KINDERRUBRIEK DE BRUG WAS OP! Het Ontevreden Denneboompje DE CORRESPONDENTIE De Rubriek van Oom Karei. Uit al jullie brieven heb ik wel hunnen merken, dot de opstellenwedstrijd nog al naar smaak is geweest. Degenen, die een prijs heb ben gewonnen vond?n dat natuurlijk dubbel heerlijk. Al jullie opstellen komen in de cou rant en dan eerst die van degenen die een prijs hebben gewonnen en dan volgen de an dere. Het zal wel lang duren, eer dot ze alle maal een beurt hebben gehad. Want het zijn er nog al veel. Ik zal maar niet meer schrijven, want anders kom ik ruim te te kort. Orchidee stuurde mij een verhaaltje om ip. de krant tc zetten. Dat volgt hier nu eerst DE BOFFERT Arie Dijkman, een dreumes van 5 jaar, mocht heelemaal alleen, een bootschap voor zijn moeder doen. Arie moest naar Moeder's Mevrouw die heelemaal op de „Berg", woon de, om te zeggen dat Moeder morgen niet komen kon. Met z'n handen in de broekzak ken, prebeerend een deuntje to lleuten, stopte Arie stevig door. Fijn zoo alleen uit wendelen te gaan, heel wat leuker dan met de zusjes, die hadden altijd wet te verbieden". Zoo pein zende keek Arie niet meer waar hij liep cn daar viel hij languit op den stoep Vlug stond hij op en zocht naar zijn klompje, dat door don val van zijn voet was gegleden, maar wat zeg hij daar Zijn klompje was doormidden ge broken. Bij dat gericht begon Arie te huilen. Evn mooie, blauwe auto reed dc weg op. Er zat een jongen van ongeveer 14 iaar in. De jongen keel: naar binten cn zag daar de hui lende Arie. Onmiddellijk tikte hij tegen de ruit, ei iets tegen de chauffeur en de auto stond stil. De jongen stapte uit en liep naar de kleine Arie cn vroeg: „Ooh is je klompje gebroken Arie knikte en keek van de jon gen naar de mooie auto. „Nu kom maar mee, we zullen wel weer niuwe klompjes koopen hoor Arie keek den jongen verbaasd aan en vroeg „Krijg ik heusch nieuwe klompjes „Ja, als je ze tenminste wilt hebben, kom stop maar in". Arie liet zich in de auto tillen cn voort ging het naar een groote v/inkoj. Daar kocht de jongen, mooie witte klompjes voor Arie en(nu kwam nog' het heerlijkste vond Arie), de jongen bracht hem naar het huis van Moeder's Mevrouw. Wet waren de broers jaloersch op hun kleine broertje. Piet de oudste zei„Verbeeld je, Arie heeft al ih^eer auto gezeten en wij nog nooit, wat een boffert I' RAADSELS. Oplossingen van dc vorigo weck. De oplossingen van de vorige raadsels wa ren T. Zooals dc waard is, vertrouwd hij zijn gasten, met de woorden grijs, hoed. arend, veld, zcol, neus, vloer, ring, aas, wijs, zat, w, rat II. Amsterdam. Deze week is de prijs gewonnen door „Tip" die hem a.s. Maandag aan ons bureau kan afhalen e NIEUWE RAADSELS I. Mijn geheel is een woord van 11 letters cn die zien julÜe iederen dag 7, 2, 3, 4, gebruikt een schoenmaker 5, 6, 7, 8, is een vogel. 8, 9, 10, 11 zie je alleen maar 's avonds n. Ik heb geen buik, Maar wel oen rug. Ook noemt men mij Eer traag dan vlug. Soms heb ik armen. Soms weer niet. Drie pooten vaak. Maar meestel niet. Men mij op vier, Gelijk een dier. Wie raad dit Ingcz. door Edelweisz. VAN DE OPSTELLENWEDSTRIJD. Nu volgt ons tweede opstel cn wel van „Si- lene" dip dp tweede prijs heeft gekreffenHet heet TOCH NOG GOED AFGELOOPEN. „Geen ju'lie morg-en mee?" vroeg Nanny ten Hove aan haar vriendinnen LucL Jo, en Lien. Wc mogen don Voder's roeibootje heb ben cn de hccle dag roeien. „Ja, ja, eenigl" riepen de meisjes. „Morgen is het