KINDERRUBRIEK
DE BRUG WAS OP!
Het Ontevreden Denneboompje
DE
CORRESPONDENTIE
De Rubriek van Oom Karei.
Uit al jullie brieven heb ik wel hunnen
merken, dot de opstellenwedstrijd nog al naar
smaak is geweest. Degenen, die een prijs heb
ben gewonnen vond?n dat natuurlijk dubbel
heerlijk. Al jullie opstellen komen in de cou
rant en dan eerst die van degenen die een
prijs hebben gewonnen en dan volgen de an
dere. Het zal wel lang duren, eer dot ze alle
maal een beurt hebben gehad.
Want het zijn er nog al veel. Ik zal maar
niet meer schrijven, want anders kom ik ruim
te te kort. Orchidee stuurde mij een verhaaltje
om ip. de krant tc zetten. Dat volgt hier nu
eerst
DE BOFFERT
Arie Dijkman, een dreumes van 5 jaar,
mocht heelemaal alleen, een bootschap voor
zijn moeder doen. Arie moest naar Moeder's
Mevrouw die heelemaal op de „Berg", woon
de, om te zeggen dat Moeder morgen niet
komen kon. Met z'n handen in de broekzak
ken, prebeerend een deuntje to lleuten, stopte
Arie stevig door. Fijn zoo alleen uit wendelen
te gaan, heel wat leuker dan met de zusjes,
die hadden altijd wet te verbieden". Zoo pein
zende keek Arie niet meer waar hij liep cn
daar viel hij languit op den stoep Vlug stond
hij op en zocht naar zijn klompje, dat door don
val van zijn voet was gegleden, maar wat zeg
hij daar Zijn klompje was doormidden ge
broken. Bij dat gericht begon Arie te huilen.
Evn mooie, blauwe auto reed dc weg op.
Er zat een jongen van ongeveer 14 iaar in. De
jongen keel: naar binten cn zag daar de hui
lende Arie. Onmiddellijk tikte hij tegen de
ruit, ei iets tegen de chauffeur en de auto
stond stil. De jongen stapte uit en liep naar
de kleine Arie cn vroeg: „Ooh is je klompje
gebroken Arie knikte en keek van de jon
gen naar de mooie auto. „Nu kom maar mee,
we zullen wel weer niuwe klompjes koopen
hoor
Arie keek den jongen verbaasd aan en vroeg
„Krijg ik heusch nieuwe klompjes „Ja,
als je ze tenminste wilt hebben, kom stop maar
in". Arie liet zich in de auto tillen cn voort
ging het naar een groote v/inkoj. Daar kocht
de jongen, mooie witte klompjes voor Arie
en(nu kwam nog' het heerlijkste vond
Arie), de jongen bracht hem naar het huis
van Moeder's Mevrouw. Wet waren de broers
jaloersch op hun kleine broertje. Piet de oudste
zei„Verbeeld je, Arie heeft al ih^eer auto
gezeten en wij nog nooit, wat een boffert I'
RAADSELS.
Oplossingen van dc vorigo weck.
De oplossingen van de vorige raadsels wa
ren
T. Zooals dc waard is, vertrouwd hij zijn
gasten, met de woorden grijs, hoed. arend,
veld, zcol, neus, vloer, ring, aas, wijs, zat, w,
rat
II. Amsterdam.
Deze week is de prijs gewonnen door „Tip"
die hem a.s. Maandag aan ons bureau kan
afhalen
e
NIEUWE RAADSELS
I.
Mijn geheel is een woord van 11 letters cn
die zien julÜe iederen dag
7, 2, 3, 4, gebruikt een schoenmaker
5, 6, 7, 8, is een vogel.
8, 9, 10, 11 zie je alleen maar 's avonds
n.
Ik heb geen buik,
Maar wel oen rug.
Ook noemt men mij
Eer traag dan vlug.
Soms heb ik armen.
Soms weer niet.
Drie pooten vaak.
Maar meestel niet.
Men mij op vier,
Gelijk een dier.
Wie raad dit
Ingcz. door Edelweisz.
VAN DE OPSTELLENWEDSTRIJD.
Nu volgt ons tweede opstel cn wel van „Si-
lene" dip dp tweede prijs heeft gekreffenHet
heet
TOCH NOG GOED AFGELOOPEN.
