KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Karei
Wot ik verwacht had, begint al langzamer
hand uit te komen. Ieder jaar is dot zoowot
hetzelfde. In de zomermaanden, wanneer de
meesten van jelui vacuntie hebben is de cor-
respondentierubriek altijd erg klein. Er komen
dan slechts enkele briefjes binnen, zoodat ik
dan ook heel weinig kan terugschrijven. Mooi
is de vacontie achter den rug en is de
school weer eenigen tijd aan den gang, don
wordt het aantal brieven van de neefjes cn
nichtjes' steeds grooter. Iedere week komen
er meer bij. En zoo komt onze corrcsponden-
tierubriek weer langzaam maar zeker compleet.
Maar toch zijn er nog tol van namen, die ik
tot nog toe nog mis en die vroeger altijd
tróuwe inzenders waren. Waar blijven dia
achterblijvers? Ik reken er op, dat ik dc vol
gende week weer veel meer brieven krijg.
Want do correspondentierubriek moet steeds
hoe langer hoe gTootcr worden. Je moet steeds
nooit bang te zijn, dat ik te veel brieven zal
krijgen om te beantwoorden. Hoe meer ik cr
in de brievenbus vindt, des te liever het me is.
Hoeveel er ook zijn, alle brieven worden be
antwoord, tenminste als jelui mij ook het een
en ander schrijven, dat begrijp je zeker wel.
Ik hoop nu maar dat jelui allemaal, ook de
achterblijvers, mijn wensch vervult en cr voor
zorgt dat de volgende week onze brievenbus te
klein 'zn\ blijken om alle brieven te bergen.
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels wa
ren
I. Warenhuis met de woorden w, aal.
Karei, bedelen, warenhuis, badhuis, bruid,
wip, s.
TI, Om vooruit te komen.
De prijs is gewonnen door Orchidee en
kan Maandag aan ons bureau worden afge
haald
v IEUWE RAADSELS
I
X
x
X
X
xxxxxxxx
X
X
X
X
Op dc ia uisjeslijnen komt dc naom van een
van onze raodselneefjes. Wil men dat niet, dan
mag men hem ook oppeuzelen.
Op de eerste-rij een medeklinker.
Óp de 2do rij ligt tusschcn de bergen.
Op dc 3de rij een vriendelijkheid.
Op de 4de rij een jongensnaam.
Óp de 5de rij het gevroogdo woord.
Op de 6de rij wat schooljongens zeggen
voor „hard werken".
Op de 7de rij Iemand, die niet donker van
haarkleur is.
Op de 8ste ri} behoort bij de kleeding van
een predikant of een rechter.
Dp Ie Ode rij een medeklinker.
(Ingez. door Leesgraag.)
Het geheel bestaat uit 14 letters cn is een
rivier in Noord-Holland.
6, 12, 13, 14 is niet onecht.
10, 11, 1, staat in de gymnastiekzaal.
18, 8 is een persoonlijk voornaamwoord,
een 2, 5, 1 drogen dames, soms ook heeren.
een 4, 3, 14 is een klein gevleugeld diertje,
dat schadelük is voor de kleerkast.
Wie een 5, 3, 3, 2, 9 begaat wordt zwaar
gestraft.
9, 3, 7 is niet slim
(Ingez. dooi Vlinder.)
BRTEF AAN SINT NICOLAAS.
Lieve Sint Nicoloas, daar ver in Spanje,
Ik wou toch zoo vrccsclijk graag dat je kwam.
Wou zoo graag eens wat vragen aan je,
't Is een geheimpje voor Pap en Mam.
Lieve Sint Nicolaos, je moet don weten,
Dat Mammie niets dan een klein meisje heeft.
Mammie en Pappie en ikke natuurlijk
Willen een broertjegeen pop! een die leeft I
Zoo'n héél klein dik broertje, héél \varn>^
in 't wiegje.
Dat zou toch zoo lief zijn, niet, goede Sint?
Kun jij. Sinterklaas, ons dat nu niet brengen
Ik zal 't niet verklappen I T ben een groot kind!
