KINDERRUBRIEK J „Zoo gek van de juffrouw om aldoor met j dien hond op te trekken; als 't nog een [aardige fox was, maar dit gekke, suffe "dier", lachte Lena de Rees met een hooge, onnatuurlijke stem en met een nuffige be- I «veging schudde ze haar krullen naar j lachferen. Rubriek van Oom Karei TIM. 1 „Ik vind haar heelemaal een idioot i mensch", viel Mini in. „Ze woont in 't zelfde pension als tante Dora en als ik bij i tante thee drink, dan zit ze altijd met dien witten, wollen bal; 't is net een speelhondje van wol voor kleine kinderen, hè?" I „Ja, precies", lachten en riepen ze door elkaar op de speelplaats, 't Waren de meis jes van de vijfde klasse en ze konden 't maar niet vinden met de nieuwe juffrouw, vooral Lena en Mini niet, en dat waren juist de bazen van de klasse. Lena, een jaar ouder dan haar klasge nootjes, was een redderig kind, dat altijd regecren wilde, en Mini, haar vriendin, deed zooveel als ze kon Lena na; 't leek haar heerlijk om altijd te zeggen wat er gespeeld zou worden, wie moeder, wie kind was en wanneer Lena verzuimde voor ziekte, en dat gebeurde nog al eens, dan baasde Mini er op los en Jet en Lous en Jo, Clara, Tini, Non en Zus mopperden eerst wel, speelden niet mee of half, maai* Mini was grappig en ze gebruikte al die gekke, wijze woorden van Lena: idioot, logisch, praktisch, te pas en te onpas. ■Na Paschen was er een nieuwe juffrouw in hun klasse gekomen. Ze was nog heel jong, heel klein en fijn met groote, ernstige, bruine oogen en die oogen hadden al heel gauw gezien, hoe Lena de heele klasse be dierf en daarom had ze. Lona eens flink aangepakt, haar eens gezegd, niet zulke malle woorden te gebruiken, die slot noch zin hebben. De andere meisjes hadden een beetje gelachen; die knappe Lena, die zich zoo voelde, eigenlijk heel goed maai* Lena kon 't niet vergeten en ze stookte ieder oogenblik haai* klassegenootjes, Mini in de eerste plaats, tegen de juffrouw op. M 't Was een prachtige Mei-dag. v Hoog In den blauwen hemel schitterde 't haantje van den toren en speelde het klok- kespel van het oude raadhuis met het mooie geveltje. 't Was een heel oud stadje niet klei.- smalle grachten, met prachtige huizen en merkwaardige geveltjes. Zelfs de sombere, door muren omgeven speelplaats, was nu mooi. Een groote gou denregen liet zijn rijke trossen ver over de plaats hangen, uit de tuinen or om heen keken witte en paarse seringenboomen als reuzenbouquetten over den muur en een vroolijk, lichtroode meidoorn strooide kleine bloempjes op de vochtige steenen, waar ze nu touwtje sprongen. jciara, spring niet zoo idioot lang!" klonk Lena's vinnigen stem. ■„Mioot lang", „dat woord moet je niet zoo gebruiken", viel Jet, een blondje met eerlijke,, blauwe oogen,. driftig in, „een idioot kind of mensch isheel ongelukkig, die is niet heelemaal wijs, en Clara is ge lukkig heel wijs." „Met idioten moet je meelijden hebben, ja!" zei Non zachtjes. H „Maétk je zoo dik niet Jet, dun. is de mode", sarde Lena, „je hebt prachtig naar do juffrouw geluisterd, knap, kleine baby, goed onthouden hoor, fijn snoesje, schatje", plaegde ze voort. j Jet werd vuurrood en driftig als ze nu ^vas, durfde ze meer tegen' Lena dan an- aers; „goed, best, noem me maar een snoes, Bever een snoes dan zoo kattig te zijn als jij. die de juffrouw altijd plaagt; ik vind haar heel