KINDERRUBRIEK
J „Zoo gek van de juffrouw om aldoor met
j dien hond op te trekken; als 't nog een
[aardige fox was, maar dit gekke, suffe
"dier", lachte Lena de Rees met een hooge,
onnatuurlijke stem en met een nuffige be-
I «veging schudde ze haar krullen naar
j lachferen.
Rubriek van Oom Karei
TIM.
1 „Ik vind haar heelemaal een idioot
i mensch", viel Mini in. „Ze woont in 't
zelfde pension als tante Dora en als ik bij
i tante thee drink, dan zit ze altijd met dien
witten, wollen bal; 't is net een speelhondje
van wol voor kleine kinderen, hè?"
I „Ja, precies", lachten en riepen ze door
elkaar op de speelplaats, 't Waren de meis
jes van de vijfde klasse en ze konden 't
maar niet vinden met de nieuwe juffrouw,
vooral Lena en Mini niet, en dat waren juist
de bazen van de klasse.
Lena, een jaar ouder dan haar klasge
nootjes, was een redderig kind, dat altijd
regecren wilde, en Mini, haar vriendin,
deed zooveel als ze kon Lena na; 't leek
haar heerlijk om altijd te zeggen wat er
gespeeld zou worden, wie moeder, wie kind
was en wanneer Lena verzuimde voor
ziekte, en dat gebeurde nog al eens, dan
baasde Mini er op los en Jet en Lous en Jo,
Clara, Tini, Non en Zus mopperden eerst
wel, speelden niet mee of half, maai* Mini
was grappig en ze gebruikte al die gekke,
wijze woorden van Lena: idioot, logisch,
praktisch, te pas en te onpas.
■Na Paschen was er een nieuwe juffrouw
in hun klasse gekomen. Ze was nog heel
jong, heel klein en fijn met groote, ernstige,
bruine oogen en die oogen hadden al heel
gauw gezien, hoe Lena de heele klasse be
dierf en daarom had ze. Lona eens flink
aangepakt, haar eens gezegd, niet zulke
malle woorden te gebruiken, die slot noch
zin hebben. De andere meisjes hadden een
beetje gelachen; die knappe Lena, die zich
zoo voelde, eigenlijk heel goed maai*
Lena kon 't niet vergeten en ze stookte
ieder oogenblik haai* klassegenootjes, Mini
in de eerste plaats, tegen de juffrouw op.
M 't Was een prachtige Mei-dag.
v Hoog In den blauwen hemel schitterde 't
haantje van den toren en speelde het klok-
kespel van het oude raadhuis met het
mooie geveltje.
't Was een heel oud stadje niet klei.-
smalle grachten, met prachtige huizen en
merkwaardige geveltjes.
Zelfs de sombere, door muren omgeven
speelplaats, was nu mooi. Een groote gou
denregen liet zijn rijke trossen ver over de
plaats hangen, uit de tuinen or om heen
keken witte en paarse seringenboomen als
reuzenbouquetten over den muur en een
vroolijk, lichtroode meidoorn strooide
kleine bloempjes op de vochtige steenen,
waar ze nu touwtje sprongen.
jciara, spring niet zoo idioot lang!"
klonk Lena's vinnigen stem.
■„Mioot lang", „dat woord moet je niet
zoo gebruiken", viel Jet, een blondje met
eerlijke,, blauwe oogen,. driftig in, „een
idioot kind of mensch isheel ongelukkig,
die is niet heelemaal wijs, en Clara is ge
lukkig heel wijs."
„Met idioten moet je meelijden hebben,
ja!" zei Non zachtjes.
H „Maétk je zoo dik niet Jet, dun. is de
mode", sarde Lena, „je hebt prachtig naar
do juffrouw geluisterd, knap, kleine baby,
goed onthouden hoor, fijn snoesje, schatje",
plaegde ze voort.
j Jet werd vuurrood en driftig als ze nu
^vas, durfde ze meer tegen' Lena dan an-
aers; „goed, best, noem me maar een snoes,
Bever een snoes dan zoo kattig te zijn als
jij. die de juffrouw altijd plaagt; ik vind
haar heel aardig, en Non en Lous en Zus
ook. dat weet ik zeker."