Breng het dan *s avonds, zoo na het eten,
Dan zitten we alle drie bij 't vuur
Och, goede Sint, wil je 't niet vergeten?
Op 3 December dus, 's avonds 8 uur.
Zus Vcr&eSt
Jullie, lieve poppenkinders,
zit je nu niet knus bij mij?
Tc ga je kleertjes vlug verstellen
en vertel er sprookjes bij.
Houdt je niet van Asschepoesje
van Klein-Duimpje, of de Kat,
waarvan 'k zelf eens heb gelezen,
dat hij echte laarzen had?
Hooren jullie liever versjes?
nee, veel liever een verhaal?
Goed. 'k Ga jullie mooi vertellen,
luister dan maar allemaal
TRUUS SALOMONS.
(Ingezonden door „Leesgraag.)
Een Dappere Jongen.
Leo was erg trotsch op het feit, dat hij
een jongen was. In zijn hart minachtte htj
eigenlijk alle meisjes; hij vond ze „nuffen.
Tegen zijn zusje Man kon hij dan ook tel
kens zeggen: „O. jij bent maar een meisje I
En wanneer Juffie hem over het een of
ander onderhield, zei hij achter haar rug:
.Het is een Z ij
Op een warmen zomermiddag zei Juffie,
dat ze zouden gaan oicnickcn in de weilan
den. Er waren geen bosschen in de omge-
v"ir.£, doch wel heel veel weilanden. Leo en
Nen vonden het een prachtig plan. MoedeT
gaf hun een groot stuk cake en andere
heerlijkheden mee en leende hun het aar
dige picnic-mondje, waaruit kopjes, :cKo-
teltjes, bordjes, messen, vorken, ja zelfs
een ketel als bij tooverslag te voorschijn
kwamen.
Het was heerlijk koel onder de boomen
in de weilanden. Vlinders dansten vTOolijk
rond, koeien joegen met hun staart de vlie
gen van hun rug en in de takken der boo
men zongen de vogels hun hoogste lied.
Toen Juffie met de kinderen een servet
op den gTond uitgespreid en alles klaarge
zet had, riep Nan plotseling uit:
„O, kijk eens, LeoMevrouw Witzwart
komt bij ons op theebezoek."
„Hou je toch stil, Nt?nzei Leo, terwijl
hij angstig naar de naderende koeien keek,
„je zult ze nog kwaad maken."
„O, maar ze doen niets," sing Nan voort.
„Daar weet je niets van. Jij bent maar een
meisje," zei Leo hoonend. „Ik weet van een
jongen, die door een dollen stier op de
horens werd genomen."
„Dat was een stier," zei Juffie nu, „moar
dit zijn koeien en koeien worden maar heel
zelden dol."
Weldra zaten alle drie om het op den
gror.d uitgespreide servet heen. Juffie
schonk thee er was voor ieder juist één
kopje en Leo zat met zijn rug naar de
koeien toe. Zij mna'tcn hem zenuwachtig
en hij deed zijn best, niet aan die dieren
te denken, maar juist toen hM op het punt
was, zijn theekopje naar zijn lippen te bren
gen, hoorde hij een lan^-gerekt „Boe-oe-
oehvlak achter hem. Hij keek om en zag
een groote koe in zijn onmiddellijke nabij
heid staan.
Leo begon nu luidkeels te gillen en liet
zijn kopie van schrik op den grond vallen.
„Help 1 Helpriep hij. ,,'t Is een dolle
stier
„Leo, houd je kalmzei Juffie. „Het is
niets anders don een goedige koe, die
graag een stuk cake hebben wil."
Nan lachte en keek naar de niets kwaads
vermoedende koe. Plotseling begreep zij,
dot haar broertje allesbehalve moedig was
en zei nu op haar beuTt:
„Het is een Z ij I"
Juffie en Nan lachten vroolijk en Leo
keek heel beschaamd naar zijn omgekeerd
theekopje, dat gelukkig niet gebroken was.
Het duurde echter niet lang, of Nan
ta*eeg medelijden met haar broertje en zei:
„En ik ben maar een meisje, Leo! Maar
ik zal je toch de helft van mijn thee mee
geven,"
Vanaf dit oogenblik heeft Leo nooit meer
durven zeggen: ,,'t Is maar een meisje f" of
„Het is een Z ij
De Leeuwenhorst.
