KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei Het is wel eens een enkele mooi voorgeko men, dat een neefje of nichtje mij in een briefje vroeg om plaatjes of bonnen en c'un diezelfde week nog kwom hooren. of er voor hem of haar een pakje was. Nu kan het toe- vall.g gebeuren, dat er al oen enveloppe met het gevraagde klaar ligt en die kan dan na tuurlijk mccgenon-.cn worden. Maar in de cor respondente staat dan, dnt het pakje klaar ia en gehaald kon worden. Komt dnn dit neefje of nichtje dc volgende week weer. dan hoort hij, dot er geen pakje is. Ik zeg dit jelui maar even om teleurstelling te voorkomen. Deze week b.v. vroeg een neefje mij om plaatjes van een of andere album. De volgende dag kwom hij al hooren of er iets was. Het pakje voor hem log klaar, dus hij kon het meene men. Nu staat in de correspondentie in deze krant onder zijn schuilnaam, dat hij het pakje kon komen halen. Dat vervalt dan natuurlijk Als jelui in je briefje vragen om bonnen, plaat jes of iets andcis doen jelui altijd het beste niet dezelfde week nog te komen hooren of er iets is, maar eerst even dc eerstvolgende krant af tc wachten, dön zien wat ïk in de correspondentie rubriek hierover schrijf. Dan wordt je noo t teleurgesteld. Willen Hui daar aan denken RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van d: vorige rondsels wa ren I. „Dc morgenstond heeft goud in den mond" met dc woorden dooi, gems, druif, Eemnes, netten, hond, dons, grond. II. „Avondster" met de woorden rond, stad, straten, vet. Dc prijswinnaar van deze week, F r s i- t\ a n tj e, kan dc prijs a s Maandag aan ons bureau afhalen. NIEUWE RAADSELS. I. Het geheel is een spreekwoord van 8 woorden en 20 letters. Een 29, 10, 16, 11 vindt men veel langs wegen. Om Amersfoort vindt men veel O, 2. 14, 27, 13 en ook veel 15, 25, 20, 26, 19. 17. Een 18, 4, 8, 27, is een watervogel. I, 10, 20, 24 is niet ferm, evenmin als 21, 16, 12. Met 3, 6, 7, 5 worden schuttingen vaak in gesmeerd. Een 1, 25, 22, 5 is een verscheurend dier. II. X X X X X X X X X - X X X Op dc 1ste regel een klinker. Op de 2de regel is niet jong. Op de 3de regel is om ccn schoen vast te maken. Op de 4de regel het gevraagde woord. Op de 5de regel wordt door een spin ge maakt. Op de 6de een lijJ-deel Op de 7de een medeklinker. Op de kruisjeslijnon komt do naam van cen( vervoermiddel, dat men thans veel gebruikt. WAT EEN SNEEUWKLOKJE ZEGT Sneeuwklokje bengelt heel zachtjes, heel fijn. „Kinderen, 't zal nu wel z66 Lente weer zijn, Heb nog maar even, héél even geduld En dan is je tuin weer met, bloemen gevuld Crocusjes doen ook vreeslijk hun best, Narcissen komen, denk ik, 't lest! Ja, kinders, kijk nu heel vroolijk en blij. Zet nu je schaatsen, je bobslee op zij. Want heusch, 't wordt Lente, 't wordt Lente, m'n kind". Sneeuwklokje bengelt zacht in den wind. WAARMEE MEN HET VERSTE KOMT Lastig Lotje! De zon schijnt door de ramen o Lot, je moest je schamen! kom vlug nu uit je bedje ■we gaan vandaag naar Jetje Zeg, was je dat vergeten? we gaan fijn bij haar eten maar eerst moet je je wasschen. in 't frissche water plassen Dan borstel ik je lokjes kom gauw, hier zijn je sokjes; is Lotje in de kleeren, dan hoeft ze niet te leeren. Straks komt de bokkenwagen, maar Lot mag Sik niet plagen; niet slaan met zweep of takjes, niet schoppen met de hakjes Sik zal vanzelf wel loopen dan gaan we bloemen koopen bij tuinman