aardig, en Non en Lous en Zus ook. dat weet ik zeker." „Niet waar, Jet, ze vinden haar allemaal ►en spook en ik ben van plan haar t leven ;oo vreeselijk naar te maken, dat ze rhet de [rooté vacantie lekkertjes ophoepelt." „Da's gemeen, Lena!" riep Jet driftig met jranen van boosheid. „Kijk, Jetje huilt', plaagde Mini, maar ^lara en Lou trokken Jet mee in een ander jedeelte van de plaats, juist onder den roo ien meidoorn, die zijn bloesems uitstrooide ►ver de hoofdjes. In de klasse zat juffrouw de Graaf. Ze Joeg het laatste schrift van 't stapeltje met ïen zuchtje dicht en keek van haar horloge laar buiten. Nog vijf minuten en weer zuchtte ze en haar gedachten gingen van 't kleine nauwe stadje vol sombere, hooge mu ren heel ver naar het stille, Drentsche dorpje te midden van de eenzame hei en de wijde, verre velden, waarachter de den- nobosschen nu zacht ruischten cn het zoo heerlijk rook naar hars, waar de zon zou schijnen in een mooien, oudenvetschen pas- torietuin vol seringen en kastanjes, waar vader uit zijn studeerkamer naar zou kij ken,, waar moeder nu met haar naaiwerk zatOch, dat 't zoo ver was en dat ze pas half Juli dat alles weer kón zien Zou er één van haar klasse zóó naar de vacantie verlangen als do juffrouw zelf Niets had ze van thuis, behalve een paar verbleekte fotografietjes, en Tim, haarklein Maltheser hondje, Tijmmi, die met haar ge wandeld had over die heerlijk verre hei «amen hadden ze gesprongen over zand kuilen, gelegen op 't mos onder de altijd ruischende sparren, Timmi, de lieveling van de kinderen uit de pastorie, maar van „groote zus" het meest. Juffrouw dc Graaf van de meisjesschool was thuis op 't kleine dorpje, een heel vroolijko, groote zus van de kleine broer tjes en zusjes en toen ze als onderwijzeres in het kleine oude stadje benoemd werd, vonden ze 't thuis wel gewichtig, dat groote zus Marie nu les op een vreemde school ging- geven. Maar Johan en Toosjé en Lida en Dikkie hadden erg gehulid. Zus moest Tim maar mée hebben. Timmi was zoo vroolijk en Tim wist alles van thuis, Tim zou groote zus wel troosten. En dat deed Tim ook, want al was groote Zus heel knap en kon ze die heèle moei lijke sommen goed uitleggen cn had ze al die lastige jaartallen in haar hoofd, toch had ze Tim, dat kleine, lieve hondje, heel noodig. Wanneer ze zoo stil op haar kamer zat, dan dacht ze aan thuis, aan de gezel lige pastorie onder de linden en dan sprak ze tegen Tim„Zeg jongen, vanmiddag 'gaan we wandelen, hoor je, 't is Zaterda cn 't is hier met al die weilanden cn rechte slootjes wel niet zoo mooi als thuis.bij ons, maar 't is ook wel aardig wat, Timmi Dan knipte 't hondje verstandig met zijn oogjes, net alsof hij wilde zeggen „Wij we ten 't wel saampjes De bel luidde en -meteen klonk ju belend boven de oude muren dat vroolijke, blijde klokkespelding-doeug-dang. Geluk kig 't was Zaterdag en 't was alsof de zon- neplekjes, de geur van seringen en mei doorn en die jubelende klókketonen maak ten, dat de gedachten niet hij de jaartallen waren nog anderhalf uur en dan vanmid dagmet een schepnet naar de Zand- sloot dacht Jet, kleine baarsjes vangen voor het aquarium en paardebloemen voor de konijntjes zoeken. Non verheugde zich om een handwerk af te maken, buiten zitten, dol, Jetje en Tini kwamen bij Zus op visite en Lous zou haar poppenkleertjes