KINDERRUBRIEK
Rmriek van Oom Karei
HELG A
■9
Deze week zal ik het eens niet over
sneeuw en ijs hebben, maar wil ik jelui
eens een verhaaltje vertellen van een ge
sprek, dat de dieren hadden over de maan.
Een oude uil, die bij iedereen bekend was
om zijn groote wijsheid, riep op zekeren
avond alle dieren bij elkaar. Hij stelde hun
slechts een \raag en dat was: „Waarom
schijnt de maan." Alle dieren gaven een
verschillend antwoord, die allen heel veel
van elkaar verschilden maar toch eigenlijk
op hetzelfde neerkwamen. De nachtegaal
zeiDe maan schijnt om mij te belichten,
als ik 's avonds mijn mooie lied zing".
De haas sprak: „De maan schijnt, opdat
er s ochtends genoeg dauw is om mij aan
het oog van de gevaarlijke jagers te ont
trekken." De hond antwoordde „De maan
schijnt om mij gemakkelijk de dieren te la
ten ontdekken, die om het huis van mijn
meester rondsluipen". De vos zei „De
maan wil rr.ii den weg naar het kippenhok
wijzen". De glimworm zeide met groote
verwaandheid: „De maan schijnt alleen om
mij in de schaduw te stellen, want zij is ja-
loersch op het licht, dat i k verspreid."
Toen alle dieren in dezen geest hadden
geantwoord, sprak de uil Jelui weten er al
lemaal niets van. Jelui denkt, dat de maan
alleen maar schijnt orn al jelui kleine ei
gen-belangetjes te behartigen. Neen, de
maan schijnt voor ons allen tezamen. Hier
uit bleek dus wel duidelijk, dat alle dieren
alleen maar aan zichzelf gedacht hadden.
Bij de menschen gebeurt dat ook maar al te
dikwijls Die denken ook vaak alleen maar
om zich zelf en bekommeren zich niets om
anderen. De uil had het dus wel bij het
rechte eind, toen hij de dieren wees op hun
verkeerd inzicht. Zoo dom was hij toch niet!
Voordat de raadsels nu volgen, wil ik je
lui er eerst nog eens aan herinneren, dal de
briefjes, die nog dezelfde week beantwoord
moeten worden, uiterlijk 's Woensdagsoch-
tends om 9 uur in mijn bezit moeten zijn.
Brieven die later komen kunnen heusch
niet meer in de krant van dien volgenden
Zaterdag beantwoord worden. Deze week
kreeg ik nog enkele briefjes op Woensdag
avond en Donderdagochtend. De beantwu;-
ding daarvan moet dus helaas blijven 1j0
|gen tot volgende week.
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels wa
ren
T. „Hoogmoed komt voor den val" met de
woorden Goor, dak, hol, mol, tong, vet,
voor, dom, e
II. Zuiderzes" met de woorden z, mug,
stier, aardbei, zuiderzee, veerman, mozes,
wet, e.
Ill ,,'s Heitogenbosch".
IV. „Oorvijgen".
Deze week is de prijs gewonnen dooi
„Klaverblad" die hem a.s Maandag aan ons
(bureau kan komen afhalen.
NIEUWE RAADSELS.
I.
Ik ben een dier op vier pooten, draait
(men mij om, dan ben ik een deel van een
jboom.
(Ingez. door Cupido.)
II.
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Op de kruisjeslijh komt de naam van het
icerste stuk speelgoed van een kind.
lste rij een medeklinker,
l 2e rij is een voertuig.
3e rij zitten in elk huis.
ie rij gebruikt men bij het timmeren.
5e rij het gevraagde woord.
Ce rij een venster afsluiting.
7e rij een vrucht.
8e rij zit in eiken jongenbroek.
9e rij is een medeklinker.
(Ingez. door Kwik.)
III.
Ik ben een stad in Nederland. Snijdt men
jrnii de staart af, dan ben ik een edel metaal.
(Ingez. door Radio.)
IV.
