KINDERRUBRIEK De Distels 'T KON NIET VARIA De Rubriek van Oom Karei. Wat zijn jullie allemaal weer heerlijk uit ge weest. De één heeft een groote tocht gemaakt de ander een klein uitstapje in de omgeving, weer anderen zijn met een schoolreisje mee geweest, maar ik geloof toch dat jelui allemaal zoowat naar buiten zijn geweest. Nu dat vind ik erg heer'ijk voor jelui hoor 1 En voor al als je het heele jaar op school flink ja best hebt gedaan en tot belooning bent overgegaan dan geniet je dubbel van zoo'n reisje. Uit heel veel briefjes lefs ik, dat er een school reisje naar Zendvoort is gemaakt. Dat lijkt me geweldig aardig, zoo met z'n allen naar zee. Wat zal daar een pret gemaakt zijn en wat zullen jelui genoten hebben van de zee en het strand en de duinen. Dat kan ik me zoo levendig voorstellen. Maar wacht eens, een van onze nichtjes, Narcis, heeft een opstel geschreven over haar uitstapje naar Zandvoort. Ik zal dat hieronder laten volgen, dan kunnen jelui alle maal lezen, wat ze daarvan te vertellen heeft. Over haar dagje naar ZandvoOrt schrijft Nar cis „Eindelijk brak de lang verwachte dag aan, dat we met onze klas een dagje naar Zand voort zouden gaan. Dat was me een feest Ik schrok 's morgens om 5 uur al wakker ik dacht, dat ik het hoorde regenen, maar dat was gelukkig niet zoo. De zon scheen héér lijk. Toch moest ik nog 2 uur geduld hebben. Wat kropen die uurtjes langzaam voorbij I Eindelijk was het dan kwart voor zeven. Mijn Moeder kwam mij wekken, dat natuurlijk niet noodig was. Na mij vlug gewasschcn cn ge kleed te hebben ook nog gauw ontbeten gingen we naar don trein, waar al verschei dene meisjes ongeduldig stonden te wachten. Eindelijk kwam ook de juffrouw die mee zou gaan. Op het perron gekomen stond de trein al klaar. Alle stapten vlug in en daar ging het. Eerst naar Amsterdam. Daar moesten we o\erstappAn. Toen ging het naar Haarlem zoo verder naar Zandvoort. Het eerste wet we mochten doen was pootje baden Dat was ook wel het prettigst. Wat spatten de g-ol- ven hoog tegen mij op mijn kleorcn dropen Maar dat was niets. We trokken de natte klce- ren uit en hingen ze te drogen in de zon. In middels gingen wij ons twaalf uurtje gebrui ken wat reusachtig smaakte, want ik had toch /oo'n honger gekregen. Verder zijn we met de schop aan het werk gegaan en maakten hooge mooie bergen, wal ook heel prettig was. Na nog eens heerlijk gebaad te hebben moes ten we weer naar huis. Ondervee" kregen w« allemaal nog een lekker gebakje. Wat heb 'k dien dag genooten" Je ziet dus wel, dat zoo n enkele dag naar bui ten een groot genot is. En gelukkig is het veer ook prachtig mooi geweest. Want. als het i agent is er niets aan; dan kan ie even goed thuis blijven zitten met een mooi boek. Maar laten we hopen, dat we nog lang zulk mooi weei houden. Dan kunnen jelui nog heel veel genieten van je vneantie. RAADSELS. Oplossingen van de vorige wéék. De oplossingen van de vorige raadsels wa ren I „Bloemhollenvelden" roet de voorden mollen, doel, bevel, btenen II. „Dwergnijlpaard" met de woorden dwerg, Nijl, paard De prijs is deze week gewonnen door „Knopje" en kan a.s. Maandag aan ons bu reau worden afgehaald. NIEUWE RAADSELS. I. Het geheel bestaat uit 13 leters en brengt veel gezelligheid in menig huisgezin. 6, 7, 8, 9, is een geldstuk. 4, 3, 2, is een meisjesnaam. 8, 5, 9, II is hetzelfde als een rekening. 10, II, 3 vindt men aan iedere wagen. 13, 12 is een maat. I, is een medeklinker. II. Het geheel is een spreekwoord van 26 letters cn 6 woorden. 24, 21, 18, 13 is een groote rivier in Ne derland. 