„Niet waar, Jet, ze vinden haar allemaal
►en spook en ik ben van plan haar t leven
;oo vreeselijk naar te maken, dat ze rhet de
[rooté vacantie lekkertjes ophoepelt."
„Da's gemeen, Lena!" riep Jet driftig met
jranen van boosheid.
„Kijk, Jetje huilt', plaagde Mini, maar
^lara en Lou trokken Jet mee in een ander
jedeelte van de plaats, juist onder den roo
ien meidoorn, die zijn bloesems uitstrooide
►ver de hoofdjes.
In de klasse zat juffrouw de Graaf. Ze
Joeg het laatste schrift van 't stapeltje met
ïen zuchtje dicht en keek van haar horloge
laar buiten. Nog vijf minuten en weer
zuchtte ze en haar gedachten gingen van 't
kleine nauwe stadje vol sombere, hooge mu
ren heel ver naar het stille, Drentsche
dorpje te midden van de eenzame hei en
de wijde, verre velden, waarachter de den-
nobosschen nu zacht ruischten cn het zoo
heerlijk rook naar hars, waar de zon zou
schijnen in een mooien, oudenvetschen pas-
torietuin vol seringen en kastanjes, waar
vader uit zijn studeerkamer naar zou kij
ken,, waar moeder nu met haar naaiwerk
zatOch, dat 't zoo ver was en dat ze
pas half Juli dat alles weer kón zien
Zou er één van haar klasse zóó naar de
vacantie verlangen als do juffrouw zelf
Niets had ze van thuis, behalve een paar
verbleekte fotografietjes, en Tim, haarklein
Maltheser hondje, Tijmmi, die met haar ge
wandeld had over die heerlijk verre hei
«amen hadden ze gesprongen over zand
kuilen, gelegen op 't mos onder de altijd
ruischende sparren, Timmi, de lieveling
van de kinderen uit de pastorie, maar van
„groote zus" het meest.
Juffrouw dc Graaf van de meisjesschool
was thuis op 't kleine dorpje, een heel
vroolijko, groote zus van de kleine broer
tjes en zusjes en toen ze als onderwijzeres
in het kleine oude stadje benoemd werd,
vonden ze 't thuis wel gewichtig, dat groote
zus Marie nu les op een vreemde school
ging- geven. Maar Johan en Toosjé en Lida
en Dikkie hadden erg gehulid. Zus moest
Tim maar mée hebben. Timmi was zoo
vroolijk en Tim wist alles van thuis, Tim
zou groote zus wel troosten.
En dat deed Tim ook, want al was groote
Zus heel knap en kon ze die heèle moei
lijke sommen goed uitleggen cn had ze al
die lastige jaartallen in haar hoofd, toch
had ze Tim, dat kleine, lieve hondje, heel
noodig. Wanneer ze zoo stil op haar kamer
zat, dan dacht ze aan thuis, aan de gezel
lige pastorie onder de linden en dan sprak
ze tegen Tim„Zeg jongen, vanmiddag
'gaan we wandelen, hoor je, 't is Zaterda
cn 't is hier met al die weilanden cn rechte
slootjes wel niet zoo mooi als thuis.bij ons,
maar 't is ook wel aardig wat, Timmi
Dan knipte 't hondje verstandig met zijn
oogjes, net alsof hij wilde zeggen „Wij we
ten 't wel saampjes
De bel luidde en -meteen klonk ju
belend boven de oude muren dat vroolijke,
blijde klokkespelding-doeug-dang. Geluk
kig 't was Zaterdag en 't was alsof de zon-
neplekjes, de geur van seringen en mei
doorn en die jubelende klókketonen maak
ten, dat de gedachten niet hij de jaartallen
waren nog anderhalf uur en dan vanmid
dagmet een schepnet naar de Zand-
sloot dacht Jet, kleine baarsjes vangen voor
het aquarium en paardebloemen voor de
konijntjes zoeken. Non verheugde zich om
een handwerk af te maken, buiten zitten,
dol, Jetje en Tini kwamen bij Zus op visite
en Lous zou haar poppenkleertjes was-
schen, Lena met leclijke fronsjes boven
haar neus, zat booze gezichten te trekken
tegen Jet.
