KINDERRUBRIEK en ^rrassi nóvoor Maatje. Rinriek van Oom Karei WHïi eerste ls een kleedlngstuk Miln tweede is een voorzetsel. Toch een Held. kud --s* .)i I u Deze week kreeg ik van een kennis een iDt/itatie om eens te komen kijken bij een uitvoering van een gymnastiek-vereeniging. Het was de gymnastiekvereniging „Excelsior", die in de groote zaal van Ami- cltia een uitvoering gaf. Nu, ik heb er volop van genoten. En als ik me niet ver gis. waren daar heel wat neefjes en nicht jes van orize krant. Zoowel onder het pu bliek als onder degenen, die op het;podium meewerkten. Wat waren dat een mooie oefeningen. Ik bedoel die rythmische met al die verschillende uitbeeldingen en bewe gingen. Dat was lang niet gemakkelijk, omdat allemaal preCies in de maat van de muziek te doen. Maar het ging toch prach tig hoor. Weet je wat ik wel een van de aardigste nummers vond Die wevers- dans. En wat klonk dat zingen daarbij aardig. Trouwens alles wat te zien werd gegeven, was mooi. Ook het werk van de groote dames en heeren was magnifiek. Jelui, die met de kleineren hebben meege daan. moeten maar goed Je best doen. Dan kunnen jelui later ook in de grootere af- deelingen uitblinken. Een tijdje geleden schreef ik jelui, dat ik Jelui mischien nog eens enkele aardige goochelkunstjes zou vertellen. Nu. hier laat ik er eentje volgen. Het is een kunatie met een dansend ei. Voor dit kunstje maak je een kleine opening in de schaal van het ei en laat dit geheel leegloonen. Nu steek Je een pennetje dwars door de schaal heen. Aan dit pennetje is een dunne draad vast gemaakt, waaraan aan het einde een krom gebogen sneld ls bevestigd. Deze speld steek Je aan je kleeren. Dan leg ie het ei in een omgekeerden hoed en vraagt aan een der toeschouwers een stokje. Dit stokje wordt op den hoed gelegd en men laat het ei daar langs on en neer of heen en weer gaan. Je kunt de aardigheid dan nog verhoogen, wanneer er. tegeliikerliid een of ander mu ziekinstrument bespeeld wordt en de goo chelaar of goochetearster daarbij eenige be weging maakt. Het lijkt dan net, alsof het ei op de mat dan^t. NafuurlHk kan de inhoud van het ei heel goed in de keuken gebruikt worden. Later zal ik weer eens een ander kunstje vertellen. Nu volgen eerst de raadsels. RAADSELS. Do oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels waren T: kat tak. IT. Rammelaar met de woorden r - kar ramen krammen rammelaar rolluik braam zak r. ITT. Gouda Goud IV. pad de stoel, paddestoel. Deze week ls de prijs gewonnen door J\V i l d z a n g", diehem a «f. Maandag aan ons bureau kan komen afhalen. Toen was het bijna tijd en moest een meisje uit mijn klas iet3 komen maken. Hij maakte eerst het begin voor haar, toen ging hij op den grond zitten en begon het wiel rond te draaien. Zij begon en hij zei tot haar, dat zij maar steeds moest vormen. Op het laatst begon het heel dun te worden en te wiegelen op het wiel, zoodat wij vreeselijk moesten lachen. Zij durfde op het laatst niets meer te doen, waarna de pottenbak ker haar ten slotte maar hielp en toen mocht zij weer gaan zitten. Hierna was het tijd. Later werden twee vaasjes verloot, maar ik had niets, wat ik erg jammer vond. (Ingez. door Bruinoog, oud 11 jaar). PRULLETJE. Prulletje zit met n heel boos gezicht, en knijpt uit woede, haai mondje stijf dicht, Trappelt met voetjes, dat ls wel héél stout Want? Prul wil vandaag eens geen havermout. 