„Geen ju'lie morg-en mee?" vroeg Nanny
ten Hove aan haar vriendinnen LucL Jo, en
Lien. Wc mogen don Voder's roeibootje heb
ben cn de hccle dag roeien.
„Ja, ja, eenigl" riepen de meisjes.
„Morgen is het Zondag, dus een dog om
fijn te genieten."
„Moeder zal voor broodjes zorgen zet Non
„Jullie kunt allen zwemmen, dus neem je bod-
pak mee."
Onder de les, want Nan had het de meisjes
vóór schooltijd verteld, keken de vriendinnen
steeds lachend naar elkaar. Lucie schreef Jo
stilletjes een briefje.
Ook Lien en Nan correspondeerden c«*k
met elkaar. Zr konden onmogelijk haar ge-
dachten bij bet werk houden. Mevrouw ten
Hove hod nog wel tegen Nan gezegd: „ver
tel het de meisjes nu na schooltijd anders
houden jullie jc gedachten niet bu t werk
Maar dat was Non natuurlijk al lang weer
vergeten. t
Juffrouw Volmer dc onderwijzeres vond het
al erg raar, dat de vier meisjes zoo druk wa
ren Onder haar les waren ze ultijd als muisjes
zoo stil. Ook de meisjes van haar kant kon
den niet begrijpen, dat zij zoo maar endc-r
juffrouw Volmer's les briefjes durfden te
schrijven. Zij hielden juist zooveel van haar.
O wee, daar keek de juffrouw pust, toen
Nan aan Jo een briefje gaf. Daar had je het
al. „Nanny breng jij dat papiertje eens hier,
dat je aan Jo, wilde geven
Met oer. verschrikt gezicht gaf Nan het, en
de juffrouw verscheurde het en gooide het
de prullemond.
^Nan, jij schrjjft maar eens honderd maal.
,Jk mag in de les geen briefjes schrijven".
„Ja juffrouw", zei Nan verdrietig.
De les verliep nu zonder ecnigc stoornis.
Om half 12 liep het clubje naar huis.
„Weet je wat, zei Lien, „We gaan van
avond om 8 uur naar haar too en vertellen,
hoe het kwam, dat we vanochtend zoo lastig
wanen. Zij zal het ons dan wel vergeven'
„Loten we dot doen, een reuze plan van je,
Lien", zei Lucie, terwijl zo haar een klap op
haar schouder gaf.
„Haal jullie mij dan of', zei Nnn. „don kun
nen jullie meteen 2cggen of jo mag".
Het was kwart voor 8. De vïct meisjes lie
pen (gearmd op straat.
„Fijn dat we allen mogen", zei Jo.
„Zeg, wie doet straks het woord vroeg
Lucie.
„Ik durf niet", zei Jo.
„Hè, ben jij bang voor die snoes?" vioeg
Lien.
„Ik zal alles wel vertellen", zei Non. ,,'t Is
mijn schuld, want ik had het na schooltijd
moeten vertellen".
„O, als je er eenmaal bent, durf je wel," zei
Lien. „Ik ben wel eens meer bij haar geweest,
't is er dol gezellig".
Klokslag 8 waren de meisjes bij het huis
van haar onderwijzeres.
„Do juffrouw is niet thuis," zei de kost-
juffrouw.
„Mear gaat U maar vast naar haar kamer",
zij zal wel zoo komen".
De meisjes hadden misschien 5 minuten ge
zeten, toen de juffrouw al weer thuis kwam.
Verrast keek ze opt toen ze de meisjes zag,
„Zoo meisjes", zei ze. „Wat is de reden, dat
ik in eens zoo'n giroote visite heb
Nnn vertelde het.
„En nu kwamen wo U excuus vragen", zei
Lien. „Nu, ik kon brgrijpen det jullie.niet goed
kenden opletten, dus zal ik je de ICO regels
schenken. Nan", zei juffrouw Volmor.
„Wat fijn juf, wat bent u toch een schat'
riep Nan. „Gaat U dan morgen ook met ons
mee I"
r,.D*n zijn we onder goede geleide", zei Jo.
rrHè ja, juf, doet U dat. Moeder was een
klein beetje ongerust dat we alleen gingen'
zei Lucie, „omdat we zoo wild zijn".
„Nu meisjes, als Nan's ouders het goed vir
den, neem fk dat plan met plezier aan".
„Natuurlijk," zei Non.
„Maar, dnn moet u vroeg opstaan", zei Jo,
„Want om 9 uur goan wc weg."