11, 10, 12 is een deel van cl© dag. 9, 4, 5, 6 is iets waarin men vuur doet. 1, 14, 20 is niet cbk. 3, 2. 7, 8. 17 is een ander woord voor dier. 26, 15, 23, 25, is een meisjesnaam. 12, 19, 16 gebruikt men om visschen mee te vangen. In een land ver van hier, waar hooge rotsen zich langs de zee uitstrekken, stond eens, dicht bij de rotsachtige kust, een groot kasteel, waarin een graaf en een gra vin met hun dochtertje woonden. Truusje, zoo heette het kleine gravinnetje, was een lief, blond meisje met groote, blauwe oogen, die altijd vroolijke keken, want het aardige, zesjarige Truusje was lief voor iedereen en daardoor was zij akijd heel gelukkig. Eenzaam voelde Truusje zich nooit, hoewel ze geen broertjes of zusjes had, noch andere kinderen, waarmee ze kon spelen. Doch dieren waren er genoeg in het park en in het bosch, dat aan het kasteel grensde, en die kenden allen het kleine, blonde meisje, dat zoo lief voor hen was, zoodat zelfs de vogels en de vaak zoo schuwe hertjes met haar kwamen spelen. Ook van de bloemen en de planten hield Truusje, en wel zóóveel, dat ze eens heel bedroèfd was, toen ze zag, dat hel onkruid langs de slotgracht werd uitgeroeid. „Waarom trekken die mannen toch zoo rtrw die mooie planten uit den grond* We 2aten in de tram, het was eèn eenmanswagen, het was er stikkend heet, 't was bijna niet te dragen. De menschen wraren moe, niet vriendelijk gestemd. De tram houdt even op; bestuurder heeft gerémd. Daar bij de halte staat, bezweet, met natte haren, een kleine jongen, die iets goed schijnt te bewaren. - Mijnheer, zegt hij bedeesd, (wat grappig is zijn mondje) mag 'k alstublieft ook mee, met Puck, mijn kleine hondje Jij mag bést mee, hoor vent, maar hondjes kan 'k niet dulden; het is verboden, hoorf al gaf je ook een gulden. De jongen zegt bedroefd: Dan zal ik ook niet kunnen. 't Is jammer, kleine baas, Al zou 'k het je graag gunnen. (echt gebeurd). TRUUS SALOMONS. vader had ze toen met een bedroefd stemmetje aan den graaf gevraagd. „Wel kindje, dat moet gebéuren," w;as daarop het antwoord. „Het 2ou hier anders een ware woestenij worden met al dat on kruid Truusje begreep uit vaders woorden, dal het uitroeien der woekerplanten beslist noo dig was. Ze sprak daarover dan ook niet meer. Doch op een dag in den zomer, toen de slotgracht om het kasteel bijna droog was en de graaf er over begon, dat hij de vele distels, die langs de gracht zoo welig tierden, zou laten vernietigen, vroeg Truusjè hem met haar liefste stemmetje: „Ach, vadertje, waarom wilt u toch die distels, die altijd zulke mooie bloemen dragen, laten wegnemen? Toe, laat u ze toch daar staón en verder groeien „Maar dat gaat niet, kindje/" antwoord de de graat. „Neen, dat kan niet, want de distels zijn een ellendig onkruid, dat hoe langer hoe meer voortwoekert. Ze vertóo- nen zich ook reeds bij massa's in de slrt- gracht, nu die weer droog is „Kom, lief vadertje," hield Truusje aan, „wat geeft het, dat die mooie distels in dé droge slotgracht groeien, nu er toch geen water in is? Toe, laat u ze daar toch rustig gToeien. Als 't winter wordt, stervén ze toch vanzelf Toen zijn lief, klein meisje zoo voor de distels pleitte, wilde de graaf haar niet be droeven door de planten uit te laten roeien. Hij liet ze dus rustig voortwoekeren, en dit ging zóó vlug, dat weldra de geheele slot gracht vol distels stond; groote stevige plan ten, die heel hoog werden, 't Waren deze distels, die de bewoners van het kasteel voor een groot ongeluk bewaarden 't Was op een stildonkeren nacht, dat een bende roovers, die reeds löng <k* streek