KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei Do vorige v;eek heb ik jelui helaas in do steek moeten Intern Dat uil zeggen, ik kon jelui zelf niet schrijven, omdat ik ziek was. Maar nu ben ik weer zoo ver heter, dat ik jelui zelf kan schrijven. Eerst heb ik 'n paar dagen griep gehad en toen b -n ik blijkbaar tc gauw naar buiten gegaan. Met het gevolg dat ik kort daarna bronchitis kreeg. Er zijn gelooi ik. heel wat zieke menschen. Verschillende neefjes en nichtjes schreven me, dat ze ook ziek waren. Het weer is er ook net voor. Al die regen is heelemaal niet ge zond. We zullen maar hopen, dat het gauw weer meer zomer-achtig wordt. Er is echter voorspeld, det we eerst nog ijs en sneeuw krijgen. Dat moeten wc dus maar afwachten. Tot mijn spijt kan ik jelui deze week nog niet veel schrijven. Maar de volgende week krijgen jelui weer nieer van me te hooren. Misschien zal ik dan ook weer eens vertellen wat we nog m voorraad hebben voor het ruilhandi 'koekje. Hier volgen eerst de raadsels. RAADSELS Oplossingen. De oplossingen van de vorige raadsels waren I. Poppenkast met de woorden poes, koek, gips, Jaap, geel, knie, kalf, hard, gist, poot. IL Wageningen met de woorden wang, gans, egge, mode, mond, gier, noot, egel, pier teen. De prijswinnaar Narcis kan den prijs Maandag aan ons bureau afhalen NIEUWE RAADSELS I. Het geheel is een spreekwoord van 25 let ters en 5 woorden. 22, 5, 2T, 15, 13 is een bekende riviir in Rusland. 18, 23, 8, 2, 21 is een strijkinstrument. I, 7, 11, 25 is een huisdier. 6, 2, 10, 23, 16, 24 is een ander woord rooi ketenen. I, 3, 7, 4, 19, 12, 5, 20, T7 is oen plaats in Drente. 15, 19, 5, 21 is een kleur. 25, 23, 10 is een aanwijzend voornaamwoord. II. Het geheel is een spreekwoord van 5 woorden en 25 letters. 1, II, 12, 25 is een hoofddeksel. 4, 18, 5, 2, 7 krijgt een stout kind. 10, 11, 23. 24, 18 is een sooit l\pnd 16, 17, 6, 15, 5 is een aardige t uns?-d in deze provincie niet ver van hier. 8, 20, 21, 14, 22 is „enkel" 19, 3, 9 is een veelvraat, di- i slaapt; ook een soort hond. 13 is ren medeklinker. De Hoogmoedige Hyacint In een donker keldertje stonden eentge bloempotjes op een rij. Het leek welr of er alleen maar vochtig zand in was, want geen plantje was te zien. Maar als je goed keek, zag je heel even boven 't zand uit een don ker puntje. Het waren hyacintenbolleri, die in de bloempotten warm in 't zand gestopt waren. Niet lang duurde het, of uit dat donkere puntje kwam een heel klein, bleek neusje piepen. Hé, wet was het donker en somber in dien kelder, je zag bijna geen licht straaltje en daarom groeiden die kleine din gen ook niet vlug. In één bloempot was echter dat puntje wat hooger dan in de andere alsof het meei haast had. En dnt had het zeker ook, want op een dag, toen het kleine meisje was ge komen, dat hun altijd frisch water bracht, had het pasgeboren plantje gehoord, dat zc riep: „Moeder, de hyacinten loopen al uit." En moeder had gezegd: „Als ze nog wat grooter zijn, mogen ze in de kamer, in de zon staan, maar dat mag vooral niet te vroeg." Toen had het hoogmoedige hya- cintje, dat toch al wat grooter was dan de anderen, zich zoover mogelijk omhoog ge rekt, om vooral maar flink te schijnen en het vroeg aan de kleine worteltjes, die on deraan den bloembol in 't zand verscholen zaten, of ze veel water wilden opzingen, dan groeide het