Nu dat is neg al geen groot bezwaar," ant
woordde juffrouw Volmer lachend.
„Maar. nu fuif ik jullie vandaag, want mor
gen doen jullie het mij. Kom Lien, ga jij eens
bij de banketbakker aan de overkant taartjes
koopen"
„Wat boffen wij toch-," zei Nun. „Geen straf
en (gebakjes op den koop toe".
Lien kwam al gauw terug met do taartjes,
die onder het genot van aen kopje thee spoedig
ororberd waren.
Om 9 uur gingen de meisjes 2ecr verheugd
en voldaan naar huis.
door
C. E. DE LILLE HOGBRWAARD.
Als Wim Woudstra 's morgens naar
sohool ging, moest hij altijd over een brug.
't We-s nog zoo'n ouderwets eh e ophaal
brug, die de beide oevers ven het kanaal
met elkander verbond.
Tusschen half negen en negen uur bleef
zij eohter gesloten, omdat er omstreeks dien
tijd twee treinen aan het station, niet ver
van de brug gelegen, stopten om eenige
minuten later weer te vertrekken. De reizi
gers mochten geen kans loepen door een
openstaande brug hun trein te missen.
„Niks leuk!" zei Wim tegen zijn vriendje,
Kees van Vuren, toen zij op een morgen op
't nippertje samen naar school draafden en
zich haasten moesten om de groote school
deur nog niet gesloten te vinden. „Bij Oom
Anton, waar ik in de groote va-cantie lo
geerde, was de brug om dezen tijd nooit
dioht en mijn neefje Joop vertelde, dait hij
altijd een mooi uitvlucht had, als hij 's mor
gens te laat op sohool kwam. „De brug was
op!" was een soort tooverwoord, dat hem
dan nog binnen liet."
„Maar was de brug dan juist altijd op?"
vroeg Kees verbaasd.
„Och welnee, domme jongen! Natuurlijk
niet! Hij zei 't maar zoo en niemand kon
bewijzen, dat hij dien morgen eens niet
voor de brug had moeten wachten."
„O—oh!" liet Kees op lang-gerekten toon
hooren, maar er was iets in zijn gezicht,
dat Wim er anders niet in zag, als ze samen
naar school liepen en dat hem nu een vaag,
onrustig gevoel gaf.
„Kom, malligheid! 't Is natuurlijk vei beel
ding!" hield hij zichzelf voor heel veel
tijd om na te denken had hij trouwens niet.
„Er steekt immers geen kwaad in en nie
mand heeft er scha bij!"
Hijgend kwamen Wim en Kees aaruge-
loopen, juist toen de bel haar schallend ge
luid over het Schoolplein hooren liet en de
jongens naar binnen kwamen. Zij konden
zich nog net bij hen aansluiten.
Ongeveer een week later was Wim eoh
ter minder gelukkig. Kees had sinds een
paar dagen influenza en bijgevolg huis
arrest, zoodat Wim het zonder zijn vriendje
stellen moest en alleen den langen weg
naar school afholde de jongen was nu
eenmaal onverbeterlijk en altijd aan den
laten kant.
Nijdig klotste hij over- de houten brug
alsof het haar schuld was, dat zij hem
nooit eens hielp! Maar de brug en de-
brugge wacht er schenen zich al heel wéi
nig om niet te zeggen: absoluut niets
van Wims booze bui aan te trekken. Ijs
koud prijkte het bordje „Gesloten" in het
midden der brug en lekker beschut voor
den kouden wind zat de bruggewochter in
zijn hokje zijn boterhammen op te eten.
Geen van beiden bekommerden zich over
het lot van een jongen als Wim, die dien
dag nog later dan anders was.
Toen Wi-m dicht bij school kwam, was
het dan ook dreigend stil op het groote
plein. Geen wonder! De jongens waren
allen reeds binnen en de deur was mee-
doogenloos gesloten.
Wim, die meende, dat je nooit kon weten;
of zij soms bij ongeluk dicht „gewaaid" was,
trachtte haar open te duwen, doch zij scheen
al even onbewogen voor jongensleed te
ziin als de ophaalbrug! Zij loonde althans
net zoo min lust in beweging gebracht te
worden als deze.
Beteuterd stond Wim bij zichzelf te oven-
leggen, wat hij doen zou. Twee mogelijk
heden doemden er voor hem op: regelrecht
rechtsomkeert maken of aanbellen!