Mijn eerste slingert door het bosch,
Mijn tweede dat staat bij „de Os",
Mijn laatste is een meubelstuk.
Voor de vermoeiden een geluk
Mijn geheel soms gif, soms lekkernij.
Vindt men in bosch en niet in wei.
(Ingez. door Leesgraag.)
Moderne Baby.
Dame (tot kindje in den wagen)„Dag
mijn lief snobbc-ldohbeltie."
Baby (verontwaardigd) „Niets te snob-
beldobbeltje. Kunt u geen gewoon Hol
landsch praten
Van den regen in den drop.
lste gast: „Fijne familie hier! Zie eens
naar die servetten, vuil en allemaal ge
stopt en gesleten."
2de gast„Ja. en dan zijn ze nog niet
eens van den eigenaar hier. Ze moesten
er bij rnij 'n heel stel leenen.'
Hngez. door Boschfee).
DE SPECIALIST.
Een specialist, dat is een mensch,
Gevaarlijk als niet één
Mij ziet, dat kan gerust gezegd,
ln 't afzetten ge^n been.
Hij zet niet slechts je beenen af,
Met mes en zaag en boor,
Maar haalt je met gerust gemoed
Het vel over het oor.
Win je voor overtollig haar
Waartegen niets wat gaf
De raad in van een specialist,
Je komt er kaal vanaf.
Wanneer je 'n specialist bezoekt,
Dat kost een dikke duit,
Vont hoe de man je onderzoekt.
Mij kleedt je zeker uit.
(Ingezonden door Piggelmee).
VAN DE OPSTELLENWEDSTRIJD.
JOHN. MAIJNARD.
Het is zes uur in den morgen.
Boven het Eriemeer, één van de Cana-
deesche meren, breidt zich een heldere ster
renhemel uit. Daar komt een vogel aange
vlogen. Mij is zeker van zijn zitplaats op het
land opgeschrikt en vliegt nu naar zee. Ar
me vogel Het meer ligt voor hem. Geluk
kig hij keert om.
Daar komt wat zwarts aan. Het is een
schip. Op het schip gant het vroolijk toe.
Waarom zoo vroolijk? Wel zij ^ijn op weg
naar Buffalo. Zij moeten nog maar drie
kwartier varen. liet is een lange reis ge
weest. De mannen zijn blij omdat ze naar
hun vrouwen en kinderen gaan. De vrou
wen gaan zeker naar hun moeders. Ook kin
deren zijn er. Maar wie misschien wel het
meest blij is, is de stuurman, John May
nard. Niet omdal het zijn laatste reis is O,
neen, maar te Buffalo wacht zijn vrouw, een
vrouwtje van 65 jaar. Hij zelf is 67. Hij kan
nog heel goed zien.
Daar staan er al een paar uit te kijken, of
ze land zien. Ze zien land. Heel in de verte
aan den horizon. Maar daar moeten zij niet
heen. Zij moeten nog verder Noordwaarts.
Een damp stijgt uit het ruim op. Twee ma
trozen gaan kijken. Zij komen met ver
schrikte gezichten terug.
„Brand, brand," roepen zij. Haastig spot
den zij zich dan naar d<m kapitein.
„Brand?" zegt hij, „brand?" „Hoe kan
dat nou." Ook hij ruikt het.
..Zeg tegen alle mannen en matrozen, dat
zij alles wat brandbaar is, overboord
gooien."
Nu de rook dichter opstijgt, beginnen de-
vrouwen en kinderen te gillen. „Brand,"
roepen zij. De mannen denken aan hun
vrouwen. Ook de matrozen zijn verdrietig.
Verscheiden hebben tranen in de oogen.
Een oogenhlik later helpen allen mee om de
brandbare stof van boord te gooien. De
vrouwen en de kinderen gaan naar der»
stuurman. „Stuurman, hoever zijn we nog
van Buffalo
„Ken half uur.
„O," roepen ze, „zouden wij er nog ko
men
„Met Gods wil wel. Gaat allen naar het
voordek. Daar zijt gij veilig
„En gij dan. stuurman?"