Jet, al weer bekomen van haar drift,
dacht aan een zinnetje van Heintje, de oude
keukenmeid, die eens gezegd had „Jetje,
als je iemand wil plagen, dan moet je al
tijd maar denken t is toch ook een kind
van haar moederen dan laat je 't van
zelf." Ze zou 't. toch maar niet aan Lena
zeggen, die zou er om spottenarme
juffrouw de GraafJet.kon zich best
begrijpen, dat 't voor een moeder zielig was
als je kind geplaagd werd als de juffrouw
nu eens aan haar moeder schreef: Lena
cn een paar andere meisjes-doen alles wat
ze kunnen om me te plagen, maar dat zou
ze niet, juist flink zou ze doen, stellig
„Jet, wat gebeurde er in 1555
„O, ik dachtik," antwoordde Jet ver
ward.
„Toe. Jet, bedenk je eens goed, je hebt
de vier vorige vragen fout gehad en je weet
alle vijf foutdan moet je straks vijf
jaartallen leeren."
„Karei, Karei," werd er hier en daar zacht
gefluisterd.
„O ja, iets met Karei de Groote of zoo",
't kwam er zoo soezerig uit
„Kom, wie volgt, Lous."
„Afstand van Karei V."
„O ja," zuchtte Jet en keek naar bui
ten „jammer, schoolblijven". Maar heel
gek was 't. 't Schoolblijven viel erg mee cn
't durde niet eens een kwartiertje.
Zoo gauw kende ze haar jaartallen en
toen streek de juffrouw haar over 't warme
voorhoofd en vroeg of ze ook uitging en
Jet vertelde van de konijntjes en 't schep
net; ze zou met vader naar de Zandsloot
gaan.
De juffrouw knikte haar vriendelijk toe
en voude den vuilen boezelaar in haar tasch.
Ze was ineens weer thuis in de pastorie
en hielp Toosje en Lida met de boezelaars.
Lena en Mini waren de ecnigen die een
fiets hadden^ r
„Ga je vanmiddag meè fietsen, Mini?"
„Ja, ik moot eerst even naar tante Dora,
om een patroontje voor moeder te bren
gen; ga je dan mee en daarna fietsen we,
hè!"
„Best! Een idioot kind, die Jet vanmor
gen."
„Eenig, gewoon."
Om half twee, toen juffrouw de Graaf
naar haar naaister was om een japon te
passen, kwamen Lena en Mini langs haar
kamer. Mini trok de deur van tante Dora
met een rukje toe cn wees op een zonnig i
plekje in een andere kamer, waar Timmi
sliep: „Kijk eens, Lena!"
„De schat van onze engelachtige de
Graaf!"
„Mini, laten we hem meenemen op onzen
fietstocht, dan zoekt ze naar haar schat;
bar leuk!"
„Maar het dier.gaat niet met ons meó!"
„Dan pak ik hem en draag hem, allo,
toe."
Timmi verweerde zich eerst, maar toen
Mini handig zei: „braaf hondje, gaat met
de vrouwtjes uit," spitste hij de oortjes en
kefte blij.
s,Nu. gauw het deurtje uit, pas op, anders
ziet de meid ons:, kan je hem houden"?"
„Be3t, heb je een touw?"
„Mijn springtouw, nu hier langs, de Graaf
is de Voorstraat- opgegaan, ik zag haar
door ons spionnetje hij de naaister op de
stoep staan; vooruit nu."
„Bind hem nu aan 't touw, gek mormel,
cn dan aan je stuur."
„Och, 't dier," zei Mini, zielig, „hij is geen
koord gewoon."
„Allo nou toch," riep Lena driftig en trok
ruw aan 't touw.
Timmi piepte, liet zich sleuren.
,,'t Stomme dier," zei een man medelij
dend, „meisjes, dat is geen hondje om
achter een fiets te draven."
,.Hou je mond," antwoordde Lena bru
taal, „allo, vervelend beest... zie zoo je
moet wel," en in razende vaart trapten ze
langs stille achterstraatjes 't kleine stadje
uit naar de zonnige weilanden.
Timmi hijgde en liet zich meer sleepen
don dat hij liep.
