h e i s. Ja, dc winter is Jn aantocht, dat is al goed te merken. Heb je het al uit gelezen En hoe vond je het? Dan vergis je je toch. Zoo erg was het niet hoor I Goudenregen. Dan heb je het ook juist goed.. Wont zoo is de oplossing ook. Dat hadt je zeker niet geducht hé Vindt hij het leuk op school. Dat zal wel Neen, nu is er niet veel meer van al die mooie bloemen over gebleven. Wildzang. Wat vervelend is daten juist aan je rechter hand. Neen, dat mag ze gerust doen hoor, dat is niets erg. En uls ze soms mee wil doen mag dot ook wel. Je raod-> sel moet nog even wachten. Sprinkhoon. Wel gefeliciteerd hoor. 't 'Is v/el wat laat, maar boter laat dan nooit mo. t je in dit geval maar denken. Wees maar voorzichtig, want dat is een gevaarlij* spel letje. Gymnast. Ja, dat dacht ik eigenlijk juist. Gelukkig dat jc er nu weer bent. En nu niet meer zoo lang wegblijven hoorf De eerste reden kon ik begrijpen. Muar de tweede niet. Daarom mng jij toch wel blijven meedoen. Ik geloof niet, dat die tijd van gaan voor jou gekomen is, temeer daar jc zelf schrijft, dat je het zoo leuk vindt. Daar twijfel ik niet non, doch ik hoop, dat je spoedig weer op je be sluit terug komt. Leesgraag. Dank je wel voor je versje. Als het aan de beurt is, Zal jo het natuurlijk in de krant zien, want het is heel goed. Neen, daar weet ik geen naam voor. Bedenk nog maar eens goed. Cupido. Ja, de een kijkt naar den an der en zoo doet iedereen het tenslotte. Zoo, vindt jo die gymnastiek zoo prettig. Rozeknop. Dank voor je sigarenband jes. Het opgeven van nummers geldt alleen voor plaatjes. Postzegels kon ik onmogelijk allemaal uitzoeken. Ik zal er wat voor je ge reed leggen. Kom die maar eens halen en zie, wat je ervan kunt gebruiken. De rest krijg ik dan wel van je terug. OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1927 | | pagina 7