„Tk blijf hier op mijn post. Gaat nu naar
,het voordek."
Daar gaan ze heen. Het is een zielig ge
zicht. Bijna iedereen schren
Daar hoort de stuurman spreken. Het is
de kapitein. Hij spreekt door zijn hoorn.
„Stuurman, zijn we nog ver van Buffalo?"
„Nog twintig minuten, Kapitein."
„Zou je het kunnen volhouden?"
„Met Gods wil wel, Kapitein
„Goed, ik moet weer naar mijn mannen
kijken. Als je niet meer kan moet je in
Godsnaam maar op het voordek komen.'
„Ja, Kapitein."
„De Kapitein gaat weer naar zijn mannen.
Enkele minuten later komt er weer iemand
vragen* „Hoever nog van Buffalo?"
„Nog vijftien minuten."
Hij gaat weer weg. Het hokje van den
stuurman begint verschrikkelijk te dampen.
Toch houdt hij vol. Hij ziet voortdurend uit.
Daar hoort hij den kapitein weer vragen:
„Hoever nog van Buffalo?"
„Nog 10 minuten, Kapitein!"
„O. dan haalt lr'j het niet O, stuur naar
het strand, misschien, halen we dat nog."
De boot gaat verder. Het hokje begint te
branden. De bodem begint te smeulen. Hij
zet zijn ecne knie op de stuurbank, dan
weer c!e andere. Hij kan het bijna niet uit
houden. Nog 2 minuten, en dan stootcn zij
op het (zand) strand. De stuurman valt ach
terover en wordt een prooi der vlammen.
Een luid .hoera" gaat op. De merschen
zijn alle gered, behalve den stuurman. Ar
me man, wiens vrouw thuis wacht, en vvnar-
op hij zich zoo verheugd had. De kapitein
vraagt: „Waar is John Maynard?" Hij
vraagt het weer: „John Mavnard?" Hij
hoort niets. Hij gaat naar het hokje toe. De
vlammen zijn uitgedoofd. Diar ziet hij al
leen nog maar wat lapjes. De tranen sprin
gen den kapitein in de oogen.
„Wat verschrikkelijk!" zegt hij. Daai
vindt hij een briefje dat is neergelegd zóó,
dat de vlammen het niet konden grijpen.
De brief luidde als volgt
„Lieve beste vrouw".
Ik heb mijn plicht gedaan. Het moest. Ik
kon toch niet al die arme mannen, vrou
wen en kinderen aan hun lot overlaten.
Wees niet erg bedroefd. Eens zie ik je weer.
Meer kan ik niet schrijven.
Dag lieve beste vrouw."
De kapitein gaf het aan het oude vrouw-
tje De Zondag daarop was er een plechtig
heid in het stadie Buffalo Het stoffelijk
overschot van Tohn Maynard werd ter aar
de besteld. Het oude vrouwtje huilde. Ook
menschen die de reis meegemaakt hadden.
Toen de plechtigheid afgeloopen was. ging
ieder naar huis. Ook het oude vrouwtie.
Menigeen bezocht later nog eens het graf en
niemand vergat den ouden, trouwen stuur
man John Maynard.
(Ingez. door Neutunus.)
(Slot.)
't Was op een regenachtigen morgen dat
Maja 's morgens voor Ilelga's bed stond
om haar te roepen, in plaats van moeder.
„Waar is moeder vroeg Ilelga ver
baasd. ,Ziek, erge pijn overal, ik ga om
den dokter.bromde Maja met een vree-
selijk verongelijkt gezicht. Dat was t zelf
de gezicht van Maja, als toen haar broer
uit Kopenhagen gestorven was.
Helga kleedde zich vliegensgauw aan en
ging al schreiende naar moeders kamer.
„O, kindje, dat tref je nu niet, was t
maar Zondag, dankon je 15ij me blijven,
he zei móeder zacht.
„Maar ik ga niet naar school, natuurlijk
niet," riep Ilelga snikkend uit.