„Wat doen we eigenlijk, Lena?" vroeg
Mini, „zullen we hem nu maar "weer vrij
laten, ik kan 't heusch niet langer aanzien."
„Ben je gek, ze moet flink in angst zit
ten, we nemen hem mee naar de Linden-
hoeve en terug, dan kan ze eens een be
nauwden Zaterdagmidddg hebben
„Neen, dat Vind ik naar, ik doe 't niet,
o, Een gedreun, getoeter, gejank... een
automobiel snoof de meisjes in woest vaart
voorbij uit een zijweg en 't touw schoot uit
Lena's hand.
„O. Lena," en Minij knielde bij een grijs
achtig witwollen hoopje krullen neer...
„hij is dood!"
„Dood?" schrikte Lena.
„Ja!"
„Neen, alleen zijn poot bloeit."
„Wat nu?" vroeg Mini verschrikt.
„Doorrijden, hij is niet dood, die dieren
zijn zoo taai.
De tranen rolden langs Mini's wangen;,
o. Lena, ik heb 't land aan me zelf; zijn
hartje klopt, ik draag hem wel naar huis."
„Ben je heelemaal niet wijs; wij rijden
door, straks staat 't dier op en loopt naar
huis, ja, die automobiel, dat kunnen wij
niet helpen, 't is hier zoo nauw, dio auto
had wol op mogen houden. Vanmiddag
als we hier weer langs komen cn hij ligt
er nog, dan dragen we hem naar huis."
„Als 't dan maar niet te laat is."
„Zanik nu niet cn wees niet zoo flauw,
je doet alles altijd half, 't is nu heusch
een goede straf voor 't mensch, allo, stap
op; 't is immers maar een grapje ge-
v eest."
En Mini staplo op, maar reed weer te
rug naar de stad.
„Ga je klikken?" vroeg Lena.
„Neen," antwoordde Mini stroef on reed
naar huis.
Haar plan was een mandje te halen cn
daarin 't hondje te verdragen.
Maar toen ze na een groot half uur
terug kwam, was er niets meer van 't ar
me diertje te zien.
Juffrouw de Graaf was eerst verbaasd,
toen verschrikt cn heel ongerust dat ze
haar trouwen Timmie niet vond.
Ze vroeg iedereen in 't pension naar
hem, maar niemand had iets van Timmi
gehoord of gezien. Op straat keek ze alle
kanten uit.
„Zook je je hondje, dat kleine witje?"
vroeg een man.
„Ja, weet je ook waar hij is
„Neen, dat niet, maar twee meisjes op
fietsen hebben hem mee genomen aan een
touw, 't is zonde en schande, die wilde rak
kers, om zoo'n stom dier voort te jakkeren."
't Werd schemerig voor juffrouw de
Graaf's oogen arme, kleine Timmi, wat zou
hij angstig gekeken hebben, waar zou hij
nu draven naast Lena en Mini, ze wist het
wel, die hadden fietsen. O, haar klein,
trouw hondje. Van niemand in dit vreem
de, oude, sombere stadie hield ze zooveel als
van haar vroolijk hondje en niemand wist,
-hoe ze in haar eenzaamheid praatte tegen
't slimme diertje. Wat moest ze doen „Hoe
kan ik hem vinden, man, waar fietsen ze nu
naar toe denk je
De man haalde zijn schouders op en sloeg
een straatje in, maar ineens keerde hij om
en riep „juffrouw, juffrouw, kom hier, kijk
eens, is hem dat niet
„Waar, waar vroeg de juffrouw.
„Daar op die kar
En ja, daar op een handkar tusschen
prachtig bloeiende geraniums zat Jet en op
Jet's schoot lag Timmieen man duwde de
kar en een heer liep er naast met een gla
zen fléscli en een schepnet.
„Hij leeft, juffrouw", riep Jet uit .de verte,
„AlleeP zijn pootje is gebroken", riep de
heer.
't Was een heel wonderlijke optocht, de
deftige vader van Jet met een flesch vol
salamanders en 't schepnet, en Jet een en
al stof en bloedvlekken, mei Timmi op haar
schoot, die blij kefte van plezier tóen hij de
stem van zijn meesteres hoorde.
