KINDERRUBRIEK Rmriek van Oom Karei HELG A ■9 Deze week zal ik het eens niet over sneeuw en ijs hebben, maar wil ik jelui eens een verhaaltje vertellen van een ge sprek, dat de dieren hadden over de maan. Een oude uil, die bij iedereen bekend was om zijn groote wijsheid, riep op zekeren avond alle dieren bij elkaar. Hij stelde hun slechts een \raag en dat was: „Waarom schijnt de maan." Alle dieren gaven een verschillend antwoord, die allen heel veel van elkaar verschilden maar toch eigenlijk op hetzelfde neerkwamen. De nachtegaal zeiDe maan schijnt om mij te belichten, als ik 's avonds mijn mooie lied zing". De haas sprak: „De maan schijnt, opdat er s ochtends genoeg dauw is om mij aan het oog van de gevaarlijke jagers te ont trekken." De hond antwoordde „De maan schijnt om mij gemakkelijk de dieren te la ten ontdekken, die om het huis van mijn meester rondsluipen". De vos zei „De maan wil rr.ii den weg naar het kippenhok wijzen". De glimworm zeide met groote verwaandheid: „De maan schijnt alleen om mij in de schaduw te stellen, want zij is ja- loersch op het licht, dat i k verspreid." Toen alle dieren in dezen geest hadden geantwoord, sprak de uil Jelui weten er al lemaal niets van. Jelui denkt, dat de maan alleen maar schijnt orn al jelui kleine ei gen-belangetjes te behartigen. Neen, de maan schijnt voor ons allen tezamen. Hier uit bleek dus wel duidelijk, dat alle dieren alleen maar aan zichzelf gedacht hadden. Bij de menschen gebeurt dat ook maar al te dikwijls Die denken ook vaak alleen maar om zich zelf en bekommeren zich niets om anderen. De uil had het dus wel bij het rechte eind, toen hij de dieren wees op hun verkeerd inzicht. Zoo dom was hij toch niet! Voordat de raadsels nu volgen, wil ik je lui er eerst nog eens aan herinneren, dal de briefjes, die nog dezelfde week beantwoord moeten worden, uiterlijk 's Woensdagsoch- tends om 9 uur in mijn bezit moeten zijn. Brieven die later komen kunnen heusch niet meer in de krant van dien volgenden Zaterdag beantwoord worden. Deze week kreeg ik nog enkele briefjes op Woensdag avond en Donderdagochtend. De beantwu;- ding daarvan moet dus helaas blijven 1j0 |gen tot volgende week. RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels wa ren T. „Hoogmoed komt voor den val" met de woorden Goor, dak, hol, mol, tong, vet, voor, dom, e II. Zuiderzes" met de woorden z, mug, stier, aardbei, zuiderzee, veerman, mozes, wet, e. Ill ,,'s Heitogenbosch". IV. „Oorvijgen". Deze week is de prijs gewonnen dooi „Klaverblad" die hem a.s Maandag aan ons (bureau kan komen afhalen. NIEUWE RAADSELS. I. Ik ben een dier op vier pooten, draait (men mij om, dan ben ik een deel van een jboom. (Ingez. door Cupido.) II. X X X X X X X X X Op de kruisjeslijh komt de naam van het icerste stuk speelgoed van een kind. lste rij een medeklinker, l 2e rij is een voertuig. 3e rij zitten in elk huis. ie rij gebruikt men bij het timmeren. 5e rij het gevraagde woord. Ce rij een venster afsluiting. 7e rij een vrucht. 8e rij zit in eiken jongenbroek. 9e rij is een medeklinker. (Ingez. door Kwik.) III. Ik ben een stad in Nederland. Snijdt men jrnii de staart af, dan ben ik een edel metaal. (Ingez. door Radio.) IV. Mijn eerste slingert door het bosch, Mijn tweede dat staat bij „de Os", Mijn laatste is een meubelstuk. Voor de vermoeiden een geluk Mijn geheel soms gif, soms lekkernij. Vindt men in bosch en niet in wei. (Ingez. door Leesgraag.) Moderne Baby. Dame (tot kindje in den wagen)„Dag mijn lief snobbc-ldohbeltie." Baby (verontwaardigd) „Niets te snob- beldobbeltje. Kunt u geen gewoon Hol landsch praten Van den regen in den drop. lste gast: „Fijne familie hier! Zie eens naar die servetten, vuil en allemaal ge stopt en gesleten." 