„O, ja, verzuimen mag niet, zeker niet,
wat zegt u, dokter?" en moeder keerde
zich naar dokter Oloisen. die juist binnen
kwam
Dat waren drie vreeselijke dagen. Ilelga
huilde tot ze haast niet meer uit haar
oogen kon kijken, die brandden en staken,
en zo rende meer dan je liep. Op een
mooien zomerschen Woensdag zat er een
vreemde bij t bed.
„Ik ben de pleegzuster, ik ben uit Kopen
liegen gekomen om je moeder op te pas
sen, Ilelga', zei ze met een zachte, zeurige
stem.
„Hoe gaat 't met moeder vroeg Helga
en keek met een betraand gezichtje naai
de pleegzuster
t Zelfde, kindlief."
„Mag ik thuis blijven, dokter?' vroeg
Helga en keek angstig naar 't bed. waar
moeder zoo zachtjes 'ag te kreunen en te
praten in haar koorts.
„Neen, beste meid, al is móeder heel ziek.
toch heefr ze liever dat je naar school gaat
en probeer nu eens wat opgeweklér te kij
ken zieken merken en zien veel meer dan
men we» cenkt
Ze waren nu op school heel lief voor Hel
ga„Nu heb je echt, wezenlijk ver
driet. Ilelga, zeide Gudrun en de zusjes
Holm brachten haar thuis, holden met haar
mee cm te hooren hoe 't met moeder ging.
Zoo gingen de dagen treurjg en erg lang
zaam voorbij t Was een Zondagavond en
Helga kon 't zich niet begrijpen, dat 't
heusch haar eigen kleine vroolijke moeder
tje was. die daar in de slaapkamer zoo ziek
lag, die nu maar niets wist wat er met
Helga gebeurde, die de ondergaande zon
niet zag Groote langzame tranen rolden
langs Helga's wangen, ze dacht aan een ge-
sprk. dat ze gehoord had tusschcn Maja en
de verpleegster.
,,'t Zou een onherstelbaar verlies zijn
voor Ilelga," klonk de zeurige stem, en Ma
ja, driftig „Lieve mensch, spreek er niet
van, 't kind had geen leven meer, als die
haar moeder missen moest, en zoo'n moe
der nog wel.. die kan do wereld niet al
leen door, hoor. altijd bezwaren en narighe
den, zoo n tobster, zoo verleden en bang,
t zou een zegen zijn als 't kind maar een
snippert:e op haar moeder leek
Dus ze leek niets op moeder... en „een
onherstelbnar verlies."
Zé klemde de kleine handjes om elkaar
en zag in een tranennevel de schepen dan
sen op de Sond in 't goudkleurig avond
licht.
Hoe vreemd was de kamer, zoo akelig
netjes, geen fleurige strengetjes wol en
zijdeals moederer weer zat, dan was
't alles weer kleur en leven. als moe
der... ja... als... de klok tikte hard
venijnig, een kerkklok sloeg aclft slagen...
o, als moeder er maar weer kwam te zit
ten.
Helga kon 't niet meer uithouden in huis,
ze liep naar buiten waar de jasmijnen en
rozen bij 't prieel bloeidenMaja stond
met treurige oogen naar de zee te kijken.
„Wat doe je, Helga vroeg zo
„Och. ik pluk wat bloemen voor moeder."
„Daar zal moeder wel plezier in hebben,
zoo iets zou ze zelf ook doen als een ander
ziek was.
„Dat zou moeder ook gedaan hebben"
ineens klopte Helga's hartje heel gauw, dus
in één klein ding leek ze dan toch op haar
moeder.
Voorzichtig ging ze de ziekenkamer bin
nen; moeder lag met open oogen.
„Hoe gaat 't, moes?" vroeg ze zoo opge
wekt als ze maar kon.
„Wel wat beter dunkt me; o, wat heer
lijke bloemen en zoo prettig, dat je eens
lacht, ik zie je zoo graag vroolijk. dan lijkt
't me veel minder naar om ziek te zijn."
