KINDERRUBRIEK
e
VOOR DE KLEINTJES
'"'•iimilllSjl
DE SPECHT EN DE
VELDMUIS
'i*ïi T ViVYü
De Rubriek van Oom Karei.
Ven verschillende neefjes en nichtjes hoor
de ik, dat ze de aankomst van St, Nicolaos
hadden bijgewoond en dat ze dat zoo mooi
hadden gevonden. Nu, dat kon ik mii best be
grijpen. Jullie zet nu zeker iederen avond je
schoen en ik hoop voor jullie, dat er don ook
altijd wat inzit 's morgens Jullie gaan zeker
ook nogal eens winkels kijken en inkoopcn
doen. Tenminste dot vind ik nu nog leuk.
Wat heeft het de laatste week VTeeselijk ge
regend cn gewaaiden wat was het water weer
hoog hè. Het is maar te hopen, dat het nu een
beetje anders wordt, anders zouden het geen
prettige feestdagen worden. Veel plaats om
te schrijven heb ik niet, ik hoop dat jullie een
gezelligcn St. Nicolaasavond zult hebben en
dat hij jullie niet vergeten zal.
Hieronder volgt een opstel ven ons nichtje
Silene, Het heet
DE GEBROKEN VAAS.
Annie is Iaat opgestaan en moet nu haastig
ontbijten, om op tijd op school te komen. Als
zij klaar is, bedenkt ze plotseling, dat zij haar
potlood in de vaas heeft gelegd, die op dö
schoorsteen staat. Dit is een slechte gewoonte
van haar, om spullen in een leege vaas te doen.
Vlug haalt zij het potlood or uit en wil do
vaas weer neerzeten. Maar, daar zif het zoo
haastig doet, zet zij haar naast de schoorsteen.
Zij valt, en ligt in vele stukken.
Met een bonzend hart gaat zij nonr school.
Onder de les denkt zij er steeds aan en is
erg onoplettend.
„Wat zal Moeder verdrietig zijn, zij was zoo
erg- op haar porseleinen vaas gesteld. Ik durf
het niet te zeggen", denkt zij bij zichzelf.
Als het half twaalf is, ziet z\\ er tegenop,
om naar huis to gaan. Later don gewoonlijk
komt zc thuis en merkt wel, dot Moeder heeft
geschreid. Dina, het dienstmeisje, dekt de ta
fel Haar oog-en zijn rood. Aan tafei is het nu
stil. Anders vertelt Annie vroolijk van school,
maar nu niet. Vader kijkt boos en geeft Moe
der korte antwoorden.
O, o, wat voelt Annie zich nu schuldig. Zij
kan haar eten niet door haar keel krijgen, en
treuzelt, zoodat Vader haar een geducht stand
je geeft.
Nu kan Annie het niet meer uithouden en
loopt schreiend naai- haar Moeder on vertelt
dat zij de vaas heeft gebroken. „Wat", zegt
Vader, „jij en nu hebben we Dina nog wel
daarvan verdacht. Waarom zeg je zooiets niet
eerder V „Ik durfde het niet", snikt Annie. „Ga
maar gauw naar Dina en zeg dat jij de vaas
hebt gebroken", zegt Moeder. „O, Dina. wees
niet boos", zegt Annie. „Ik had de vaas ge
broken en durfde het niet tc zeggen". „Ge
lukkig," zegt Dina, je Moeder docht dat ik zoo
wild was geweest."
Het was een ernstige les voor Annie ge
weest, die nu probeerde, dingen in vazen to
stoppen, of te wennen.
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige weck.
De oplossingen van de vorige raadsels wa
ren
L Dc drank verslind, wat arbeid wint, met
de wöóitienwind, Bert, water, naald, wiel,
vers, d, d, nat, kies.
IJ. Een boek
Deze week is de prijs gewonnen door „Weer
wolf", die hem a s. Maandag aan ons bureau
kan komen afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
I.
Hoe 't met mij nog afloopcn >r«ag.
Dunner word ik eiken dag.
Als het zoo door gnat leeer op keer.