2de gast„Ja. en dan zijn ze nog niet eens van den eigenaar hier. Ze moesten er bij rnij 'n heel stel leenen.' Hngez. door Boschfee). DE SPECIALIST. Een specialist, dat is een mensch, Gevaarlijk als niet één Mij ziet, dat kan gerust gezegd, ln 't afzetten ge^n been. Hij zet niet slechts je beenen af, Met mes en zaag en boor, Maar haalt je met gerust gemoed Het vel over het oor. Win je voor overtollig haar Waartegen niets wat gaf De raad in van een specialist, Je komt er kaal vanaf. Wanneer je 'n specialist bezoekt, Dat kost een dikke duit, Vont hoe de man je onderzoekt. Mij kleedt je zeker uit. (Ingezonden door Piggelmee). VAN DE OPSTELLENWEDSTRIJD. JOHN. MAIJNARD. Het is zes uur in den morgen. Boven het Eriemeer, één van de Cana- deesche meren, breidt zich een heldere ster renhemel uit. Daar komt een vogel aange vlogen. Mij is zeker van zijn zitplaats op het land opgeschrikt en vliegt nu naar zee. Ar me vogel Het meer ligt voor hem. Geluk kig hij keert om. Daar komt wat zwarts aan. Het is een schip. Op het schip gant het vroolijk toe. Waarom zoo vroolijk? Wel zij ^ijn op weg naar Buffalo. Zij moeten nog maar drie kwartier varen. liet is een lange reis ge weest. De mannen zijn blij omdat ze naar hun vrouwen en kinderen gaan. De vrou wen gaan zeker naar hun moeders. Ook kin deren zijn er. Maar wie misschien wel het meest blij is, is de stuurman, John May nard. Niet omdal het zijn laatste reis is O, neen, maar te Buffalo wacht zijn vrouw, een vrouwtje van 65 jaar. Hij zelf is 67. Hij kan nog heel goed zien. Daar staan er al een paar uit te kijken, of ze land zien. Ze zien land. Heel in de verte aan den horizon. Maar daar moeten zij niet heen. Zij moeten nog verder Noordwaarts. Een damp stijgt uit het ruim op. Twee ma trozen gaan kijken. Zij komen met ver schrikte gezichten terug. „Brand, brand," roepen zij. Haastig spot den zij zich dan naar d<m kapitein. „Brand?" zegt hij, „brand?" „Hoe kan dat nou." Ook hij ruikt het. ..Zeg tegen alle mannen en matrozen, dat zij alles wat brandbaar is, overboord gooien." Nu de rook dichter opstijgt, beginnen de- vrouwen en kinderen te gillen. „Brand," roepen zij. De mannen denken aan hun vrouwen. Ook de matrozen zijn verdrietig. Verscheiden hebben tranen in de oogen. Een oogenhlik later helpen allen mee om de brandbare stof van boord te gooien. De vrouwen en de kinderen gaan naar der» stuurman. „Stuurman, hoever zijn we nog van Buffalo „Ken half uur. „O," roepen ze, „zouden wij er nog ko men „Met Gods wil wel. Gaat allen naar het voordek. Daar zijt gij veilig „En gij dan. stuurman?" „Tk blijf hier op mijn post. Gaat nu naar ,het voordek." Daar gaan ze heen. Het is een zielig ge zicht. Bijna iedereen schren Daar hoort de stuurman spreken. Het is de kapitein. Hij spreekt door zijn hoorn. „Stuurman, zijn we nog ver van Buffalo?" „Nog twintig minuten, Kapitein." „Zou je het kunnen volhouden?" „Met Gods wil wel, Kapitein „Goed, ik moet weer naar mijn mannen kijken. Als je niet meer kan moet je in Godsnaam maar op het voordek komen.' „Ja, Kapitein." „De Kapitein gaat weer naar zijn mannen. Enkele minuten later komt er weer iemand vragen* „Hoever nog van Buffalo?" „Nog vijftien minuten." Hij gaat weer weg. Het hokje van den stuurman begint verschrikkelijk te dampen. Toch houdt hij vol. Hij ziet voortdurend uit. Daar hoort hij den kapitein weer vragen: „Hoever nog van Buffalo?" „Nog 10 minuten, Kapitein!" „O. dan haalt lr'j het niet O, stuur naar het