En weer klopte Ilelga's hartje, heel gauw,
heel hoog, haast tegen haar keel op; vroo-
om alles huilenja, op moeder lijken,
Vlug, alsof ze heelemaal niet tobde en be
zwaard was over moeders ziekte, zette ze
de bloemen in een prachtvaas van Kopen-
haagsch porselein.
,,'t Moot nu eens alles in de puntjes zijn,"
Lachte ze verlegen.
„Je doet alsof 't fee9t is, Helga".
„Als u beier wordt, is 't heelemaal feest,
dan doen we weer alles samen en u zult
eens zien, hoe ik dan heelemaal niet.zeur."
„Ik zal me haasten'lachte moeder toch
nog erg zwakjes.
In haar bed lag Helga heel lang wakker,
door 't open raam zag. ze de maan, die de
golven van de Sond verlichtte, 't. Leek alles
zoo wonderlijk, zoo sprookjesachtig, wat
rook t heerlijk naar rozen en jasmijnen en
lindebloesems: en aJs moeder nu heusch
heelemaal beter werd, dan zou alles weer
net worden als vroeger... maar, neen, toch
anders, zij zelf wist nu hoe klein haar
vroegere verdiaetelijkheidjcs waren, ze zou
nu stellig flink worden en niet zoo gauw
alles huilen... ja, op moeder lijken.
Nu kwamen er dagen, die Helga nooit zou
vergeten, zoo heerlijk waren ze. lederen
dag zat moeder iets langer in bed op en
iederen dag kwam Helga fleurig uit school
en dan lachte moeder zoo blij.
't Scheen wel of er nooit langer en mooier"
zomerdagen geweest waren. Op school ging
t ook veel beter.
„Helga wordt eindelijk verstandig", zei
Maja lachend en toen kwam er een Zater
dag dat de verpleegster weg ging en moe
der weer op 't oude plekje zat te midden
van haar strengetjes wol en zijde.
De tranen sprongen in Ilelga's oogen,
maar dat was van dankbaarheid.
Kort daarop kreeg Helga vacantie cn
toen hielp ze moeder den heclen dag: ze
waschte 't onbijt om, hielp Maja met de
kamers, dopte erwten en schraapte wortels
en maakte keurige boterhammetjes.
Op een frisschcn Augustusmorgen zei
j moeder lachend: „Nu ben ik weer heele-
maal de oude, maar ik zie er toch tegen op
om naar Kopenhagen te gaan, wil jij
J de handwerken voor mij naar Haraldine
Kahler brengen?"
„Ik, ik alle'en dat durf ik nooit," wil
de Ilelga zeggen, maar toen ze zag hoe
moeders gezocht betrok, zei ze gauw, „o, ja,
best, ja, ik zal wel gaan, nu maar dadelijk
zeker."
j „Veel zin heb je er niet in," lachte moe
der, „maar ik ben heel blij en erg trotsch
J op mijn verstandig meisje."
En zoo ging Helga met een groote doos
naar llellerup en van daar met de tram
naar Kopenhagen.
't Was een heel ding voor haar, toen zo
op de Raadhuisplaats uitstapte en door do
drukke winkelstraten naar de stille Breed-
s tra at liep, waar de handwerkwinkel van
juffrouw Kahler was.
Juffrouw Kahler was een drukke, lache
rige dame, cn Helga was altijd vreeselijk
verlegen voor haar, en de grappen vond ze
niets prettig.
Gelukkig was er niemand anders in den
winkel, want Helga kon 't nooit hebben, dat
andere menschen dadelijk zagen wat er uit
de doos kwam en dan soms aanmerkingen
I op moedertjes mooie werk hhdi'n.
I „Zoo, Ilelga, kom je daar alleen aan; wat
een heldin ben jij geworden en hoe is moe
der nu? Wel, wel, zoo ziek geweest? Wat
kijk je me aan, ik zal je heusch niet opeten.
Je tongetje toch niet vcrloreiï, een drukke
redcneersier zul je nooit worden, neen, neen
dat zit niet in je Wel, wat heeft moeder
weer voor prachtigs gemaakt?"