wat vlugger. Eindelijk op een morgen werden al de bloempotten uit den kelder gehaald en in de zonnige, warme kamer gebracht Wat was het hier heerlijk; vlak vóór 't raam mochten de jonge plantjes staan. Het WB4 voor 't ee st van hun leven, dat zc de zon zagen en ze waren er den eersten dag stil van, zoo prachtig vonden ze dat stra lende licht. En toen begonnen ze eerst recht te groeien; ze wuren nu ook niet meer zoo bleek, maar kregen een lichtgroen kleurtje. Het plantje, dat vlugger had willen groeien dan de anderen, zag nu, in het heldere licht, dat het werkelijk al grooter was dan de andere hyacinten en het be gon zich nu heel gewichtig te gevoelen. Eiken dag, als de zon weer door het raam de plantjes kwam koesteren, dacht het: „Nu wéér een lange dag, waarin ik groeien kan, wat zal ik spoedig mooi en groot worden." En toen dc anderen nog niet verder waren dan een zwellend groen knopje, be gon het zich al te ontvouwen en kon men reeds blaadjes zien. Het meisje, dat nu eiken morgen trouw de plantjes begoot, riep blij: ,,Eén hyacint krijst al groene blaadjes 1" Maar moeder, die eens aandachtig keek, zei: „Als die maar niet te hard groeit cn in den haast vergeet een bloem te vormen. Eiken dag scheen de zon maar weer even Mei zijn tweeën, Met zijn drieën, Met zijn vieren, vijven, zessen. Gaan we sleden Naar beneden Langs de roode winterbessen, Frans en Fik en Suus en Cisje. Op een rij of aan een risje. Glijden, glijden langs het glad Van het Peter Punter-pad BOBSLEE Zóo! daar staan wel Joép 1 daar gaan we 1 Hiep, hiep, hiep, hiep, hiep, hoezée! Stap maar op, dan mag je méé 1 Rekken, trekken, Rekken, trekken. Bob, jij bei jc beenen strekken f Houd je stevig, houd je vóst Dat de vaart je niet verrast, O hoe zalig, jo hóf Cisje, stuur je slee Fik, houd taai je HéHallo 1 Hi-ha, hi-ha, hi-ha-, hö 1 Hélt 1 we zijn benée 1 CLARA WITTE. vroolijk, ze had zeker schik in die jonge plantjes, die zoo naar haar verlangden en haar zoo noodig hadden. De vlugge hyacint was nu al een heele plant geworden met stevige groene blade ren. Ook de anderen groeiden goed, ze had den ook mooie, groene bladeren, wel niet zoo hoog en forsch als die ééne, maar in 't midden was een knop gekomen, nog groen van kleur, maar er schemerde reeds een lichter tintje doorheen. En dat miste nu juist de groote hyacint. In haar trots, had zij dit niet eens bemerkt. Op zekeren dag vroeg zij aan de andere planten: „Waarom blijven jullie toch zoo achter, zie mij eens, hoe ver steek ik niet boven jullie uit I" Maar ze antwoordden: „We kunnen niet vlugger, die knop in ons midden zwelt zoo en dat doet ons soms pijn; we gelooven dat we juist heel lang zaam moeten groeien, dan zal daar zeker nog eens iets heel moois uitkomen." En de hyacint zei: „Wat praten jullie tcch van knop," en voor 't eerst zag zij, dat al de anderen iets in hun midden droegen, dat zij niet had. Maar zij begreep er niets van en zei heel waanwijs: „Och, wat een dwaasheid, dat is zeker een ziekte van jul lie, dat heb ik toch niet." Maar eenige weken later, na heel lang zaam groeien, stonden daar op een morgen al die planten met een prachtige bloem in hun midden. Heel stil stonden ze weer, als op dien dag, toen ze voor 't eerst in het licht waren gezet. Ze waren zoo gelukkig met hun bloe menpracht en dankten de zon voor haar licht en warmte, waardoor de knop tot bloem