't Bordje staat voor haar, 'n lepel er in, „Prul wil een vork!" dat was 't begin Moeder zegt: Prullie dat zal heusch niet gaan. Prul gaat van boosheid In 't stoeltje staan ..Prul wil meer suiker! was toen haar lied. Moeder zegt: „Nee Prul dat doen we nu niet, Jij zult het eten, zooals het hier staat, En eet nu maar vlug, want het is al zoo laat „Prul eet het toch niet, Prul is zóó naar, ,t Havermoutpnpje is niet eens heel gaar. „Toe Prul", zegt Moeder, „schaam je toch wat, Een arm kindje, die wou dat ze 't had." „Eet nu maar vlug dan ga je mee uit; k Begrijp heusch niet, wat dat dreinen beduid Prullie bedenkt zich begint! *t smaakte goed. t Havermoutpapje was gaar en heel zoet. (Ingez. door Leesgraag.) NIEUWE RAADSELS. T Mltn derde is een bijvoegelijk naamwoord Miin laatste is iets dat het land tegen de pee beschermt. (Ingez. door Piggelmee). II 'Als een 1—3i zorgt voor lekker eten als 2—3aG een mooie kleur is als je een 87—1 wel eens van een hond krijgt als 6—7—2—1 een jongensnaam is •n 453—8 een groente, welk gevaarlijk dier is dan 123i— 678. (Ingez. door Roodborstje). D5 POTTENBAKKER OP 8CH00L. De pottenbakker zou op onze school ko men. Wij zaten vol ongeduld te wachten en met hel taallesie. dat wij eerst nog moes ten maken, wilde het ntet erg vlotten. Eindelijk kwam hij. Wij, 6de klasse, gin pen met de 4de en de 5de klasse naar het gymnastieklokaal en zagen daar een hou ten bank staan, waaraan een plank beves tigd was met een groot wiel In het midden De pottenbakker had een wit overhemd aan vol vuile plekken en een licht-grijze broek, waaraan hij telkens zijn handen af veegde. Het wiel bracht hij met één been in be- veging. IiiJ ging eerst een bloempot maken Cn maakte daarvoor van klei het model van een vaasje, waarvan het bovenste stuk de bloempot worden moest. Hij vormde zoo lang totdat het een aardig bloempotje ge worden was en haalde het van het wiel af. Hij deed eerst voor hoe je het eraf moest nemen en toen mocht een meisje het pro boeren, maar ze kneep het heelemaal in tlkaar. Hierna maakte hij een andere bloempot, die een ander meisje er af mocht nemen. Hij zei net: „Jij kunt het goed boor", toen zij het in elkaar kneep. W% moesten erg lachen. Hij vertelde veel grap, pen. waarom we lachen moesten. Daarnj ging hif een teiltje maken, een klein af* waschteiltje eerst ging hij het uitvormcrj, êloeg toen het randje om en het was klnaf. Hij zei tot ons. terwijl hii een meisje uft de ide klasse aanwees „Zij kan het." Fp bet kind kon het ook. „Ik kan wel goffl rajen", zei hij. Verder maakte hij vaasjes, waarvan één met een heel dun halsje. Toen moesten wij zeggen of je er door heen kon kijken of niet. Een meisle moe9t het komen peggen: toen maakte hij een gaatje aan den onderkant, waar hij zijn vinger voor hield en vroeg „Kan je er door heen zien of niet." Het meisje zei Ja, maar ze kon niets *ien en daarna vroeg hif. of ze kon zien, als bij zijn vinger er af hield. Ze ging een beelie dichterbij staan om te kijken, en toen duwde hM het vaasje In haar gezicht, zoodat dit vol klei zat. Hij maakte nog vele andere dingen, zoo- sis een melkkannetje, een theepotje, een bop en schotel, een pannetje met deksel. door C. E. DE LILLE HOGERWAARP In de Korstvacantle was er tot wan hoop der jeugd sneeuw noch ijs geweest, maar nauwelijks was de schooldeur weer ontsloten en stond zij daar met oen gapend, doch 9treng bevelend gebaar de jongens en meisjes naar binnen te nooden, of het ijs was berijdbaar geworden! 