strand, misschien, halen we dat nog." De boot gaat verder. Het hokje begint te branden. De bodem begint te smeulen. Hij zet zijn ecne knie op de stuurbank, dan weer c!e andere. Hij kan het bijna niet uit houden. Nog 2 minuten, en dan stootcn zij op het (zand) strand. De stuurman valt ach terover en wordt een prooi der vlammen. Een luid .hoera" gaat op. De merschen zijn alle gered, behalve den stuurman. Ar me man, wiens vrouw thuis wacht, en vvnar- op hij zich zoo verheugd had. De kapitein vraagt: „Waar is John Maynard?" Hij vraagt het weer: „John Mavnard?" Hij hoort niets. Hij gaat naar het hokje toe. De vlammen zijn uitgedoofd. Diar ziet hij al leen nog maar wat lapjes. De tranen sprin gen den kapitein in de oogen. „Wat verschrikkelijk!" zegt hij. Daai vindt hij een briefje dat is neergelegd zóó, dat de vlammen het niet konden grijpen. De brief luidde als volgt „Lieve beste vrouw". Ik heb mijn plicht gedaan. Het moest. Ik kon toch niet al die arme mannen, vrou wen en kinderen aan hun lot overlaten. Wees niet erg bedroefd. Eens zie ik je weer. Meer kan ik niet schrijven. Dag lieve beste vrouw." De kapitein gaf het aan het oude vrouw- tje De Zondag daarop was er een plechtig heid in het stadie Buffalo Het stoffelijk overschot van Tohn Maynard werd ter aar de besteld. Het oude vrouwtje huilde. Ook menschen die de reis meegemaakt hadden. Toen de plechtigheid afgeloopen was. ging ieder naar huis. Ook het oude vrouwtie. Menigeen bezocht later nog eens het graf en niemand vergat den ouden, trouwen stuur man John Maynard. (Ingez. door Neutunus.) (Slot.) 't Was op een regenachtigen morgen dat Maja 's morgens voor Ilelga's bed stond om haar te roepen, in plaats van moeder. „Waar is moeder vroeg Ilelga ver baasd. ,Ziek, erge pijn overal, ik ga om den dokter.bromde Maja met een vree- selijk verongelijkt gezicht. Dat was t zelf de gezicht van Maja, als toen haar broer uit Kopenhagen gestorven was. Helga kleedde zich vliegensgauw aan en ging al schreiende naar moeders kamer. „O, kindje, dat tref je nu niet, was t maar Zondag, dankon je 15ij me blijven, he zei móeder zacht. „Maar ik ga niet naar school, natuurlijk niet," riep Ilelga snikkend uit. „O, ja, verzuimen mag niet, zeker niet, wat zegt u, dokter?" en moeder keerde zich naar dokter Oloisen. die juist binnen kwam Dat waren drie vreeselijke dagen. Ilelga huilde tot ze haast niet meer uit haar oogen kon kijken, die brandden en staken, en zo rende meer dan je liep. Op een mooien zomerschen Woensdag zat er een vreemde bij t bed. „Ik ben de pleegzuster, ik ben uit Kopen liegen gekomen om je moeder op te pas sen, Ilelga', zei ze met een zachte, zeurige stem. „Hoe gaat 't met moeder vroeg Helga en keek met een betraand gezichtje naai de pleegzuster t Zelfde, kindlief." „Mag ik thuis blijven, dokter?' vroeg Helga en keek angstig naar 't bed. waar moeder zoo zachtjes 'ag te kreunen en te praten in haar koorts. „Neen, beste meid, al is móeder heel ziek. toch heefr ze liever dat je naar school gaat en probeer nu eens wat opgeweklér te kij ken zieken merken en zien veel meer dan men we» cenkt Ze waren nu op school heel lief voor Hel ga„Nu heb je echt, wezenlijk ver driet. Ilelga, zeide Gudrun en de zusjes Holm brachten haar thuis, holden met haar mee cm te hooren hoe 't met moeder ging. Zoo gingen de dagen treurjg en erg lang zaam voorbij t Was een Zondagavond en Helga kon 't zich niet begrijpen, dat 't heusch haar eigen kleine vroolijke moeder tje was. die daar in de slaapkamer zoo ziek lag, die nu maar niets wist wat er met Helga gebeurde, die de ondergaande zon niet zag Groote