Zondag, dus een dog om fijn te genieten." „Moeder zal voor broodjes zorgen zet Non „Jullie kunt allen zwemmen, dus neem je bod- pak mee." Onder de les, want Nan had het de meisjes vóór schooltijd verteld, keken de vriendinnen steeds lachend naar elkaar. Lucie schreef Jo stilletjes een briefje. Ook Lien en Nan correspondeerden c«*k met elkaar. Zr konden onmogelijk haar ge- dachten bij bet werk houden. Mevrouw ten Hove hod nog wel tegen Nan gezegd: „ver tel het de meisjes nu na schooltijd anders houden jullie jc gedachten niet bu t werk Maar dat was Non natuurlijk al lang weer vergeten. t Juffrouw Volmer dc onderwijzeres vond het al erg raar, dat de vier meisjes zoo druk wa ren Onder haar les waren ze ultijd als muisjes zoo stil. Ook de meisjes van haar kant kon den niet begrijpen, dat zij zoo maar endc-r juffrouw Volmer's les briefjes durfden te schrijven. Zij hielden juist zooveel van haar. O wee, daar keek de juffrouw pust, toen Nan aan Jo een briefje gaf. Daar had je het al. „Nanny breng jij dat papiertje eens hier, dat je aan Jo, wilde geven Met oer. verschrikt gezicht gaf Nan het, en de juffrouw verscheurde het en gooide het de prullemond. ^Nan, jij schrjjft maar eens honderd maal. ,Jk mag in de les geen briefjes schrijven". „Ja juffrouw", zei Nan verdrietig. De les verliep nu zonder ecnigc stoornis. Om half 12 liep het clubje naar huis. „Weet je wat, zei Lien, „We gaan van avond om 8 uur naar haar too en vertellen, hoe het kwam, dat we vanochtend zoo lastig wanen. Zij zal het ons dan wel vergeven' „Loten we dot doen, een reuze plan van je, Lien", zei Lucie, terwijl zo haar een klap op haar schouder gaf. „Haal jullie mij dan of', zei Nnn. „don kun nen jullie meteen 2cggen of jo mag". Het was kwart voor 8. De vïct meisjes lie pen (gearmd op straat. „Fijn dat we allen mogen", zei Jo. „Zeg, wie doet straks het woord vroeg Lucie. „Ik durf niet", zei Jo. „Hè, ben jij bang voor die snoes?" vioeg Lien. „Ik zal alles wel vertellen", zei Non. ,,'t Is mijn schuld, want ik had het na schooltijd moeten vertellen". „O, als je er eenmaal bent, durf je wel," zei Lien. „Ik ben wel eens meer bij haar geweest, 't is er dol gezellig". Klokslag 8 waren de meisjes bij het huis van haar onderwijzeres. „Do juffrouw is niet thuis," zei de kost- juffrouw. „Mear gaat U maar vast naar haar kamer", zij zal wel zoo komen". De meisjes hadden misschien 5 minuten ge zeten, toen de juffrouw al weer thuis kwam. Verrast keek ze opt toen ze de meisjes zag, „Zoo meisjes", zei ze. „Wat is de reden, dat ik in eens zoo'n giroote visite heb Nnn vertelde het. „En nu kwamen wo U excuus vragen", zei Lien. „Nu, ik kon brgrijpen det jullie.niet goed kenden opletten, dus zal ik je de ICO regels schenken. Nan", zei juffrouw Volmor. „Wat fijn juf, wat bent u toch een schat' riep Nan. „Gaat U dan morgen ook met ons mee I" r,.D*n zijn we onder goede geleide", zei Jo. rrHè ja, juf, doet U dat. Moeder was een klein beetje ongerust dat we alleen gingen' zei Lucie, „omdat we zoo wild zijn". „Nu meisjes, als Nan's ouders het goed vir den, neem fk dat plan met plezier aan". „Natuurlijk," zei Non. „Maar, dnn moet u vroeg opstaan", zei Jo, „Want om 9 uur goan wc weg." Nu dat is neg al geen groot bezwaar," ant woordde juffrouw Volmer lachend. „Maar. nu fuif ik jullie vandaag, want mor gen doen jullie het mij. Kom Lien, ga jij eens bij de banketbakker aan de overkant taartjes koopen" „Wat boffen wij toch-," zei Nun. „Geen straf en (gebakjes op den koop toe". Lien kwam al gauw terug met do taartjes, die onder het genot van aen kopje thee spoedig ororberd waren. Om 9 uur gingen de meisjes 2ecr verheugd en voldaan naar huis. door C. E. DE LILLE HOGBRWAARD. Als Wim Woudstra 's morgens naar sohool ging, moest hij altijd over een brug. 