was opengegaan. En de groote hyacint met enkel bladeren zag heel verwonderd naar die kleuren pracht en bemerkte toen wel, hoe kaal en armoedig zij er eigenlijk uitzag, al was zij den ook nog zoo hoog opgegroeid. Het meisje, dat de planten altijd zoo ge regeld verzorgd had, was ook heel blij, toen ze dien morgen zag, dat eindelijk de bloei gekomen was. Samen met moeder bekeken ze lang al die mooie kleuren; er waren witte en rose en paarse hyacinten en in de kamer zweefde fijne bloemengeur. En toen ze de groote hyacint daar zoo kaal zagen staan, zei moeder: „Zie, ik dacht het wel, die groeide te hard, en toen had de bloem geen tijd zich tc vormen; een mooie bloem komt heel langzaam. Zet dien bloempot nu maar weg, zc staat niets tusschen al die fleurige bloemen." Toen werd de hooge hyacint buiten ge gooid bij ander afvsl en in één dog was zij verdord en geel geworden. De bloeiende hyacinten stonden nog lang in de kamer, tot ze eindelijk ook ver welkten en stil de fijne bloemblaadjes ver schrompelden, één voor één. DE GEVOLGEN VAN EEN SNEEUWBAL In de Kerstvacantie was Doortje Verbeek met haar ouders en twee jongere broertjes in Amsterdam komen wonen en toen Januari ongeveer een week in het land was, had Vader haar naar dc school van juffrouw Tervoren gebracht, waar zij na een klein, mondeling examen in de 5de klas geplaatst werd. D^ broertjes vonden het „fijn" in de groote stad Jongens, wat een trams en auto's hadt ie daarf Moeder zei wel eens, dat ie er je leven niet zeker was, maar z ii, Jan en Bob, glipten overal tusschen- door. En wat een prachtige winkels waren erl Ze keken er hun oogen uit. Op een middag gingen de drie kinderen naai „de Bijenkorf" met Moeder, die daar in de meubelafdeeling nog eens kijken wil de naar een stoel voor Vader. Nee maar, wat een mooi speelgoed stond daar een eind verderf 't Leek wel, of een prinsje of prinsesje daarmee spelen moest. Kleine Bob was gewoon niet voorbij een reusach tig hobbelpaard te krijgen, terwijl Jan aan dachtig geknield lag bij de mooie electri- sche treinen met wissels, tunnels en al die fraaie zaken, waarin jongens nu eenmaal belangstellen. Doortje kon de oogen niet afhouden van een beelderigen poppen- wogen met een snoezige tweeling er in. Moeder zei later, dat ze wel een uur in de speelgoedafdeeling hadden rondgeloopen, zóóveel moois was er te zien en zóó dik wijls hadden zij al dat aantrekkelijke speel goed telkens weer opnieuw bewonderd, 't Was er ook niet om weg te komen. Toen Moeder Doortje dien avond vóór het slapen gaan nog even toedekte, vroeg Moeder: „En Doortje, begin jij het nu ook prettig in Amsterdam te vinden Doortje, een echt buitenkind, dat de heerlijke Geldersche bosschen maar niet zoo gauw vergeten kon en zich te midden der stadskinderen, die niet liet voor haar waren, erg eenzaam voelde, antwoordde: „Ik vind hier wel heel veel prettigs, Moe der, maar „Maar wat, kindje?" ,.Als die akelige school er maar niet was f" „Is die school dan. eóó akeligZijn dc lessen niet prettig of is dë juffrouw niet aardig?" „Nee Moeder, nee, dat is het niet. Juf frouw de Haan is heel aardig, maar de meisjes „Wat is er met de meisjes?" „Ze plagen me altijd en ze zijn nooit eens aardig tegen me, zooals Annie Bolt en Eva en Loekre Lagers en..." „Dat zal wel komen. Jullie kent elkaar nog niet en als ze merken, dat je niet om plagen