Voor het eerste voelde hij al heel weinig.
Het begon nog te regenen ook, te gieten!
Onmogelijk zou hij zijn fortuin dus buiten
kunnen zoeken en naar huis gaan, was ook
al niet aanlokkelijk, want er zat natuurlijk
een flink standje op.
Moeder had hem dien morgen plotse
ling drong deze waarheid met tergende hel
derheid tot hem door drie keer moeten
roepen, vóór hij er eindelijk toe had kunnen
besluiten uit bed te springen en zijn bol in
de waschkom te dompelen, 't Was ook nog
zoo donker 's morgens en hij moest zoo
vroeg ven huis om het lange eind naar
school te loopen!
Dan maar bellen? Er zou natuurlijk
straf op zitten. Maar dat zat er toch op,
hoe je de zaak ook bekeek! En binnen
regende het ten minste niet.
In het volgend oogenblik had Wim zijn
hand al aan de bel, onvdie jongens kun
nen iets soms ook wel eéns bedaard willen
doen zoo zacht mogelijk over te loten
gaan, maar jawel! 't akelige ding klonk met
dreigend zwaar geluid in de oóren van
onzen verschrikten Wim.
„Die is over!" prevelde hij, zich dwingend
nog een grapje te maken en daarbij on
willekeurig de woorden gebruikend, die de
oudé Mina altijd tegen hem zei, als hij na
schooltijd met een forschen nik de bel
luid door de lange gang deed klinken.
Na een minuut, die Wim minstens een
kwartier leek, nadeiden er voetstappen in
de gang; de deur werd ontsloten door een
jongen uit de hoogste klas en Wim glipte
naar binnen.
Tot zijn geluk.— of was het misschien
tot zijn ongeluk? hadden ze het eerste
uur gymnastiek en wel van een onderwijzer,
die pas een week aan de sohool verbonden
en vóór dien tijd vreemd in het stadje was.
Natuurlijk was zijn eerste vraag, toen Wim
zoo laat kwam aanzetten:
.Willem Woudstra, waar kom jij van
daan?"
„Van huis, meneer;" antwoordde Wim-
Als alle vragen zóó gemakkelijk te -be
antwoorden waren!
„En hoe komt het dan, dat je te laa
bent?"
Ja, nu stond Wim met zijn mond vol tan
den. Plotseling hoorde hij zichzelf echter
zeggen met een stem, die klonk als van een
vreemde:
„De brug was op, meneer!" 'i Was er uit,
óór hij het eigenlijk zelf wist.
De gymnastiek-onderwijzer, meneer van
der Waals, scheen niet de lachende, veel
zeggende blikken te zien, die de jongens
elkander toewierpen. Hij lette alleen op
Wim, die 2ich erg 9chaamde, want nauwe
Ujks had hij den leugen uitgesproken, of hij
had er spijt van.
Meneer van der Waals meende, dat de
jongen 2ich schaamde over zijn te laat ko
men. Hij was een goedhartig man, kreeg
medelijden met den jongen en zei niet on
vriendelijk:
„Dan in 't - vervolg wat vroeger van huis
gaan. Voor ditmaal zullen wij 't er maar
bij laten."
Liever, veel liever had Wim gehad, dot
meneer hem een straf al was het dan
ook nog zoo'n zware! oplegde. Die wa:
ten minste verdiend en daar kon hij best
tegen, 't Zou trouwens de eerste keer niet
zijn!
Wim had het land, grUwelijk het land.
Als meneer nu maar niet zoo gewoon tegen
hem deed, zelfs extra vriendelijk tegen hem
3s. Of verbeeldde hij zich dat misschien?
Maar eindelijk luidde gelukkig tpch de
bel en konden de jongens het gymnastiek
lokaal verlaten. Ordelijk liepen zij naar hun
eigen klas, waar hun onderwijzer hen réeds
achtte. Gelegenheid voor de andere jon
gens óm Wim spottend te' vragen, welke
brug het toch was, die opengestaan had,
was er dus niet. Die zou niet vóór twaalf
uur het was Woensdag komen.
Wim had dien morgen een onbehaaglijk
evoel over zich, dat hij maar niet van
zich kon afzetten. Steeds moest hij weer
aan het gebeurde denken. Als meneer van
der Waals hem maar niet dadelijk geloofd
had; als jo, als hij, Wim, maar eerlijk
voor de waarheid uitgekomen was!
