KINDERRUBRIEK.
xxxxxxxxx
DE KRANS VOOR KRULSTAART
r;
Twee Vechtersbazen.
A
De rubriek van Oom Karei
Deze week zal ik zelf jelui weinig schrijven
voordot we aan de raadsels beginnen, want
Kampioen heeft een aardig verhaaltje ge
schreven, dat ze graag op deze plaats in de
krant zou zien. Dus moet ik mijn ruimte of-
staan iets dot ik voor Kampioen natuurlijk
«Taag* doe en laat ik hier nu maar direct
het verhaaltje volgen. Het is getiteld
VOOR T EERST NAAR SCHOOL.
Hansje was 6 jaar geworden en zou naar
school gaan. Hij telde de dagen die nog voor
bij zouden gaan voor het zoover was. Eindelijk
nog één nacht slapen, dan zou de groote
dag aanbreken. Hij vond het toch eigenlijk
vel een beetje griezelig'sMorgens kwam
Moeder hem roepen dat hij op moest staan.
„Je mag je Zondagsche pak aan", zei Moe
der. Nu kon je Hansje geen grooter pleizier
doen dzvi te zeggen dat hij zijn Zondagschc
pak aan mocht. In een vip was hii zijn bed
uit had zich gewasschen en kleedde hij zich
al zingende verder aan.
Toen hij 2 minuten voor half negen op 't
schoolplein stond vond hij 't lang zoo erg niet
meer om naar school te gaan.
Daar ging de bel.
„Nu moet je in school Hans" zei Moeder.
Dag Moe" zei Hans.
„Dag Hans. Niet gaan huilen hoor
„Neen Moe, daag f daag I"
Toen ging Hans de school binnen. Daar
kwam eon Juffrouw aan.
„Hoe heet je vroeg deze.
„Hans Versteeg, Juffrouw".
„Zoo, Hansje. Heng hier je jns en muts
maar op kleine man
Hans deed wat er van hem verlangd werd.
„Kom nu maar mee." De juffrouw bracht
hem in een lokaal waar reeds cenige kin-
d^cn zaten.
„Ga hier maar zitten Hans" Hii kreeg een
plaats op de voorste bank. Toen alle kinderen
er waren kregen zc een lei. Daar moesten
ze wat op teekencn.
Hans teekende een scheepje en een huisje;
toen was zijn lei xol. Hij liep de bank uit
om het de juffrouw te laten zien. Maar deze
vroeg' waarom hij de bank verliet.
„Ik wou u laten zien wat ik geteekend had"
zei Hans.
„O, maar dan moet je voortaan ie ing'cr
opsteken hoor."
..Ja Juffrouw"
Teen <ring- Hsns Wïcr zitten en stak zijn
vinger op.
„Wat is er?' vroeg de juffrouw.
„Mijn lei is vol juffrouw" zei Hons.
„Kom don maar eens hier."
Hans kwam en liet zijn werk zien. De juf
frouw vond dat hij t mooi gedaan had. Zij
moesten toen de leien opbergen en gingen
spelen. Na 't spelen ging de juffrouw v
Jen sn Roodkapje en teen de vertelling uit
was, was de eerste morgen reeds om.
t Was Hans nog al meegevallen deze cciste
keer. Heel spoedig raakte hij gewend aan 't
schoolgaan cn werd een der beste leerlingen.
RAADSELS.
Oplossingen van dc vorige kcei.
De oplossingen van dc vorige raadsles wa
ren
I Apen, nootjes. Apenootjes.
II. Kam, pen Kampen.
De prijs 's gewonnen door Duizend-
s c h o o n t j e en kon Maandag san ons bu
reau worden afgehaald.
NIEUWE RAADSELS.
I
X
8 X
X
l A
- X
X
X
Op de Iste rij een medeklinker.
Op de '2de rij een tijdsruimte.
Op de 3de rij een jongensnaam.
Op de 4de lij dat matrozen goed moeten
kunnen.
Op dc 5de rij de go\ raagde stad.
Op dc 6e rij een geldstuk.
Op dc 7de rij een klein mensch.
Op de 8ste rij een gewicht.
Op de 9de rij e*m medeklinker.
Op de kruisjeslijncn komt dan dc naam vat.
een stad in Noord-Holland.
II
Mijn eerste is iets, waai van de schoenma
ker veel gebruik maakt.
Mijn tweede vindt men in vele rivieren.
Mijn geheel is een plaats in Zuid-Holland.