van der Rieven: viooltjes en madlieven Die brengen we aan Jetje: zeg Lot, dat wordt een pretje we blijven tot na 't eten maar eerst nu gauw ontbeten. Wat zeg je Lot. geen broodje geen boter uit het vlootje? geen melkje uit den beker? en pruilen och welzeker! Hens spreken de wind en de zon er over, wie van hen beiden toch wel de grootste kracht bezat. De wind begon toen dadelijk op zijn groota kracht te pochen. „Natuurlijk ben ik véél slc-rkcr dan jij," snoeide hij. „Ik kan met itui i krochtigen adem meer doen, dan jij met je warmte. Overal waar ik kom, breng ik ieven en beweging. Ik doe het groan op de velden golven en de molen wieken draaien. Ik blaas in de zeilen der schepen, en vaak zóó hard, dat de grootste driemasters nis vogels over de groole zeeën vliegen. Ik blaas het natte wasch- goed droog, dot door de menschen aan de drooglijnen is opgehangen. Ja, ja, ik kan met mijn adem veel volbrengen; veel meer dan jij, warm zonnetje I" „Wat ben jij toch een snoever, vriend Wind," sprak vriendelijk lachend de zon. „Ja, je kunt veel doen met je adem, maar je doet toch ook wel eens dingen, die lang niet goed zijn. Want wie kan heviger te keer gaan dan jij, vriendje? Wie brengt vaak de zee zóó in beroering, dat de groote en kleine schepen soms met man en muis vergaan Wie blaast dikwijls het zand in de woestijn zóó op, dat het mensch en dier verstikt? Wie rukt soms met ruw ge weld de schoone, jonge boomen uit de aarde, en wie stuwt het water der rivieren zóó hoog op, dat dit alles, menschen, die ren, en zelfs huizen verzwelgt? Zeg eens, vriend Wind, wie doet dit alles?" „Ja, 't is wel waar, wat je daar zegt," zei de wind, „maar ik doe toch heel veel goed ook. Want als jij soms, met je gloeien de stralen alles op de aarde verwarmt, dan hoor ik vaak de menschen zeggen: „Als de wind niet wat koelte bracht, zouden wij stikken van de warmte." En hoe groot is mijn kracht niet? Kun jij met je stralen doen, wat ik doe met mijn adem „Toon dan eens, wat jij kunt," sprak de zon. „Bewijs dan eens, of je kracht zoo heel gTOot is. Kom, laat mij eens dadelijk zien, hoe sterk je wel bent „Best," loeide de wind, „ik zal je dade lijk mijn kracht toonen, door dien man, die daar in een wijden mantel gehuld, op d<m weg loopt, door één krachtigen windstoot, den mantel van zijn schouders te rukken. En dan zul je eens zien, dat hij zonder den mantel, dien ik heel hoog in de lucht zal voeren, verder moet gaan." „Vooruit dan maar," lachte de zon. „Toon jij dan maar dadelijk je kracht op dien mantel." Trotsch, alsof hij reeds overwonnen had. blies de wind zich toen dodelijk op tot een hevigen storm. Doch hoe meer hij zich verhief en zijn krachtigen adem over den man heen blies, hoe dichter deze zich in den mantel hulde en dien heel vast om de ledensloeg. Dit maakte den wind woe dend. Ja, hij werd zelfs zóó nijdic, dat hi; nog véél harder begon te blozen. Doch hoe harder hij blies, hoe vaster de man zich in zijn mantel wikkelde; ja, zelfs zóó vast, dat de wind er geen slip van kon optillen. „Wel, vriend Wind, waar blijf je nu met je gesnoef?" vroeg de zon. „Neen. vriendje, met ruw geweld krijg je nooit veel gedaan. Maar nu wil ik je eens toonen. wat ik doen kan, doch niet met ruwheid, alleen met zachtheid. En ik wil met je wedden, dat ik, zonder mij op te blazen, den man er toe kon noodzaken zijn mantel of te doen. Wil je het zien?" De wind gromde eerst