was- schen, Lena met leclijke fronsjes boven haar neus, zat booze gezichten te trekken tegen Jet. Jet, al weer bekomen van haar drift, dacht aan een zinnetje van Heintje, de oude keukenmeid, die eens gezegd had „Jetje, als je iemand wil plagen, dan moet je al tijd maar denken t is toch ook een kind van haar moederen dan laat je 't van zelf." Ze zou 't. toch maar niet aan Lena zeggen, die zou er om spottenarme juffrouw de GraafJet.kon zich best begrijpen, dat 't voor een moeder zielig was als je kind geplaagd werd als de juffrouw nu eens aan haar moeder schreef: Lena cn een paar andere meisjes-doen alles wat ze kunnen om me te plagen, maar dat zou ze niet, juist flink zou ze doen, stellig „Jet, wat gebeurde er in 1555 „O, ik dachtik," antwoordde Jet ver ward. „Toe. Jet, bedenk je eens goed, je hebt de vier vorige vragen fout gehad en je weet alle vijf foutdan moet je straks vijf jaartallen leeren." „Karei, Karei," werd er hier en daar zacht gefluisterd. „O ja, iets met Karei de Groote of zoo", 't kwam er zoo soezerig uit „Kom, wie volgt, Lous." „Afstand van Karei V." „O ja," zuchtte Jet en keek naar bui ten „jammer, schoolblijven". Maar heel gek was 't. 't Schoolblijven viel erg mee cn 't durde niet eens een kwartiertje. Zoo gauw kende ze haar jaartallen en toen streek de juffrouw haar over 't warme voorhoofd en vroeg of ze ook uitging en Jet vertelde van de konijntjes en 't schep net; ze zou met vader naar de Zandsloot gaan. De juffrouw knikte haar vriendelijk toe en voude den vuilen boezelaar in haar tasch. Ze was ineens weer thuis in de pastorie en hielp Toosje en Lida met de boezelaars. Lena en Mini waren de ecnigen die een fiets hadden^ r „Ga je vanmiddag meè fietsen, Mini?" „Ja, ik moot eerst even naar tante Dora, om een patroontje voor moeder te bren gen; ga je dan mee en daarna fietsen we, hè!" „Best! Een idioot kind, die Jet vanmor gen." „Eenig, gewoon." Om half twee, toen juffrouw de Graaf naar haar naaister was om een japon te passen, kwamen Lena en Mini langs haar kamer. Mini trok de deur van tante Dora met een rukje toe cn wees op een zonnig i plekje in een andere kamer, waar Timmi sliep: „Kijk eens, Lena!" „De schat van onze engelachtige de Graaf!" „Mini, laten we hem meenemen op onzen fietstocht, dan zoekt ze naar haar schat; bar leuk!" „Maar het dier.gaat niet met ons meó!" „Dan pak ik hem en draag hem, allo, toe." Timmi verweerde zich eerst, maar toen Mini handig zei: „braaf hondje, gaat met de vrouwtjes uit," spitste hij de oortjes en kefte blij. s,Nu. gauw het deurtje uit, pas op, anders ziet de meid ons:, kan je hem houden"?" „Be3t, heb je een touw?" „Mijn springtouw, nu hier langs, de Graaf is de Voorstraat- opgegaan, ik zag haar door ons spionnetje hij de naaister op de stoep staan; vooruit nu." „Bind hem nu aan 't touw, gek mormel, cn dan aan je stuur." „Och, 't dier," zei Mini, zielig, „hij is geen koord gewoon." „Allo nou toch," riep Lena driftig en trok ruw aan 't touw. Timmi piepte, liet zich sleuren. ,,'t Stomme dier," zei een man medelij dend, „meisjes, dat is geen hondje om achter een fiets te draven." ,.Hou je mond," antwoordde Lena bru taal, „allo, vervelend beest... zie zoo je moet wel," en in razende vaart trapten ze langs stille achterstraatjes 't kleine stadje uit naar de zonnige weilanden. Timmi hijgde en liet zich meer