UIT ONZE MOPPENTROMMEL.
Ellie is met haar moeder naar een feest.
Moeder Ellie netjes je bo'djc leeg eten, dat
doen alle kindertjes.
Ellienietwaar Moeke, ik niet; kijk maar
cn ik ben toch ook een kindje
Hansje ging den kleinen winkel v an juf
frouw Wouters binnen. Juffrouw Wouters
verkocht aardige rieten mandjes en mooie
bloemen van gekleurd papier. Hansje rilde
even, toen de winkelbel rinkelde en juf
frouw Wouters al dadelijk, van uit het ach
terkamertje, in den winkel kwam en hem
toen door haar brilleglazen aankeek en
vroeg:
„Wat kom jij koopen, manneke?"
Hansje, die nog nooit van zijn leven al
leen in juffrouw Wouters' winkel was ge
weest, voelde zich eerst wel een klein
beetje verlegen en daarom gaf hij dan ook
geen antwoord. Doch toen juffrouw Wou
ters wat vriendelijker hem aankeek en nog
eens vroeg: „Wat kom jij koopen, kleine
baas durfde Hansje haar met een heel
zacht stemmetje te antwoorden: „lk kom
een honden-krans koopen, juffrouw Een
honden-krans van mooie gekleurde
bloempjes, weet u
„Een hondenkrans?" vroeg de juffrouw
verbaasd. „Daar heb ik nog nooit van ge
hoord f Wat is dat voor een krans
„Wel, dat is een krans van mooie bloe
metjes voor mijn eigen hondje, dat Krul
staart heet, omdat het zoon prachtig krul
lend staartje heeft. En 't is een wit hondje
met zwarte vlekjes op zijn rug, en twee pik
zwarte oortjes," vertelde Hansje.
„Nu weet u toch wel, hoe de krans moet
zijn, hè
„Ach, en is dat lieve hondje nu dood, en
meet het daarom een krans op zijn grafje
hebben?" vroeg de juffrouw op medelij-
denden toon.
„Neen, hoor. Krulstaart is heelemaal niet
doodriep Hansje lachend. „Hè, en u
dacht, dat ik een treurigen krans moest
hebbenNeen, 't moet juist een vroolijke
krans zijn
„O, dan is Krulstaart zéker jarig was
weer de vraag.
.Hansje schudde zijn krullcbol. „Krul
staart is nog nooit van zijn leven jarig ge
weest," zei hij.
.,WeI," begon nu, ook lachend, juffrouw
Wouters, „ga jij dan eens op dien stoel
zitten en vertel me dan. waarom Krul
staartje een krans moet hebben."
Hans zette zich neer op den stoel, die
vóór de toonbank stond, en zei: „Dan zal
ik u maar alles vertellen, dan begrijpt u 'net
ook wel, h
Juffrouw Wouters knikte, en Hansje be
gon: „Op een dag, 't was niet gisteren,
weet u, maar een heeleboel dagen vóór
gisteren was ik met vader in het paar
denspel en daar waren ook hondjes, die
kunstjes deden. En dat was zoo grappig,
weet u En er was één hondje bij, dat het
allermooiste kunstjes maakte, on dat hondje
kreeg een krans van allemaal mooie bloe
men. Toen ik weer thuis kwam, heb ik alles
aan Krulstaart verteld en toen zei ik:
„Krulstaart, als jij een mooi kunstje kunt
maken, dan krijg jij ook zoo'n mooien
kransEn ziet u, toen heb ik Krul
staart dadelijk een kunstje geleerd, en dat
kent hij nu bijna. En daarom kom ik een
krans voor hem hoopen, weet u?"
„O, nu begrijp ik het best," zei juffrouw-
Wouters. „En hoe duur mag die vroolijke
krans wel zijn
Hansje wipte van den stoel en haalde uit
zijn broekzak een touwtje, een stuk rood
glas, een paar knikkers en een papiertje,
waarin een dubbeltje zat. Hij legde alles op
de toonbank en zei, op het papiertje wijzen
de: „Daar zit een heel dubbeltje in, en dat
zal wel genoeg zijn voor den krans, denk
ik
„Neen, ventje, dat is lang niet genoeg,"
zei de juffrouw.