nog wat en daar na loeide hij weer woest: „Laat mij maar eens zien, wat jij dan wèl kunt me! je zachtheid." Hij ging toen grommend liggen en wachtte af, wat de zon dan wel beter zou kunnen doen dan hij, de sterke wind. Vreemd keek de man op, toen hij den wind niet meer om zich heen voelde en het op eens zoo bladsfil werd. Hij keek toen naar de lucht, die nu zoo prachtig blauw was, en hij keek ook naar de zon Waarschijnlijk verheugd over het heerlijke weer, begon hij toen op eens, heel luid en vroolijk „het Zonnelied" te zingen. En toen hij had gezongen: ,,'k Breng u, O Zonne, mijn groetbegon de zon, zoo vriendelijk als zij maar kon, te schijnen En ze scheen zóó helder en zóó warm, en ze zond haar schitterend stralen zóó lood recht naar beneden en wel juist op den man, zoodat deze het, onder den mantel, veel te warm kreeg en hem dus vanzelf af deed en over zijn arm hing. En toen daar op de man, zoo zonder mantel, en al maat zingende, zijn weg vervolgde, vroeg weei de zon aan den wind: „Wel vriend Wind wie kwam er nu verder, jij, met je gesnoei en je ruw geweld, of ik, met een weinigfe vriendelijkheid? En wil ik je nu nog eens wat vertellen?" „Wat heb je mij nog meer te vertel len?" gromde barsch de wind. „Och, ik wilde fe niets anders zeggen dan dat j ij en i k, en ook dc men schen niet heel ver komen met ruwheid en booze woorden," was het vriendelijke antwoord der zon. „Veel meer krijgt men gedaan met vriendelijkheid en zacht heid Je hebt waarlijk gelijk," sprak toen de wind en sinds dien dag snoefde hij niet meer op zijn kracht. TANTE JOH. O Lot, je moest je schamen! kijk toch eens naar de ramen zie 't zonnetje eens schijnen daar juist door de gordijnen f Straks komt de bokkenwagen dat 's ook niet alle dagen I kies nu maar zelf: naar Jetje, of gauw weer naar je bedje Voor de Kleintjes HET ELFJE cN DE GEITEN HOEDSTER. „Ochf" zuchtte Leentje, „het begint me toch zoo vreeselijk te vervelen, altijd op de geiten te moeten passen? Ik wou, dat ik een elfje was, want elfjes hebben niets an ders te doen dan te spelen." Daar het vacantie was en Leentje maar één dag in de week de geiten moest hoe den en al den overigen tijd mocht door brengen, zooals ze zelf wilde, was het al heel onaardig van haar zoo te mopperen. Misschien dachten de elfjes dit ook, want op zekeren dag, toen zij in het gras lag uit te rusten, hoorde zij plotseling een heel fijn stemmetje vlak bij haar. „Leentje I Leentjezei het stemmetje. „Ik breng je een vriendinnetje uit Sprook jesland. Hier is zij." Het meisje keek eens om en zag nu een fee met een gouden vaas in haar handen. „Kijk er maar eens in," zei de fee tegen haar. Leentje deed dit en zag op den bodem der vaas een klein, blond elfje, dot heel bedroefd keek. „Ochzuchtte het elfje, „het begint me toch zoo vreeselijk te vervelen, altijd te moeten spelen I Ik wou, dat ik een meisje j was eh de geiten hoeden moest. Ik zou niet mopperen, als ik meer don één dag in de week werken moest." „Zoo zie je dus," zei de fee tegen Leentje, „dat ontevredenheid wonen kan in elk hart, dat Haar binnen laat." Leentje wilde juist wat zegden, toen de fee en het elfje echter even plotseling ver dwenen, els zij gekomen waren. De kleine geitenhoedster werd nu wak ker en bemerkte, dat zij gedroomd had en de geiten dwars door het korenveld van den boer liepen, waar geiten natuurlijk nooit komen mochten. VOOR DE KLEINTJES KLEUR EN KNIPPLAATJES. Jansje Knabbelgraag staat op de markt om groenten en vruchten te verkoopen. Als Moeder Trilneus er, gewapend met haar paraplu ook konijntjes worden niet graag nat! en haar boodschappenmand aankomt, prijst Jansje Knabbelgraag haar waar aan. Ze laat haar een mooie kool zien, want ze weet, dat Vader Trilneus er» alle kleine Trilneusjes dol op kool zijn. 