KINDERRUBRIEK
en ^rrassi nóvoor Maatje.
Rinriek van Oom Karei
WHïi eerste ls een kleedlngstuk
Miln tweede is een voorzetsel.
Toch een Held.
kud --s* .)i I u
Deze week kreeg ik van een kennis een
iDt/itatie om eens te komen kijken bij een
uitvoering van een gymnastiek-vereeniging.
Het was de gymnastiekvereniging
„Excelsior", die in de groote zaal van Ami-
cltia een uitvoering gaf. Nu, ik heb er
volop van genoten. En als ik me niet ver
gis. waren daar heel wat neefjes en nicht
jes van orize krant. Zoowel onder het pu
bliek als onder degenen, die op het;podium
meewerkten. Wat waren dat een mooie
oefeningen. Ik bedoel die rythmische met
al die verschillende uitbeeldingen en bewe
gingen. Dat was lang niet gemakkelijk,
omdat allemaal preCies in de maat van de
muziek te doen. Maar het ging toch prach
tig hoor. Weet je wat ik wel een van de
aardigste nummers vond Die wevers-
dans. En wat klonk dat zingen daarbij
aardig. Trouwens alles wat te zien werd
gegeven, was mooi. Ook het werk van de
groote dames en heeren was magnifiek.
Jelui, die met de kleineren hebben meege
daan. moeten maar goed Je best doen. Dan
kunnen jelui later ook in de grootere af-
deelingen uitblinken.
Een tijdje geleden schreef ik jelui, dat ik
Jelui mischien nog eens enkele aardige
goochelkunstjes zou vertellen. Nu. hier
laat ik er eentje volgen. Het is een kunatie
met een dansend ei. Voor dit kunstje maak
je een kleine opening in de schaal van het
ei en laat dit geheel leegloonen. Nu steek
Je een pennetje dwars door de schaal heen.
Aan dit pennetje is een dunne draad vast
gemaakt, waaraan aan het einde een krom
gebogen sneld ls bevestigd. Deze speld steek
Je aan je kleeren. Dan leg ie het ei in een
omgekeerden hoed en vraagt aan een der
toeschouwers een stokje. Dit stokje wordt
op den hoed gelegd en men laat het ei daar
langs on en neer of heen en weer gaan. Je
kunt de aardigheid dan nog verhoogen,
wanneer er. tegeliikerliid een of ander mu
ziekinstrument bespeeld wordt en de goo
chelaar of goochetearster daarbij eenige be
weging maakt. Het lijkt dan net, alsof het
ei op de mat dan^t.
NafuurlHk kan de inhoud van het ei heel
goed in de keuken gebruikt worden.
Later zal ik weer eens een ander kunstje
vertellen. Nu volgen eerst de raadsels.
RAADSELS.
Do oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
waren
T: kat tak.
IT. Rammelaar met de woorden r - kar
ramen krammen rammelaar
rolluik braam zak r.
ITT. Gouda Goud
IV. pad de stoel, paddestoel.
Deze week ls de prijs gewonnen door
J\V i l d z a n g", diehem a «f. Maandag aan
ons bureau kan komen afhalen.
Toen was het bijna tijd en moest een meisje
uit mijn klas iet3 komen maken. Hij maakte
eerst het begin voor haar, toen ging hij op
den grond zitten en begon het wiel rond te
draaien. Zij begon en hij zei tot haar, dat
zij maar steeds moest vormen. Op het
laatst begon het heel dun te worden en te
wiegelen op het wiel, zoodat wij vreeselijk
moesten lachen. Zij durfde op het laatst
niets meer te doen, waarna de pottenbak
ker haar ten slotte maar hielp en toen
mocht zij weer gaan zitten. Hierna was
het tijd.
Later werden twee vaasjes verloot, maar
ik had niets, wat ik erg jammer vond.
(Ingez. door Bruinoog, oud 11 jaar).
PRULLETJE.
Prulletje zit met n heel boos gezicht,
en knijpt uit woede, haai mondje stijf dicht,
Trappelt met voetjes, dat ls wel héél stout
Want? Prul wil vandaag eens geen
havermout.
't Bordje staat voor haar, 'n lepel er in,
„Prul wil een vork!" dat was 't begin
Moeder zegt: Prullie dat zal heusch
niet gaan.
Prul gaat van boosheid In 't stoeltje staan
..Prul wil meer suiker! was toen haar lied.