't Was echter niet van laneen duur ge weest en 't werd een felle strijd tusschen sneeuw en ijs. oen strijd, waarin nu eens de harde ijskorst op borstplaat begon te ge lijken of met een witte deken bedekt werd en dan weer die witte deken een prachtige gelegenheid bood om te ^glijden; De jeugd was zoo verstandig zich van dien strijd niets aan te trekken, doch ge noot er op haar wijze van. De schaatsen en Rieden werden van den zolJer gebaald en nu eens waren het de eersten, die haar eel genoeglijke oogenblikken verschaften, dan weer de laatsten, waarmee zij dolle nret hadden'. Winter, sneeuw èn ijs! Deze drie kame raden, die samen een edel driemanschap vormen, waren aanwezig en al wat jong was of jong. wilde blijven, genoot. Kon het anders? Misschien kwam het juist wei door die voortdurende afwisseling van sneeuw Ijs. dat het winterweer de jeugd niet ver veelde en zil tot een eind in Februari met frissche kaken de veelomvattende winter sport beoefendp Toch was er één jongen, Hans van Meer- ten, wien die lange, steeds afwisselende sneeuw- en ijsperiode geen genoegen bood. Integendeel zij was hem een ware kwel ling, want het ééne been van Hans was korter dan het andere en dat ongelukkige heen sloot hem helaas van alle sneeuw- en ijsvermaak uit. Maar het allerergste was toch in de oogen van Hans, dat de jongens dachten, dat hij bang was. 't Kwam natuurlijk allemaal door dat ongelukkige been en hij moes 1 wel voorzichtig zijn kon onmogelijk met de wilde spelletjes der anderen meedoen terwijl baantje glijden en schaatsenrijden natuurlijk tot de onmogelijkheden behoor den. 't Eenige wat er op zat., vond Hans. was maar zoo gauw mogelijk uit school naar huis te loopen. Daar was hij ten minste veilig voor de plagerijen der anderen en konden hun hóonende woorden hem niet bereiken. Moeder zei wel. dat de jongens '1 zoo ere niet meenden, t meer uit onnaden- keudheid voortkwam, maar hij zat er maar mee! Soms droomde Hans. dat hij net als alle andere jongens twee even langs beenen had, dat hii schaatsen reed ais de beste, een bol leboos in 't baantje glijden was en eens zelfs, dat hü een klein meisje, dat In een wak gereden was. gered had. Een daverend gejuich was er losgebroken onder de jon gens aan den kant. die het gezien hadden.... Dat was een heerlijke droom geweest! Maar het wakker worden en het tot besef komen, dat het slechts een droom ge weest was. maakte de werkelijkheid nog erger voor Hans. Immers nooit zou hij met zijn ééne korte been tot iets dergelijks in 6taat zijn! Ge lukkige jongens, die allemaal twee goede beenen hadden en dat maar heel gewoon schenen te vinden! Hij, Han6, zou er een lief ding voor gegeven hebben, als hij was zooals zij en er waren oogenblikken, dat hij de handen in zijn broekzakken tot vuis ten balde en mompelde: „Waarom ben ik anders dan al de ande ren?" Op eon middag in de eerste helft van Fe bruari liep Hans, zooals dit in den laatsten tijd zijn gewoonte was geworden, alleen naar huis. Het was gaan dooien en de weerprof eten haddentoenemenden dooi voorspeld. „Gelukkig!" dacht Hans, „dan hoort 't ijs weer tot het verleden en wordt alles weer gewoon! Ik wist wel, dat er éénmaal oen eind aan zou komen!" Toch werd er nog druk schaatsen gere den. 't Was alsof iedereen begreep, dat men voor het laatst de schaatsen onder bond en er nog zoo lang mogelijk van wilde ge nieten. Hie** en daar begon er zich beden kelijk veel water op het ijs te vertoonen, wat de ouderen het hoofd deed schudden. Maar de jeugd zag geen gevaar: zij reed lustig verder. Plotseling, bij liet omslaan van een hoek, kwam Hans op de Wilhelminakade, waar het ijs al heel slecht was. Vlug wilde hij de brug oversteken en zijn weg naar huis ver volgen, toen plotseling een gekraak zijn aandacht trokhij een gil hoorde en een klein meisje door het ijs zag zakken. Het was daar op dat oogenblik juist heel stil en er kwam geen enkele voorbijganger lan^s, die het arme meisje redden kon. Io één enkele seconde overzag Ilaris den geheelcn toestand. Er zakte een meisje door het ijs ener was niemand om haar weer op het droge