Ilelga deed de verschillende handwerken
uit 't papier cn dacht bij zich zelf: „Hoe zou
ik nu eigenlijk kunnen praten, juffrouw
Kahler spreekt zelf aldoor."
Alles werd erg precips bekeken, en Helga
wilde .telkens zeggen: „Hoe vindt u 't toch?
Is 't niet prachtig." manr ze keek maar stil
letjes hoe alles gekeerd cn gedraaid cn te
gen 't licht gehouden werd.
„Helga, kind, je moeder heeft zich zelf
overtroffen; ik hoop voor je, dat jij ook zoo
leert werken," cn juffrouw Kiihlers groote
hand leunde zwaar op Ilelga's linkerschou
der.
„Juffrouw, ik wilde dat ik in alles op moe
der kon lijken."
„Lieve tijd, wat een waar woord zeg je
daar, 't verstandigste dat ik ooit van Je ge
hoord heb. Maar ik heb weinig van je-ge
hoord, Helga."
„Ja, juffrouw, dat zal wel."
„Dat is zoo, en kom nu mee naar binnen,
dan krijg je een pannekoek met bessenvla
van me cn straks geef ik je 't geld voor
moeder-mee hoor; 't is ecu heele som."
Ilelga vond 't ineens niet meer zoo naar
bij juffrouw Kahler; of dat nu was om de
bessengelei, om dien stevigen druk op haar
schouder of omdat ze zelf drufde praten, dat
wist zij niet, misschien wel om alle drie te
gelijk.
Meer dansend dan springend met een
flink gevuld beursje liep Helga een half uur
later door Kopenhagen.
Wat voelde ze zich opgelucht.
Nu nog een verrassing koopen voor moe
der van haar eigen weekgeld? Wat zou 't
zijn? Op eens zag ze voor een boekwinkel
onder de prentbriefkaarten twee bekende
gezichten. Ja, die moest moeder hebben, 't
portret van Thorwaldsen en van Andersen.
Thorwaldscn, die 't mooie Christusbeeld had
gemaakt, dat naast vaders portret stond, en
Andersen, hun heerlijke sprookjesman. En
nu weer terug trammen.
O, wat heerlijk, dat ze dat nu allemaal
voor moeder gedaan hadop moeder lij
ken, nl3 dan kon, een heel klein beetje mis
schien (och wel als zo erg haar best deed.
't Was warm in de tram cn Helga was blij
toen ze in Klampcnborg den frisschcn wind
van de Sond voelde, maar nog veel blijer
was ze, toen ze moeder zag aankomen.
„Ik heb je maar eens tegemoet geloopen,
Ilelga."
„O, moedertje, ik heb 't zoo goed gehad cn
hier is 't geld en straks thuis krijgt u een
verrassing van mij."
's Avonds, voor 't open raam, zaten ze sa
men naast elkaar, moeder en Helga; tegen
een vaas met anjers stond'cn twee prent
briefkaarten, dan zag moeder ze aldoor, on
toen zei moeder in eens: „Ilelga, ik ben toch
zoo dankbaar cn blij dat ik ziek geweest
ben."
„Blij, moeder! O, ja, omdat u beter is,
maar t was toch veel prettiger geweest, als
u al dien tijd gezond was geweest cn niet
in bed hoefde te blijven met zoo'n pijn.'
„Ik ben er toch blij om," lachte moeder
grappig koppig. „Weet je heusch niet waar
om?
„Neen, moeder," zei Helga verbaasd.
„Wel omdat jij daardoor voor 't eerst echt
wezenlijk verdriet hebt gehad cn nu die
kleine hezwaarljes niet.meer zult tellen,,om
dat jij.daardoor flinker cn gelukkiger zult
worden."
En dat was alles wat moeder van Ilelga's
verandering zei en da^t vond Helga heel
pleizierig, want 't was natuurlijk geen pret
tig gesprek.
N werd Helga niet in eens van een kleine
tobster een fljnk, vroolijk meisje.