onveilig maakte, op de gedachte kwam het kasteel binnen te dringen en daar, na de bewoners te hebben gedood, hun slag te Slaan. „We kunnen nu zoo heel gemakkelijk in het kasteel komen," sprak op dien nacht het hoofd der bende tot zijn makkers. „De slotgracht is heelemaal droog. Daar zijn we dus vlug over. En als wij daarna de poort wachters onschadelijk hebben gemaakt, kunnen wij zonder veel moeite onzen slag slaan Het voorstel van hun hoofdman werd na tuurlijk door heel dé bende goed gevonden,, en het duurde toen ook niet lang, of allén waren in de droge, met distels begroeide slotgracht. Doch er niet aan denkende, dat distels geducht kunnen prikken, en dat vooral deze distels lange, sterke stekels hadden, liepen zij allen verder. Ze waren echter nog niet in bet midden der zeer breede gracht, of allen begonnen hèt steken geducht te voelen. „O, wat prikt het in mijn beenén I" schreeuwden eénigen. „O, en in mijn armenriepen weer an deren. „En in mijn gezichtjammerde een roo- ver, die wat klein en mismaakt was. Zoo riep en schreeuwde, denkende aan adders en venijnige insecten, heel de ben de dooreen. Want doordat het zoo donker was, konden zij niet onderscheiden, wat 'net was, dat zoo stak. Eenigen begonnen zelfs van angst en pijn zóó hard te gillen, dat niet alleen de poortwachters het hoorden, doch zelfs de bedienden en ook de graaf door het geschreeuw der roovers waren wakker geworden. Begrijpende, dat er niet voor niets zoo werd geschreeuwd, en er in de slotgracht iets gebeurd moest zijn, begaven toen alle mannelijke bewoners van het kasteel zich gewapend daarheen. En zoodra ze daar in de droge slotgracht de mannen zagen, die zich uit de distels trachtten los te werken, begrepen zij, dat het de roovers waren, die van plan waven geweest hen allen te doo- den en daarna het kasteel uit te plunderen. Dade4ijk werden toen de nog steeds angstig schreeuwende roovers gegrepen, naar het kasteel gebracht en daar opgesloten in de onderaardsche kelders. En terwijl ze daar zaten en raasden op de distels, die de oor zaak van hun nederlaag waren, zegenden de kasteelbewoners de zoo verachte woe kerplanten, die hun het leven hadden ge red. Truusje echter had dien nacht rustig doorgeslapen en dus niets gehoord van bet geen er in de slotgracht was voorgevallen. Doch wel had ze niet prettig gedroomd. Ze schreide nog in haar slaap, toen moeder haar dien morgen kwam wekken. „Wat is er, liefje vroeg toen de gravin. „Waarom ben je zoo bedroefd Ben je vannacht' misschien geschrikt door het ge schreeuw, kindje?" „Neen, moeder," antwoordde Truusje. ..Ik heb heelemaal geen geschreeuw gehoord. Maar wel had ik een akeligen droom Verbeeld u eens, moesje, ik droomde, dat vader de distels uit de slotgracht had laten wegnemen, en o, toen werd ik daarover zoo heel erg bedroefd, moesje De distels staan er toch nog allemaal, hè moedertje vroeg ze met een angstig stemmetje. ,,Ze zijn er toch niet uitgehaald?' „Neen, mijn lief meisje, zoo troostte haar de gravin, „de distels zijn er nog. En nooit zullen zij worden uitgeroeid, wantzij hebben ons allen het leven geredDe gra vin vertelde daarop aan het kleine meisje, wat er dien nacht gebeurd was. „Ziet u, moederlief," sprak toen Truusje met een ernstig stemmetje, „ziet u, dat het goed is, dat vader de distels niet heeft laten wegnemen I Ook het onkruid kan vaak nuttig zijn." De gravin lachte even om Truusje's wijze woorden, die werkelijk zooveel waarheid bevatten, en zij kuste haar klein meisje. DE VERRASSING Eens, toen er groote hongersnood was in het land, noodigde een