't We-s nog zoo'n ouderwets eh e ophaal brug, die de beide oevers ven het kanaal met elkander verbond. Tusschen half negen en negen uur bleef zij eohter gesloten, omdat er omstreeks dien tijd twee treinen aan het station, niet ver van de brug gelegen, stopten om eenige minuten later weer te vertrekken. De reizi gers mochten geen kans loepen door een openstaande brug hun trein te missen. „Niks leuk!" zei Wim tegen zijn vriendje, Kees van Vuren, toen zij op een morgen op 't nippertje samen naar school draafden en zich haasten moesten om de groote school deur nog niet gesloten te vinden. „Bij Oom Anton, waar ik in de groote va-cantie lo geerde, was de brug om dezen tijd nooit dioht en mijn neefje Joop vertelde, dait hij altijd een mooi uitvlucht had, als hij 's mor gens te laat op sohool kwam. „De brug was op!" was een soort tooverwoord, dat hem dan nog binnen liet." „Maar was de brug dan juist altijd op?" vroeg Kees verbaasd. „Och welnee, domme jongen! Natuurlijk niet! Hij zei 't maar zoo en niemand kon bewijzen, dat hij dien morgen eens niet voor de brug had moeten wachten." „O—oh!" liet Kees op lang-gerekten toon hooren, maar er was iets in zijn gezicht, dat Wim er anders niet in zag, als ze samen naar school liepen en dat hem nu een vaag, onrustig gevoel gaf. „Kom, malligheid! 't Is natuurlijk vei beel ding!" hield hij zichzelf voor heel veel tijd om na te denken had hij trouwens niet. „Er steekt immers geen kwaad in en nie mand heeft er scha bij!" Hijgend kwamen Wim en Kees aaruge- loopen, juist toen de bel haar schallend ge luid over het Schoolplein hooren liet en de jongens naar binnen kwamen. Zij konden zich nog net bij hen aansluiten. Ongeveer een week later was Wim eoh ter minder gelukkig. Kees had sinds een paar dagen influenza en bijgevolg huis arrest, zoodat Wim het zonder zijn vriendje stellen moest en alleen den langen weg naar school afholde de jongen was nu eenmaal onverbeterlijk en altijd aan den laten kant. Nijdig klotste hij over- de houten brug alsof het haar schuld was, dat zij hem nooit eens hielp! Maar de brug en de- brugge wacht er schenen zich al heel wéi nig om niet te zeggen: absoluut niets van Wims booze bui aan te trekken. Ijs koud prijkte het bordje „Gesloten" in het midden der brug en lekker beschut voor den kouden wind zat de bruggewochter in zijn hokje zijn boterhammen op te eten. Geen van beiden bekommerden zich over het lot van een jongen als Wim, die dien dag nog later dan anders was. Toen Wi-m dicht bij school kwam, was het dan ook dreigend stil op het groote plein. Geen wonder! De jongens waren allen reeds binnen en de deur was mee- doogenloos gesloten. Wim, die meende, dat je nooit kon weten; of zij soms bij ongeluk dicht „gewaaid" was, trachtte haar open te duwen, doch zij scheen al even onbewogen voor jongensleed te ziin als de ophaalbrug! Zij loonde althans net zoo min lust in beweging gebracht te worden als deze. Beteuterd stond Wim bij zichzelf te oven- leggen, wat hij doen zou. Twee mogelijk heden doemden er voor hem op: regelrecht rechtsomkeert maken of aanbellen! Voor het eerste voelde hij al heel weinig. Het begon nog te