KINDERRUBRIEK. xxxxxxxxx DE KRANS VOOR KRULSTAART r; Twee Vechtersbazen. A De rubriek van Oom Karei Deze week zal ik zelf jelui weinig schrijven voordot we aan de raadsels beginnen, want Kampioen heeft een aardig verhaaltje ge schreven, dat ze graag op deze plaats in de krant zou zien. Dus moet ik mijn ruimte of- staan iets dot ik voor Kampioen natuurlijk «Taag* doe en laat ik hier nu maar direct het verhaaltje volgen. Het is getiteld VOOR T EERST NAAR SCHOOL. Hansje was 6 jaar geworden en zou naar school gaan. Hij telde de dagen die nog voor bij zouden gaan voor het zoover was. Eindelijk nog één nacht slapen, dan zou de groote dag aanbreken. Hij vond het toch eigenlijk vel een beetje griezelig'sMorgens kwam Moeder hem roepen dat hij op moest staan. „Je mag je Zondagsche pak aan", zei Moe der. Nu kon je Hansje geen grooter pleizier doen dzvi te zeggen dat hij zijn Zondagschc pak aan mocht. In een vip was hii zijn bed uit had zich gewasschen en kleedde hij zich al zingende verder aan. Toen hij 2 minuten voor half negen op 't schoolplein stond vond hij 't lang zoo erg niet meer om naar school te gaan. Daar ging de bel. „Nu moet je in school Hans" zei Moeder. Dag Moe" zei Hans. „Dag Hans. Niet gaan huilen hoor „Neen Moe, daag f daag I" Toen ging Hans de school binnen. Daar kwam eon Juffrouw aan. „Hoe heet je vroeg deze. „Hans Versteeg, Juffrouw". „Zoo, Hansje. Heng hier je jns en muts maar op kleine man Hans deed wat er van hem verlangd werd. „Kom nu maar mee." De juffrouw bracht hem in een lokaal waar reeds cenige kin- d^cn zaten. „Ga hier maar zitten Hans" Hii kreeg een plaats op de voorste bank. Toen alle kinderen er waren kregen zc een lei. Daar moesten ze wat op teekencn. Hans teekende een scheepje en een huisje; toen was zijn lei xol. Hij liep de bank uit om het de juffrouw te laten zien. Maar deze vroeg' waarom hij de bank verliet. „Ik wou u laten zien wat ik geteekend had" zei Hans. „O, maar dan moet je voortaan ie ing'cr opsteken hoor." ..Ja Juffrouw" Teen <ring- Hsns Wïcr zitten en stak zijn vinger op. „Wat is er?' vroeg de juffrouw. „Mijn lei is vol juffrouw" zei Hons. „Kom don maar eens hier." Hans kwam en liet zijn werk zien. De juf frouw vond dat hij t mooi gedaan had. Zij moesten toen de leien opbergen en gingen spelen. Na 't spelen ging de juffrouw v Jen sn Roodkapje en teen de vertelling uit was, was de eerste morgen reeds om. t Was Hans nog al meegevallen deze cciste keer. Heel spoedig raakte hij gewend aan 't schoolgaan cn werd een der beste leerlingen. RAADSELS. Oplossingen van dc vorige kcei. De oplossingen van dc vorige raadsles wa ren I Apen, nootjes. Apenootjes. II. Kam, pen Kampen. De prijs 's gewonnen door Duizend- s c h o o n t j e en kon Maandag san ons bu reau worden afgehaald. NIEUWE RAADSELS. I X 8 X X l A - X X X Op de Iste rij een medeklinker. Op de '2de rij een tijdsruimte. Op de 3de rij een jongensnaam. Op de 4de lij dat matrozen goed moeten kunnen. Op dc 5de rij de go\ raagde stad. Op dc 6e rij een geldstuk. Op dc 7de rij een klein mensch. Op de 8ste rij een gewicht. Op de 9de rij e*m medeklinker. Op de kruisjeslijncn komt dan dc naam vat. een stad in Noord-Holland. II Mijn eerste is iets, waai van de schoenma ker veel gebruik maakt. Mijn tweede vindt men in vele rivieren. Mijn geheel is een plaats in Zuid-Holland. UIT ONZE MOPPENTROMMEL. Ellie is met haar moeder naar een feest. Moeder Ellie netjes je bo'djc leeg eten, dat doen alle kindertjes. Ellienietwaar Moeke, ik