„Zoo n krans kost wel tien dubbeltjes; ja,
nog wel meer
Hansjes gezicht betrok. „Die paaiden-
spel-mijnheer moet dan zeker wel heel rijk
zijn/' zei hij, en er kwamen tranen >n zijn
oogen. Nou, dan zal ik maar tegen Krul
staart zeggen, dat een krans véél te veel
dubbeltjes kostDit zeggende nam hij
alles, wat hij op de toonbank had gelegd,
weer weg en liep naar de deur.
Juffrouw Wouters echter kree.T medelij
den met het aardige kereltje. „Kom eens
hier, ventje," 6prak ze ..Ga nog maar even
zitten, misschien heb ik nog wel een klein
kransje voor Krulstaart. Heeft hij een dik
ken hals vroeg ze.
„O, neen." zei Hansje; „hij is heelemaal
niet dik."
„Wacht dan even hier, dan zal ik eens
kijken, wat ik nog achter heb," zei juffrouw
Wouters.
Hansje begreep nog niet goed, waarom
de juffrouw heenging en hij hier alleen in
den winkel moest blijven wachten. Doch hi]
bleef geduldig zitten en keek al maar naar
de deur, waardoor juffrouw Wouters den
winkel had verlaten. „Zou ze wel weer hier
terugkomen vroeg hij zich af, toen ze
zoo lang wegbleef.
Hansje had dus heel lang zoo gezeten en
al maar gekeken, toen eindelijk juffrouw
Wouters weer in den winkel kwam met een
aardig kransje van rood papier met witte
bloempjes en groene blaadjes.
„O, wat is die prachtig!" riep hij uit.
„Wat zal Krulstaart nu blij zijnIk ga hem
gauw dien mooien krans brengen! O, en
hier is het dubbeltje f En ik dank u wel
voor den prachtigen hondenkrans! O, en
ik zal u heel gauw komen vertellen, hoe
Krulstaart den prachtigen krans vond,
hoor
„Ja, ventje, dat moet je zeker doen/ zei
vriendelijk lachend juffrouw Wouters, en
toen hij den winkel uit was, keek ze het
aardige Hansje lachend na, terwijl ze mom
pelde: „Zou hij nog eens terugkomen
't Was drie dagen later, toen Hansje
werkelijk weer in den winkel kwam, en juf
frouw Wouters, die nog niet zag, boe be
drukt hij keek, vroeg hem weer lachend:
,..Wel en hoe vond Krulstaart den prachti
gen krans? Was hij er niet erg blij mee?"
;,0, dat kom ik u juist vertellen." zei
Hansje, die weer dadelijk op dei» stoel vóór
'de toonbank ging zitten: „Ja, ziet u, Krul
staart vond den krans wèl heel mooi, maar
toch wilde hij hem liever niet om zijn hals
hebben, want hij trapte 'er telkens tegen
met zijn voorpootjes. En toen was ik zoo
erg bang, dat hij den krans van zijn hals
zou rukken, u-eet u, en daarom bond ik den
krans met een touwtje om Krulstaart's
halsje vast. En dat scheen toen het hondje
ook niet erg prettig te vinden, want hij
beet er in inet zijn tandjes, er. toen werd
zijn bekje en ook 2iin tongetje heelemaal
lood, en toen riep ik moeder, en die zei
toen, dat het kwam van de verf van het
mooie, roode papier. „Dat was erg vergif
tig," zei moeder, en toen deed ze dadelijk
den krans van Kiulstaart's halsje af, cn ze
gaf hen\ heel veel melk te drinken, want ze
was zoo bang, dat Krulstaart dood zou
gaan, omdat hij zoo erg aan dat iooc'c
papier had gelikt
„En hoe gaat het nu met Krulstaart
vroeg juffrouw Wouters. ,.Ilij werd toch
niet ziek, wel
„Neen, hij is gelukkig niet ziek er van
geworden," antwoordde Hansje „Maar hij
had er toch wel van kunnen doodgaan, zegt
vader. En moeder zegt het ook. Want dat
mooie, roode papier is verschrikkelijk ge
vaarlijk, hoor. Maar dat wist u ook natuur
lijk niet, zegt vaderlanders zoudi u °r geen
hondenkrans van gemaakt hebben. En
daarom moest ik het u maar eens even
gaan vertellen, zei moeder. En daarom kom
ik nu hier, ziet u t"
„Neen, manneke, dat wist ik ook werke
lijk niet," zei juffrouw Wouters. „Maar ib
ben erg blij, dat ik het nu wreet, hoor. En
ik dank je heel vriendelijk, dat je bet mij
bent komen vertellen. Dal vind ik heel lief
van je. En hier heb je het dubbeltje terug,
ventje, dat mag ik nu niet van je aan
nemen
„Dat behoef ik niet terug te hebben."
zei Hansje. „Als u maar nooit meer zulke
vergiftige hondenkransen verkoopt. Want
als andere hondjes er van doodgingen
„Nou, dat beloof ik je, ventje." sprak de
juffrouw. „En hier, neem nu het dubbeltje
aan, wil je
Hansje nam het dubbeltje uit juffrouw
Wouters' handen, 't Ging weer in zijn
broc-kzak bij het stukje rood glas, de knik
kers en het touwtje, en daarna ging hij den
winkel uit.