langzame tranen rolden langs Helga's wangen, ze dacht aan een ge- sprk. dat ze gehoord had tusschcn Maja en de verpleegster. ,,'t Zou een onherstelbaar verlies zijn voor Ilelga," klonk de zeurige stem, en Ma ja, driftig „Lieve mensch, spreek er niet van, 't kind had geen leven meer, als die haar moeder missen moest, en zoo'n moe der nog wel.. die kan do wereld niet al leen door, hoor. altijd bezwaren en narighe den, zoo n tobster, zoo verleden en bang, t zou een zegen zijn als 't kind maar een snippert:e op haar moeder leek Dus ze leek niets op moeder... en „een onherstelbnar verlies." Zé klemde de kleine handjes om elkaar en zag in een tranennevel de schepen dan sen op de Sond in 't goudkleurig avond licht. Hoe vreemd was de kamer, zoo akelig netjes, geen fleurige strengetjes wol en zijdeals moederer weer zat, dan was 't alles weer kleur en leven. als moe der... ja... als... de klok tikte hard venijnig, een kerkklok sloeg aclft slagen... o, als moeder er maar weer kwam te zit ten. Helga kon 't niet meer uithouden in huis, ze liep naar buiten waar de jasmijnen en rozen bij 't prieel bloeidenMaja stond met treurige oogen naar de zee te kijken. „Wat doe je, Helga vroeg zo „Och. ik pluk wat bloemen voor moeder." „Daar zal moeder wel plezier in hebben, zoo iets zou ze zelf ook doen als een ander ziek was. „Dat zou moeder ook gedaan hebben" ineens klopte Helga's hartje heel gauw, dus in één klein ding leek ze dan toch op haar moeder. Voorzichtig ging ze de ziekenkamer bin nen; moeder lag met open oogen. „Hoe gaat 't, moes?" vroeg ze zoo opge wekt als ze maar kon. „Wel wat beter dunkt me; o, wat heer lijke bloemen en zoo prettig, dat je eens lacht, ik zie je zoo graag vroolijk. dan lijkt 't me veel minder naar om ziek te zijn." En weer klopte Ilelga's hartje, heel gauw, heel hoog, haast tegen haar keel op; vroo- om alles huilenja, op moeder lijken, Vlug, alsof ze heelemaal niet tobde en be zwaard was over moeders ziekte, zette ze de bloemen in een prachtvaas van Kopen- haagsch porselein. ,,'t Moot nu eens alles in de puntjes zijn," Lachte ze verlegen. „Je doet alsof 't fee9t is, Helga". „Als u beier wordt, is 't heelemaal feest, dan doen we weer alles samen en u zult eens zien, hoe ik dan heelemaal niet.zeur." „Ik zal me haasten'lachte moeder toch nog erg zwakjes. In haar bed lag Helga heel lang wakker, door 't open raam zag. ze de maan, die de golven van de Sond verlichtte, 't. Leek alles zoo wonderlijk, zoo sprookjesachtig, wat rook t heerlijk naar rozen en jasmijnen en lindebloesems: en aJs moeder nu heusch heelemaal beter werd, dan zou alles weer net worden als vroeger... maar, neen, toch anders, zij zelf wist nu hoe klein haar vroegere verdiaetelijkheidjcs waren, ze zou nu stellig flink worden en niet zoo gauw alles huilen... ja, op moeder lijken. Nu kwamen er dagen, die Helga nooit zou vergeten, zoo heerlijk waren ze. lederen dag zat moeder iets langer in bed op en iederen dag kwam Helga fleurig uit school en dan lachte moeder zoo blij. 't Scheen wel of er nooit langer en mooier" zomerdagen geweest waren. Op school ging t ook veel beter. „Helga wordt eindelijk verstandig", zei Maja lachend en toen kwam er een Zater dag dat de verpleegster weg ging en moe der weer op 't oude plekje zat te midden van haar strengetjes wol en zijde. De tranen sprongen in Ilelga's oogen, maar dat was van dankbaarheid. Kort daarop kreeg Helga vacantie cn toen hielp ze moeder den heclen dag: ze waschte 't onbijt om, hielp Maja met de kamers, dopte erwten en schraapte wortels en maakte keurige boterhammetjes. Op een frisschcn