KINDERRUBRIEK
De rubriek van Oom Karei
Om te beginnnen wil ik jeliri nog eens her
inneren aan mijn verzoek om bijdragen voor
onze krant. Nu, weet ik wel, je zult zeggen
als wij geen bijdragen leveren, maakt Oon>
Karei de krant wel vol, want dat is altijd
zoo gegaan. Natuurlijk is dat wel zoo, maar
toch aoir ik het zoo erg leuk vinden als er wat
meer instond, dat de nichtjes en neefjes zelf
hebben geschreven. Wat ik dan graag van je
lui zou willen hebben Nu, eigenlijk kan ik
van alles gebruiken, b.v. raadsels de voor
raad raadsels, die ik nog heb is bedroevend
klein dan verhaaltjes, opstelletjes, gedich
tjes, moppén, kortom van alles wat onze krant
aardig kan maken. En natuurlijk komt onder
alles de naam van den inzender of inzendster
er bij te staan. Het behoeven geen lange ver
halen te zijn; al zijn hetmnar enkele regels
b.v. dat is ook al aardig. Toevallig* kreeg ik
nog een aardig verhaaltje van Zonne
straaltje. Maar zoo mogen jelui allemaal
ipe wel wat sturen, de één dit, de ander dat,
wat je zelf maar wilt. Ik hoop dat jelui het
eens zult probeeren cn dat ik den de volgen
de keer een heelebocl dikke brieven krijg met
inzendingen voor onze krant. Probeer het maar
eens; het zal je best meevallen.
Hier komt het verhaal van Zonnestraaltje.
Het heet
SONJA EN HET BANKBILJET.
Krrrakdaar scheurde het gordijn. En
wie deed 't. Een wit snuitje kwam te voor
schijn en weldra verscheen een spierwit hond
je. Teen kwam er een meisje in de kamer, die
riep „Sonja"! „Sonja"! Kom eens hier." Het
hondje kwam, want het hondje heette Sonja.
„Wat heb je weer gedaan? Wat scheurd er
Sonja keek met onschuldige oogjes naar het
meisje. „Nu kón» maar mee Sonja. En 't
meisje- ging weg met Sonja achter rich aan.
Den volgenden morgen het heele huis in
opschudding want er was een bankbiljet van
40 weg. En alle bedienden werden ernstig
ondervraagd maar niemand wist er iets van af. J
Zelfs Trijntje het bellenmeisje, dat altijd a1
er iets weg was. wel wist waar het was, ston
nu verlegen. Mevrouw was slecht gehumeurd
Sonja's vroolijk gekef klonk niet door 't huis
en niemand was te spreken. Dat kwam alle
maal van 't bankbiljet. Wat er nu maar iemand
bij geweest dat Sonja op tafel sprong en het
biljet in zijn bek nam cn naar de vuilnisbak
bracht in 't doarin verstopte, 's Middags on
geveer 2 uur, toen Bet de keukenmeid de vuil
nisbak op nam en naar voren wou om die door
de \-uilnisman te laten ledigen hield zij de bak
wat schuin zoodat de deksel er af viel. Toe
vallig keek zij in de bak cn daar zog ze het
biljet liggen. Ze pakte het op en ging op een
holletje raar mevrouw cn vertelde hoe zij
vond. ?%mand heeft „ooit" geweten hoe het
er in gekomen was. Behalve Sonja I
R AADSELS
Oplossingen van de vor'ge weck.
De oplossingen von dc verge raadsels wa
ren
I. Purmerend, met P, uur, Dorus, klim
men, Purmerend, kwartje, dwerg, ons, cl.
H. Leerdam, Leer, dam,
Kikkergrootje
Dc pa*ijs winnaar V i o 1 i e r t j e kan a.si
Maandag dc prijs komen afhalen aan ens bu
reau.
NIEUWE RAADSELS.
I. Het geheel is een spreekwoord van 33 let
ters cn 7 woorden.