Wat was Hansje blij l Niet om het dub
beltje, dot hem was teruggeven, maar al
leen, omdat hij de juffrouw gewaarschuwd
had. „Want," dacht hii, „els ik haar niet
van het vergiftige papier had verteld, dan
zou ze nog veel meer van die hondenkran
sen verkocht hebben, en wat zouden er dan
veel aardige, kleine hondjes doodgegaan
zijn
Mét die gedachte holde Hansje naar huis,
en daar vertelde hij eerst aan vader en
moeder, en toen aan Krulstaartje, dat de
juffrouw uit den bloemenwinkel beloofd
had, om nooit meer van die vergiftige,
rood-papieren kransen te verkoopen.
TANTE JOH.
Een trouwe Hond.
Cora en Nero waren twee groote vrien
den van Jaap Landstra.
Cora was het groote, bruine karrepaard,
waarmee zijn vader eiken morgen steenen
ging halen aan de losplaats, om ze daarna
te brengen naar het terrein, waar de groote,
nieuwe villa gebouwd werd. Jaap ging nog
niet naar school en mocht altijd met zijn
vader meerijden. Terwijl de steenen op de
kar werden geladen, werd Cora afgespan
nen en mocht Jaap even een ritje op hem
maken. Daarna werd Cora weer voor de
kar gespannen. Het gebeurde echter wel
eens een enkelen keèr, dat Vader het erg
druk had en Jaaps ritje er bij inschoot.
Nero was een groote buldog. Toen Jaap
hem voor het eerst zag, was hij bang voor
hem. Als die groote hond hem maar niet
beet! Ik denk, dat Jaap al heel angstig
keek, want de vriendelijke eigenaar van
den hond, die het dier aan Jaaps vader'ver-
kocht had, streek hem eens liefkoozend
over het hoofd en zei:
„Niet bang zijn, kleine manNero doet
niemand kwaad."
Nu waagde Jaap het, op te kijken en de
groote hond stond heel rustig vóór hém.
Hij kwispelstaartte en de man ging voort:
„Hij zoekt een speelkameraadje."
Jaap durfde den hond nu wel voorzichtig
te aaien en het dier wTeef zijn neus ver
trouwelijk tegen zijn mouw, alsof hot zeg
gen wilde:
„La*en we goede vrienden zijn."
Den volgenden morgen liep hij mee, toen
Vader met de kor naar de losplaats ging
en terwijl Vader bezig was de steenen te
laden, gaf Jaap Nero een stuk bTood, dat
de hond aannam, niet omdat hij_ zoo'n hon
ger had, maar meer omdat hij niet onvrien
delijk wilde lijken. Daarna strekte hij zich
behaagliik in het zonnetje uit cn knipoogde
nu en dan tegen Jaap. Het duurde niet
lang, of die twee stoeiden vrooliik samen.
Na een tijdje ging Jaap bloemen voor Moe
der plukken, die zij zeker in een vaasje zou
zetten.
Zoo ging het nu voortaan alle dagen, be
halve op Zondagen natuurlijk, wanneer er
geen steenen geladen werden.
Dan zette Vader Jaap achter op zijn
fiets en gingen zij met Moeder een grooten
fietstocht maken. Nero. die loopen kon els
dc beste, was dan ook van de partij en
nummer één, als ze op een rustig plekje
langs den weg of in het bosch gingen zitten
én den inhoud van Moeders trommeltje
aanspraken. Hij kroeg ruimschoots zijn
deel, want hij had inmmers zoo flink met
de fietsen meegeloopen
Toon Nero ongeveer een maand bij Jaap
en zijn ouJers was. gebeurde er iets, dat
wel eens heel slechte gevolgen had kunnen
hebben.