Augustusmorgen zei j moeder lachend: „Nu ben ik weer heele- maal de oude, maar ik zie er toch tegen op om naar Kopenhagen te gaan, wil jij J de handwerken voor mij naar Haraldine Kahler brengen?" „Ik, ik alle'en dat durf ik nooit," wil de Ilelga zeggen, maar toen ze zag hoe moeders gezocht betrok, zei ze gauw, „o, ja, best, ja, ik zal wel gaan, nu maar dadelijk zeker." j „Veel zin heb je er niet in," lachte moe der, „maar ik ben heel blij en erg trotsch J op mijn verstandig meisje." En zoo ging Helga met een groote doos naar llellerup en van daar met de tram naar Kopenhagen. 't Was een heel ding voor haar, toen zo op de Raadhuisplaats uitstapte en door do drukke winkelstraten naar de stille Breed- s tra at liep, waar de handwerkwinkel van juffrouw Kahler was. Juffrouw Kahler was een drukke, lache rige dame, cn Helga was altijd vreeselijk verlegen voor haar, en de grappen vond ze niets prettig. Gelukkig was er niemand anders in den winkel, want Helga kon 't nooit hebben, dat andere menschen dadelijk zagen wat er uit de doos kwam en dan soms aanmerkingen I op moedertjes mooie werk hhdi'n. I „Zoo, Ilelga, kom je daar alleen aan; wat een heldin ben jij geworden en hoe is moe der nu? Wel, wel, zoo ziek geweest? Wat kijk je me aan, ik zal je heusch niet opeten. Je tongetje toch niet vcrloreiï, een drukke redcneersier zul je nooit worden, neen, neen dat zit niet in je Wel, wat heeft moeder weer voor prachtigs gemaakt?" Ilelga deed de verschillende handwerken uit 't papier cn dacht bij zich zelf: „Hoe zou ik nu eigenlijk kunnen praten, juffrouw Kahler spreekt zelf aldoor." Alles werd erg precips bekeken, en Helga wilde .telkens zeggen: „Hoe vindt u 't toch? Is 't niet prachtig." manr ze keek maar stil letjes hoe alles gekeerd cn gedraaid cn te gen 't licht gehouden werd. „Helga, kind, je moeder heeft zich zelf overtroffen; ik hoop voor je, dat jij ook zoo leert werken," cn juffrouw Kiihlers groote hand leunde zwaar op Ilelga's linkerschou der. „Juffrouw, ik wilde dat ik in alles op moe der kon lijken." „Lieve tijd, wat een waar woord zeg je daar, 't verstandigste dat ik ooit van Je ge hoord heb. Maar ik heb weinig van je-ge hoord, Helga." „Ja, juffrouw, dat zal wel." „Dat is zoo, en kom nu mee naar binnen, dan krijg je een pannekoek met bessenvla van me cn straks geef ik je 't geld voor moeder-mee hoor; 't is ecu heele som." Ilelga vond 't ineens niet meer zoo naar bij juffrouw Kahler; of dat nu was om de bessengelei, om dien stevigen druk op haar schouder of omdat ze zelf drufde praten, dat wist zij niet, misschien wel om alle drie te gelijk. Meer dansend dan springend met een flink gevuld beursje liep Helga een half uur later door Kopenhagen. Wat voelde ze zich opgelucht. Nu nog een verrassing koopen voor moe der van haar eigen weekgeld? Wat zou 't zijn? Op eens zag ze voor een boekwinkel onder de prentbriefkaarten twee bekende gezichten. Ja, die moest moeder hebben, 't portret van Thorwaldsen en van Andersen. Thorwaldscn, die 't mooie Christusbeeld had gemaakt, dat naast vaders portret stond, en Andersen, hun heerlijke sprookjesman. En nu weer terug trammen. O, wat heerlijk, dat ze dat nu allemaal voor moeder gedaan hadop moeder lij ken, nl3 dan kon, een heel klein beetje mis schien (och wel als zo erg haar best deed. 't Was warm in de tram cn Helga was blij toen ze in Klampcnborg den frisschcn wind van de Sond voelde, maar nog veel blijer was ze, toen ze moeder zag aankomen. „Ik heb je maar eens tegemoet geloopen, Ilelga." „O, moedertje, ik heb 't zoo goed gehad cn hier is 't geld en straks thuis krijgt u een verrassing van mij." 