't Is alleen jammer, dot 2ij er zoo duur mee is, want den prijs, dien zij vraagt, neen, dien kan Moeder Trilneus werkelijk niet betalen. Er komt immers zoo veel kijken in haar groot gezin l Ze loopt dan ook door om te zien. of ze bij een ar.der goed- kooper terecht kan. Zullen wij Jansje Knabbelgraag met haar groentenmand en paraplu eens kleu ren, uitkniDDen en opzetten? Doen jullie allemaal mee? We beginnen dan met behulp van dun, doorschiinend papier de plaatjes zoowel als de driehoekjes over te trekken en ze daarna op dun karton te plakken. Ziin we hiermee klaar, don eraan we de nlaetjes kleuren. Kies zelf de kleuren maat. die je mooi vindt, maar bii de proer.ten en vruchten moet je er oo letten, dat d^ze eer kleurtje kriigen, zooals zc in werkelijkheid ook hebben. Zoo mag de meloen bij voor beeld niet rood of blauw, bruin of paars zijn, maar geel of groen. Zoodra wij met kleuren klaar zijn de driehoekjes mogen wit blijven knippen we alles heel voorzichtig uit. Dot is een secuur werkje, hè? Denk er vooral aan, dat zoowel de ooren van Jansje Knabbel graag als die van Moeder Trilneus mooi op hun bol blijven staan. Daarna vouw je de driehoekjes op de stippellijnen om en worden de smalle reepjes met lijm of gluton bestreken en tegen de plaatjes aan geplakt. Het groot ste moet Jansje Knabbelgraag en haar stalletje steunen, 't Kan op cle markt soms heel hard waaien en ze moeten beide dus stevig staan. Moeder Trilneus krijgt ook een steuntje, waardoor zö stevig op haar bee- nen komt te staan. Voor haar is het klein ste driehoekje. Als ie dit laatste voorzichtig voort be weegt, kön Moeder Trilneus eens een eindje loopen. Ik denk, dat ze na een tijdje weer bij Jansje Knabbelgraag terugkomt, want zulke mooie kool, als zij heeft, ziet te toch nergens. Ze 2ullen het na eenig heen en weer praten wel samen eens worden. Voor Vader Trilneus en alle kleine Tril neusjes hoop ik dat maar. ZOEKSPELLETJE. Dit spelletje moet gespeeld worden door veel kinderen en niet in huis maar in den tuin. Eén van de kinderen verstopt eerst al lerlei kleinigheden, zooals een knikker, op verschillende plaatsen in den tuin. Daarna krijgt ieder kind een stukje pa pier en een potlood. En dan gaan ze aan het zoeken. Als een kind nu iets zier, zegt hij niets, hij schrijft alleen op waar hij het voorwerp gezien heeft Wie de meeste voorwerpen gezien heeft, heeft het gewonnen. CORRESPONDENTIE Roodborstje. We hebben pos o«n> wedstrijd gehad. Nu moeten we weer «-ens even wachten, want anders gaat de aardigheid er af Je zult dus nog wet geduid moeten hebben. In di-n tusschentild kan \o je «lus nog eens flink oefenen Goudkiviet. Ik zal zien of ik je kan helpen. Kom maar eens na nloopen in den loop van de volgende week. Leesgraag. Neen, dut heb ik gemerkt. Het gebeurt anders niet voel, dat jij wegblijft Dnt denk ik ook wel. Duifje. Heel aardig van je om bonnetjes te sturen. Jammer alleen, «lat ze niet meer geldig zijn. Er staat op „geldig tot I Januari 1928, dus dot is v<x>rbij. Je raadsel is erg aar dig. Dank je wel hoor Voetballer. Dat is net iets voor jou. Heb je al ccn kaart gekocht? 