niet; kijk maar cn ik ben toch ook een kindje Hansje ging den kleinen winkel v an juf frouw Wouters binnen. Juffrouw Wouters verkocht aardige rieten mandjes en mooie bloemen van gekleurd papier. Hansje rilde even, toen de winkelbel rinkelde en juf frouw Wouters al dadelijk, van uit het ach terkamertje, in den winkel kwam en hem toen door haar brilleglazen aankeek en vroeg: „Wat kom jij koopen, manneke?" Hansje, die nog nooit van zijn leven al leen in juffrouw Wouters' winkel was ge weest, voelde zich eerst wel een klein beetje verlegen en daarom gaf hij dan ook geen antwoord. Doch toen juffrouw Wou ters wat vriendelijker hem aankeek en nog eens vroeg: „Wat kom jij koopen, kleine baas durfde Hansje haar met een heel zacht stemmetje te antwoorden: „lk kom een honden-krans koopen, juffrouw Een honden-krans van mooie gekleurde bloempjes, weet u „Een hondenkrans?" vroeg de juffrouw verbaasd. „Daar heb ik nog nooit van ge hoord f Wat is dat voor een krans „Wel, dat is een krans van mooie bloe metjes voor mijn eigen hondje, dat Krul staart heet, omdat het zoon prachtig krul lend staartje heeft. En 't is een wit hondje met zwarte vlekjes op zijn rug, en twee pik zwarte oortjes," vertelde Hansje. „Nu weet u toch wel, hoe de krans moet zijn, hè „Ach, en is dat lieve hondje nu dood, en meet het daarom een krans op zijn grafje hebben?" vroeg de juffrouw op medelij- denden toon. „Neen, hoor. Krulstaart is heelemaal niet doodriep Hansje lachend. „Hè, en u dacht, dat ik een treurigen krans moest hebbenNeen, 't moet juist een vroolijke krans zijn „O, dan is Krulstaart zéker jarig was weer de vraag. .Hansje schudde zijn krullcbol. „Krul staart is nog nooit van zijn leven jarig ge weest," zei hij. .,WeI," begon nu, ook lachend, juffrouw Wouters, „ga jij dan eens op dien stoel zitten en vertel me dan. waarom Krul staartje een krans moet hebben." Hans zette zich neer op den stoel, die vóór de toonbank stond, en zei: „Dan zal ik u maar alles vertellen, dan begrijpt u 'net ook wel, h Juffrouw Wouters knikte, en Hansje be gon: „Op een dag, 't was niet gisteren, weet u, maar een heeleboel dagen vóór gisteren was ik met vader in het paar denspel en daar waren ook hondjes, die kunstjes deden. En dat was zoo grappig, weet u En er was één hondje bij, dat het allermooiste kunstjes maakte, on dat hondje kreeg een krans van allemaal mooie bloe men. Toen ik weer thuis kwam, heb ik alles aan Krulstaart verteld en toen zei ik: „Krulstaart, als jij een mooi kunstje kunt maken, dan krijg jij ook zoo'n mooien kransEn ziet u, toen heb ik Krul staart dadelijk een kunstje geleerd, en dat kent hij nu bijna. En daarom kom ik een krans voor hem hoopen, weet u?" „O, nu begrijp ik het best," zei juffrouw- Wouters. „En hoe duur mag die vroolijke krans wel zijn Hansje wipte van den stoel en haalde uit zijn broekzak een touwtje, een stuk rood glas, een paar knikkers en een papiertje, waarin een dubbeltje zat. Hij legde alles op de toonbank en zei, op het papiertje wijzen de: „Daar zit een heel dubbeltje in, en dat zal wel genoeg zijn voor den krans, denk ik „Neen, ventje, dat is lang niet genoeg," zei de juffrouw. „Zoo n krans kost wel tien dubbeltjes; ja, nog wel meer Hansjes gezicht betrok. „Die paaiden- spel-mijnheer moet dan zeker wel heel rijk zijn/' zei hij, en er kwamen tranen >n zijn oogen. Nou, dan zal ik maar tegen Krul staart zeggen, dat een krans véél te veel dubbeltjes kostDit zeggende nam hij alles, wat hij op de toonbank had gelegd, weer weg