De familie van Hoorn zat om de ontbijt
tafel geschaard meneer van Hoorn, me
vrouw van Hoorn, Karei en Anton. Een
levehdig gesprek was plotseling in een stil
zwijgen overgegaan, toen Karei uitTiep:
„In elk geval kunnen we naar de Leeu
wenhorst gaan. Er is geen enkele reden,
waarom Anton en ik ons het genoegen zou
den ontzeggen, deze ruïne te onderzoe
ken."
„Reden genoeg," antwoordde meneer
van Hoorn op zeer beslisten toon. „Ik heb
gehoord, dat sommige muren in een zeer
gevaarlijken toestond verkeeren en er moe
ten spelonken zijn, die gevaar opleveren
voor ieder, die niet met den toestand daar
ter plaatse op de hoogte is."
Een onverstaanbaar gemompel der beide
jongens was het eenige antwoord. Al waren
zij diep teleurgesteld, zij vatten toch niet
het plan op, zich tegen den wil van hun
vader te verzetten.
Toen Karei en Anton een uurtje later
zich op een andere manier trachtten bezig
te houden in de omgeving hunner nieuwe
woonplaats, waar zij sinds korten tijd met
Ons Jeapje heeft gebabbeld.
Niet opgelet op school.
Hij was heel ongehoorzaam
Hij maakte pret en jool.
Wat denk je, dat gebeinde?
Ons Jaapje, dat kreeg straf.
Nu mag hij niet naar huis gaan,
Voordat zijn werk is af.
Vader en Moeder woonden, liepen zii een
begroeiden heuvel op.
Daar het pad hen al hooger en hooier
voerde, werd het uitzicht steeds wijder, tot
hun blik viel en rusten bleef op de vele
torens van een oud kasteel, dat gedeeltelijk
een ruïne was. Met booze gezichten keken
zij er naar.
,/t Is wat moois I" mopperde Anton, ter
wijl hij zich in het gras liet vallen. „Wat zou
ons kunnen overkomen in zoo'n eenig
leuk kasteel Laten we teruggaan en er
eens omheen loopen."
„De kraaien bouwen er hun nesten,' zei
zijn broertje, terwijl hij zijn oogen met dc i
rechterhand tegen de lelie zon beschuitend j
naar de torens in de verte keek.
„Dat beslist de zaak," zei de ander
lachend en hij sprong op. „Je zult zien. dat
wij er uilen ook zullen vinden."
Vlug liep hij den heuvel af, op de hielen
gevolgd door Karei. Het leek wel, of die
oude muren en machtige torens een soort j
tooverkracht op hen uitoefenden. Een half j
uur later stonden de jongens, die gevolg j
gegeven hadden aan deze onweerstaanbare
aantrekkingskracht, hijgend van het harde
loopen vóór het eeuwenoude kasteel en j
vingen zij een opgewonden onderzoekings- I
tocht om de muren ervan aan.
„Maar ze zijn even stevig- als van een 1
gewoon huis, natuurlijk nog veel sterker I" j
riep Anton uit. „Als Vader ze zelf maar 1
gezien had, zou hij nooit tegen ons gezegd
hebben, dat wc niet in het kasteel mogen
gaan. Waar denk je, dat ceze deur naar
toe gaat?"
Al sprekende had hij zich door een dich
te wildernis van allerlei onkruid heen een
weg gebaand naar een lage, half verborgen
deur onder één der torens. Karei volgde
hem en met heel weinig krachtsinspanning
konden zij nu de deur open krijgen, die toe- j
gang verleende tot een donker en bedompt
gewelf.
„Ratten, vleermuizen cn al dergelijk ge-
spuis, wij zullen jullie niet storenzei
Anton lachend.
Zij deden de deur weer, dicht en gingen
verder. Ze liepen nu een stijgend pad op j
en waren weldra op de hoogte von den j
bovenkant van één der afgebrokkelde i
muren. De verleiding er over te loopen, was
te groot om te weerstaan, vooral omdat de
muur zóó veilig was, dat hun vader (dit
maakten zij zichzelver ten minste wijsT)
er niets op tegen zou hebben.