Vader was druk bezig met 'steenen laden
en had niet gezien, dat Jaap al verder en
verder was gegaan om bloemen te pluk
ken. Telkens weer zag hij een eindje ver
der oen'móóie bloem, die hij voor Moeder
wilde plukken en waardoor hii een heel
eind weggeloopen was, ja, tot vlak bii den
spóor-overweg, waarvoor in den laatsten
tijd geen afsluitboomen meer werden neer
gelaten. Nero was natuurlijk bij hem, maar
ook h ij besefte het gevaar niet, waaraan
zoowel hijzelf als zijn kleine baasje waren
blootgesteld.
Toevallig waren er geen groote men
sch en in de buurt, die het tweetal hadden
kunnen waarschuwen. Zoo kwam het, dat
Jaap rustig bezig was tusschen de rails een
paar bloemen op te rapen, die hij uit zijn
handjes had laten vallen.
In de verte klonk er een dreunend ge
luid. Het was de groote sneitrein uit het
Noorden, die snuivend en daverend kwam
aanzetten. Met groote snelheid naderde het
gevaarte en nog altijd zat Jaap tusschen de
rails, geheel onbewust van het groote ge
vaar.
Maar Nero begreep plotseling, wat zijn
baasje bedreigde. Hij snelde naar hem toe,
zette zijn sterke tanden in ziin truitje en
trok hem van de gevaarlijke plaats weg.
Jaap was wel erg geschrokken, toen hij
plotseling zoo onzacht en geheel onvoor
bereid weggesleurd werd en dat nog wel
door zijn trouwen vriend. Maar zijn vader,
die den kleinen jongen even te voren ge
mist had en er aangerend kwam, begreep
heel goed, welk een grooten dienst die
goede Nero hun allen bewezen had. Hij
kwam nog net bijtijds om met ontzetting
den trein te zien naderen, maar ook
om te zien, hoe Nero Jaap van de gevaar
lijke plek wegsleurde.
Juist had hij beiden bereikt, toen de snel
trein met oorverdoovend geweld voorbij
daverde. Zijn kind was echter gered! In-
gelukkig hield hii het !n zijn armen en hij
prees en streelde den trouwen hond, die
zijn lieveling gered had.
Natuurlijk vertelde hij het gebeurde in
kleuren en geuren aan Moeder en ook zij
haalde Nero aan en gaf hem een belooning.
Wat was zij het trouwe dier innig dankbaar,
dat het zijn speelkameraadje het leven ge
red had
D^t Nero vanaf dien dag geen kwaad
meer doen kon in de oogen der familie
Landstra, zal niemand verwonderen, denk
ik.
Het gebeurde is nu al heel lang geleden
en Jaap is een flinke, groote jongen ge
worden. Maar wat er ook veranderd mag
zijn, zijn xriendschap voor Nero zeker niet,
of.... het moest zijn, dat deze nog in
niger geworden was.
ANNIE O.
CORRESPONDENTIE.
S n n 1e Do vorige week kwam je brief*
je te laat om nog beantwoord le kunnen V»lor*
den. Daarom doe ik dat nu nog maar. Do
brieven moeten uiterlijk 's Woensdagsochtend*
om 9 uur in mijn bezit zijn, on\ nog diezelfde
week beantwoord te kunnen worden. Goed,
probeer dnt eens. Ik herinner me niet, dot ik
ooit een raadsel' van je heb gekregen.
Zonnestraaltje. Dat is weer een
nieuw idee voor een wedstrijd. Ik zól er een*
over denken. Ja, zeker, zooara et" gelegenheid
voor is.
F r i s i a a n t j e. Heb je zooveel schrif
telijke gelukwrnschen gekregen Ja. die moet
je natuurlijk ook beantwoorden. Dat zol wel
erg gezellig geweest zijn. Hoe! graag want
ik heb daarvoor al hael veel aanvrage'--,.
C 1 y v i n. Dat is heel w einig. Niets aan
te doen. Volgend, week dan maar wat meer.
Bobbie. - Zoo, do. maar goed je best.
Je hebt er zeker, wel veel moois gezien Vindt
je het niet aardiger om dan een nieuw Op*
stel te maken
Vosje. Nu waren ze weer veel ge*»
makkelijker. Dat wisselt wel oens ef.
Nachtegaaltje. Ja. maar dc laat-*
ste dagen is het weer veel minder mooi Mis
schien dat wc nog wel een mooie zomer krij
gen. Heb maar geduld
P o p p cn m o cd e r. Neen. dat zal wel.