en liep naar de deur. Juffrouw Wouters echter kree.T medelij den met het aardige kereltje. „Kom eens hier, ventje," 6prak ze ..Ga nog maar even zitten, misschien heb ik nog wel een klein kransje voor Krulstaart. Heeft hij een dik ken hals vroeg ze. „O, neen." zei Hansje; „hij is heelemaal niet dik." „Wacht dan even hier, dan zal ik eens kijken, wat ik nog achter heb," zei juffrouw Wouters. Hansje begreep nog niet goed, waarom de juffrouw heenging en hij hier alleen in den winkel moest blijven wachten. Doch hi] bleef geduldig zitten en keek al maar naar de deur, waardoor juffrouw Wouters den winkel had verlaten. „Zou ze wel weer hier terugkomen vroeg hij zich af, toen ze zoo lang wegbleef. Hansje had dus heel lang zoo gezeten en al maar gekeken, toen eindelijk juffrouw Wouters weer in den winkel kwam met een aardig kransje van rood papier met witte bloempjes en groene blaadjes. „O, wat is die prachtig!" riep hij uit. „Wat zal Krulstaart nu blij zijnIk ga hem gauw dien mooien krans brengen! O, en hier is het dubbeltje f En ik dank u wel voor den prachtigen hondenkrans! O, en ik zal u heel gauw komen vertellen, hoe Krulstaart den prachtigen krans vond, hoor „Ja, ventje, dat moet je zeker doen/ zei vriendelijk lachend juffrouw Wouters, en toen hij den winkel uit was, keek ze het aardige Hansje lachend na, terwijl ze mom pelde: „Zou hij nog eens terugkomen 't Was drie dagen later, toen Hansje werkelijk weer in den winkel kwam, en juf frouw Wouters, die nog niet zag, boe be drukt hij keek, vroeg hem weer lachend: ,..Wel en hoe vond Krulstaart den prachti gen krans? Was hij er niet erg blij mee?" ;,0, dat kom ik u juist vertellen." zei Hansje, die weer dadelijk op dei» stoel vóór 'de toonbank ging zitten: „Ja, ziet u, Krul staart vond den krans wèl heel mooi, maar toch wilde hij hem liever niet om zijn hals hebben, want hij trapte 'er telkens tegen met zijn voorpootjes. En toen was ik zoo erg bang, dat hij den krans van zijn hals zou rukken, u-eet u, en daarom bond ik den krans met een touwtje om Krulstaart's halsje vast. En dat scheen toen het hondje ook niet erg prettig te vinden, want hij beet er in inet zijn tandjes, er. toen werd zijn bekje en ook 2iin tongetje heelemaal lood, en toen riep ik moeder, en die zei toen, dat het kwam van de verf van het mooie, roode papier. „Dat was erg vergif tig," zei moeder, en toen deed ze dadelijk den krans van Kiulstaart's halsje af, cn ze gaf hen\ heel veel melk te drinken, want ze was zoo bang, dat Krulstaart dood zou gaan, omdat hij zoo erg aan dat iooc'c papier had gelikt „En hoe gaat het nu met Krulstaart vroeg juffrouw Wouters. ,.Ilij werd toch niet ziek, wel „Neen, hij is gelukkig niet ziek er van geworden," antwoordde Hansje „Maar hij had er toch wel van kunnen doodgaan, zegt vader. En moeder zegt het ook. Want dat mooie, roode papier is verschrikkelijk ge vaarlijk, hoor. Maar dat wist u ook natuur lijk niet, zegt vaderlanders zoudi u °r geen hondenkrans van gemaakt hebben. En daarom moest ik het u maar eens even gaan vertellen, zei moeder. En daarom kom ik nu hier, ziet u t" „Neen, manneke, dat wist ik ook werke lijk niet," zei juffrouw Wouters. „Maar ib ben erg blij, dat ik het nu wreet, hoor. En ik dank je heel vriendelijk, dat je bet mij bent komen vertellen. Dal vind ik heel lief van je. En hier heb je het dubbeltje terug, ventje, dat mag ik nu niet van je aan nemen „Dat behoef ik niet terug te hebben." zei Hansje. „Als u maar nooit meer zulke vergiftige