Dan leef ik volgend jaar niet meer.
O I foei die menschen, o, wat raar.
Ze scheuren mij zoo maar van elkaar.
Besparen zc mij dot verdriet.
Dan zeg' ik hun de waarheid niet.
Dus is het maar beter dat ik verdwijn.
En leef voor iets nuttigs cn niet voor de
schijn
Wat ben ik?
(Ingez. door Mier).
Mijn geheel is een spreekwoord van 36 let
ters en 9 woorden.
25, 21, 3, 34, 12, 9 is een vrucht.
4, 12, 19, 3, 56, 32, 15, is een plant.
7, 7, 28, 34, 21, 16, 24, 30 is een overwin
naar.
2, 21, 11. 15, 29, 21 is een deftige kleeding
10, 16, 20, 6, 24, 21, 33 ziet men vaak in
een park.
22, 17, 5, 15, 27 lusten vele menschen in
de winter graag.
51, 16, 26 is een schaal.
14. 8, 18 is een deel van een huis
23, 25, 30 is niet dik.
(Ingez. door Narcis).
VAN DE OPSTELLENWEDSTRIJD.
Nu volgt ons vierde opstel cn wel van „B.-.1-
somientje, die dc vierde prijs heelt «kregen.
Het heet
EEN UITSTAPJE NAAR SOESTERBERG.
Vader had ons al zoo lang beloofd, dat vrij
eens een wandeling naar Sorsterbersr zouden
molton. Zoo gingen wij op een Zatcr.-faemid-
clejr op weg. Wij waren met ons zessen. Dc
Konirginncloan gingen we eerst op Daarna de
Utrcchtsche weg over en zoo kwamen we op
óe S'omport. We hadden ook wel eens ge
rust; en ven dc meegenomen voorraad «snoept
onderweg. Het was juist nog al warm dien
da"; cn wc weren blij toen wc boven op den
Stompen waren. Wat heb je dnar een prachtig
rergczicht. Wc gingen heerlijk op een koel
plekje zitten. Toen kwam er een man met eer.
fiets voorbij, die moest iets aan do watcrlei-
din" maken. Hij vroeg of we eens bii het huis
je van de waterleiding wilden kiikcn Nu dat
deden we natuurlijk graag. Daar had je nog
mooier uitzicht. Heel in de verte konden we
dc Zuiderree en dc Dom van Utrecht zien.
Na de man bedunkt te hebben zijn we velioi de
Stompert dwars door de hei weer naar dc
Utret.hischen weg gegaan. Er was geen vlie
gen dien middag. Dat was wel tammer. Dat
hadder. we anders fijn kunnen zier. Toen gin
gen we naar Huis ten Halve. Daar hadden
we heerlijk de gelegenheid uit te rusten. Maar
wij gingen al gauw schommelen en wippen
We kregen limonade met een rietje. Echt leuk.
Om half zeven gingen we met de tram terug.
Het was een gezellig dagje geweest. We b<^-
dnnkten veder en moeder nog; en zoo eindigde
het uitstapje naar Soesterberjr.
HET PAARD VAN SINTERKLAAS
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
„Moeder, waar houdt het paard van Sin
terklaas van?" vroeg kleine Janneman op
een middag, toen hij met Moeder wandelde.
„Van haver en roggebrood, maar 't aller-
meest van suikerklontjes," antwoordde
Moeder.
„O oh!" was alles wat Janneman nu
zei.
Toen liepen Moeder en kleine Janneman
zwijgend naast elkaar voort. Janneman
moest steeds denken aan hetgeen Moeder
gezegd had:
„Van haver en roggebrood, maar 't Uier-
I meest van suikerklontjes."
Nu kreeg Janneman eiken avond, vóór
i hij naar bed ging, een suikerklontje en
daarvan hield hij o, zoo veel! Zou hij die
klontjes bewaren voor het paard van Sinter
klaas Maar ze waren zoo vreeselijk
lekker, en om haver en roggebrood gaf hij
niet. Haver had hij eigenlijk nooit geproefd
en van roggebrood, hield hij niet. Als 't
paardje van Sinterklaas dat nu wèl lekker
vond
't Leek wel, of Moeder Janneman's ge
dachten raadde, want Moeder zei óp eens
weer:
,,'t Allermeest houdt 't paardje van sui
kerklontjes."