sleepen don dat hij liep. „Wat doen we eigenlijk, Lena?" vroeg Mini, „zullen we hem nu maar "weer vrij laten, ik kan 't heusch niet langer aanzien." „Ben je gek, ze moet flink in angst zit ten, we nemen hem mee naar de Linden- hoeve en terug, dan kan ze eens een be nauwden Zaterdagmidddg hebben „Neen, dat Vind ik naar, ik doe 't niet, o, Een gedreun, getoeter, gejank... een automobiel snoof de meisjes in woest vaart voorbij uit een zijweg en 't touw schoot uit Lena's hand. „O. Lena," en Minij knielde bij een grijs achtig witwollen hoopje krullen neer... „hij is dood!" „Dood?" schrikte Lena. „Ja!" „Neen, alleen zijn poot bloeit." „Wat nu?" vroeg Mini verschrikt. „Doorrijden, hij is niet dood, die dieren zijn zoo taai. De tranen rolden langs Mini's wangen;, o. Lena, ik heb 't land aan me zelf; zijn hartje klopt, ik draag hem wel naar huis." „Ben je heelemaal niet wijs; wij rijden door, straks staat 't dier op en loopt naar huis, ja, die automobiel, dat kunnen wij niet helpen, 't is hier zoo nauw, dio auto had wol op mogen houden. Vanmiddag als we hier weer langs komen cn hij ligt er nog, dan dragen we hem naar huis." „Als 't dan maar niet te laat is." „Zanik nu niet cn wees niet zoo flauw, je doet alles altijd half, 't is nu heusch een goede straf voor 't mensch, allo, stap op; 't is immers maar een grapje ge- v eest." En Mini staplo op, maar reed weer te rug naar de stad. „Ga je klikken?" vroeg Lena. „Neen," antwoordde Mini stroef on reed naar huis. Haar plan was een mandje te halen cn daarin 't hondje te verdragen. Maar toen ze na een groot half uur terug kwam, was er niets meer van 't ar me diertje te zien. Juffrouw de Graaf was eerst verbaasd, toen verschrikt cn heel ongerust dat ze haar trouwen Timmie niet vond. Ze vroeg iedereen in 't pension naar hem, maar niemand had iets van Timmi gehoord of gezien. Op straat keek ze alle kanten uit. „Zook je je hondje, dat kleine witje?" vroeg een man. „Ja, weet je ook waar hij is „Neen, dat niet, maar twee meisjes op fietsen hebben hem mee genomen aan een touw, 't is zonde en schande, die wilde rak kers, om zoo'n stom dier voort te jakkeren." 't Werd schemerig voor juffrouw de Graaf's oogen arme, kleine Timmi, wat zou hij angstig gekeken hebben, waar zou hij nu draven naast Lena en Mini, ze wist het wel, die hadden fietsen. O, haar klein, trouw hondje. Van niemand in dit vreem de, oude, sombere stadie hield ze zooveel als van haar vroolijk hondje en niemand wist, -hoe ze in haar eenzaamheid praatte tegen 't slimme diertje. Wat moest ze doen „Hoe kan ik hem vinden, man, waar fietsen ze nu naar toe denk je De man haalde zijn schouders op en sloeg een straatje in, maar ineens keerde hij om en riep „juffrouw, juffrouw, kom hier, kijk eens, is hem dat niet „Waar, waar vroeg de juffrouw. „Daar op die kar En ja, daar op een handkar tusschen prachtig bloeiende geraniums zat Jet en op Jet's schoot lag Timmieen man duwde de kar en een heer liep er naast met een gla zen fléscli en een schepnet. „Hij leeft, juffrouw", riep Jet uit .de verte, „AlleeP zijn pootje is gebroken", riep de heer. 