hondenkransen verkoopt. Want als andere hondjes er van doodgingen „Nou, dat beloof ik je, ventje." sprak de juffrouw. „En hier, neem nu het dubbeltje aan, wil je Hansje nam het dubbeltje uit juffrouw Wouters' handen, 't Ging weer in zijn broc-kzak bij het stukje rood glas, de knik kers en het touwtje, en daarna ging hij den winkel uit. Wat was Hansje blij l Niet om het dub beltje, dot hem was teruggeven, maar al leen, omdat hij de juffrouw gewaarschuwd had. „Want," dacht hii, „els ik haar niet van het vergiftige papier had verteld, dan zou ze nog veel meer van die hondenkran sen verkocht hebben, en wat zouden er dan veel aardige, kleine hondjes doodgegaan zijn Mét die gedachte holde Hansje naar huis, en daar vertelde hij eerst aan vader en moeder, en toen aan Krulstaartje, dat de juffrouw uit den bloemenwinkel beloofd had, om nooit meer van die vergiftige, rood-papieren kransen te verkoopen. TANTE JOH. Een trouwe Hond. Cora en Nero waren twee groote vrien den van Jaap Landstra. Cora was het groote, bruine karrepaard, waarmee zijn vader eiken morgen steenen ging halen aan de losplaats, om ze daarna te brengen naar het terrein, waar de groote, nieuwe villa gebouwd werd. Jaap ging nog niet naar school en mocht altijd met zijn vader meerijden. Terwijl de steenen op de kar werden geladen, werd Cora afgespan nen en mocht Jaap even een ritje op hem maken. Daarna werd Cora weer voor de kar gespannen. Het gebeurde echter wel eens een enkelen keèr, dat Vader het erg druk had en Jaaps ritje er bij inschoot. Nero was een groote buldog. Toen Jaap hem voor het eerst zag, was hij bang voor hem. Als die groote hond hem maar niet beet! Ik denk, dat Jaap al heel angstig keek, want de vriendelijke eigenaar van den hond, die het dier aan Jaaps vader'ver- kocht had, streek hem eens liefkoozend over het hoofd en zei: „Niet bang zijn, kleine manNero doet niemand kwaad." Nu waagde Jaap het, op te kijken en de groote hond stond heel rustig vóór hém. Hij kwispelstaartte en de man ging voort: „Hij zoekt een speelkameraadje." Jaap durfde den hond nu wel voorzichtig te aaien en het dier wTeef zijn neus ver trouwelijk tegen zijn mouw, alsof hot zeg gen wilde: „La*en we goede vrienden zijn." Den volgenden morgen liep hij mee, toen Vader met de kor naar de losplaats ging en terwijl Vader bezig was de steenen te laden, gaf Jaap Nero een stuk bTood, dat de hond aannam, niet omdat hij_ zoo'n hon ger had, maar meer omdat hij niet onvrien delijk wilde lijken. Daarna strekte hij zich behaagliik in het zonnetje uit cn knipoogde nu en dan tegen Jaap. Het duurde niet lang, of die twee stoeiden vrooliik samen. Na een tijdje ging Jaap bloemen voor Moe der plukken, die zij zeker in een vaasje zou zetten. Zoo ging het nu voortaan alle dagen, be halve op Zondagen natuurlijk, wanneer er geen steenen geladen werden. Dan zette Vader Jaap achter op zijn fiets en gingen zij met Moeder een grooten fietstocht maken. Nero. die loopen kon els dc beste, was dan ook van de partij en nummer één, als ze op een rustig plekje langs den weg of in het bosch gingen zitten én den inhoud van Moeders trommeltje aanspraken. Hij kroeg ruimschoots zijn deel, want hij had inmmers zoo flink met de fietsen meegeloopen Toon Nero ongeveer een maand bij Jaap en zijn ouJers was. gebeurde er iets, dat wel eens heel slechte gevolgen had kunnen hebben. Vader was druk bezig met 'steenen laden en had niet gezien, dat Jaap al verder en verder was gegaan om bloemen te pluk ken. Telkens weer