„.Ta, juffrouw de Graaf, we zagen dit
hondje, dat Jet dadelijk als 't uwe herken
de, op den weg liggen, waarschijnlijk door
een_rijtuig^ .of auto aangereden 't linker
voorpootje is gebroken, maar de veearts die
juist bij een:koe van onzen tuinman was,
heeft hem verbonden cn zal morgen nog
eens naar hem komen kijken."
„O, hij lag zoo zielig eh al dat bloed aan
zijn poot."
„O, mijnheer, ik dank u vriendelijk, en
jou ook Jet", zei juffrouw do Graaf blij.
Jets vader droeg Timmi voorzichtig naar
boven de juffrouw wilde Jet niet zóó naar
huis laten gaan, toen Timirii in zijn mandje
rustig sliep, zette ze gauw een kopje thee
en maakte met een spons de vlekken uit
Jet's jurk, zo goed als 't ging.
„Wat hoerlijk, dat hij zoo rustig slaapt,
die lieve kleine hond och, hij lag daar zóó
ongelukkig."
„En je weet niet, Jet, wat een heerlijk
gezicht 't voor mij was, toen ik jou daar
met hem zag, temidden van die bloemen."
„Die zijn voor 't perkje in onzen tuin,
voor moeders verjaardag."
„Tk zal 't nooit vergeten", zei juffrouw
de. Graaf nog eens, en ze was weer heele
maal de groote Zus zooals ze Jet inschonk
en haar blij toeknikte.
„Je weet niet, Jet, hoe men gehecht raakt
aan zo.o'n dier, als men alleen op een vreem
de plaats komt."
Jet. knikte wijs„onze Heintje zegt, dat
als je wat ouder Bent, zoonis u nu, dan kan
je toch best zeggen Is toch ook een kind
van der moeder
En de groote Zus begreep Jet best. „Jet,
het zou veel makkelijker zijn, als de men-
schen allemaal wat meer waren als Heintje,
geloof ia, wat meer hart hadden voor men-
schen en dieren."
's Avonds om acht uur kwam Mini bij
juffrouw de Graaf en da£r onder snikken
en tranen vertelde ze wat er 's middags was
gebeurd. Maar juffrouw de Graaf beknorde
haar heelemaal nietze streek Mini's krul
len uJt hnar betraand gezichtie en -zei alleen
maar „'t Is niet altijd makkelijk om het
goede te doen en flink te ziin, hè Mini
't Was een prachtige Mei-avond, en op
een lichte plek van de maan, die door het
open vonster in juffrouw de Graaf's slaap
kamer scheen, knielde een kleine gedaante
bij een mandje, waarin een hondje onrustig
sliep.
„Stil maar, Tim, droom maar niet angstig,
je moet maar wat drinken voor de koorts,
kleine trouwe Tim van thuis door jou
ongeval wordt mijn leven nu zooveel boter
ik weet het zeker, dat alles beter zal gaan
op school, mijn best kereltje, brave Timmi
En het ging ook heel goed, zoo goed zelfs
dat de klasse van juffrouw de Graaf gauw
de heerlijkste van 't school was, vonden de
meisjes De juffrouw7 had zoo'n aardigen
slag, meenden de ouders.
En als de juffrouw zoo eens een prijsje
hoorde, dan lachte ze en knikte haar
hondje toe. „Dag Tim, dag braaf ventje, is
je pootje nog altijd een beetje stijf
Wat een brieven heb Ik deze week van
jelui gekregen
Prachtig hoor. Je weet dat ik het altijd
erg prettig vind wat van jelui te hooren cn
hoe moer brieven je me schrijft, des to lie
ver het mij is. Deze week waren het er
ongeveer 35. Je begrijpt dat het lezen van
al die brieven en dan aan ieder een ant
woord schrijven, veel tijd in beslag neemt.
En nu merk ik tot mijn schrik, dat er bijna
geen tijd meer ls overgebleven om jelui op
deze plaats veel te schrijven. Dat is heel
jammer, juist omdat ik jelui de vorige week
beloofd had, dat je wat meer van me zoudt
hooren. Maar daar is nu niets aan te doen.