Toen Janneman dien avond zijn suiker
klontje kreeg, moest hij daar op eens weer
aan denken. Nu wist hij, wat hij doen zou
Vlug liep hij naar zijn speelgoedkast,
haalde er een leeg blikken trommeltje uit,
legde er het suikerklontje in en zette het
toen weer op de plank.
Eiken avond zou hij er een klontje bij
doen.
„Moeder, hoeveel avonden duurt het nog,
voordat Sinterklaas komt?' vroeg hij.
„Nog vijf avonden. Janneman" ant
woordde Moeder.
„Vijf avonden, met deze mee?" vroeg
het ventje weer.
„Nee, dan zijn t er zes.' antwoordde
Moeder glimlachend.
„Zes avonden zes suikerklontjes,pre
velde Janneman, toen hij in zijn bedje lag.
En nu was het de avond, dat Sinterklaas
komen zou, maar kleine Janneman
had twee suikerklontjes in zijn trommeltje
in plaats van zes!
Eiken avond had hij er eens mee ge
rammeld en ja, hij was eigenlijk een vree
selijk klein jongetje geweest: twee keer was
het gebeurd, dat hij in plaats van er een
suikerklontje i n te stoppeneentje er
u i t genomen en opgeknabbeld hadJa,
nu had Janneman wel spijt, maar nu was
het te Iaat!
Met een kleur op zijn gezicht legde hij
de twee overgebleven suikerklontjes in zijn
schoen. Zou 't paard van Sinterklaas boos
zijn, dat het er maar twee waren?
Toen Janneman den volgenden morgen
wakker werd, was zijn eerste werk: in zijn
schoen te kijken.
De suikerklontjes waren er uit en er om
heen lag allerlei moois en heerlijks: een
prachtig prentenboek met veel beesten, een
bouwdoos, een pop van speculaas, een
groote borstplaat, suikerbeestjes, twee
groote chocolode-letters eneen bus
met suikerklontjes
Wat had Sinterklaas hem verwend en
wat had Janneman een spijt, dat hij zijn
paardje zóó zuinig getrakteerd had
Hij zou niets liever gewild hebben dan
het de heele bus met suikerklontjes te
geven, maar dat kon .niet: 't paardje kwam
niet terug vóór over een jaar en een jaar
duurde zoo vreeselijk lang!
Gelukkig wist Moeder raad. Zij had toe
vallig gehoord, irv welk hotel Sinterklaas
logeerde en beloofde Janneman de bus
naar den stal te brengen, waar 't paardje
stond.
Dat was een prachtig plan!
Toen Moeder terugkwam en aan Janne
man vertelde, dat het paard /an Sinterklaas
heel dankbaar gehinnikt had, was Janne
man tevreden. Moedor had het maar slim
bedacht en hij had het gelukkig nog goed
kunnen maken
't Is feest, 't is feest in Holland f
Sint Nicolaas, die kwam
Na 'n verre reis uit Spanje
Per boot in Amsterdam.
Op school was heel de klasse
Ter eer van hem bijeen.
Wie zou er achterblijven,
Nu Sinterklaas verscheen?!
De bisschop vroeg: Nu, kind'ren,
Wat deedt je heel het jaar?
Ging- 't goed op school, in huis ook?
Verdroeg jelui elkaar?
De kleuters knikken ijv'rig
En Pieterbaas, Sint's knecht.
Mag suikergoed gaan strooien;
Nu wordt het 'feest pas echt.
De kind'ren zingen liedjes,
Op school voor Sint geleerd.
Ze kennen allen 't wijsje
Niet één zingt er verkeerd.
Na 'n poosje zegt Sint Niklaas:
—Nu doe ik nog een vraag:
Vertel me eens om beurten,
NVat je wilt worden graag.