zag hij een eindje ver der oen'móóie bloem, die hij voor Moeder wilde plukken en waardoor hii een heel eind weggeloopen was, ja, tot vlak bii den spóor-overweg, waarvoor in den laatsten tijd geen afsluitboomen meer werden neer gelaten. Nero was natuurlijk bij hem, maar ook h ij besefte het gevaar niet, waaraan zoowel hijzelf als zijn kleine baasje waren blootgesteld. Toevallig waren er geen groote men sch en in de buurt, die het tweetal hadden kunnen waarschuwen. Zoo kwam het, dat Jaap rustig bezig was tusschen de rails een paar bloemen op te rapen, die hij uit zijn handjes had laten vallen. In de verte klonk er een dreunend ge luid. Het was de groote sneitrein uit het Noorden, die snuivend en daverend kwam aanzetten. Met groote snelheid naderde het gevaarte en nog altijd zat Jaap tusschen de rails, geheel onbewust van het groote ge vaar. Maar Nero begreep plotseling, wat zijn baasje bedreigde. Hij snelde naar hem toe, zette zijn sterke tanden in ziin truitje en trok hem van de gevaarlijke plaats weg. Jaap was wel erg geschrokken, toen hij plotseling zoo onzacht en geheel onvoor bereid weggesleurd werd en dat nog wel door zijn trouwen vriend. Maar zijn vader, die den kleinen jongen even te voren ge mist had en er aangerend kwam, begreep heel goed, welk een grooten dienst die goede Nero hun allen bewezen had. Hij kwam nog net bijtijds om met ontzetting den trein te zien naderen, maar ook om te zien, hoe Nero Jaap van de gevaar lijke plek wegsleurde. Juist had hij beiden bereikt, toen de snel trein met oorverdoovend geweld voorbij daverde. Zijn kind was echter gered! In- gelukkig hield hii het !n zijn armen en hij prees en streelde den trouwen hond, die zijn lieveling gered had. Natuurlijk vertelde hij het gebeurde in kleuren en geuren aan Moeder en ook zij haalde Nero aan en gaf hem een belooning. Wat was zij het trouwe dier innig dankbaar, dat het zijn speelkameraadje het leven ge red had D^t Nero vanaf dien dag geen kwaad meer doen kon in de oogen der familie Landstra, zal niemand verwonderen, denk ik. Het gebeurde is nu al heel lang geleden en Jaap is een flinke, groote jongen ge worden. Maar wat er ook veranderd mag zijn, zijn xriendschap voor Nero zeker niet, of.... het moest zijn, dat deze nog in niger geworden was. ANNIE O. CORRESPONDENTIE. S n n 1e Do vorige week kwam je brief* je te laat om nog beantwoord le kunnen V»lor* den. Daarom doe ik dat nu nog maar. Do brieven moeten uiterlijk 's Woensdagsochtend* om 9 uur in mijn bezit zijn, on\ nog diezelfde week beantwoord te kunnen worden. Goed, probeer dnt eens. Ik herinner me niet, dot ik ooit een raadsel' van je heb gekregen. Zonnestraaltje. Dat is weer een nieuw idee voor een wedstrijd. Ik zól er een* over denken. Ja, zeker, zooara et" gelegenheid voor is. F r i s i a a n t j e. Heb je zooveel schrif telijke gelukwrnschen gekregen Ja. die moet je natuurlijk ook beantwoorden. Dat zol wel erg gezellig geweest zijn. Hoe! graag want ik heb daarvoor al hael veel aanvrage'--,. C 1 y v i n. Dat is heel w einig. Niets aan te doen. Volgend, week dan maar wat meer. Bobbie. - Zoo, do. maar goed je best. Je hebt er zeker, wel veel moois gezien Vindt je het niet aardiger om dan een nieuw Op* stel te maken Vosje. Nu waren ze weer veel ge*» makkelijker. Dat wisselt wel oens ef. Nachtegaaltje. Ja. maar dc laat-* ste dagen is het weer veel minder mooi Mis schien dat wc nog wel een mooie zomer krij gen. Heb maar geduld P o p p cn m o cd e r. Neen. dat zal wel. Je zou er ziek van worden. Dat is nog hee lemaal geen temperatuur om te zwemmen. Post du if je. Niets prettig boor. 