regenen ook, te gieten! Onmogelijk zou hij zijn fortuin dus buiten kunnen zoeken en naar huis gaan, was ook al niet aanlokkelijk, want er zat natuurlijk een flink standje op. Moeder had hem dien morgen plotse ling drong deze waarheid met tergende hel derheid tot hem door drie keer moeten roepen, vóór hij er eindelijk toe had kunnen besluiten uit bed te springen en zijn bol in de waschkom te dompelen, 't Was ook nog zoo donker 's morgens en hij moest zoo vroeg ven huis om het lange eind naar school te loopen! Dan maar bellen? Er zou natuurlijk straf op zitten. Maar dat zat er toch op, hoe je de zaak ook bekeek! En binnen regende het ten minste niet. In het volgend oogenblik had Wim zijn hand al aan de bel, onvdie jongens kun nen iets soms ook wel eéns bedaard willen doen zoo zacht mogelijk over te loten gaan, maar jawel! 't akelige ding klonk met dreigend zwaar geluid in de oóren van onzen verschrikten Wim. „Die is over!" prevelde hij, zich dwingend nog een grapje te maken en daarbij on willekeurig de woorden gebruikend, die de oudé Mina altijd tegen hem zei, als hij na schooltijd met een forschen nik de bel luid door de lange gang deed klinken. Na een minuut, die Wim minstens een kwartier leek, nadeiden er voetstappen in de gang; de deur werd ontsloten door een jongen uit de hoogste klas en Wim glipte naar binnen. Tot zijn geluk.— of was het misschien tot zijn ongeluk? hadden ze het eerste uur gymnastiek en wel van een onderwijzer, die pas een week aan de sohool verbonden en vóór dien tijd vreemd in het stadje was. Natuurlijk was zijn eerste vraag, toen Wim zoo laat kwam aanzetten: .Willem Woudstra, waar kom jij van daan?" „Van huis, meneer;" antwoordde Wim- Als alle vragen zóó gemakkelijk te -be antwoorden waren! „En hoe komt het dan, dat je te laa bent?" Ja, nu stond Wim met zijn mond vol tan den. Plotseling hoorde hij zichzelf echter zeggen met een stem, die klonk als van een vreemde: „De brug was op, meneer!" 'i Was er uit, óór hij het eigenlijk zelf wist. De gymnastiek-onderwijzer, meneer van der Waals, scheen niet de lachende, veel zeggende blikken te zien, die de jongens elkander toewierpen. Hij lette alleen op Wim, die 2ich erg 9chaamde, want nauwe Ujks had hij den leugen uitgesproken, of hij had er spijt van. Meneer van der Waals meende, dat de jongen 2ich schaamde over zijn te laat ko men. Hij was een goedhartig man, kreeg medelijden met den jongen en zei niet on vriendelijk: „Dan in 't - vervolg wat vroeger van huis gaan. Voor ditmaal zullen wij 't er maar bij laten." Liever, veel liever had Wim gehad, dot meneer hem een straf al was het dan ook nog zoo'n zware! oplegde. Die wa: ten minste verdiend en daar kon hij best tegen, 't Zou trouwens de eerste keer niet zijn! Wim had het land, grUwelijk het land. Als meneer nu maar niet zoo gewoon tegen hem deed, zelfs extra vriendelijk tegen hem 3s. Of verbeeldde hij zich dat misschien? Maar eindelijk luidde gelukkig tpch de bel en konden de jongens het gymnastiek lokaal verlaten. Ordelijk liepen zij naar hun eigen klas, waar hun onderwijzer hen réeds achtte. Gelegenheid voor de andere jon gens óm Wim spottend te' vragen, welke brug het toch was, die opengestaan had, was er dus niet. Die zou niet vóór twaalf uur het was Woensdag komen. Wim had dien morgen een onbehaaglijk evoel over zich, dat hij maar niet van zich kon afzetten. Steeds moest hij weer aan het gebeurde denken. Als meneer van der Waals hem maar niet