Als antwoord klinkt het ernstig:
ChauffeurIk vliegenier
Ik bakker!Conducteur! of
Schoolmeesterzelfs koetsier I
Een moeder van veel kind'ren!
VerpleegsterGroenteman
Geen blijft het antwoord schuldig,
Behalve kleine Han.
Nu, Hanvraagt Sinterklaas dan,
Wat wil jij worden, vent?
Han kijkt eerst wat bedremmeld
Dat Sinterklaas hem kent!
Kom, zegt de Sint, vertel 't
maar,
Bang ben je toch vast niet?
Han fluistert geheimzinnig:
'k Word later Zwarte-
Piet!
De Sint moet nu toch lachen.
Wat slim bedacht van Han!
En hij belooft hem: Best, hoor!
Dat 's afgesproken dan
Er was een mooie oude boom
Met prachtig bladerdok.
Veel vogels woonden in 2ijn kroon
En zongen op zijn tak,
En in een gaatje van den stam
Was 't holletje van Muis,
Ze was daar vrij en niemand kwam
Haar storen in haar huis.
Een Specht 20cht wurmpjes in den boom
En boorde menig gat.
Opeens vraagt Muis op boozen toon:
„Zog, wat beteekent dat?
„Je boort me gaten in den muur,
„Ik word van kou nog ziek;
„Het weder is zoo nat en guur,
,/k Heb toch al rheumatiek!"
„Och, buurvrouw," zegt de goede Specht,
,/t Was dom en wild van mij.
„Het spijt me echter heel oprecht,
„Geloof dat heusch maar vrij.
„'k Zoek eten voor mijn kleintjes thuis,
„Ik heb een nestje vol;
,,Van alles breng ik mee naar huis,
,,Op wurmpjes zijn ze dol."
„Nou, buurman Specht, 't is al wee»
goed".
Zegt nu de dikke Muis.
„Als je 't nu maar nooit meer doet
„Ik houd van warmte in huis.
„Maar als je wurmpjes hebben moet,
„Dan weet ik beter raad.
„Je kunt zo hebben groot en goed
„En wel vanavond laat
„Bij Teunis-boer, aan d' overkant
„Was 't hazelnotenpluk;
„Ze vulden gist'ren menig mand
„En hadden het heel druk.
„Op zolder in het achterhuls
„Borg men den heelen schat.
„Nu vlieg je er heen," zoo sprak de Muis
„En maakt in 't dok een gat.
,,fn bijna iedere hazelnoot
„Vindt men een wurmpje klein
,Je bent zoodoende uit den nood
,,'t Is voor ie kleintje fijn
De Specht hoort haar oplettend aan
En houdt zijn kopje schuin,
Ja, als hij daar eens heen kon gaan
Dat was me 'n fortuin!
„Van avond in de schemering
„Kom je bij mij terug,"
Zegt Muis, dat bijdehandte ding,
„Ik klim dan op je rug.
„We vliegen samen naar het dak
„En deelen onze buit;
„Ik kraak de noten met gemak
„Jij krijgt de wurmpjes 'r uit."
„Dat waagstuk lijkt me al te groot
„Te vliegen in-den nacht.
,,'t Is ook heel druk daar in de goot,"
Zegt buurman Specht nu zacht.
„Er wonen veel families daar
„Van spreeuwen zonder tal,
„Een zwaluwen- en musschenpaar;
„Dat is een gek geval."
„Ja, hoor, 't is niet voor m ij," zegt Muis,
„Dat ik het voorstel doe.
„Ik heb geen kleine schreeuwers thuis
„Die hongerig zjjn en moe.
„ïk wou je enkel helpen, man,
„Maar als je 'n lafaard bent,
„Zoek dan maar wurmpjes waar je kan,
„Ik vind je 'n flauwen vent."
„Vooruit dan maar," zegt Specht, „want
laf
„Dat ben ik niet, voorwaar
„Ik haal je dus vanavond af
„Het is dan alles klaar!"