9, 24, 30. 31 is ren meisjesnaam,
een I, 2, 18 is een slaapkamer meubel,
een 13, 7, 13, 23 is een visch.
oen 12, 14, 33 krijgen wij eiken Zaterdag*»
avond.
een 26, II, 10, 4, 25 is een Wapen,
een 3, 10, 20, '21 zit in een mond.
als het 5, 10, 27, 28, 17 3 ziet men geen
13, 24. 32.
met een 0, 7, 31, 8, 9 wordt een kamer ver
warmd.
II. Hel geheel is een spreekwoord van 33
letters cn 7 woorden.
een 2, 3, 17 heeft iedereen in zijn hoofd;
Wij kunnen er mede 14, 21, 12, 19;
een 20, 9, 22, 6 is een slonk dier;
een 4, 4, 23 is een grappig beest
dc 1. 8. 12 kan men heel goed op de pier
te Srhevcningen zien;
een 14, 15, 29, 16 hebben veel vadeis;
13, 10, 5 is niets;
ren II, 4, 25, 6 wordt in Amicitia wel ge
daan;
30, 18, 8 is een ontkenning;
31, 9, 18, 7 is niet slecht;
een 26, 32, 27, 33 is een bewoner van een
koninkrijk in het Noordc-n van Europa.
De Gevolgen van een
Klimpartij.
„Bang!" zei de deur en de tweelingen,
die als er op school een cijfer gegeven werd
voor ondeugende streken, zeker niet rrun-
der dan 5 plus (5 was het hoogstel) ver
dienden, rammelden te vergeefs aan den
deurknop. Maar hoe zij ook rukten, draai
den en op de deur bonsden, deze was dicht
en bleef dicht!
„Ook wat moois 1 Ze heeft ons opgeslo
ten 1" liep Frank verontwaardigd uit.
„Bah I Wat flauw!" luidde het oordeel
van Nol.
„Juf was woedend!" begon Frank weer.
„En wij rijn woedend. Dat is nog veel
erger!" vond Nol.
„Mopperen helpt niet l" zei Frank, die
nogal practisch uitgevallen was. „Laten we
liever een middel bedenken om er uit te
komen I"
„Door 't raam I" viel zijn tweelingbroertjé
hem bij.
Frank en Nol Lange holden nu naar het
raam, dat ze gemakkelijk konden opschui-
Uit het slootje
Kikkergrootje
Kwam getippeld,
Hup-gehippeld
Pótsin greppel
Onder peppel
Kikkergrootje viel, o wee
Hippeglipt naar 't verst beneê,
Hulp'loos zwoegend, zwijgend, hijgend
Zwaar op zwamme nederzijgc-nd,
Dof en duiz'lig, poot-ontwricht,
Kneep oud' kikkeroogjes dicht
„Wat!?" bromd' zwamme, „hobbelpoot,
Blijf jij in je kwakkelsloot.
Zóó, mijn zomerhoed gekreukt.
Scheef geduwd en stuk'-gedèukt,
Mij tot spot te laten staan.
't Gaat, het gaat, het gaat niet aan
Kikkergrootje hapt' naar lucht,
Met betraand gezichtje zuchtt'
„Ach, wat is de wereld wreed
Zwam, 'k het niet met ópzet deed P..
Schrikk'lijk is zoon diepe val,
Rond te duik'len als een bal,
Pijnlijk, bevend, mat en moe
Nog van jou een standje tóe
Scheel je hoed 't Is waar
excuus
Nóóit 'k kom weer hier, Zwam I Atjuus
'k Wensch j' als j o u een ong'luk treft,
Iemand toe, die 't m e e r beseft
-CLARA WITTE.
„Als alles zóó gemakkelijk ging
mompelde Frank.
„Zaten we hier niet opgesloten maakte
Nol, die altijd wonderlijk goed de gedach
ten van zijn broertje raadde, den zin af.