geeft, wel, dan is 't vanzelf gauw uit. Ook onder deze meisjes zul je wel een vriendinnetje vinden. Maar ga nu lekker slapen, Doortje." „Ja Moeder," klonk het slaperige ant woord en hel duurde niet lang, of Doortje droomde van haar Geldersche vriendinne tjes, met wie zij weer als vroeger heerlijk speelde en ravotte. Toen Doortje den volgenden morgen wakker werd en het gordijn van haar slaap kamertje opentrok, zag zij dadelijk, dat het dien nacht hard gesneeuwd had. Wat lag er een pak f En 't zennetje scheen, 't Was heerlijk winterweer. „Hè, nu sleeën van den Pinkeriberg' in plaats van naar school!" dacht Doortje, „maar nee, ik wil daar niet aan denken!" Vlug' kleedde zij zich aan en ontbeet ze om met de broertjes naar school te gaan. Die werden al ongeduldig en het was toch nog erg vroeg. Nu eens glijdend, dan weer elkaar met sneeuwballen gooiend, liepen zij den weg naar school. Het laatste eind moest Doortje alleen afleggen, daar de broertjes reeds eerder afgeslagen waren naar de jongensschool. Zoo in haar ééntje vond Doortje toch niet veel aan de sneeuw. Weer dwaalden haar gedachten naar de Geldersche bos schen. Daar zou nu ook wel veel sneeuw liggen. De dennen zouden allen in Kerst- boomen veranderd zijn in dat sprookjes land. Annie, Eva en Loekie zouden stellig op den Pinkenberg gaan sleeën. Droomerig liep zij in haar ééntje ver der, haar handen voor de kou diep in de zakken van haar mantel gestoken, tot pats een groote sneeuwbal haar arm raakte. Verschrikt keek zij om zich heen, als ontwaakte zij plotseling uit Sprookjes land in de Werkelijkheid. Zou zij terug gooien Och, waarom Ze deden 't om haar te plagen. Ze zou maar net doen, alsof ze niets bemerkte en rustig doorloopen. Weer ketste er een bal, nu tegen haar schouder. Audie kwam bard aan en ze schrikte er opnieuw van. Het uitbundige troepje meisjes 't waren er heel wat I schaterde luid om haar verschrikte gezicht. „Hè, wat 'n flauw kind, dat bang is voor een sneeuwbalriep Mena de Vries uit. „Kinderachtig!" vond Ankie Verheul „Maar we zullen 't haar wel afleeren en haar net zoo lang gooien, totdat ze er niet meer van schrikt. En de daad bij het woord voegend, maak te zij een flinken, stevig en sneeuwbal, gooi de dien met kracht door de lucht en een rinkelend geluid, als van gebroken glas, deed het heele troepje doodelijk ont steld een zijstraat instuiven. Ditmaal had de sneeuwbal Doortje niet getroffen. Hij was rakelings langs haar heer. gesuisd en had een ruit verbrijzeld, die rin- kinkelend was neergekomen op de stoep, waar de sneeuw reeds weggeveegd was. Geen wonder dus, dot de meisjes ontstel den, al was het dan ook flauw, dat ze weg liepen. Doortje, die zich natuurlijk niet van eenig kwaad bewust was, liep rustig door, totdat plotseling een klein, oud heertje, dat haar voor de schuldige aanzag, naar bui ten kwam stormen en haar nariep: „Dot kun je betalen, hoor! Altijd die baldadigheid Ik zal er werk van maken; daar kun je op rekenen!" Doortje bleef doorloopen. Zou ze zeggen, dat ze 't niet gedaan had Maar het oude heertje was het huis alweer ingegaan om zijn dikke winterjas aan te trekken. Nauwe lijks was het negen uur en de schooldeur gesloten, of hij belde aan en vroeg om het Hoofd der School te mogen spreken. Het baldadige troepje was van den an deren kant nog op het laatste nippertje de school binnengegaan en zat