Hij leidde naar één der torens en ein
digde in een donker, nauiv portaal, vanwaar
een steenen trap naar onbekende diepten
voerde.
„Verder moeten we niet gaan," zei Karei.
„Blijf jij hier, dan zal ik één of twee treden
afgaan om te zien, of er iets bijzonders is."
„Als jij gaat, ga ik ook riep Anton uit
en 'hij volgde zijn broertje.
In het volgend oogenblik verdwenen zij
langs de geheimzinnige trap in- de donkere
diepte van de Leeuwenhorst. Voorzichtig
liepen de jongens, met één hand langs den
oneffen muur tastend, naar beneden: Karei
voorop en Anton vlok achter J\em. Zij spra
ken slechts fluisterend, maar de Leeuwen
horst weerkaatste het geluid van hun stem
men, alsof het oude gebouw zeggen wilde:
„Hier zijn ze, die ongehoorzame jongens
Nu heb ik ze in mijn macht f"
Plotseling trachtte Anton zich met beide
handen aan den muur vast te houden, want
een luide gil weerklonk door de sombere
ruimte en wérd gevolgd door het ratelend
geluid van vallende sieenen.
„Karei! Karei! Waar ben je?" vroeg
Anton.
Hij tastte in de duisternis rond om te
weten, waar Karei gebleven was. Maar
Karei was eT niet en uit de diepe duisternis
onder hem steeg een geluid op, dat hem
huiveren deed
„Karei!" riep hi< opnieuw ...Zeg je wat?
Ik
Toen keerde hij door schrik over
mand om en strompelde de trap weer op.
Eenige minuten later zag meneer van
Hoorn, terwijl hij door het raam van zijh
studeerkamer naar buiten keek, een jongen
door het tuinhekje aan komen hollen, een
jongen, die er zóó verwilderd en verschrikt
uitzog, dat hij nauwelijks zijn zoon Anton
in hem herkende. Het verhaal kwam er met
horten en stooten uit, doch meneer van
Hoorn bleef niet wachten om het einde te
hooren.
Tot Anton's onuitsprekelijke verbazing,
ging zijn vader, toen zij het oude, bouw
vallige kasteel genaderd waren, onmiddel
lijk naar de half verborgen deur. welke de
jongens dien morgen ontdekt hadden en
wierp haar open. En tot ziin nog grootere
verbazing zag Anton er onmiddellijk, nadat
het daglicht er binnenstroomde, zijn broer
Karei uit te voorschijn komen. Hij was nog
bleek van den doorgestonen angst, doch er
gelukkig met den schrik afgekomen, want
de trap, die zij in de duisternis afgedaald
waren, eindigde heel plotseling een eind
boven den grond dezer spelonkachtige
ruimte.
„Misschien,zei pieneer van Hoorn, toen
zij allen weer thuis waren, aan het slot van
een ernstig gesprek „zouden jullie, als je
minder ontsteld waart geweest, bemerkt
hebben, dat je heel gemakkelijk op deze
manier er uit hadt kunnen komen."
Terwijl hij sprak, keek h?j Anton aan,
maar deze zat zwijgend en met neergesla
gen oogen, zoools degenen doen, die in
zien. dat zij verkeerd gehandeld hehben.
Het zou echter blijken, dat de les voor
Anton nog niet ernstig genoeg wès ge
weest. Gedurende de eerste dagen gingen
zijn gedachten naor de Leeuwenhorst met
een gevoel van angst en meende hij, dot hij
niet de minste neiging meer had er heen te
gaan.
Helaasnauwelijks was er echter een
week verloopen, of hij volgde op een mor
gen, dat hij er op zijn eentje op uittrok,
het pad, dot noar het oude kasteel leidde.
Spoedig verrezen de statige torens en d»
steile muren vóór hem. Behoedzaam liep
Anton er voorbij met stappen als van
iemand, die tracht te ontkomen aan de lok
kende roepstem van toch in den aard
den vijand.