te brengen. Niemand? H'j, Hans, was er toch! En niet denkend aan gevaar voor eigeu leven, spoedde de jongen zich langs den kant naar het ijs. Behoedzaam naderde hij de gevaarlijke plek. Niet de vrees: zelf door hot ijs te zakken, deed hem zoo voorzichtig zijn, doch het stond hem glashelder voor den geest, dat één ondoordachte beweging, één onvoorzichtige stap hem de kans bene- nien zou, Jietjneisje te reuden. Plat voorover ging hij op het ijs liggen om het vlak, dat hem dragen moest, groo- ter te maken. Daardoor zou het dunne, on betrouwbare ijs hem beter kunnen houden. Juist toen hij zijn hand wilde uitsteken om het meisje te grijpen, werd het hein duide lijk, dat dit hem onmogelijk gelukken zou. Als hij maar een stok bij zich had! Maar hoe kwam hij daar aan? Toen Hans durfde zijn eigen oogen bijna niet vertrouwen, zag hij plotseling een lot op het ijs liggen. Dot het een lat was. welke losgeraakt was van de gebrek kice afrastering van een wak, drong opdat oogenblik niet tot Hans door Zij kon als stok dienst doen en alleen deze gedachte stond den fehmen jongen helder voor den geest. Den stok te grijpen, hem over de opening to-schuiven, dit alles ging vlug ger,. veel vlugger dan het'"ziclv beschrijven of zélfs lezen laat. Eén oogenblik was het, of het hart van Hans stifstond! Zou het meisje den stok zien? Als zij hern niet zag Nee, nee! ducht. Hans als in vertwijfeling. Plotseling kwam het kleine meisje, dat een uitstekend zwemster bleek te zijn. bo ven. Zij zag echter geen kans op het afge brokkelde ijs te krabbelen en keek wan hopend rond, toen haar oog op den stok viel. Zij greep hem en het mocht Hans werkelijk gelukken haar langzaam, heel langzaam naar zich toe te trekken Juist op dit oogenblik snelden er een paar jongens uit de hoogste klas van een nahu rige school toe. Zij konden nog juist zien, hoe Hans het meisje gered had en droegen het vlug binnen bij een apolheko1 die aan den overkant woonde. Alles was zóó spoedig in zijn werk ge gaan, dat de menschen. die daar woonden, pas iets bemerkten, toen het gevaar gewe ken was. Ook voorbijgangers kwamen er niet eerder opzetten. Het meisje werd van droge kleeren voor zien en kreeg gloeiende melk te drinken. Daar zij maar zoo heel kort in het water gelegen had, mankeerde haar niets en toen zij verwarmd en in droge kleeren gestoken was, kon zij naar huis gaan. Zij wilde haar redder bedanken, maar... hoe zij ook rondkeek, nergens zag zij Hans. Dit stelde haar wel even teleur en zij nam zich stellig voor, niet te rusten, vóór zij er achtergekomen was, hoe hij heette en waar hij woonde. IntusscLen had Hans, toen hij zag, dat de groote jongens het meisje de apotheek, binnendroegen, zich haastig uit de voeten gemaakt En toen hij even later thuis kwam en Moeder, die dadelijk zag, dat er iets bij zonders gebeurd was, hem er naar vroeg, deed hij in eenvoudige bewoordingen het verhaal. Moeders gezicht straalde. Haar jongen was een held! Den volgenden morgen tegen negen uur. ♦oen Hans op het Schoolplein, vlak vóór de school, kwam en hij daar de jongens uit zijn klas zag staan, leek het net, alsof 7.1J on iets of iemand stonden te wachten. Kom, malligheid! Zooiets bestond natuurlijk al teen maar in zijn verbeelding. Plotseling ging er echter een luid hoera geroep op. F.ven flitste het door het brein van Hans: ..Hoe weten ze dat nou? Wie heeft 't hun verteld?" Maar lang bleef hij hieromtrent niet in het onzekere. „Een paar jongens van Puntenburg," be gon zijn klasgenoot, Henk Scholten, „zeiden nou ja, dat een manke jongen van onze school een meisje, dat door het ijs gezakt was. gered had. Daarop vroegen we nog een paar dingen en toen stond het al heel gauw als een paal boven water bij ons, dat jij die fermo baas was, jij cn geen ander! Je bent een echte held, hoor!" ,,'t Spijt me, dat ik gedacht heb, dat je laf was," zei Jaap van Doorn, een jongen, die om zijn moed bekend stond bij de jeugd „Enne nou wou ik je vragen, of je mijn vriend zou willen zijn?" „Je wordt natuurlijk lid van onze club: Durf En Moed," zei Jan van der Steen. „We benoemen je zelfs tot eerelid!" riep Karei ten Hove uit. 