Het Muisje blijft alleen en lacht,
Wrijft zich de pootjes klein
En prevelt bij zich zelve zacht:
„Dat wordt me 'n festijn
Vriend Specht vloog dadelijk naar het
dak,
't Ging beter dan hij dacht.
Hij boorde 't gaatje met gemak.
Zijn taak was gauw volbracht.
Bij de familie Spreeuw was net
Een groote vliegpartij,
Er werd heel niet op hem gelet,
Al vlogen ze 'm voorbij.
En 's avonds was hij op "t appèl
De maan was bijna vol,
't Gelukte alles wonderwel
En Muis vond vliegen dol
En aangekomen op de plaats
Van 't klaargemaakte gat.
Ging Muis voorop met heel wat praats,
Specht had haar staart gevat.
„Voorzichtig toch, ze liooren ons,"
Vermaande Spechtlief zacht.
Maar Muis sprong binnen met 'n bons
En zei: „Och kom, 't is nacht.
„Trek toch zoo hard niet aan mijn staart
„Die moet nog langer mee.
„Doe net.als ik, houd je bedaard
„En volg me maar gedwee."
De nootjes lagen op den grond.
Ze vonden ze al gauw,
Het muisje at zich dik en rond
Maar 't Spechtje had berouw.
Want weldra merkte hij met spijt
(En wat was dat gemeen,)
Dat buurvrouw hem bedrogen had
Want wurmpjes kreeg hij geen
Beneden, in zijn dikke vacht,
Sloop Tommy-poes door 't huis.
Hij hoorde leven en hij dacht:
.,'t Is boven wis niet pluis."
Hij klom naar boven trêe voor tree.
En keek toen scherp in 't rond,
Ontdekte dodelijk de twee
Aan scharrelen op den grond.
Voorzichtig, nader, stap voor stap,
Sluipt Tommy-poes nu aan.
O wee! dat 'sheeleir.aal geen grap,
Hoe zal 't hen nu gaan!
Opeens springt Tommy-poes voorui
En treft hen met zijn klauw I
Daar glijdt hij op de noten uit
En zij ontvluchten gauw!
Zij bergen zich in grootcn, angst,
Elk in een donk'ren hoek.
Maar Poes, bcgeerig naar de vangst,
Ging nog een poos op zoek.
Tot zijn geduld een einde nam,
Hij ging terug naar bed,-
En eindelijk de morgen kwam.
Toen waren ze gered I
„Zeg, buurvrouw Veldmuis, leef je nog?'
„Ja, buurman, 'k geloof t wel.
,,'k Heb toch zoo'n spijt van mijn bedrog.
„Vergeef je me dat wel?"
„Ja, buurvrouw, 't was 'n leelijk stuk,
„We hebben beide spijt I
„Maar wat 'n vreeselijk ongeluk I
„Je bent je staartje kwijt!"
„Och, och," zucht Muis, „dol 's wel 'n
straf f
„Daarom heb ik zoon pijn!
„Maar jij lcv/am ook niet goed er af,
Je schijnt gewond te zijn
,Ja, op mijn hoofd, daar kwam het aan,
„Dot doet me heel erg zeer!
„Laat ons maar gauw naar huis toe gaan,
„Ik doe zoo iets nooit weer!"
Ze kwamen zéér beschaamd terug
Bij d'ouden boom, hun vrind,
De Muis vloog in haar huisje vlug,
De Specht naar vrouw en kind.
Maar 't kopje van den goeden Specht
Bleef vuurrood tot zijn spijl;
En Muis, zoo aan haar stafgt gehecht,
Is die voor immer kwijt
J. v. d. G.
CORRESPONDENTIE
Atalanta. Ja, ik heb hem zien aanko
men. Was jij ook bij al die kindere» die hem
aan de Koppel stonden »p te wachten Wat
druk was het daar hè. En wat oen mooie mu
ziek erbij I Bestaat die dan niet. En je hebt
hem zelf gezien. Hoe kan dat nu.
Boterbloem. Schrijf je do volgende
weck eens een langere brief?
Regendropje. Dan volgende week
toch zeker ccn heele massa nieuws, is 't niet.