's Avonds, voor 't open raam, zaten ze sa men naast elkaar, moeder en Helga; tegen een vaas met anjers stond'cn twee prent briefkaarten, dan zag moeder ze aldoor, on toen zei moeder in eens: „Ilelga, ik ben toch zoo dankbaar cn blij dat ik ziek geweest ben." „Blij, moeder! O, ja, omdat u beter is, maar t was toch veel prettiger geweest, als u al dien tijd gezond was geweest cn niet in bed hoefde te blijven met zoo'n pijn.' „Ik ben er toch blij om," lachte moeder grappig koppig. „Weet je heusch niet waar om? „Neen, moeder," zei Helga verbaasd. „Wel omdat jij daardoor voor 't eerst echt wezenlijk verdriet hebt gehad cn nu die kleine hezwaarljes niet.meer zult tellen,,om dat jij.daardoor flinker cn gelukkiger zult worden." En dat was alles wat moeder van Ilelga's verandering zei en da^t vond Helga heel pleizierig, want 't was natuurlijk geen pret tig gesprek. N werd Helga niet in eens van een kleine tobster een fljnk, vroolijk meisje. O, neen. zoo gauw ging 't niet: de blade ren van 't oude Klampcnborger bosch vie len af, de hoornen werden kaal, ze kregen knoppen, kleine, teere blaadjes, ze gaven groote, koele schaduwplekken op den grond en er vielen weer bruine, verschrompelde blaren; er waren stormachtige herfstdagen mooie blijde sneeuwdngen, heerlijk Kerst feest, April-voorjaarsdagen met een teeren hemel boven de Sond. stralende zomermor gens met. eer? zon die zoo vroolijk scheen over de blauwe golven; alles volgde elkaar zoo "op als 't eeuwen achtereen was gegaan en Helga zag het met-open blijde oogen. t Was wel een beetje vallen cn opstaan, maar 't werd al beter cn beter.ze kreeg nu ook wezenlijke vriendinnen in Gudrun en de zusjes Holm en Dagmar vond dat.Ilelga „op den duur wel meeviel." Maar 't mooiste van alles was, dat dominee Petersen eens op een Zondagavond in Juli tegen moeder zei' „Maar, mevrouw Jörgensen, wat lijkt die Helga op u, niet zoo zeer in 't gezicht, maar in haar doen cn laten." Dien avond kon Ilelga niet in slaap ko men. Ze dacht eerst dat 't kwam van de muziek, die ze hoorde in "t Badhotel, of van de heerlijke lindebloesems die ze rook, maar eigenlijk was Ct toch om het zinnetje van dominee Petersen. WAAR IK DE ZOMER VACANTIE DOORGEBRACHT HEB. Cindelijk is de groote vacantie weer be gonnen. Moe had mij beloofd, dat ik in De venter mocht gaan logcecen. De dagen had den wel lang geduurd; maar toch was do dag van vértrek gekomen. De koffers had den wij den vorigen dag al ingepakt. Een hartelijk afscheid volgde. Toen gingen wij naar het station. Het duurde nog lang eer de trein kwam. Toen zagen wij in de verte den trein al aankomen. Nog even gewacht, de trein stond stil, en wij stapten in. Nog ccn paar minuten en de trein ging weg. Wij kwamen langs bosschcn en weide. En ein delijk kwamen wij over de IJselbrug. Dat maakte een vreeselijk lawaai. Toen reden wij het station binnen, wij stapten uit. Tan te stond ons al op tc wachten, een hartelijk welkom en toen gipgen. wij op huis aan. Ik vertelde alles onderweg aan Tante wat ik gezien had. Pa en Moe zouden den volgen den dag ook'komcn, manr op de fiets. Eiken dag ging ik s morgens naar het visschen aan de IJsel kijken, of ik ging fietsen. 