Moeder zegt: „Nee Prul dat doen we nu niet,
Jij zult het eten, zooals het hier staat,
En eet nu maar vlug, want het is al
zoo laat
„Prul eet het toch niet, Prul is zóó naar,
,t Havermoutpnpje is niet eens heel gaar.
„Toe Prul", zegt Moeder, „schaam je
toch wat,
Een arm kindje, die wou dat ze 't had."
„Eet nu maar vlug dan ga je mee uit;
k Begrijp heusch niet, wat dat dreinen
beduid
Prullie bedenkt zich begint! *t
smaakte goed.
t Havermoutpapje was gaar en heel zoet.
(Ingez. door Leesgraag.)
NIEUWE RAADSELS.
T
Mltn derde is een bijvoegelijk naamwoord
Miin laatste is iets dat het land tegen de
pee beschermt.
(Ingez. door Piggelmee).
II
'Als een 1—3i zorgt voor lekker eten
als 2—3aG een mooie kleur is
als je een 87—1 wel eens van een hond
krijgt
als 6—7—2—1 een jongensnaam is
•n 453—8 een groente,
welk gevaarlijk dier is dan 123i—
678.
(Ingez. door Roodborstje).
D5 POTTENBAKKER OP 8CH00L.
De pottenbakker zou op onze school ko
men. Wij zaten vol ongeduld te wachten en
met hel taallesie. dat wij eerst nog moes
ten maken, wilde het ntet erg vlotten.
Eindelijk kwam hij. Wij, 6de klasse, gin
pen met de 4de en de 5de klasse naar het
gymnastieklokaal en zagen daar een hou
ten bank staan, waaraan een plank beves
tigd was met een groot wiel In het midden
De pottenbakker had een wit overhemd
aan vol vuile plekken en een licht-grijze
broek, waaraan hij telkens zijn handen af
veegde.
Het wiel bracht hij met één been in be-
veging. IiiJ ging eerst een bloempot maken
Cn maakte daarvoor van klei het model van
een vaasje, waarvan het bovenste stuk de
bloempot worden moest. Hij vormde zoo
lang totdat het een aardig bloempotje ge
worden was en haalde het van het wiel af.
Hij deed eerst voor hoe je het eraf moest
nemen en toen mocht een meisje het pro
boeren, maar ze kneep het heelemaal in
tlkaar. Hierna maakte hij een andere
bloempot, die een ander meisje er af mocht
nemen. Hij zei net: „Jij kunt het goed
boor", toen zij het in elkaar kneep. W%
moesten erg lachen. Hij vertelde veel grap,
pen. waarom we lachen moesten. Daarnj
ging hif een teiltje maken, een klein af*
waschteiltje eerst ging hij het uitvormcrj,
êloeg toen het randje om en het was klnaf.
Hij zei tot ons. terwijl hii een meisje uft
de ide klasse aanwees „Zij kan het." Fp
bet kind kon het ook. „Ik kan wel goffl
rajen", zei hij. Verder maakte hij vaasjes,
waarvan één met een heel dun halsje. Toen
moesten wij zeggen of je er door heen kon
kijken of niet. Een meisle moe9t het komen
peggen: toen maakte hij een gaatje aan den
onderkant, waar hij zijn vinger voor hield
en vroeg „Kan je er door heen zien of
niet." Het meisje zei Ja, maar ze kon niets
*ien en daarna vroeg hif. of ze kon zien, als
bij zijn vinger er af hield. Ze ging een
beelie dichterbij staan om te kijken, en toen
duwde hM het vaasje In haar gezicht, zoodat
dit vol klei zat.
Hij maakte nog vele andere dingen, zoo-
sis een melkkannetje, een theepotje, een
bop en schotel, een pannetje met deksel.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARP
In de Korstvacantle was er tot wan
hoop der jeugd sneeuw noch ijs geweest,
maar nauwelijks was de schooldeur weer
ontsloten en stond zij daar met oen gapend,
doch 9treng bevelend gebaar de jongens en
meisjes naar binnen te nooden, of het ijs
was berijdbaar geworden!
't Was echter niet van laneen duur ge
weest en 't werd een felle strijd tusschen
sneeuw en ijs. oen strijd, waarin nu eens
de harde ijskorst op borstplaat begon te ge
lijken of met een witte deken bedekt werd
en dan weer die witte deken een prachtige
gelegenheid bood om te ^glijden;
De jeugd was zoo verstandig zich van
dien strijd niets aan te trekken, doch ge
noot er op haar wijze van. De schaatsen
en Rieden werden van den zolJer gebaald
en nu eens waren het de eersten, die haar
eel genoeglijke oogenblikken verschaften,
dan weer de laatsten, waarmee zij dolle
nret hadden'.