Nu was het voor de jongens een klein
kunstje uit het raam te klimmen op het
platje, dat langs de speelkamer liep. Als
katten, zoo vlug en behendig, werkten zij
zich op het iets hooger gelegen plat dei-
buren. Nog een paai- huizen verder liepen
ze en bereikten nu een plat, dat al heel
breed was en waar ze besloten wat te gaan
zitten. Ze hoefden niet bang to zijn, dat Juf
hen daar overvallen zou. De gedachte al
leen al maakte, dat Nol het plotseling uit
proestte en niet nalaten kon tegen ziin
broertje te zeggen:
„Verbeeld je, dat Juf ons hier eens
zocht l"
Frank schaterde het uit en voegde er aan
toe;
„Ik zie dikke Juf zich al uit het raam
worstelen. A 1 s ze 't deed, zou ze toch nooit
over de platten durven loopen I"
„Juf is topzwaar!" beweerde Nol.
„Dus zou ze net als een duikelaartje near
beneden duikelen I" zei Frank.
„Ze zal 't wel niet probeeren," meende
Nol en ook Frank vond dit een geruststel
lende gedachte.
Plotseling begon het echter te regenen.
Een gTOote druppel viel juist op het puntje
ven Frank's neus, zoodat hij uitriep:
„Het regent, het zegent
„Dat 's niet ergvond Nol. „Voor 'n nat
pais zijn we niet bang, daar ziin we op ge
abonneerd en smelten zullen we niet."
,,'t Is juist wel leuk!" luidde het oordeel
van Frank.
Maar de regen, die eerst zoo leuk gevon
den werd door de jongens, begon steeds
harder te vallen, zoodat de beide bengels,
die natuurlijk geen jas aangetrokken of een
pet opgezet hadden, vóór zij hun klimpartij
ondernamen, danig nat werden.
,'t Druipt al uit je blouse!" riep Nol
plotseling uit.
„En uit jouw haar 1" ketste Frank terug.
„We kunnen ons hier niet eens droog en
warm loopen I" vond Nol, die zat te klapper
tonden.
„Dan maar naar huisstelde Frank
voor. „In de speelkamer is het ten minste
droog."
En bijna nog vlugger dan de jongens uit
hun gevangenis ontsnapt waren, keerden zij
er weer naar terug. Daar was hun raam al
,/t Is dicht. Wie zou dat gedaan heb
ben riep Nol op eens verbaasd uit.
,We kunnen het aan den buitenkant ge
makkelijk opschuiven," zei Frank.
Maar hoe de jongens ook probeerden het
raam open te krijgen, rij moesten op dien
vrijen Woensdagmiddag voor den tweeden
keer ondervinden, dat een raam of een
deur hun Jeelijk de vrijheid benemen kon.
„Zeker dicht gedaan voor den tegen!"
meende Nol.
„Nogal stom van Juf, dat ze ons niet
gemist heeft in de kamer!" vond Frank,
,,'t Kan ook best Geertje geweest zijn, die
't raam geslolen en de pin er op gedaan
heeft. Z' is altijd zoo bang voor inbrekers
zei Nol verontwaardigd, ,,'t Zal natuurlijk
weer een streek van Geertje zijn."
„En w ij zitten er maar mee'k Zul aan
iedereen vertellen, hoe bang ze isriep
Frank boos uit.
Wat waien de jongens kwaad! Maar ze
vergaten heelemaal, dat als zij niet telkens
van hun huiswerk weg en de kamer uitge-
loopen waren, Juf niet ten einde raad ge
weest zou zijn en hen natuurlijk niet opge
sloten zou hebben.
Van het ééne kwamen zij in het andere,
Dat zouden zij dien middag ondervinden
„Eerst mochten we er niet u i t en nou
mogen we er niet in. 't Leven is vol af
wisseling," zei Nol wijsgeerig.
„Misschien kunnen we wel ergens anders
door een raam naar binnen komen," begon
Frank weer. „Als dat van de buren niet
openstaat, kunnen we 't misschien open
schuiven, door dat huis loopen en bij ons
door de onderdeur naar binnen gaan. Als
we dan boven komen, draaien wij de deur
van de speelkamer van 't slot of en ver
overen we op die manier ons eigen ge
bied."