's Middags ging ik met Tante naar het park, daar waren allemaal mooie vogels. En één keer had een pauw zijn veren uit, en als er een duif of een v gel voor hem liep. pik te hij ze telkens, ivn wij ..union ook brood mee voor do eenden. Maar ik heb mij er ook geen dng verveeld. Ik mocht er de heele vacantie blijven. Maar toen kwam gauw de dag dat ik weei' naar huis moest. Een vrien delijk vnnrwdl cn Tante bracht ons in den trein. Wij wuifden nog lang met onze zak doeken, toen de trein om den hoek ver dween. En toen ging hot weer op Amers foort nan. (Ingez. door Krullebol oud 11 jaar) CORRESPONDENTIE. V i oil e r t j e. Dat heb ik geen oogenblik gedacht. Er zijn er genoeg, die al blij zijn als er gereden kan worden Cosmea. We treffen hot zeker van dezen winter tenminste wie het hebben kan. Gelukkig dnt je dan weer naar school mag gaan. Dat zal wel. Dank je er wel voor, hoor. Ik zal eens kijken. Bengel. Dat was zeker erg mooi hè. Vnrdt'je het leuk. Stil laten lachen. Boterbloem.— Je schrijft do volgende keei zeker meer of heb je nooit wat te ver tellen. Blondje. Ze komen er alle maal ln. liet was. heel aardig. Wat een pret. E d e 1 w e i s z. Ja, daar kunnen jelui nu van genieten. Maar als je met zoo iets mee wilt doen, moet je het wel erg goed kunnen. W i p n e u s. 7-"Ik dacht ook al, dat komt niet hier vandaan, Je zult zeker wel ver langen, dat ze weer eens in Holland komen, hé. Dat moet je maar afwachten. Krullebol. Zul je het niet meer ver geten. Je vindt het zeker wel heerlijk werk. Tij). Dat is ook erg fijn. Dal. merk ik. Dat is ook wel aardig. Dan geniet je ook. Maandroosje. Je bent hartelijk welkom, je hnd al veel eerder mee moeten doen. Ja, dat komt wel eens voor, zoo'n drukfout. Cl y via. Ik feliciteei Je wel, want dat is het toch wel waard vindt je niet. Dat ls goed hoor. Klaverblad. Ze waren toch niet zoo moeilijk. Dank je wel, hoor. Je schrijft een volgende keer zeker meer. Vinkje. Dat is jammer. Ze ls toch niet erg ziek? Ken je het al een beetje. Prins. Ik wcnsch, je wel beterschap toe, hoor, dan schrijf je mij zeker dfr vol- gend£ week wel, hoe het met je gaat? Lijsterhes. Het is altijd wel prettig, als men veel krijgt. Schrijf je de volgende week meer. Cupido. Dan vindt je het zeker erg gezellig werk, dat je er zoo dadelijk aan be gint. Dnnk je wel hoor. Dan is het heele maal leuk werk. 't Gaat nogal. Kampioen. I-Ieerlijk voor jelui hé. Neen ik doe er niet aan mee. Wat zul je er dan keurig uitzien in zooiets eigenge maakts. Lilliputter. Nog wel gefeliciteerd, hóór. Dat je maar een groote meid mag worden. Ik vind het niets erg. Dan hebben ze je al een erge mooie naam gegeven. Heb je een prettigen dag gehad. Iv wik. Dank je wel. ik ben er erg blij mede. Veel succes. Het is reusachtig. M e 1 k b e k j e. Ze zijn de eene keer wel eens makkelijker dan de andere. Dank jé wel hoor. Kikvorsc h. Zag dat wel, jelui kunt ei nu van genieten. Een drukfout komt wel eens meer voor. Postduif je. Vast wel gefeliciteerd en een heel prettigen dag toegewenscht. Graag. Ce a-s ar. Je bent natuurlijk hartelijk welkom. Je zult het, denk ik, wel hoe lan ger hoe prettiger gnan vinden. Bruinoog. Dan viel het dus toch nog mee. Jelui zullen er nog best plezier van hfbben. Ik begrijp heusch niet wat je bedoelt. Regendropje. Heb ik het misschien te laat gekregen of had je er niets bij ge^ schreven. Radio. Een vergissing is menschelijk en zoo erg is het nu niet. Dank je wel, hoor Dat was zeker wel erg mooi. Ja, hoor. Leesgraag. Dat is nog eens een brief, maar je hebt er ook de lijd voor ge nomen. Vindt je niet. Neen, ik doe er niet aan. Dat zal wel leuk geweest zijn. Dan heb je altijd meer kans. Dat was een aardige middag. Dus ie bent een Padvinster gewor den. Fijn zeker, hè. Ik ben-er ook geweest, het was met recht goochelen. Dank je wel en dat zal ik dnn wel zicu. Er zijn weer ecnige briefjes te laat geko men. die niet meer beantwoord konden worden i| OOM KAREU

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 7