Hij gluurde door de geten, die eens ra
men waren geweest, naar binnen en zag
allerlei donkere hoeken, tot hij plotseling
opgeschrikt werd door een hard geluid als
van een slag. De echo herhaalde het boven
zijn hoofd en toen hij opkeek, zag hij een
gTOoten vogel in sierlijke kringen om den
toren fladderen. Blijkbaar was de vogel uit
den dikken klimop gekomen, die de muren
met een groene laag bedekte.
„Een roofvogel misschien I" dacht Anton
met ingehouden adem, „zijn nest zal wel
verborgen zijn in dien klimop I"
Hier was een kans, welke zich misschien
nooit weer zou voordoen. Hij moest naar
het nest klimmen en wel zonder ook maar
één oogenblik te verliezen. In één der
hoeken van den toren wes de stam van
den dikken, ouden klimpp. Hij greep dien
stam, de takken, greep wat hij grijpen kon!
Langzaam klauterde hij haar boven. Het
was geen gemakkelijk werk, maar na een
inspanning van ongeveer vijf minuten be
vond hij zich reeds op een tamelijke hoog
te. Nog iets hooger en hij zou de plek be
reikt hebben, waar de vogel opgevlogen
was, en dus een blik in het nést kunnen
werpen.
Even rustte hij uit om op adem te komen.
Hij wierp zijn hoofd achterover om beter te
kunnen zien, waar hij zich nu vasthouden
moest.
„HalloWat is d a t V
Deze woorden kwamen hem plotseling
op verschrikten toon van de lippen, want
de to ren scheen zich te bewe
gen Er volgde een ontzettend geraas het
was een gekraak en een gerommel van val
lende steenen. De klimop liet los
van den verraderlijken muur!
Anton werd plotseling doodsbleek van
ontzetting, t Was, alsof het bloed in zijn
aderen verstijfde. Hij had een gevoel, of de
heele wereld op hem zou vallen. Steeds
lager en lager zonk hij, totdat alles plotse
ling in een oorverdoovend geraas scheen
te eindigen.
Toen Anton de oogen weer opsloeg, zag
hii twee personen over hem heen gebogen.
Hij kon. echter niet onderscheiden, wie het
waren, door een vreeselijke pijn in zijn
hoofd, zooals hij later vertelde.
Meneer van Hojrn en Karei droegen
hem naar huis en het duurde verscheiden
dagen, vóór hij het daglicht weer zag, daar
de ziekenkamer donker gemaakt was.
,,'t Is een ernstige hersenschudding," zei
de dokter. „We moeten echter dankbaor
rijn, dat hel niet nog erger is."
En toen de zieke eindelijk voldoende her
steld was, lazen de dokter en meneer van
Hoorn hem geducht de lrt<! en brachten zij
hem de dwaasheid van i avontuur onder
het oog.
Anton was diep beschaamd. Dezen keer
had ook hij een les gehad.
„Karei," zei hij later, „we zullen beiden
nu wel meer dan genoeg hebben van de
Leeuwenhorst."
Karei knikte slechts en de gevaarlijke
ruïne werd door geen van beiden meer be
treden.
IflT ONZE MOPPENTROMMEL
In den spoortrein
Hoe oud ben je al, vroeg een knaap aar»- een
buurjongen in den wagon.
In don trein ben ik vijf, rtuuxr thuis bon ik
tien jaar, was het antwoord
CORRESPONDENTIE
Ponnekook. Neen, dot wist ik nog
niet. Dot is eigenlijk ook veel beter. Want dan
kunnen er geen vergissingen, gebeuren. Hoe
vindt je dat spelletje. Er bcstoon er geloof ik,
toch nog- wel aardigere.
Flensje. Jo, dot vind ik ook. Loten we
het maar zoo houden. Dan is alles in orde.
Keeper. Prachtig hoor, Jij houdt zeker
erg veel von voetballen hè Je doet natuur
lijk iedere week trouw mee f
Goudenregen. Wat scheelt er aan
je been. Ben je gevallen Jn, dat kwam net
zoo uit. Op het oogenblik niet. Ik heb er de
vorige week in ons ruilhandelhoekjc juist om
gevraagd. Als ik er weer heb zal ik j© waar
schuwen f
Cupido. Jc kunt olies daar ook best i meer
dere nialen zien. Zoo vind ik dat tenminste.