Ik vond het leuk om jelui brieven zonder
uitzondering allemaal te beantwoorden,
want anders zou er een gedeelte tot de vol
gende week moeten blijven liggen. En dat
is ook weer niet aardig. Ik moest dus van
tweeën één kiezen. Wat hebben jelui deze
week kunnen genieten van de sneeuw en bet
ijs. Dat was me een pret hè 't Is te hopen,
dat al die vreugde nu maar niet van korten
duur is en dat het zoo enkele dagen blijft.
Ik weet wel, de arme menschcn zien met
angst en beven den winter tegemoet en het
is voor hen ook vaak een zeer benarden
tijd. Maar jelui zouden wel willen, dat het
altijd winter was, geloof ik. Gelukkig, dat
dit niet zoo'is, want dat zou jelui op den
duur heusch wêl gaan vervelen. Zoo'n
enkele week of iets langer van sneeuw en
ijs is heel aardig, maar dan beginnen we
weer gauw naar de lente te verlangen. En
als het lente is, zien we Weer verlangend uit
naar de heerlijke zomer, enzoovoort. Dat
gaat altijd zoo.
Maar nu moet ik ophouden met mijn
praatje tegen jelui en komen hier eerst de
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
zijn
I. Schaatsenrijden.
II. Oor-vijg. Oorvijg.
III. Otto.
IV. Waar het hart vol van is, loopt de
mond van over metAnna maas vol
Arnold oor atlas aderen hoed
hit wip voet vel.
Deze week is de prijs gewonnen door
„Vinkje*, die hem a.s. Maandag aan ons
bureau kan komen afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
I.
Mijn eerste is een rivier in Noord-Holland;
mijn tweede moet tegen hoog water be
schermen en mijn geheel is een stad in
Noord-Holland.
II.
Maak eens een stad in Nederland van
HEN HERT 'SBOOG SC
III.
Verborgen lichaamsdeelen.
Was Loek niet erg verkouden geweest
Wat een leuke, elegante poppetjes heeft
zij geteekend.
Heeft Jan van den Bosch andere boeken
besteld
Hij heeft Piet ongezouten de waarheid
gezegd.
IV.
Met p ben ik een hoofddeksèl, met m een
voorzetsel, met v niet. mager, met w mag
men mij niet overtreden en met pr ben ik
plezier. Wie raadt dit
VERSTROOIDHEID.
Heel laat het was 'n heel stuk over
twaalven
Begaf professor Doezel zich naar huis.
Hfj kwam uit 'n bijeenkomst van ge
leerden,
En vol nog van 't gehoorde kwam hij
thuis.
Daar stond hij voor zijn deur, diep in
gedachten
En wou haar binnen gaan, maar wat
was dat
Professor kon z'n deur niet open krijgen,
I)e sleutel paste niet in 't sleutelgat.
Dat raadsel kon de man zich niet ver
klaren
Hij wist toch vast, dat daar z'n woning
was.
Vlak voor hem op de deur stond immers
't bordje,
Waar men Professor Doctor Doezel las.
En dus begon hij 't nog eens te probeeren.
Doch wat hij deed, het hielp den man
geen zier.
Plots ziet hij een agent en vriend'lijk
vraagt hij
„Och, beste man, kom jij eens even hier
„Ik kan die nare deur niet open krijgen
D' agent treedt naderbij, en zegt dan
„Maar Professor, dat is heusch niet te
verwond'ren,
Dat gaat gewoonlijk niet met een sigaar
Professor staat verstomd, en zegt ver
legen
„Neem me niet kwalijk, k had het niot
gezien.
Maar agent, zou 'k dan in mijn ver
strooidheid
Den sleutel hebben opgerookt misschien?"
(Ingez. door Bruinoog).
CORRESPONDENTIE.
Piggelmee. Dank je wel het
zelfde. Men kan zich thuis ook best vol
maken. Ben je er tegen aan gevallen. Dank
je wel voor je bijdrage.
Wildzang. Dank je wel, hoor. Ga je
dan ook schaatsenrijden. Vond je het mooi
Dat kan wel eens voorkomen.
Jongenskop. Dank je nog wel. Ik
begreep al niet waar Jc bleef. Ben je nu
weer beter.
Prins. Ja, dat komt wel eens meer
voor. De meeste nichtjes en neefjes vonden
ze niet zoo moeilijk. Denk er om, Je moet
het zelf hebben gemaakt.