't Was Hans in die oogenblikken, alsof hij droomde. Maar n u was het toch geen droom, doch de werkelijkheid, die hem plot seling in de oogen der jongens tot held ver hief. Zoo had het ijs hem toch nog geluk gebracht on hij nam zich stellig vóór, nooit het vertrouwen, dat de jongens in hem stel den, te beschamen. Van den Vader van het kleine meisje die Hans na eenig informaeren toch ge vonden had, kreeg hij een mooi horloge als aandenken. Binnenin stond met duidelijke letters gegraveerd: Ter herinnering aan een heldendaad. 5 Febr. 1929. 't Was vreemd, maar 't leek net, alsof Hans vanaf dit oogenblik het heelemaal niet naar meer vond, dat zijn ééne been kor ter was dan het andere. Hij had begrepen, dat hij even moedig kon zijn als de anderen en zijn kornuiten waren hiervan zóó door drongen, dat niemand, maar dan ook n l e- mand! het zou moeten wagen, hieraan ooit te twijfelen. Wie het wel deed. die^ boü- den zij dit maar al te gauw aan het ver stand brengen. Wie zou nu ook niet de par tij opnemen voor zoon fermen jongen, als Hans bewezen had te zijn? 4- 'k Zit stil en parmantig in Vader zijn stoel; Waarom? Wel, ik kom op een plaatje! 'k Mag 't feit'lijk niet zeggen, heeft Paps me verteld, Want 't wordt een verrassing voor Maatje! Pop is zoo jaloersch! O, verschrikTijk, gewoon En weet je, voornaam'lljk op Ted! Wat dom hè, maar 'k leer haar die ondeugd wel af! Ik stuur haar zoo daad'Ujk naar bed. 'k Houd Teddy, waar 'k altijd mee speel, op Als Teddy maar rustig en kalmpjes nu m'n schoot, Zeg vind je 't geen aardig, lief diertje? Mijn nopje was boos, dat ik haar niet verkoos, Maar 'k geef er niet om hoor! Geen ziertje! blijft, Hij zit zoo vol grappen en nukken. Want anders. Paps heeft het nadruk'lijk gezegd, Zal t kiekje beslist niet gelukken! Jij bent in T geheim dus, maar luister eens goed. Je mag het volstrekt niet verklappen. Geloof me, wanneer jo één woordje maar zei. Zou Moeder 't direct al wel snappen! R- WINKEL, CORRESPONDENTIE. K r u 11 e b o 1. Je hebt toen zeker wel veel plezier gehad. Dat zal wel. Radio. Je kunt toch nog steeds rij den. Dank je wel. Boterbloem. Ja, het is wel koud. Je raadsels moeten natuurlijk goed zijn Je zult er best nog eens een krijgen. Regendropje. Dus je hebt daar erg genoten dat is prettig. Dan is het mis schien zoek geraakt. Edelweiss, Ze waren ook niet moeilijk. Dus je hebt er een neefje bij ge kregen. Wel gefelicteerd. Jammer dat je hem niet zien kunt hè. Heel graag. Bruinoog. De menschen zijn nu eenmaal nooit tevreden. Maar ik verlang ook naar mooi weer. hoor. Dat denk ik ook wel, rnaar je hebt natuurlijk goed je besr gedaan. Je moet maar goed voor ze zorgen in den winter. Bengel. Ik hoop dat je het mooi zult vinden. Of doe ie zelf ook mee. lilliputter. Prettig voor ie. dat je, zoo'n heerlijken verjaardag hebt gehad Ik hoop dat je verkoudheid weer heel gauw over zal zijn. M e 1 k b e k j e. Dank je wel. hoor. Mis schien staat het er wel eens in Viooltje. Natuurlijk, je bent harte lijk welkom. Dus je doet zoo wat overal aan. Je mag me natuurlijk al je weder waardigheden vertellen, hoor. Balsemientje. Hoe kom je er bij. het vriest al weer aardig. Dan hen je zeker iedere week weer