ijk heer een dubbel dozijn arme kinderen bij zich «an huis. Hij liet hun een groote mand zien en zei: „Kinderen, in deze mand ligt voor ieder van jullie een broodje. Jullie moogt het er uit halen en mee naar huis nemen. Komt eiken dag maar terugrtotdat er betere tij den aanbreken." Alle kinderen stormden op de mand af, alle op één na. Zij drongen elkander weg en vochten letterlijk om de broodjes, want ieder wilde het grootste veroveren. Daarna gingen allen op één na weg zonder hun vriendelijken en milden gastheer te be danken. Alleen de kleine Annie had zich niet bii het gedrang om de mand met brood ge voegd. Zij wachtte, tot de anderen waren heengegaan en nam het laatste broodje een heel klein, uit de mand. Na den wel doener vriendelijk bedankt te hebben, ging zij naar huis. Den volgenden dag speelde zich precies hetzelfde tooneeltje af. Dezen keer was het VOOR DE KLEINTJES ZOO'N DOMME POP! Mijn popje Han bezeerde zich: Een gat viel z' in haar been Zij keek juist om en zég toen niet Dien dikken, groolen steen. t Is waar, wat Moeder altijd zegr Als j' omkijkt, besté meid, Gebeurt er licht een ongeluk En heb je later spijt. Daar komt broer Jan, die weet wel raad, Geneest mijn lieve pop. Kom kindje, wéés nu maar gauw stil En houd met huilen op. Wat scheelt uw poppekind, mevrouw Vraagt Jan heel ernstig dan. O' ik zie 't al I Nu, 't valt nogal meel 'r Is niets gebroken, Han. En dokter Jan neemt een verbond, Een pannelap van Moes Verbindt de wond heel handig en Zegt dan: Naar bed vlug, Poes f Den heelen dag blijf je in bed, Want rust is medicijn. Zoo saai Ja, Han, dan hadt je maar Zoo dom niet moeten zijn. En morgen vroeg om dezen tijd Zie je mij wéér terug. Mevrouw, ik denk, de pijn verdwijnt Door 't liggen wel heel vlug. O, dokter Jan, wees wel bedankt. 'k Breng 't kind vlug naar haar bed I Zoo stil te liggen heel den dag, Och, och, 't was lang geen pret I Wat had die Han nu toch een spijt Ze vond zichzelf héél dom En nam zich voor: wat 'r ook gebeurt, Nooit, nooit kijk i k w eer om I broodje, dat er voor Annie in de mand bleef liggen, slechts half zoo groot als dat der anderen. Wie schetst echter haar verbazing, toen bij haar thuiskomst en nadat haar half- zieke moeder het broodje doorgesneden had, er een massa zilveren geldstukken uii kwamen. „Breng het geld dadelijk terug, Annie," zei de arme vrouw verschrikt; „het zal bij vergissing in het brood gekomen zijn. Loop maar vlug Annie deed wat haar gezegd werd en was spoedig bij den rijken heer terug. Deze ont ving haar heel vriendelijk en zei: „Nee, nee, lieve kind, het is geen vergis sing. Ik liet het met opzet bakken in het kleinste broodje. Wie dat kreeg, was goed af. Ik heb gisteren heel goed gezien, hoe alle anderen zich verdrongen om het groot ste broodje te bemachtigen en jij kalm bleef wachten om het laatst overgeblevene, dat natuurlijk het kleinste was, te nemen. Het geld is een belooning voor je beschei denheid. Je mag het dus houden en Moe der zal er wel iets voor kunnen koopen." In-gelukkig ging Annie nu voor den twee den keer dien dag naar huis. Ze liep zoo hard ze kon om Moeder het blijde nieuws te vertellen. Wat een verrassing f 't Was alsof zij vleugeltjes had, zoo vlug huppelde zij over den weg. Toen Moeder alles gehoord had, kuste zij haar kleine meisje. Zij was dankbaar voor het geld, dat zij best gebruiken kon, maar nog dankbaarder, dat zij zoo'n lief, beschei den dochtertje had. WEERVOORSPELLINGEN. De een heeft een likdoorn, die op leelijk weer wijst, een ander 'n oud lidteeken als barometer. De schaapherder zal je weten te vertellen, dat er steêvast regen zal komen, als de schapen grazen met hun staart naar de richting gekeerd, waaruit de wind waait. Grazen de schaapjes met hun neus tegen den wind in, dan kun je gevoe gelijk je regenscherm thuis laten. Als de pauwen hartverheffende kreten laten hooren, kreten, die je door merg en been gaan, dan kun je storm verwachten. Zoo zijn er talrijke voorbeelden nog te noe men. 