Je kunt er eigenlijk ook nooit tc veel komen.
Dat is ook heel mooi, maar dan moet het wat
beter weer zijn.
Kampioen. Donk jc wel. Dat rtal best
gunn Ik houd nu* aanbevolen voor rhcerd/ere.
Blondje. Dat is dun wel heel toevallig
wont jk wist dat heuScJv niet Jc Zult cr wel
plezier von hebben. VeH plezier verder hoor.
Doe dot maar. En o|s je er zoo meer maakt,
krijg je een heel© verzameling.
Duifje. Dot is een heel goed besluit
van je geweest. Natuurlijk zal jc ook wel eens
de gelukkige zijn, die hét lot als prijswinnaar
aanwijst. Maar wanneer dat' zal zjjn, kan ik
niet vooraf zeggen. Je fnng zelf ook raadsels,
versjes, verhaaltjes enz. inzenden. .Die komen
don ook in de krant.
Dahlia, Vroegor hebben we ook al eons
ren „dahlia" gehad. Moor niets meer van ge
hoord. Je kunt die naam dus wel houden.
Mocht de oude dahlia weer to voorschijn ko
men, dan kunnen we wel verder zien
Hartelijk dank voor dc bonnen en
het plaatje.
Orchidee. Wat is dat lang geleden.
Ik dacht dat j© me zoo waar heelemoal verge
ten was. Neen, schoolwerk gaat natuurlijk
voor. Ja zeker, dot was ook oen van onze
nichtjes. Ook dat weet ik. Ben jc al eehs bij
haar geweest. Dat moet je toch doen, want
anders loop je altijd de kans op een prijs mis.
Do plaatjes komen best van pas. Dank je wel
hoor
W i 1 d z a n g. Nu, ik vindt dat eigenlijk
heelemoal zoo heerlijk niet. Ik heb toch» maar
liever sneeuw cn ijs. Dan is het tenminste
erht Winto. Ja, daar moet ik nog even over
denken. Als je me de volgende weck even jc
adres opgeeft, zal ik je daar zelf wel even
over schrijven. Neen, heb maar geduld, die
komt in de krant. Je behoeft zelf dus niet te
tcekenen.
Hansje me knecht. Er leggen eeni
ge bonnen voor je klaar. Dank voor de plaat
jes.
Klein Duimpje. Ju, natuurlijk. Doe
maar geregeld iedere week mee, dan krijg je
er hoe langer hoe moer plezier in.
Robbedoes. Prachtig hoor. Dan ook
hier maar dezelfde naam.
Leesgraag. Wat een leuk versje. Hoe
wel er nog het een en ander is, dat eerder
aan de beurt is, zal ik jouw versje toch maar
voor laten gaan, want anders wordt het te
laat. Dat is wel leuk, zoo'n logé hè?
Rekenmeester. Dat weet Ik nog niet.
Ik denk wel na Sint Nicoloas. wnnt nu hebben
jelui toch geen tijd. Die heb Je nu natuurlijk
allemaal noodig voor pakjes en versjes maken
en om verrassingen te verzinnen.
Zwartkop. Dnnr had ik ook al over
gedocht, maar die hebben we pas gehad. En
moet je don niet eer.s wat anders hebben
Steeds hetzelfde is toch ook niet aardig.
OOM KAR EL.
ONS RUILHANDELHOEKJfc
Enkele neefjes en nichtjes vroegen mij we
derom nog om Vcrkade's plaatjes voor de
Bloemenalbum. Ook tril hij graag wapens van
koffie „Hog" hebben. Wie kan hem hieraan
heioen.
Zijn er misschien nog neefjes en nichtje, die
nog in het bezit zijn van Verkade's Aquarium-
plantjes. Enkele neefjes of nichtjes hebben
deze album bijna compleet doch missen nog
eenige kleinp plaatjes en alle groote? Ook
daarvoor houd ik mij aanbevolen I