opnieuw nieuwsgierig hè Wipneus. Dat gaat zoo gauw biet Ja. heel aardig. Hoe kom je daar zoo bij Dondeppadje. Ik heb tenminste in een heele tijd niets van je gehoord. Dat is goed, hoor Prins. Ik feliciteer je we!, daar zal ook nog wel Wat van komen. Als je dit leest, is het alweer, allemaal voorbij. Dat komt omdat ik erg veel versjes van neef jes en nichtjes krijg en dan gaan ze zooveel mogelijk om de beurt Maar het komt er heusch wel in te staan. Daar ben ik erg nieuwsgierig naar. V i n k j e. Dan heb je het ijs vlak bij de hand, je hoeft er tenminste niet ver voor te loopen. Ik zou me er toch maar niet op wagen, als ik niet wist of het sterk genoeg is. Kwak. Natuurlijk, je. bent hartelijk welkom. Wat voor bonnetjes waren het ook weer, dat weet ik niet precoes meer. Dank je wel voor je opstel. De opstellen die je in de courant ziet. zijn nog van onze opstel lenwedstrijd. Roodborstje. Nog wel gefeliciteerd. Tk hoop dat je veel plezier hebt gehad. Dank je wel, hoor. Piggelmee. Dank je wel: Schrijf je de volgende week meer?; Wildzang. Dat hebben we zeker niet. Dat is ook een nuttig wejjk. Dus daar bofte je bij. Neen, er waren er meer. Ik heb het ook gelezen, het is heel aardig. G o u d k i v i e t. Ik had je er graag wat meer gegeven, maar ik had er geen meer. Als ik ze weer eens krijg, dan zeg ik het je wel. Weerwolf. Dat dacht ik wel want dikwijls als er zoo iets is. wordt oom Karei vergeten. Dank je wel. Meizoentje. Ja, dat was ook jam mer. Je kunt dan ook zoo licht kou vatten. Is het nu al weer beter. Dat was zeker erg pijnlijk. Maandroosje. Dan had de looper zeker vergeten de krant te brengen. Broek.-— Je bent natuurlijk hartelijk welkom. Is het goed gegaan en heb je een preitigen avond gehad. Robbedoes. Dat zal wel aardig zijn, wat moeten jullie zingen? Dat is altijd zoo als er veel wind is Jupiter. Ja. dat is zeker lang gele den. ik zal het erg prettig vinden, als je in het vervolg weer meedoet. Kan je zoo good schaatsen? Kikvorsch. Het is toch heusch niet 7.00 moeilijk. Dank je wel voor het mopje. K w i k. Heel graag hoor. ik kan ze best gebruiken. Tip. Dat zou ik anders maar niet weer doen, want dan kon je wel eens ziek worden. Daar verschillen de meeningen nog &1 eens voor. Ceasar. Hartelijk dank voor het raadsel, je zult het er de een of andere keer wel in zien staan. Ast her. Je bent hartelijk welkom. Heerlijk dat je het zoo fijn vindt. Kievit. Natuurlijk ben jij ook hartelijk welkom, hoe meer neefjes en nichtjes ik krijg, des te prettiger vind ik dat. Spin. Waim is anders, rnaar dat komt ook wel weer. Zou je dat zoo prettig vinden, misschien krijg je ze nog wel eens. Vari het een komt het andere. Mier. Neen, ik ben niet gevallen, maar ik zag er wel veel vallen. De volgende week maar wat meer. Dank je wel. Or no. Je bent hartelijk welkom, en Je hebt zeker heel veel te snoepen ook hè? Maar dat hoort er nu eenmaal hij. Dat ben je zeker. O rus. Je bent hartelijk welkom, en je zult eens zien, je gaat het hoe langer hoe prettiger vinden en dan is het niet meer zoo moeilijk ook. Dus toen heeft hij jullie nog eens voor de mal gehouden. Cupido. Het is een heel aardig vers je. hoor. Je kent het zeker al uit het hoofd, hè? Kampioen. Dus je hebt er erg ge noten, zoo af en toe is dat wel aardig, je ziet altijd zooveel. Die gletschers heb ik in werkelijkheid gezien, maar dat vergeet je nooit meer. Blondje. Te kunt anders nu weer volop genieten. Heb je pret gehad. Dat heelt de tijd nog. Lelie. Nog wel gefeliciteerd. Dat zal ze zeker wel mooi hebben gevonden. Ik hoop dat ie haar neg heel lang mag behou den, OOM' KAREL,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 10