O, neen. zoo gauw ging 't niet: de blade
ren van 't oude Klampcnborger bosch vie
len af, de hoornen werden kaal, ze kregen
knoppen, kleine, teere blaadjes, ze gaven
groote, koele schaduwplekken op den grond
en er vielen weer bruine, verschrompelde
blaren; er waren stormachtige herfstdagen
mooie blijde sneeuwdngen, heerlijk Kerst
feest, April-voorjaarsdagen met een teeren
hemel boven de Sond. stralende zomermor
gens met. eer? zon die zoo vroolijk scheen
over de blauwe golven; alles volgde elkaar
zoo "op als 't eeuwen achtereen was gegaan
en Helga zag het met-open blijde oogen. t
Was wel een beetje vallen cn opstaan, maar
't werd al beter cn beter.ze kreeg nu ook
wezenlijke vriendinnen in Gudrun en de
zusjes Holm en Dagmar vond dat.Ilelga „op
den duur wel meeviel." Maar 't mooiste van
alles was, dat dominee Petersen eens op een
Zondagavond in Juli tegen moeder zei'
„Maar, mevrouw Jörgensen, wat lijkt die
Helga op u, niet zoo zeer in 't gezicht, maar
in haar doen cn laten."
Dien avond kon Ilelga niet in slaap ko
men. Ze dacht eerst dat 't kwam van de
muziek, die ze hoorde in "t Badhotel, of van
de heerlijke lindebloesems die ze rook, maar
eigenlijk was Ct toch om het zinnetje van
dominee Petersen.
WAAR IK DE ZOMER VACANTIE
DOORGEBRACHT HEB.
Cindelijk is de groote vacantie weer be
gonnen. Moe had mij beloofd, dat ik in De
venter mocht gaan logcecen. De dagen had
den wel lang geduurd; maar toch was do
dag van vértrek gekomen. De koffers had
den wij den vorigen dag al ingepakt. Een
hartelijk afscheid volgde. Toen gingen wij
naar het station. Het duurde nog lang eer
de trein kwam. Toen zagen wij in de verte
den trein al aankomen. Nog even gewacht,
de trein stond stil, en wij stapten in. Nog
ccn paar minuten en de trein ging weg. Wij
kwamen langs bosschcn en weide. En ein
delijk kwamen wij over de IJselbrug. Dat
maakte een vreeselijk lawaai. Toen reden
wij het station binnen, wij stapten uit. Tan
te stond ons al op tc wachten, een hartelijk
welkom en toen gipgen. wij op huis aan. Ik
vertelde alles onderweg aan Tante wat ik
gezien had. Pa en Moe zouden den volgen
den dag ook'komcn, manr op de fiets. Eiken
dag ging ik s morgens naar het visschen
aan de IJsel kijken, of ik ging fietsen.
's Middags ging ik met Tante naar het
park, daar waren allemaal mooie vogels. En
één keer had een pauw zijn veren uit, en als
er een duif of een v gel voor hem liep. pik
te hij ze telkens, ivn wij ..union ook brood
mee voor do eenden. Maar ik heb mij er
ook geen dng verveeld. Ik mocht er de heele
vacantie blijven. Maar toen kwam gauw de
dag dat ik weei' naar huis moest. Een vrien
delijk vnnrwdl cn Tante bracht ons in den
trein. Wij wuifden nog lang met onze zak
doeken, toen de trein om den hoek ver
dween. En toen ging hot weer op Amers
foort nan.
(Ingez. door Krullebol oud 11 jaar)
CORRESPONDENTIE.
V i oil e r t j e. Dat heb ik geen oogenblik
gedacht. Er zijn er genoeg, die al blij zijn
als er gereden kan worden
Cosmea. We treffen hot zeker van
dezen winter tenminste wie het hebben kan.
Gelukkig dnt je dan weer naar school mag
gaan. Dat zal wel. Dank je er wel voor,
hoor. Ik zal eens kijken.
Bengel. Dat was zeker erg mooi hè.