Brunette. Neen. dan is het verschil
wel wat erg groot. Maar jelui maken toch nooit
ruzie met elkaar hoop ik Dat mag wel hoor.
Wat moet hij met zoo'n ding doen, dot be
grijp" ik niet goed.
Spin. Ja, dat begrijp ik Wie zou dat Ook
niet. Zoo, vindt je die nog al aardig.
Mier. Gelukkig wel. 't Was erg angstig
maar gelukkig zijn or geen ongelukken ge
beurde. Ik zal eens informeeren voor je,
Balsemicntje. Dat is wel toevallig,
zoo gauw achter elkaar. Graag, doe dat moer
zooveel je wilt. die kan ik altiid gebruiken.
Weerwolf. Dank je wel hoor. Ik zol
het goed bewaren. Ja, dat is een heel mooi
werk. Prachtig hoor I
Bruin oog. HartcÜik dank voor je
plantjes. Die vinden mogelijk nog wel een lief
hebber.
Klaverblad. Deze keer geen brief
Bobbie. Die Vim-coupons heeft Zwarte
Roos nooit gebracht. Jouw pelikanen heb ik
nog, want die worden natuurlijk niet afgege
ven, nis er van Zwarte Roos geen Vimcoupons
komen.
Clyvia. Daarom had je me toch wel
mogen schrijven hoor
Meizoentje. Ja zeker, hartelijk wel
kom hoor. Dat is een heel mooie naam. Ik
hoor zeker wel iedere week wat van ie!
Robbedoes. Ja, dat mag wel hoor.
Dan leert ze het langzamerhand wel zelf doen.
Mooi is het nu bepaald niet, maar het gaat
toch best.
Kwik. Ja, dat is heel treurig. Dat zal
iedereen wel, denk ik, want 's winters is er heel
weinig of liever gezegd niets te beleven.
Kolibrie. Wat een korte brief deze
keer. Was er zoo weinig te vertellen
Prins. Zoo, wat een leuk dier is dat
dan. En springt hij nooit in je bed Don moet
je hem maar eens leeren hoe het wel moet.
Prachtig hoor. Doe het zoo maar iedere weck.
Vinkje. Ja, dat kon zoo wel eens voor
komen. Ze zal wel meer te doen hebben, daiv
alleen jou te helpen, denk ik. Zoo, dat is al erg
gauw. En komt er nu iederen nacht wot in?
Daar heeft je zusje ook wel een beetje gelijk
uan. Maar blijf je best maar doen, hoor, don'
wordt het steeds beter.
Tulpje. Heb jo lmm goed gezien Ja,
dio wordt oud, dat gaat zoo. Het was ook wel
wat gevaarlijk met dat hooge water. Wil je in
't vervolg op de envelop zetten „Aan Oom Ka
rei". Dut is beter.
Silene. Dank je we! voor je mooie ver
haal. Je ziet het in de krant. Jo. de tijd gaat
vlug. Heb je al veel gekocht, 's Is altijd wel eeri
leuke tijd. Nu, dat zou wel eens kunnen ge
beuren.
Lijsterbes. Leuk is dat hè. Die me
vrouw Antoinette van Dijk kan aardig vertel
len. Want die bedoel je toch zeker, is 't niet
Je raadsel is heel aardig-. Dan ie wel.
Chingakgook. Heb je do brief erbij
vergeten
Edel wcisz. Ja, dot vond ik ook. Hij
heeft het erg leuk geschreven. Doe maar goed
je best, want als Sint Nicolaos hoort, dat jc
niet goed zingt, krijg jo vast en zeker niets.
Ik heb gehoord dat Zwarte Piet dit jaar een
heele groote zak bij zich heeft met allemaal
lekkers.
Lilliputter. Waar is je tweede raad
sel gevlogen? Was dot zoo moeilijk. Ik dacht
juist dat het erg gemakkelijk was.
Kampioen. Het eerste raadsel was van
je zelf, dus dot was niet moeilijk voor je.
Cupido. Dat zol wel, want die kent en
ziet iedereen.
OOM KAREL'.