't Is geloof ik erg duur. Bobbie. Dear denk ik ul nu t meer nar» Zoo erg was het niet hoorDut moet nooit zoo lang duren. Bruin oog Dnt is voor de vacantie.' Dut valt wel mec hoor Bengel. Is het meegevallen? Zeker wel hè. D w c r g. Zc waren nu ni«%t zoo moeilijk, vond je wel. Wijsneusje. Op 't oogenbllk kan ik je niet aan het gevraagde helpen. Zoodra ik wat voor je heb, zal ik je waarschuwen. Dl- Boschbesj es. Dof begrijp ik niet goed, want ik kreeg Item eerst tegen 3 intr in den middag. Maar nu béft je boter op tijd hoorl Klein Duimpje. Goed. dan de vol gende week maar. Narcis. Neen, dut go-at dan deze keer niet. Knop hoor, ga maar zoo voort. Die komt ook al weer gauw, daar heb je gtlijk in. Pummel. Dnt mort je niet vergeten Dat is fraai. Maak je dan alles kapot wat in je nbbijheid is Er is toch wel iets anders op te vinden Kwik. Dut begrijp ik. Doe nu maar flink je best. Goudenregen. Dat is niet aardig Van het mannetje, vindt je wel. Daar ben ik rg bang voor. Dat zal wel riict. Otter. Ik begrijp dat raadsel niet erg goed. Wil je het de volgende week nog ons duidelijk opschrijven Tineke H. Wil je ook een schuilnaam nemen. Hartelijk welkom hoor. De prijzen wor den volgens het lot toegekend. Junior. Wel gefeliciteerd hooi! Ga je later ook nanr zee. Eetgroag. Jn, dan wordt het bedtijd voor je. Natuurlijk mag j«% daar ni"t langer voor opblijven. Wilde Eend. Niet meer vergeten hoor! Want dun loop je de kans op «-en priis ook mis. Frisiaontjc. Je raadsels ziin héél goed. Dank je wel er voor. Je mag er zooveel sturen als je zelf moar wilt, want die kan ik altijd gebruiken. De Kluut. Die plaatjes Texel heb ik op het oogenblik nog niet. Maar zoodra ik er weer heb ben jij ann dc beurt. Herinner me er zoo nu en don nop; m ier r-ens aan. Wel liggen or enkele andere klnar voor jc. Parkiet. Daarom mag i«_ toch wel een briefje schrijven Dat hindeit niets hoor! Neen dat geut niet. Ja, kom jc die even aanhalen? C 1 y v i n. Goed zoo ga maar voort op die manier. Maak jc zc altijd alleen Koekoek. Ja, «He tijd komt weer gauw. De laatste dagen was hot veel minder. Robbedoes, Dnt is hier niet zoo heel erg hoor. Doet maar eens. Als het goed is koint het in de krant. Blondje. Wat c-on wandelingWas je niet erg moe? Maar daar slaap je lekker oj>. Cup id o. Gelukkig. Nu zal het wel gouw heelemaol beter worden. Kampioen. Wat een feest is dat ge weest. Ik kan me voorstellen dat het oen iijn«» dag voor je wan. Cosroca. Het kan ook niet altijd t-vcn lang zijn. De volgende ke«-r dan maar meer. Spin. Vindt je het mooi? Gelukkig moor. Mier. - Alles js dus weer in ord. Dat ia altijd veel prettiger, dan al ÓU zieken. Poppenmocder Heb je er vc*el moois gezien. Ik ben er ook wel eens geweest er» vond het toen erg mooi. Murr dot is alweer heel lang geleden. Vosje. Dut begrijp ik. Wie zou dmrom niet blij 2ijn. Dnt is wel erg toevallig E d e 1 w e i s. Zoodra je aan de bcirrt bent gebeurt lut vast. Je mo»t dus nog wat geduid hebben. Sperwer. 't Gins? nog net, maar vooral niet later hoor I Misschien heb je dun wel een kennis, die je brief kun meenemen. Keeper - Tot volgende week dm. 7l?s- schier vindt je dez«ï niet zoo lastig. B o e k e n w u i ra. - Ja, heerlijk. Hoe ond je- oio bioscoop? Wel mooi hè? OOM KAREC,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7