„Juf moest een boodschap doen, heele
maal naar de Vaart en is dus stellig nog
niet terug," zei Nol en hij schaterde het
plotseling uit van de pret bij het vooruit
zicht, dot ze heel rustig in de speelkamer
zouden zitten ijverig bezig met hun huis
werk als twee modeljongens met de deur
wijd open om Jufs verbaasde gezicht goed
te kunnen zien, als zij bovenkwam met het
plan hen te bevrijden, doch de deur wijd
open vond.
,,'n Pracht-mop 1" vond Frank, „en na
tuurlijk wordt Geertje aan een streng ver
hoor onderworpen en gelooft Juf haar niet,
als ze bij hoog en laag beweert, dat wij
niet in de kamer waren, toen zij het raam
sloot en de deur daarom maar Het weer op
slot heeft gedaan."
,,'n Reuze-fijne middag 1" luidde het oor
deel vön Nol en natuurlijk was Frank het
hiermede geheel eens.
Intusschen hadden de jongens één der
ramen bij de buren, dat gelukkig niet door
pen bange Geertje, Leentje, Rika of Marie
op de pin gedaan was, opengeschoten en
klauterden zij naar binnen tot jroote ver
bazing van een anderen jongen, die daar
in bed lag en de overrompeling een wel
kome afleiding vond, vooral toen hij zag,
dat Frank en Nol Lange de indringers
waren. Dat kon leuk worden
En de tweelingen, die van plan waren
geweest op een holletje naar beneden te
loopen en thuis ijverig te gaan leeren, ver
gaten voor den zooveelsten keer in hun
leven hun goede voornemens en bleven
spelen bij hun buurman Jan Kolf, die
waterpokken had, iets wat zij echter niet
wisten.
Dat het bij dit spelen Jan Kolf voelde
zich gelukkig heelemaal niet ziek zacht
zinnig toeging, zal wel niemand veronder
stellen. 't Werd een kussengevecht op
leven en dood, totdat plotseling Jan's Moe
der in de geopende deur verscheen en met
strenge stem vroeg, wat dit alles te betee
kenen had.
Daar stonden de beide indringers met be
teuterde gezichten, maar ze kwamen altijd
eerlijk uit voor de waarheid, overtuigd ails
ze waren, dat je met jokken of de waarhead
verzwijgen de dingen maar erger maakte.
Elkaai; aanvullend, deden zij nu het heele
verhaal en toen mevrouw Kolf alles ge
hoord had, zei zij:
„Ga nu maar heel gauw naar huis, jpn-
gens, want jullie zijn kletsnat. Dioog je flink
af en trek andere kleeren aan. Je zou best
ziek kunnen worden van zoo'n avontuur, te
meer daar Jan waterpokken heeft en die
besmettelijk zijn."
Mevrouw Kolf hield de deur al open voor
de jongens en deze blij, dat ze er al
thans hier zoo gemakkelijk afkwamen,
maakten zich haastig uit de voeten en waren
weldra in hun eigen huis aangeland, waar
Geertje druk aan 't werk was en hen niet
hoorde. Vader en Moeder waren Jit en Juf
was ook nog niet terug.
De jongens volgden den raad van me
vrouw Kolf op en zaten weldra in droge
kleeren hun huiswerk te maken.
Zoo vond Juf hen. De deur hadden zij
toch maar niet opengelaten om Jufs ver
baasde gezicht te zien. Het gewicht van
hun schuld drukte hen te zwaar. Als ze
ook eens waterpokken kregen en dat juist
n u, vlak voor de Paaschvacantie, die ze
met Vader en Moeder bij familie in den
Haag zouden doorbrengen, terwijl Juf vrij
kreeg, 't Zou niet ongelukkiger kunnen
treffen
En het trof werkelijk zoo, want toen het
een paar dagen later vacantie was, lagen
Frank en Nol met waterpokken in bed. Het
heele, prettige plan voor de Paaschvacantie
kon nu niet doorgaan en de jongens wilden
maar, dat zij nooit op het denkbeeld van die
ongelukkige klimpartij waren gekomen.
Zij beloofden Juf, die heelemaal niet boos
was, omdat haar vrije dagen er bij inscho
ten en die hen met veel geduld verpleeg
de, dat zij nooit meer zoo'n ondeugende
streek zouden uithalen.