't Is alleen maar zoo jammer, dat men soms in een plensregen thuiskomt, alsde pauwen rustig weren en de lik doorn niet stak I CORRESPONDENTIE B n 1 s e m i e n t j c. Dank je wel vooi je raadsel. Wot '/.al hot dan een heerlijke tijd oor je zijn Wat komt dat mooi vrir, juist op haar verjaardag. K w i k. Wat jammer. In zoo'n geval had je do raadsels best alleen mogen insturen. Zoo, dat is een heel eind van Amersfoort weg. Dat vond je zekor wel fijn hè P o s t d u i f J e. Ja, dat zal wel heerlijk zijn geweest. Vooral met die warme dogen. Jammer, dat je dot maar zoo kort kon doen. Zonnestraaltje. Dat raadsel is heel aardig cn komt in de krant hoor I Dus dan zal ik je wel een tijdje moeten missen. Of schrijf je me van daar ook nog" eens f B r u i n o o g. Ja, dat is ren groote reis. Maar met eer auto gaat het nog al vlug. Maar dat gebeurt toch zeker ook. Waarom zou jit nu niet overgaan Veel plezier hoor I Blondje. Dat begrijp ik Maar toch met je daar erg voorzichtig zijn. want er rijn ieelijke diepe plaatsen. Dat is erg gezellig voor je- Doomi oosjp. Dat is erg jammer. Maar je mag me dan toch wel schrijven. A's je adiesseert Oom Karei, Amersloortsch Dagblad, Amersloort, dun komt het best te recht. Dat is altijd zoo als je buiten bent. Klein Duimpje. Ik geloof dat jelui zoowat allemaal naar Zandvoort bent geweest. Nu, dat zalje wol heerlijk hebben gevonden. Maar ik hoor toch nog" wel wat van' je, is 't niet Dat zou ik erg prettig vinden. Lenteklokje. Ja, maar daaraan is dar: niets te doen. 't Is te hopen voor je van niet. Heeft hij dan wel meer last daarvan Narcis. Wat een aardig opstel heb jij gemaaktDat begrijp ik. Je zult bet wel in de krant zien. Kampioen. Dat is een buitengewoon aardig reisje geweest. En je hebt er zeker wel heel veel van genoten. Dat is dus al een goed begin van je vneantie. Cupido. En heb je ze al in de lucht gehad. Daar is het nu juist mooi wcor voor. Goudvisch. Je hebt dus een drukke tijd. Maar dat zal je toch wel leuk vinden denk ik. Veel plezier hoor I Spin. Wat heb jij daar een pret ge maakt. Dut leek je wel hè zoo heelemaal bui ten. En ken je al dat werk nu ook al Dat valt lang niet mee hoor om dat alles goed té doen. Mier. Dat heb ik gehoord. Hrt zal wel erg mooi geklonken hebben in het bosch. En wat een heerlijk weer was het. Neen. ik kc*i er niet komen. Anders was ik er zeker ge weest. Bobbie. Wat een genot hè. Zoo hee lemaal alles te kunnen doen waar je -zelf zin in hebt. Dat is mooi succes geweest. En daar heb jij ook voor een gedeplte voor gezorgd. Wel gefeliciteerd hoor 1 C 1 v v i h. Dat zal een drukte geven. Help maar flink mee, want jc krijgt nu toch vacan- tie. Vele handen maken licht werk. moet je maar denken. Snater. Neen, dat gaat niet. Daar is nu eenmaal niets aan te doen. Maar ie hebt ei toch tijd genoeg voor. Alleen moet je het nipt uitstellen tot den laatsten dag. Want dan komt er aak niets meer van. Knopje. - Het is te hopen, dat ze het nu ook doet. Heeft ze het nu al gedaan Tk ken de nichtjes alleen bij hun schuilnaam, de meeste tenminste, dus ik weet niet wie zusjes van elkaar zijn. OOM KARBL'.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7