Toen hij eindelijk zoover met zijn denken
gekomen was, zou hij er een lief ding voor
gegeven hebben, als hij 't gebeurde onge
daan had kunnen maken. En dat wist hij
el: mocht het weer voorkomen, dat hij te
laat kwam, dan zou hij er maar rond voor
litkomen. Alles was beter den dat ver
elende, onrustig-makende gevoel. Kees,
zijn vriend, zou hij 't niet durven vertellen.
Aan één kant d-us maar goed, dat hij hem
de eerste dagen nog niet onder de oogen
zou hoeven te komen, later dan och
nee, 't bleef eigenlijk 't zelfde. Hij wou
maar, dat hij eerlijk voor de waarheid uit
gekomen was, dat
Vrij gevolgd en op rijm gezet naar een
oud verhaal,
door
HETTY RORBL.
Een aardig denneboompje
Stond in het groote bosch;
En al zijn takken prijkten
In groenen-naalden-dos.
Maar ach, het aardig boompje
Zucht uiterst ontevreê:
„Had ik maar gouden blaadjes!
„Dan pronkte ik ermee!"
Een engel uit den lvem-el,
Heeft dezen wensoh vervuld
En weldra stond het boompje
In glanzend goud gehuld.
Maar ziet, een bóeren-werker,
Die plukte al dat goud,
Toen had het arme boompje
Op eens het bitter-koud.
„Had rk maar glazen blaadjes,
„Dan was ik toch nog mooi!
„Dan zou de zonne blinken,
„Hel op m'n glazen tooi!"
De engel uit den hemel
Heeft aan deez' wensch voldaan,
En weldra had het boompje
Zij-n glazen blaadjes aan.
De dieren kwamen kijken,
Het boompje had het druk!
Maar achde wind ging blazen
En woei de blaadjes stuk!
Toen schaamde zich het boompje,
Toen vond het zich heel dom,
Toen wenschte het zijn naalden,
Van vroeger maar weerom!
De engel heeft in stilte,
Deez' derden wensch vervuld,
Toen werd in 't naaldenpakje
Het boompje weer gehuld!
Daar stond het nu te pronken.
In 't groene naalden-kleed;
Het boompje was tevreden,
En het vergat zijn leed!
En toen de zonne-stralen,
Doot t dichte kreupelhout,
Hun weg naar 't boompje vonden,
Toen blonk het töoh als goud!
En toen de winterkoude,
Veel sneeuw had meegebracht,
Toen prijkte T denneboompje
In vorstelijke pracht.
Glas kon niet heller blinken,
Dan al dit sneeuw-kristal!
En 't boompje vond zich zelve
Het allermooist van al!
Het heeft de les begrepen:
Het staat nu bij hem vast:
Dat ieder van zijn Soheppcr.
Ontvangt, wat bij hem past.
„Maar dat kan nog!" dacht hij op
eens bijna hardop, zoodat de onderwijzer
hem verwonderd aankeek. Wim merkte daar
echter niets van, zoo verdiept was hij in
zijn eigen gedachten.
Maar zijn besluit was genomen, 't Kon
hpm niet schelen, wat de andere jongens er
van zeggen zouden, of die hem uitlachten
of niet!
Dodelijk na twaalven zocht Wim meneer
van der Wools op, die nog in de gymnastiek
zaal was.
Aarzelend ging hij naar hem toe en met
neergeslagen oogen vertelde hij, wat hij op
het hart had.
Je bent een ferme Hollandsche jongen,"
zei meneer van der Waals, die wel begreep,
wat die bekentenis Wim gekost had. „Waar
heid boven alles! Ik ben blij, dat je het mij
uit jezelf bent komen vertellen."
Een heel andere Wim dan te voren ver
liet daarop de gymnastiek-zaal.
't Kon hem niet schelen-, wat de jongens
zouden zeggen. Piet de Groot, die de waar
heid vermoedde, riep wel:
,Hij heeft zeker verteld, dat de brug niet
op was!"
Maar Piet was een geniepig, valsch jong.
Zijn woorden lieten hem volslagen koud.
„Ik vind 'm een held!" zei Jaap de Zaaier,
een echte bengel, „'k Weet niet, of i k 't
wel gedurfd had!"