Ze hadden er werkelijk méér dan genoeg
van.
Frederik dc Groote en
zijn Page.
De bekende Frederik de Groote, Koning
van Pruisen, was niet altijd gemakkelijk in
den omgang en de lieden uit zijn omge
ving hadden dikwijls heel wat te lijden van
zijn opvliegend karakter, al stond daar dan
ook tegenover, dat hij een gouden hart
bezat en niets liever deed dan geluk en
welvaart verspreiden onder degenen, die
ziin vertrouwen waard bleken te zijn.
Op een mooien zomermiddag, terwijl hij
in Sans-Souci, zijn geliefd paleis, vertoef
de, schelde hij den dienstdoenden page om
hem het een of ander op te dragen.
Na verscheiden malen te vergeefs aan
het schellekoord getrokken te hebben, ging
hij eens kijken en vond den page in een
stoel zitten slapen. Hij was op het punt den
jongen wakker te schudden, toen zijn blik
plotseling viel op een dubbelgevouwen
papier, dat een eind uit zijn zak stak. Hij
haalde het er behoedzaam uit en ging er
mee naar zijn kamer om het daar te lezen.
Het was een brief van den moeder van den
page, een weduwe, en zij bedankte haar
zoon voor het regelmatig zenden van zijn
salaris, dat zij gebruikte voor de opvoeding
van haar twee andere, nog jonge kinde
ren.
Frederik de Groote nam nu een rol goud
uit zijn secretaire, wikkelde die in den
brief en stopte het geheel weer voorzichtig
in den zak van den page, die nog altijd
sliep.
Daarna ging hij weer naar zijn kamer
terug en schelde opnieuw, ditmaal echter
zóó hard, dat de arme jongen plotseling
wakker schrikte en met een ontdaan ge
zicht bij zijn meester binnenkwam.
„Je hebt wel lang op je laten wachten 1"
zei de koning op een toon, alsof hij heel
boos was.
„Sire, vergeef het mij 1" haastte de page
zich te zeggen. „Ik geloof, dat ik een
oogenblik ingeslapen was en
Plotseling hield hij op met spreken, tastte
zijn zak, die hem op eens ongewoon
zwaar voorkwam, haalde er een rol goud
uit en werd zoo wit als een doek.
,,Wat heb je?" vroeg Frederik de Groo
te, die deed, alsof hij hoogst verbaasd was.
„Oh, Sire 1" antwoordde de page nu op
fluisterenden toon. „Iemand heeft mij stel
lig in het verderf willen storten en vnij in
Uwe oogen voor een dief laten doorgaan.
Ik vind daar in mijn zak iets van waarde,
dat er niet in hoort en mijn eigendom niet
is."
„Wees gerust, beste jongen." zei de vorst
nu vroolijk. „Weet je dan niet, dat het for
tuin altijd in den slaap tot ons komt? Die
rol goud is werkelijk de jouwe. Stuur haar
aan je moeder, die ik gelukwensch met het
bezit van zoo'n goeden zoon en zeg haar
tevens, dat ik vanaf dezen dag een pen
sioen op haar naam vaststellen en voor de
toekomst van haar kinderen zorgen zal.
De luchtballon
Met een mooien, prachtig rooien, '7
Opgeblazen luchtballon.
Stond klein Toosje met haar moeder
Aohter op het tram'balcon.
In haar kleine handjes hield ze
't Dunne draadje stevig vast.
„Zorg maar, dat je t niet laat glippen"
Zei haar moeder, „Opgepast!"
Stralend gingen Toosjes oogen
Naar den rooien luchtballon,
Die daar wiegde aan het draadje
Op het open trambalcon.
Kleine Toos had in haar leven
Nimmer zóó iets moois gehad
En haar hartje zwol van vreugde
Om dien grooten, rooien schat.
Een mijnheer kwam bij een halte
Op het open trambalcon;
Hij zag niets van kleine Toosje
En haar mooien luchtballon.
,'t Brandend puntje heeft heel even
Aan een «brandende sigaar....
En wat toen opeens gebeurde,
O, wat was dat vreeselijk naar!