dadelijk geloofd had; als jo, als hij, Wim, maar eerlijk voor de waarheid uitgekomen was! Toen hij eindelijk zoover met zijn denken gekomen was, zou hij er een lief ding voor gegeven hebben, als hij 't gebeurde onge daan had kunnen maken. En dat wist hij el: mocht het weer voorkomen, dat hij te laat kwam, dan zou hij er maar rond voor litkomen. Alles was beter den dat ver elende, onrustig-makende gevoel. Kees, zijn vriend, zou hij 't niet durven vertellen. Aan één kant d-us maar goed, dat hij hem de eerste dagen nog niet onder de oogen zou hoeven te komen, later dan och nee, 't bleef eigenlijk 't zelfde. Hij wou maar, dat hij eerlijk voor de waarheid uit gekomen was, dat Vrij gevolgd en op rijm gezet naar een oud verhaal, door HETTY RORBL. Een aardig denneboompje Stond in het groote bosch; En al zijn takken prijkten In groenen-naalden-dos. Maar ach, het aardig boompje Zucht uiterst ontevreê: „Had ik maar gouden blaadjes! „Dan pronkte ik ermee!" Een engel uit den lvem-el, Heeft dezen wensoh vervuld En weldra stond het boompje In glanzend goud gehuld. Maar ziet, een bóeren-werker, Die plukte al dat goud, Toen had het arme boompje Op eens het bitter-koud. „Had rk maar glazen blaadjes, „Dan was ik toch nog mooi! „Dan zou de zonne blinken, „Hel op m'n glazen tooi!" De engel uit den hemel Heeft aan deez' wensch voldaan, En weldra had het boompje Zij-n glazen blaadjes aan. De dieren kwamen kijken, Het boompje had het druk! Maar achde wind ging blazen En woei de blaadjes stuk! Toen schaamde zich het boompje, Toen vond het zich heel dom, Toen wenschte het zijn naalden, Van vroeger maar weerom! De engel heeft in stilte, Deez' derden wensch vervuld, Toen werd in 't naaldenpakje Het boompje weer gehuld! Daar stond het nu te pronken. In 't groene naalden-kleed; Het boompje was tevreden, En het vergat zijn leed! En toen de zonne-stralen, Doot t dichte kreupelhout, Hun weg naar 't boompje vonden, Toen blonk het töoh als goud! En toen de winterkoude, Veel sneeuw had meegebracht, Toen prijkte T denneboompje In vorstelijke pracht. Glas kon niet heller blinken, Dan al dit sneeuw-kristal! En 't boompje vond zich zelve Het allermooist van al! Het heeft de les begrepen: Het staat nu bij hem vast: Dat ieder van zijn Soheppcr. Ontvangt, wat bij hem past. „Maar dat kan nog!" dacht hij op eens bijna hardop, zoodat de onderwijzer hem verwonderd aankeek. Wim merkte daar echter niets van, zoo verdiept was hij in zijn eigen gedachten. Maar zijn besluit was genomen, 't Kon hpm niet schelen, wat de andere jongens er van zeggen zouden, of die hem uitlachten of niet! Dodelijk na twaalven zocht Wim meneer van der Wools op, die nog in de gymnastiek zaal was. Aarzelend ging hij naar hem toe en met neergeslagen oogen vertelde hij, wat hij op het hart had. Je bent een ferme Hollandsche jongen," zei meneer van der Waals, die wel begreep, wat die bekentenis Wim gekost had. „Waar heid boven alles! Ik ben blij, dat je het mij uit jezelf bent komen vertellen." Een heel andere Wim dan te voren ver liet daarop de gymnastiek-zaal. 't Kon hem niet schelen-, wat de jongens zouden zeggen. Piet de Groot, die de waar heid vermoedde, riep wel: ,Hij heeft zeker verteld, dat de brug niet op was!" Maar Piet was een geniepig, valsch jong. Zijn woorden lieten hem volslagen koud. „Ik vind 'm een held!" zei Jaap de Zaaier, een echte bengel, „'k Weet niet, of i k 't wel gedurfd had!" Die woorden klonken Wim als muziek in de ooren. Zij trilden nog na, toen hij dien dag voor den tweeden keer over tie bewuste brug liep. 