Die woorden klonken Wim als muziek in
de ooren. Zij trilden nog na, toen hij dien
dag voor den tweeden keer over tie bewuste
brug liep. 't Was alsof zijn voetstappen op
het houten dek duidelijk herhaalden: „een
held! een held!" en tie bruggewachter
hem tevreden toeknikte.
Dien middag mocht hij Kees, die weer
beter was, maar nog huisarrest had. op
zoeken. De Moeders hadden er 's morgens
over getelefoneerd en mevrouw van Vuren
had gezegd, dat Kees eerder beter was dan
aanvankelijk vermoed werd.
In een vertrouwelijk oogenblik biechtte
Witn alles van dien morgen aan Kees op.
„Jij bent mijn vriend," was alles wat deze
zei, maar voor Wim was dit de grootste
voldoening.
WATTEN BLAZEN.
Voor dit spelletje gaat het gezelschap in
een tiichten kring om de, tafel zitten Op
de tafel ligt een vlokje watten en allen pro-
beer en nu dit vlokje van zich af te houden
en naar een ander te blazen.
Degene, op wie het hangen blijft, moet
een pand geven, maar ook hij of zij, die het
vlokje met de handen tracht af te weren.
Ook bij dit spelletje worden de panden
later ingelost.
Orchidee Dank je wel, hoor. Jo, ik
herinner het mij nog wel. Natuurlijk mag' dot
Bobbit;- Dus het wus nog ul near ge
noegen,, dat doet me plezier.
S i 1 en e. -— Dan heb je een mooi uitgezocht
Heb je er veel
Zonnestraaltje. Heb je het 'al uit,
prettig dat je het zoo mooi vindt.
Balsemientjo. Je was nog op tijd*
hoor. Dat moet je dan ook mnor doen. Dus
het viel je reusuchtig mee.
Regondropje. Niet meer vergeten
hoor. Schrijf ie de volgende week meer?
L ij s t e r-b e s. Ik dacht al, dat je ziek
was. Heb je gezellig gewandeld
Kivik. O, ja wat veel hè. Zoo. dat vind
ik leuk. Heb je hem gekregen
Bruin oog. Was het zoo moeilijk. Ben
je leuk uit geweest cn nu van deze weck ah
weer. Dat vindt je zeker wel prettig.
A t a 1 a n t o. Ja, dat was jammer. Zq
komen r.llemaol in de krant. Haast ie er maai
niet te veel mee, want er is op het oogenblik
voorraad genoeg.
Prins. Natuurlijk mag je mee doen. Ja
bent hartelijk welkom. Wat heb .jij een ko«
ninklijke nanrr» opgezocht. Hoe kom je daa>
zoo aan
Blondje Heb je nooit gehoord van een
„grendel voor de deur schuiven" dat is toch
goed. Wat heb jij een rcusachtigcn verjaardag
gc-had.
C1 y v i a. Ben je prettig- uitgeweest
Ja, dat kan ons natuurlijk altijd overkomen.
Robbedoes. Nu, dat is zeker een
longen brief. Heb je er niet veel zin in. Mis
schien krijg ik er dan wel een heelcboel neef
jes cn nichtjes bij.
Tip Dut is ultijd een leuke tijd. Kun je
goed schaatsen rijden
Lilliputter. Best, dank jc. Het zal
wel heel interessant zijn, denk je ook niet.
Ik zou er ook niet altijd willen wonen.
Cupido, Is dot een leuk spel? Dat zal
best gaan on dan zul je eens zien wat voot
een plezier je er van hebt.
Kampioen. Lekker is dot. of vindt
jij van niet?
Spin. Ja, het is jammer. Ik zou julfóo
y/el allemaal een prijs willen geven. Maar don
is het niet aardig meer. Dus jij houdt niet van
de koude.
K r u 11 e b o 1. Feliciteer haar maor van
mij. Ik hoop dat jc veel plezier zult hebben.
Post duifje. Jo. dnt valt niet mee
Boterbloem. Ze waren toch heusch
niet zoo moeilijk
Cleopatra. Dus jc hebt er niet veel
moeite mee gehad Dan ben je toch niet goed.
II: ben erg benieuwd naar het vervolg. Zorg
maar dat je gouw weer in orde bent.
John. M. - Ja, waarom vraag je dot Ze
had liet heusch aardig gedaan. Maar niet
irderfcn kon dat. Doe je dat nltijd als je geen
zin meer hc-bt
OOM KAREL'.