't Brandend punt heeft heel even
't Dunne draadje aangeraakt
En den mooie, prachtig rooien
Bol van Toosje losgemaakt.
Toosje zocht, geheel verslagen
Naar den rooien luchtballon.
Och, die was opeens verdwenen
Van het open tram'balcon!
Zoo weid 't arme, kleine Toosje
Van haar grooten schat beroofd;
Maar gelirk'kig heeft 'haar moeder
Gauw een nieuwen haar beloofd.
CORRESPONDENTIE
Javaantje. Ju, dat komt dan goed uit.
Die naam is dan wel toepasselijk op je.
Goudkivict. Veel heb ik er niet,doch
wat ik kan missen zal ik klaar leggen. Wil je
die Maandag komen halen
Frisiaantje. Ja, munr niet zoo heel
veel. Kom volgende week maar eens aan. Ik
zul het doen. Voel plezier hoor I
Narcis. Dat begrijp ik heel goed. Vindt
je dat niet fijn, zoo'n reisje, 't Is te hopen dut
je mooi weer treft. Want anders is er niet veel
aan.
Lenteklokje. Nu heb je er dus nog'
weinig aan. Verlang je daar zoo naar. Nu, je
zult foch nog wat geduld moeten hebben, w ant
zoouls je weet, gaat dat bij loting.
B i u i n o o g. Waar ben je naar toe ge
weest. Je schrijft wel, dat je met de autobus
gegaan bent, maar niet waarheen. Vertel mc
er nog eens wat van. Daar ben ik c-rg nieuws
gierig naar.
Meiklokje. Die wil ik heel graag
hebben, want daar is veel belangstelling voor.
Ctocdv dat ze dot vroeg aan je, anders had je
het vast vergeten denk ik.
Duinviooltje. Daarom mag je toch
best schrijven hoor I Nog* wel hartelijk gefe-
lecilcerd hoor. Dat is heel mooi
Bobbie. Zooals je wilt. Ik vind alles
best hoor. Misschien wel. We Zullen het ho
pen 1
Kampioen. Doe dan maar goed je
best. Misschien zie ik je daar nog wel. Wan
neer is het.
Cupido. Niet zulke leelijke woorden
meer gebruiken hoorDat staat niets aardig.
Blondje Hoever ben je al. Vindt je
dat niet 'ruk. Zoo zal je het best leeren,
denk ik.
C 1 y v i a. Maar we hebben hem nog niet
voor goed. Reken daur maar niet al ie vast op!
Dooi ni oosjü. Wat leuk is dat. Neen,
dat was een vergissing. Maar dat is misschien
we! oen goed voorteeken geweest.
Edelweisz. Dat is al heel weinig
nieuws deze keer ven je I
Bolsemi entje. Waarom zou ik daar
boos om zijn? Ja, dat heb ik gezien. Ik zal
er voor zorgen hoor
Klein Duimpje. Ja, dat is prachtig
hoor. En al zou je daar heengaan, zou je dat
don zoo erg vinden Duar is het ook heel
mooi. Het behoeft juist niet ver van huis tc
zijn.
C o s m e a. Dat heb ik gemerkt. Hoe»
kwam dat zoo? Hoe vondt je het óaor. Mooi
hè Ik ben er nog niet geweest, maar naar
hoorde, moet er heel veel moois te zien
ijn. Goed hoor, doe dat meur.
V i o 1 i e r t j e. Heb je goede cijfers ge
had. Dan behoef je niets bang te zijn. Wat
een tijd Heerlijk hoor I
Donder pad je. Uitstekend hoor I Har*
lijk welkom.
Duizcndschoontje. Die opstelwed*
strijd heeft toch niets met de prijsraadsels te
maken. Dat komt later wel terecht
K w i k. Je gaat zeker iederen dag heer*
liik wandelen hè. Hoe is het nu met je. Ben
je weer heelemaal beter
Vosje. Wat zal je daar genieten. Wees
maar voorzichtig hoor cn ga maar niet te
zee in. Want dat is altijd erg gevaarlijk.
c OOM KAREL.