nu met een min of meer ontdaan gezicht in de bank. Er zou natuurlijk wat op zitten en Ankie Verheul, die den noodlottigen bal gegooid had, schuifelde onrustig heen en weer. Nog geen tien minuten was de les be gonnen, of de deur van het schoollokaal ging open en juffrouw Tervoren trad met een klein, oud heertje binnen. „Meisjes," begon het Hoofd der School, „heeft één van jullie soms bij ongeluk met sneeuv. ballen gooien ergens een ruit inge gooid Doodelijke stilte. Dc schuldige keek inef neergeslagen oogen vóór zich, maar zei geen woord. „Ik weet natuurlijk niet, of één der leer lingen uit deze klas het gedaan heeft," zei juffrouw Tervoren nu op fluisterenden toon tegen het heertje. Maar dit antwoordde: „Daar zie ik haar al: rechts in de vierde bank met die blauwe jurk aan." Verschrikt keek Doortje op. Hoorde zij goed Rechts in de vierde bonk met die blauwe jurk aan, dat was zijZij en niemand anders 1 Daar hadt je het nuMaar ze had het toch niet gedaan. Zou ze 't lekker zeggen en die nare Ank Verheul verklappen, of zou ze Vast klemden haar lippen zich op elkaar. „Doortje Verbeek," vroeg juffrouw Ter- voren nu „heb jij het gedaan?" Geen antwoord. „Doortje Verbeek antwoord mij. Heb jij het gedaan of weet je er iets van N°g geen antwoord. „Doortje, ik vraag het je nu voor den derden en laatsten keer: heb je het ge daan of weet je er iets van?" Nog steeds kwam er geen antwoord van de vierde bank. Het was doodstil in de klas, zóó stil, dat men een speld had kunnen hooren vallen. Na een korte poos, die allen een eeuwig heid leek, ging juffrouw Tervoren voort: rrJc ontkent het niet en bent dus de schuldige. Je moet vanmiddag schoolblij ven en verder Daar stek plotseling op de zesde bank een meisje haar vinger op. Het was Ankie Verheul, die snikkend uitriep: „Nee, juffrouw, zij heeft het niet ge daan. Ik ik was het „Goed," zei het Hoofd der School nu, „kom na twaalven dan maar eens bij mij." En tot Doortje ,/t Spijt me, lieve kind, dat wij je ver keerd beschuldigd hebben. Maar één ding weet ik wel, al ben je nog maar kort bij ons op school, en dct is: dat je een ferme meid bent door je klasgenootje niet te wil len verraden. Wist je, dat Ankie Verheul het gedaan had?" „Ja, juffrouw," waren de eerste woorden, die Doortje sprak. Wat er dien middag tusschen juffrouw Tervoren en Ankie Verheul gesproken werd, weet ik niet, maar wel, dat Ankie Doortje vóór tweeën bij school opwachtte en haar vroeg: „Wil je mijn vriendin zijn Ik vind je erg aardig." O, wat was Doortje nu gelukkig! Zij en Ankie werden trouwe vriendinnen cn vanaf dit oogenblik vond Doortje de Amsterdam- sche meisjes even aardig als de Geldersche. Van het oude heertje kreeg zij een groo te doos bonbons met een kaartje, waarop stond Het spijt mij, dat ik je verkeerd beschul digde. Eet deze bonbons maar op mijn ge zondheid op, als een teeken, dat je het mij vergeeft. Dal Ankie Doortje helpen mocht, zich door den bonbon-voorroad heen te werken, spreekt vanzelf. UIT ONZE MOPPENTROMMEL. Jantje, zei moeder tot haor zoontje, dio wel eens stout is, zal je nu Zondag, als voder en moeder bczoc-k hebben, hcusch eer» zoete jongen zijn Dot zal ik, moeder, belootdc Jantje, meat dan moet U van Uw kant ook wat doen cn niet de koekjes wegsluiten. CORRESPONDENTIE T r u u s j o N. Wc hebben al een neefje nut dio schuilnaam. En als cr nu nog oen- zelfde naam komt krijgen wc vergissingen. Wil jo dvs een andere schuilnaam kiezen. Natuur lijk ben je hartelijk welkom. Lecsgroof. Ja, dot wordt het ook. En dot gaat nog lang zoo gemakkelijk niet. Veel plezier hoor. Bruin oog. Weet je wat je dan doen moet Er in het vervolg iets eerder aan den ken. Gelukkig ben ik nog al gauw tevreden, maar een lange brief vind ik altijd erg prettig. Akkn. Jo, dat wist ik wel. Vondt jodat zoo'n lastig woord Bengel. Gelukkig wel. 