't Was alsof zijn voetstappen op het houten dek duidelijk herhaalden: „een held! een held!" en tie bruggewachter hem tevreden toeknikte. Dien middag mocht hij Kees, die weer beter was, maar nog huisarrest had. op zoeken. De Moeders hadden er 's morgens over getelefoneerd en mevrouw van Vuren had gezegd, dat Kees eerder beter was dan aanvankelijk vermoed werd. In een vertrouwelijk oogenblik biechtte Witn alles van dien morgen aan Kees op. „Jij bent mijn vriend," was alles wat deze zei, maar voor Wim was dit de grootste voldoening. WATTEN BLAZEN. Voor dit spelletje gaat het gezelschap in een tiichten kring om de, tafel zitten Op de tafel ligt een vlokje watten en allen pro- beer en nu dit vlokje van zich af te houden en naar een ander te blazen. Degene, op wie het hangen blijft, moet een pand geven, maar ook hij of zij, die het vlokje met de handen tracht af te weren. Ook bij dit spelletje worden de panden later ingelost. Orchidee Dank je wel, hoor. Jo, ik herinner het mij nog wel. Natuurlijk mag' dot Bobbit;- Dus het wus nog ul near ge noegen,, dat doet me plezier. S i 1 en e. -— Dan heb je een mooi uitgezocht Heb je er veel Zonnestraaltje. Heb je het 'al uit, prettig dat je het zoo mooi vindt. Balsemientjo. Je was nog op tijd* hoor. Dat moet je dan ook mnor doen. Dus het viel je reusuchtig mee. Regondropje. Niet meer vergeten hoor. Schrijf ie de volgende week meer? L ij s t e r-b e s. Ik dacht al, dat je ziek was. Heb je gezellig gewandeld Kivik. O, ja wat veel hè. Zoo. dat vind ik leuk. Heb je hem gekregen Bruin oog. Was het zoo moeilijk. Ben je leuk uit geweest cn nu van deze weck ah weer. Dat vindt je zeker wel prettig. A t a 1 a n t o. Ja, dat was jammer. Zq komen r.llemaol in de krant. Haast ie er maai niet te veel mee, want er is op het oogenblik voorraad genoeg. Prins. Natuurlijk mag je mee doen. Ja bent hartelijk welkom. Wat heb .jij een ko« ninklijke nanrr» opgezocht. Hoe kom je daa> zoo aan Blondje Heb je nooit gehoord van een „grendel voor de deur schuiven" dat is toch goed. Wat heb jij een rcusachtigcn verjaardag gc-had. C1 y v i a. Ben je prettig- uitgeweest Ja, dat kan ons natuurlijk altijd overkomen. Robbedoes. Nu, dat is zeker een longen brief. Heb je er niet veel zin in. Mis schien krijg ik er dan wel een heelcboel neef jes cn nichtjes bij. Tip Dut is ultijd een leuke tijd. Kun je goed schaatsen rijden Lilliputter. Best, dank jc. Het zal wel heel interessant zijn, denk je ook niet. Ik zou er ook niet altijd willen wonen. Cupido, Is dot een leuk spel? Dat zal best gaan on dan zul je eens zien wat voot een plezier je er van hebt. Kampioen. Lekker is dot. of vindt jij van niet? Spin. Ja, het is jammer. Ik zou julfóo y/el allemaal een prijs willen geven. Maar don is het niet aardig meer. Dus jij houdt niet van de koude. K r u 11 e b o 1. Feliciteer haar maor van mij. Ik hoop dat jc veel plezier zult hebben. Post duifje. Jo. dnt valt niet mee Boterbloem. Ze waren toch heusch niet zoo moeilijk Cleopatra. Dus jc hebt er niet veel moeite mee gehad Dan ben je toch niet goed. II: ben erg benieuwd naar het vervolg. Zorg maar dat je gouw weer in orde bent. John. M. - Ja, waarom vraag je dot Ze had liet heusch aardig gedaan. Maar niet irderfcn kon dat. Doe je dat nltijd als je geen zin meer hc-bt OOM KAREL'.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1928 | | pagina 7