't te te hopen voor j.\ Dnt zou heerlijk zijn. D u i n v i o o 11 j e. Nu, zoo pessimistisch moet je niet zijn. Al lijkt het er wel veel op. Laten wc het best- er maar van hopen. Leesgraag. Dnnk je wel hoor. Did komen te pnsJ Graag, dat vindt ik altijd erg leuk. Veel plezier hooi Meiklokje. Nu gaat het wel weer. Alleen zoo nu en don wat regen. Die wil ik heel graag hebben, want ik heb er nog maar weinig. En die weinigen heb ik al weer weg gegeven. D u i z e n d s c h o o n t j e.' Hoe kwam dat zoo. Gelukkig dot je de raadsels tcch nog gevonden hebt Wat bedoel ie met een vrouw. Daar begrijp ik niets vnn. Dat heb ik al ge zegd, na de vacantie Lenteklokje. Doe maar gced je best, dan komt dat b st in orde. Alles kan zoo maar niet ineens I Kwik. Ik geloof, dat jij erg veel vnn bloemen houdt, is het niet? Ja, dat begrijp ik Waarom deed je dut ook f E d v 1 w e i s z. Wat een mooie bloem I Zoo, had jij je naam vergeten Niet meer doen hoor. Want dan weet ik niet, xvio de afzender is. Klein Duimpje. Ja, maar dat g««t zoo maar niet Ieder wil wel gro ig een prijs hebben, maar dnt moet je maar afwachten. N u r c i s. Donk je wel. Je ziet het nu nt in de krant. Ja zeker, dat mag wef. Blondje. Ik hoop voor je, dat je de eerste prijs wint. Kampioen. Natuurlijk, dot zal best gaan hoor. Mnnk ie daarover maar niets be zorgd. C o pi do. Dat wus dus :i fijne dag voor je. En nog een feestje te goed ook! Wat een heerlijkheid Doórnroosj Ja, dat was ook erg norrlio Ik dacht al dat dat je bedoeling was. M i •- r. Dat herinner ik my niet meer. Ja, die luiken h-crlijk. Spin. Graag. En hoe kom je nu aon die mooie sluiizegels Dit zijn heel goed. Doe dan maar goed je best. OOM KARELV Twee buren hadden ieder een hond. Die van den ééne was gTOot en die van den an dere klein. Zij schenen niet in vrede en xriendschap tc kunnen leven, doch voch ten geregeld, wanneer zij in elkanders na- hijheid kwamen en het lag voor de hand, dat de kleinste daarbij het onderspit moest delven. Hij werd hierdoor echter niet afge schrikt, integendeel: hij scheen met den dag vechtlustiger te worden. Zoodia hij zijn grooten vijand gewaar werd, rende hij al blaffende op hem af, er niet aan denkende, wat de gevolgen hiervan wel eens zouden kunnen zijn. De eigenaars der honden verkeerden samen op goeden voet cn ('eden alles wat zij konden om den honden het vechten te beletten. Dit was echter heel "moeilijk. De grootste der honden had geleerd den wandelstok-van zi jn haas in zijn bek te dra gen. Op zekeren dag. toen ieder der b«jren met zijn hond wandelde, kwamen zij elkan der in een nauwe straat tegen. De eigenaar van den grootsten hond had een plan. Vóór de honden op elkaar af konden rennen, gaf hij zijn wandelstok aan zijn viervoeter. Deze nam hem in den bek en onmiddellijk behaalde zijn plichtsgevoel de overhand op allen mogelijken vechtlust. Hij stak 2ijn snuit in de lucht, keek zijn vijand zeer uit de hoogte aan en vond het blijkbaar ver beneden zijn waardigheid ook maar iets met hem te maken te hebben. Toen de an dere hond bemerkte, dat zijn blaffen en grommen niet de minste uitwerking op zijn vric-nd hadden, koos hii eindelijk hel hazen pad. Zoo werd er door de honden niet alleen dien éénen keer niet gevochten, maar ook niet in de toekomst, als hetzelfde eenvou dige middel maar toegepast werd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7