't Was een heel wonderlijke optocht, de deftige vader van Jet met een flesch vol salamanders en 't schepnet, en Jet een en al stof en bloedvlekken, mei Timmi op haar schoot, die blij kefte van plezier tóen hij de stem van zijn meesteres hoorde. „.Ta, juffrouw de Graaf, we zagen dit hondje, dat Jet dadelijk als 't uwe herken de, op den weg liggen, waarschijnlijk door een_rijtuig^ .of auto aangereden 't linker voorpootje is gebroken, maar de veearts die juist bij een:koe van onzen tuinman was, heeft hem verbonden cn zal morgen nog eens naar hem komen kijken." „O, hij lag zoo zielig eh al dat bloed aan zijn poot." „O, mijnheer, ik dank u vriendelijk, en jou ook Jet", zei juffrouw do Graaf blij. Jets vader droeg Timmi voorzichtig naar boven de juffrouw wilde Jet niet zóó naar huis laten gaan, toen Timirii in zijn mandje rustig sliep, zette ze gauw een kopje thee en maakte met een spons de vlekken uit Jet's jurk, zo goed als 't ging. „Wat hoerlijk, dat hij zoo rustig slaapt, die lieve kleine hond och, hij lag daar zóó ongelukkig." „En je weet niet, Jet, wat een heerlijk gezicht 't voor mij was, toen ik jou daar met hem zag, temidden van die bloemen." „Die zijn voor 't perkje in onzen tuin, voor moeders verjaardag." „Tk zal 't nooit vergeten", zei juffrouw de. Graaf nog eens, en ze was weer heele maal de groote Zus zooals ze Jet inschonk en haar blij toeknikte. „Je weet niet, Jet, hoe men gehecht raakt aan zo.o'n dier, als men alleen op een vreem de plaats komt." Jet. knikte wijs„onze Heintje zegt, dat als je wat ouder Bent, zoonis u nu, dan kan je toch best zeggen Is toch ook een kind van der moeder En de groote Zus begreep Jet best. „Jet, het zou veel makkelijker zijn, als de men- schen allemaal wat meer waren als Heintje, geloof ia, wat meer hart hadden voor men- schen en dieren." 's Avonds om acht uur kwam Mini bij juffrouw de Graaf en da£r onder snikken en tranen vertelde ze wat er 's middags was gebeurd. Maar juffrouw de Graaf beknorde haar heelemaal nietze streek Mini's krul len uJt hnar betraand gezichtie en -zei alleen maar „'t Is niet altijd makkelijk om het goede te doen en flink te ziin, hè Mini 't Was een prachtige Mei-avond, en op een lichte plek van de maan, die door het open vonster in juffrouw de Graaf's slaap kamer scheen, knielde een kleine gedaante bij een mandje, waarin een hondje onrustig sliep. „Stil maar, Tim, droom maar niet angstig, je moet maar wat drinken voor de koorts, kleine trouwe Tim van thuis door jou ongeval wordt mijn leven nu zooveel boter ik weet het zeker, dat alles beter zal gaan op school, mijn best kereltje, brave Timmi En het ging ook heel goed, zoo goed zelfs dat de klasse van juffrouw de Graaf gauw de heerlijkste van 't school was, vonden de meisjes De juffrouw7 had zoo'n aardigen slag, meenden de ouders. En als de juffrouw zoo eens een prijsje hoorde, dan lachte ze en knikte haar hondje toe. „Dag Tim, dag braaf ventje, is je pootje nog altijd een beetje stijf Wat een brieven heb Ik deze week van jelui gekregen Prachtig hoor. Je weet dat ik het altijd erg prettig vind wat van jelui te hooren cn hoe moer brieven je me schrijft, des to lie ver het mij is. Deze week waren het er ongeveer 35. Je begrijpt dat het lezen van al die brieven en dan aan ieder een ant woord schrijven, veel tijd in beslag neemt. En nu merk ik tot mijn schrik, dat er bijna geen tijd meer ls overgebleven om jelui op deze plaats veel te schrijven. Dat is heel jammer, juist omdat ik jelui de vorige week beloofd had, dat je wat meer van me zoudt hooren. Maar daar is nu niets aan te doen. Ik