Vnrdt'je het leuk. Stil laten lachen.
Boterbloem.— Je schrijft do volgende
keei zeker meer of heb je nooit wat te ver
tellen.
Blondje. Ze komen er alle maal ln.
liet was. heel aardig. Wat een pret.
E d e 1 w e i s z. Ja, daar kunnen jelui
nu van genieten. Maar als je met zoo iets
mee wilt doen, moet je het wel erg goed
kunnen.
W i p n e u s. 7-"Ik dacht ook al, dat komt
niet hier vandaan, Je zult zeker wel ver
langen, dat ze weer eens in Holland komen,
hé. Dat moet je maar afwachten.
Krullebol. Zul je het niet meer ver
geten. Je vindt het zeker wel heerlijk werk.
Tij). Dat is ook erg fijn. Dal. merk ik.
Dat is ook wel aardig. Dan geniet je ook.
Maandroosje. Je bent hartelijk
welkom, je hnd al veel eerder mee moeten
doen. Ja, dat komt wel eens voor, zoo'n
drukfout.
Cl y via. Ik feliciteei Je wel, want dat
is het toch wel waard vindt je niet. Dat ls
goed hoor.
Klaverblad. Ze waren toch niet zoo
moeilijk. Dank je wel, hoor. Je schrijft een
volgende keer zeker meer.
Vinkje. Dat is jammer. Ze ls toch
niet erg ziek? Ken je het al een beetje.
Prins. Ik wcnsch, je wel beterschap
toe, hoor, dan schrijf je mij zeker dfr vol-
gend£ week wel, hoe het met je gaat?
Lijsterhes. Het is altijd wel prettig,
als men veel krijgt. Schrijf je de volgende
week meer.
Cupido. Dan vindt je het zeker erg
gezellig werk, dat je er zoo dadelijk aan be
gint. Dnnk je wel hoor. Dan is het heele
maal leuk werk. 't Gaat nogal.
Kampioen. I-Ieerlijk voor jelui hé.
Neen ik doe er niet aan mee. Wat zul je er
dan keurig uitzien in zooiets eigenge
maakts.
Lilliputter. Nog wel gefeliciteerd,
hóór. Dat je maar een groote meid mag
worden. Ik vind het niets erg. Dan hebben
ze je al een erge mooie naam gegeven. Heb
je een prettigen dag gehad.
Iv wik. Dank je wel. ik ben er erg blij
mede. Veel succes. Het is reusachtig.
M e 1 k b e k j e. Ze zijn de eene keer wel
eens makkelijker dan de andere. Dank jé
wel hoor.
Kikvorsc h. Zag dat wel, jelui kunt
ei nu van genieten. Een drukfout komt wel
eens meer voor.
Postduif je. Vast wel gefeliciteerd
en een heel prettigen dag toegewenscht.
Graag.
Ce a-s ar. Je bent natuurlijk hartelijk
welkom. Je zult het, denk ik, wel hoe lan
ger hoe prettiger gnan vinden.
Bruinoog. Dan viel het dus toch
nog mee. Jelui zullen er nog best plezier
van hfbben. Ik begrijp heusch niet wat je
bedoelt.
Regendropje. Heb ik het misschien
te laat gekregen of had je er niets bij ge^
schreven.
Radio. Een vergissing is menschelijk
en zoo erg is het nu niet. Dank je wel, hoor
Dat was zeker wel erg mooi. Ja, hoor.
Leesgraag. Dat is nog eens een
brief, maar je hebt er ook de lijd voor ge
nomen. Vindt je niet. Neen, ik doe er niet
aan. Dat zal wel leuk geweest zijn. Dan heb
je altijd meer kans. Dat was een aardige
middag. Dus ie bent een Padvinster gewor
den. Fijn zeker, hè. Ik ben-er ook geweest,
het was met recht goochelen. Dank je wel en
dat zal ik dnn wel zicu.
Er zijn weer ecnige briefjes te laat geko
men. die niet meer beantwoord konden
worden i|
OOM KAREU