Je zou er ziek van worden. Dat is nog hee
lemaal geen temperatuur om te zwemmen.
Post du if je. Niets prettig boor. 't te
te hopen voor j.\ Dnt zou heerlijk zijn.
D u i n v i o o 11 j e. Nu, zoo pessimistisch
moet je niet zijn. Al lijkt het er wel veel op.
Laten wc het best- er maar van hopen.
Leesgraag. Dnnk je wel hoor. Did
komen te pnsJ Graag, dat vindt ik altijd erg
leuk. Veel plezier hooi
Meiklokje. Nu gaat het wel weer.
Alleen zoo nu en don wat regen. Die wil ik
heel graag hebben, want ik heb er nog maar
weinig. En die weinigen heb ik al weer weg
gegeven.
D u i z e n d s c h o o n t j e.' Hoe kwam dat
zoo. Gelukkig dot je de raadsels tcch nog
gevonden hebt Wat bedoel ie met een vrouw.
Daar begrijp ik niets vnn. Dat heb ik al ge
zegd, na de vacantie
Lenteklokje. Doe maar gced je best,
dan komt dat b st in orde. Alles kan zoo maar
niet ineens I
Kwik. Ik geloof, dat jij erg veel vnn
bloemen houdt, is het niet? Ja, dat begrijp
ik Waarom deed je dut ook f
E d v 1 w e i s z. Wat een mooie bloem I
Zoo, had jij je naam vergeten Niet meer doen
hoor. Want dan weet ik niet, xvio de afzender
is.
Klein Duimpje. Ja, maar dat g««t
zoo maar niet Ieder wil wel gro ig een prijs
hebben, maar dnt moet je maar afwachten.
N u r c i s. Donk je wel. Je ziet het nu nt
in de krant. Ja zeker, dat mag wef.
Blondje. Ik hoop voor je, dat je de
eerste prijs wint.
Kampioen. Natuurlijk, dot zal best
gaan hoor. Mnnk ie daarover maar niets be
zorgd.
C o pi do. Dat wus dus :i fijne dag voor
je. En nog een feestje te goed ook! Wat een
heerlijkheid
Doórnroosj Ja, dat was ook erg
norrlio Ik dacht al dat dat je bedoeling was.
M i •- r. Dat herinner ik my niet meer. Ja,
die luiken h-crlijk.
Spin. Graag. En hoe kom je nu aon die
mooie sluiizegels Dit zijn heel goed. Doe dan
maar goed je best.
OOM KARELV
Twee buren hadden ieder een hond. Die
van den ééne was gTOot en die van den an
dere klein. Zij schenen niet in vrede en
xriendschap tc kunnen leven, doch voch
ten geregeld, wanneer zij in elkanders na-
hijheid kwamen en het lag voor de hand,
dat de kleinste daarbij het onderspit moest
delven. Hij werd hierdoor echter niet afge
schrikt, integendeel: hij scheen met den
dag vechtlustiger te worden. Zoodia hij zijn
grooten vijand gewaar werd, rende hij al
blaffende op hem af, er niet aan denkende,
wat de gevolgen hiervan wel eens zouden
kunnen zijn.
De eigenaars der honden verkeerden
samen op goeden voet cn ('eden alles wat
zij konden om den honden het vechten te
beletten. Dit was echter heel "moeilijk.
De grootste der honden had geleerd den
wandelstok-van zi jn haas in zijn bek te dra
gen. Op zekeren dag. toen ieder der b«jren
met zijn hond wandelde, kwamen zij elkan
der in een nauwe straat tegen. De eigenaar
van den grootsten hond had een plan. Vóór
de honden op elkaar af konden rennen,
gaf hij zijn wandelstok aan zijn viervoeter.
Deze nam hem in den bek en onmiddellijk
behaalde zijn plichtsgevoel de overhand op
allen mogelijken vechtlust. Hij stak 2ijn
snuit in de lucht, keek zijn vijand zeer uit
de hoogte aan en vond het blijkbaar ver
beneden zijn waardigheid ook maar iets
met hem te maken te hebben. Toen de an
dere hond bemerkte, dat zijn blaffen en
grommen niet de minste uitwerking op zijn
vric-nd hadden, koos hii eindelijk hel hazen
pad.
Zoo werd er door de honden niet alleen
dien éénen keer niet gevochten, maar ook
niet in de toekomst, als hetzelfde eenvou
dige middel maar toegepast werd.