vond het leuk om jelui brieven zonder uitzondering allemaal te beantwoorden, want anders zou er een gedeelte tot de vol gende week moeten blijven liggen. En dat is ook weer niet aardig. Ik moest dus van tweeën één kiezen. Wat hebben jelui deze week kunnen genieten van de sneeuw en bet ijs. Dat was me een pret hè 't Is te hopen, dat al die vreugde nu maar niet van korten duur is en dat het zoo enkele dagen blijft. Ik weet wel, de arme menschcn zien met angst en beven den winter tegemoet en het is voor hen ook vaak een zeer benarden tijd. Maar jelui zouden wel willen, dat het altijd winter was, geloof ik. Gelukkig, dat dit niet zoo'is, want dat zou jelui op den duur heusch wêl gaan vervelen. Zoo'n enkele week of iets langer van sneeuw en ijs is heel aardig, maar dan beginnen we weer gauw naar de lente te verlangen. En als het lente is, zien we Weer verlangend uit naar de heerlijke zomer, enzoovoort. Dat gaat altijd zoo. Maar nu moet ik ophouden met mijn praatje tegen jelui en komen hier eerst de RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels zijn I. Schaatsenrijden. II. Oor-vijg. Oorvijg. III. Otto. IV. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over metAnna maas vol Arnold oor atlas aderen hoed hit wip voet vel. Deze week is de prijs gewonnen door „Vinkje*, die hem a.s. Maandag aan ons bureau kan komen afhalen. NIEUWE RAADSELS. I. Mijn eerste is een rivier in Noord-Holland; mijn tweede moet tegen hoog water be schermen en mijn geheel is een stad in Noord-Holland. II. Maak eens een stad in Nederland van HEN HERT 'SBOOG SC III. Verborgen lichaamsdeelen. Was Loek niet erg verkouden geweest Wat een leuke, elegante poppetjes heeft zij geteekend. Heeft Jan van den Bosch andere boeken besteld Hij heeft Piet ongezouten de waarheid gezegd. IV. Met p ben ik een hoofddeksèl, met m een voorzetsel, met v niet. mager, met w mag men mij niet overtreden en met pr ben ik plezier. Wie raadt dit VERSTROOIDHEID. Heel laat het was 'n heel stuk over twaalven Begaf professor Doezel zich naar huis. Hfj kwam uit 'n bijeenkomst van ge leerden, En vol nog van 't gehoorde kwam hij thuis. Daar stond hij voor zijn deur, diep in gedachten En wou haar binnen gaan, maar wat was dat Professor kon z'n deur niet open krijgen, I)e sleutel paste niet in 't sleutelgat. Dat raadsel kon de man zich niet ver klaren Hij wist toch vast, dat daar z'n woning was. Vlak voor hem op de deur stond immers 't bordje, Waar men Professor Doctor Doezel las. En dus begon hij 't nog eens te probeeren. Doch wat hij deed, het hielp den man geen zier. Plots ziet hij een agent en vriend'lijk vraagt hij „Och, beste man, kom jij eens even hier „Ik kan die nare deur niet open krijgen D' agent treedt naderbij, en zegt dan „Maar Professor, dat is heusch niet te verwond'ren, Dat gaat gewoonlijk niet met een sigaar Professor staat verstomd, en zegt ver legen „Neem me niet kwalijk, k had het niot gezien. Maar agent, zou 'k dan in mijn ver strooidheid Den sleutel hebben opgerookt misschien?" (Ingez. door Bruinoog). CORRESPONDENTIE. Piggelmee. Dank je wel het zelfde. Men kan zich thuis ook best vol maken. Ben je er tegen aan gevallen. Dank je wel voor je bijdrage. Wildzang. Dank je wel, hoor. Ga je dan ook schaatsenrijden. Vond je het mooi Dat kan wel eens voorkomen. Jongenskop. Dank je nog wel. Ik begreep al