Vinkje. Heb je veel plezier gehad.
Was je bang dat ik je brief niet lezen kon
L ij s t o r b e s. Dank je wel. Het zal wel
koud geweest zijn aan het strand.
John M. Dat is een aardig versje.
Leuk hè, die Jonge diertjes. Ja, daarvoor
moet je oppassen, want dan zijn ze erg
jaloersch.
Cleopatra. Stuur dat maar eens.
Hoe vond jc dat, lekker hè, die sneeuw in
je gezicht. Alleen moet je maar voorzich
tig zijn.
Weerwolf. Neen, ik heb je gemist.
Heb je veel plezier gehad 't Is wel ver
weg, maar dat heb je er natuurlijk wel
voor over. Je grapje staat al in de krant,
zoo je ziet.
Postduifje. Misschien zijn ze nu
weer veel gemakkelijker. Probeer maar
eens.
Robbie. - Ja, fijn hè. Nu kan je ge
nieten.
Meizoentje. Wil je in het vervolg
ook je schuilnaam onder je brief zetten.
Gelukkic dat je nu weer beter bent.
Robbedoes. Wat scheelde er aan.
Wees maar niet te vlug met die koude. Je
kunt het zoo wéér te pakken hebben. Deze
keer zijn ze weer makkelijker.
Kwik. Maar nu is hij toch open, ten
minste nu ik dit schrijf. Je kunt natuurlijk
niet vooruit zemren wat er zal gebeuren.
Ja. dat komt er van. Dat is met veel moois
meer.
Cl y via. Ken je hef. al een beetje,
't Is heelemaal zoo moeilijk niet, hoor
Meidoorn. Dat is zoo, maar ie moet
er wat voor over hebben
Klaverblad. Dank je wel voor je
inzending. Die komt me best van pas.
Liliputter. Nou, en of hoor Het
ijs was prachtig. Als het nu maar weer
niet gauw voorbij is met de pret
Roodborstje. Dat heb ik gezien,
maar je ?ag mij niet. Wat was het daar
druk, hè -Maar toch reuzen-gezellig
Kampioen. Hoelang ben iij nu al
kampioen Weet je dat nog. Das was toea
met die raadselwedstrijd, is 't niet. Wat een
drukte voor je Dat begrjjp ik. Dat was een
fijne Zondag hè
Cupido. Dank je wel voor je raad
sels. Ze zijn heel goed hoor. Weet je er nog
meer zoo Stuur die dan rnaar gerust.
Zonnestraaltje. Ik dacht werke
lijk een heele Kransche brief van je te krij
gen, toen ik het adres las. Wat een leuke
mop is dat. Die zal je wel gauw in de krant
zien
Boterbloem. Dat heb ik gemerkt.
Hoe kwam dat zoo Ja, geduld moet je
hebben. Want je weet het, geduld overwint
alles
M i e r. Ja, dat is ook een prachtig boek.
In welke klas zit je nu op school
Spin. Wie is dio nieuwe meester. Mis
schien ken ik hem ook wel.
Reg en drop je. Jn, daar kon je je
hart nu aan ophalen. Dank je wel voor je
versjes.
Radio. Grrag, want die moet weer vol
worden. Ja, maar het was toch wel te vin
den
Sneeuwwitje. Dank je wel hoor.
Dat doe ik jou.natuurlijk ook van ganschor-
harte. Heb je veel plezier gehad in de Sleu
telstad
IC r u 11 e b o 1. Je wenscli is vervuld,
dat zie je. En heb je er nu flink van ge
profiteerd
Blondje. Wat een heerlijkheid. Hoe
was het water. Zeker wel een beetje koud
hè
Bengel Ja, dat was een groote ver
rassing Zoo moest het een tijdje blijven,
vind je niet
Bruinoog. Dank je wel voor je leuke
verhaaltje, dat je al gauw misschien nu
in de krant zult zien afgedrukt. Zoo
je ziet, is het nog best in orde gekomen.
Neptunus. Wel gefeleciteerd hoor
Een mooi rapport is altijd een felecitatic
waard Nu kun je dubbel genieten.
OOM KAREL.