't Moet ook zoo lang niet duren. Het weer is nu niet erg pret tig om te wandelen Maar dot wordt wel weer beter. Voetballer. ik geloof, dat jij wel een goede schuilnaam hebt. Ja, dat is heel jammer. Alleen hangt het cr maar van af, ven welk standpunt je het bekijkt. Anderen vinden het misschien weer niet jammer. Keeper. Een voetballer cn een kecpef onder elkaar. Dnt is wel heel toevallig. Dat is weer zoo goed als in orde hoorDank je wel. Narcis. Wat zal dat een feest zijn. Je gaat cr natuurlijk ook naar toe. is 't niet Wacht maar of. Je kunt nooit weten wot er gebeurt. Krekel. Donk je wel voor je raadsel. Als je er nog meer hebt, houd ik mij aanbevo len, want ik kon ze b^st gebruiken. Zo waren toch hcusch zoo moeilijk niet hoor! Klein Duimpje. Ja, ik heb Je eenige weken gemist. Ook al riek Wat heb je ge scheeld Neen, maar daar is niets aan te doen. Dan een volgende keer maar. Er komt nog wel eens zoo'n wedstrijd. En dan ben je misschien wel wat gelukkiger. Zonnestraal]e. Ja, zeker en wat eer. heerlijke. En het is een buitengewoon gezond (ten. Misschien komt dat nog wel. maar op het oogenblik lijkt het er nift veel op. Blondje. Geniet c-r maar van hoor t Dat doet me plezier. K w i k. Gelukkig al weer veel beter. Dank je wel hoor Snelvoct. Neen, hcclemaol niet prettig hoorWordt maar weer gouw beter. Det v? ook zoo. Beterschap hoor Bool'.owor m. Dank je v/el voor je goede raad. Maar gelukkig is het niet meer noodig. F; ken dnt middel wel. 't Helpt perfect, dat heb ik ol eens meer ondervonden. Robbedoes. Je kunt het nu wel zenden hoor. Dan kon ik het vast eens doorlezen. Je, dat zouden er wel meer trillen, maar dot goot toch niet. En wat zou je er eigenlijk nor» heb ben als het wel kon. De Boschbesjes. Krijg ik volgende week eens een briefje bij dc raadsels. Jemoogt me van alles schrijven, zooveel je maar trilt. Cupido. Gelukkig wel. Ja heel veel; dat hoort er nu eenmaal zoo bij. Heb jo veel ple zier gehad Kampioen. Wut een leuke uitvoering was dat. Heb je cok nog- wat gewonnen. Wat een bof I Dat was dus laat geworden. Maar dat hindert niet voor een enkele keer. Koekoek. Grnag. Dat hoor ik dus WcT van je. Vondt ie het leuk Goudenregen. Droomen zijn bedrog. Dot ri«je ol weer. Natuurlijk. Niet den moed verliezen. Want ols je dat doet, loop je do kans nooit iets te krijgen Blijf dus maer flink volhouden. Roodborstje. Uitstékend hoor! Toch woren ze niet erg lastig hoor! Vraag hem dat moor, want die komen altijd te pas. Ook raad sels kan ik altijd wel gebruiken. Go u d f q s a n t. W jjgen zoo langza merhand een heele vo,ière geloof ik. Nu, is wel oar dig. Misschien heb jc nu wel meer van dio „heldere' 'oogenblfkken. Ik moet dc brieven altijd uiterlijk 's Woensdags om 9 uur s ochtends hebben, anders kunnen ze niet meer dezelfde week nog beantwoord worden. Wil je daaraan denken OOM KAREt.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7