niet waar Jc bleef. Ben je nu weer beter. Prins. Ja, dat komt wel eens meer voor. De meeste nichtjes en neefjes vonden ze niet zoo moeilijk. Denk er om, Je moet het zelf hebben gemaakt. Vinkje. Heb je veel plezier gehad. Was je bang dat ik je brief niet lezen kon L ij s t o r b e s. Dank je wel. Het zal wel koud geweest zijn aan het strand. John M. Dat is een aardig versje. Leuk hè, die Jonge diertjes. Ja, daarvoor moet je oppassen, want dan zijn ze erg jaloersch. Cleopatra. Stuur dat maar eens. Hoe vond jc dat, lekker hè, die sneeuw in je gezicht. Alleen moet je maar voorzich tig zijn. Weerwolf. Neen, ik heb je gemist. Heb je veel plezier gehad 't Is wel ver weg, maar dat heb je er natuurlijk wel voor over. Je grapje staat al in de krant, zoo je ziet. Postduifje. Misschien zijn ze nu weer veel gemakkelijker. Probeer maar eens. Robbie. - Ja, fijn hè. Nu kan je ge nieten. Meizoentje. Wil je in het vervolg ook je schuilnaam onder je brief zetten. Gelukkic dat je nu weer beter bent. Robbedoes. Wat scheelde er aan. Wees maar niet te vlug met die koude. Je kunt het zoo wéér te pakken hebben. Deze keer zijn ze weer makkelijker. Kwik. Maar nu is hij toch open, ten minste nu ik dit schrijf. Je kunt natuurlijk niet vooruit zemren wat er zal gebeuren. Ja. dat komt er van. Dat is met veel moois meer. Cl y via. Ken je hef. al een beetje, 't Is heelemaal zoo moeilijk niet, hoor Meidoorn. Dat is zoo, maar ie moet er wat voor over hebben Klaverblad. Dank je wel voor je inzending. Die komt me best van pas. Liliputter. Nou, en of hoor Het ijs was prachtig. Als het nu maar weer niet gauw voorbij is met de pret Roodborstje. Dat heb ik gezien, maar je ?ag mij niet. Wat was het daar druk, hè -Maar toch reuzen-gezellig Kampioen. Hoelang ben iij nu al kampioen Weet je dat nog. Das was toea met die raadselwedstrijd, is 't niet. Wat een drukte voor je Dat begrjjp ik. Dat was een fijne Zondag hè Cupido. Dank je wel voor je raad sels. Ze zijn heel goed hoor. Weet je er nog meer zoo Stuur die dan rnaar gerust. Zonnestraaltje. Ik dacht werke lijk een heele Kransche brief van je te krij gen, toen ik het adres las. Wat een leuke mop is dat. Die zal je wel gauw in de krant zien Boterbloem. Dat heb ik gemerkt. Hoe kwam dat zoo Ja, geduld moet je hebben. Want je weet het, geduld overwint alles M i e r. Ja, dat is ook een prachtig boek. In welke klas zit je nu op school Spin. Wie is dio nieuwe meester. Mis schien ken ik hem ook wel. Reg en drop je. Jn, daar kon je je hart nu aan ophalen. Dank je wel voor je versjes. Radio. Grrag, want die moet weer vol worden. Ja, maar het was toch wel te vin den Sneeuwwitje. Dank je wel hoor. Dat doe ik jou.natuurlijk ook van ganschor- harte. Heb je veel plezier gehad in de Sleu telstad IC r u 11 e b o 1. Je wenscli is vervuld, dat zie je. En heb je er nu flink van ge profiteerd Blondje. Wat een heerlijkheid. Hoe was het water. Zeker wel een beetje koud hè Bengel Ja, dat was een groote ver rassing Zoo moest het een tijdje blijven, vind je niet Bruinoog. Dank je wel voor je leuke verhaaltje, dat je al gauw misschien nu in de krant zult zien afgedrukt. Zoo je ziet, is het nog best in orde gekomen. Neptunus. Wel gefeleciteerd hoor Een mooi rapport is altijd een felecitatic waard Nu kun je dubbel genieten. OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 7