Winter, sneeuw èn ijs! Deze drie kame
raden, die samen een edel driemanschap
vormen, waren aanwezig en al wat jong
was of jong. wilde blijven, genoot. Kon het
anders?
Misschien kwam het juist wei door die
voortdurende afwisseling van sneeuw
Ijs. dat het winterweer de jeugd niet ver
veelde en zil tot een eind in Februari met
frissche kaken de veelomvattende winter
sport beoefendp
Toch was er één jongen, Hans van Meer-
ten, wien die lange, steeds afwisselende
sneeuw- en ijsperiode geen genoegen bood.
Integendeel zij was hem een ware kwel
ling, want het ééne been van Hans was
korter dan het andere en dat ongelukkige
heen sloot hem helaas van alle sneeuw- en
ijsvermaak uit.
Maar het allerergste was toch in de oogen
van Hans, dat de jongens dachten, dat hij
bang was. 't Kwam natuurlijk allemaal
door dat ongelukkige been en hij moes 1
wel voorzichtig zijn kon onmogelijk met
de wilde spelletjes der anderen meedoen
terwijl baantje glijden en schaatsenrijden
natuurlijk tot de onmogelijkheden behoor
den.
't Eenige wat er op zat., vond Hans. was
maar zoo gauw mogelijk uit school naar
huis te loopen. Daar was hij ten minste
veilig voor de plagerijen der anderen en
konden hun hóonende woorden hem niet
bereiken. Moeder zei wel. dat de jongens '1
zoo ere niet meenden, t meer uit onnaden-
keudheid voortkwam, maar hij zat er
maar mee!
Soms droomde Hans. dat hij net als alle
andere jongens twee even langs beenen had,
dat hii schaatsen reed ais de beste, een bol
leboos in 't baantje glijden was en eens
zelfs, dat hü een klein meisje, dat In een
wak gereden was. gered had. Een daverend
gejuich was er losgebroken onder de jon
gens aan den kant. die het gezien hadden....
Dat was een heerlijke droom geweest!
Maar het wakker worden en het tot besef
komen, dat het slechts een droom ge
weest was. maakte de werkelijkheid nog
erger voor Hans.
Immers nooit zou hij met zijn ééne korte
been tot iets dergelijks in 6taat zijn! Ge
lukkige jongens, die allemaal twee goede
beenen hadden en dat maar heel gewoon
schenen te vinden! Hij, Han6, zou er een
lief ding voor gegeven hebben, als hij was
zooals zij en er waren oogenblikken, dat
hij de handen in zijn broekzakken tot vuis
ten balde en mompelde:
„Waarom ben ik anders dan al de ande
ren?"
Op eon middag in de eerste helft van Fe
bruari liep Hans, zooals dit in den laatsten
tijd zijn gewoonte was geworden, alleen
naar huis. Het was gaan dooien en de
weerprof eten haddentoenemenden
dooi voorspeld.
„Gelukkig!" dacht Hans, „dan hoort 't ijs
weer tot het verleden en wordt alles weer
gewoon! Ik wist wel, dat er éénmaal oen
eind aan zou komen!"
Toch werd er nog druk schaatsen gere
den. 't Was alsof iedereen begreep, dat men
voor het laatst de schaatsen onder bond en
er nog zoo lang mogelijk van wilde ge
nieten. Hie** en daar begon er zich beden
kelijk veel water op het ijs te vertoonen,
wat de ouderen het hoofd deed schudden.
Maar de jeugd zag geen gevaar: zij reed
lustig verder.
Plotseling, bij liet omslaan van een hoek,
kwam Hans op de Wilhelminakade, waar
het ijs al heel slecht was. Vlug wilde hij de
brug oversteken en zijn weg naar huis ver
volgen, toen plotseling een gekraak zijn
aandacht trokhij een gil hoorde en een
klein meisje door het ijs zag zakken.
Het was daar op dat oogenblik juist heel
stil en er kwam geen enkele voorbijganger
lan^s, die het arme meisje redden kon.
Io één enkele seconde overzag Ilaris den
geheelcn toestand. Er zakte een meisje door
het ijs ener was niemand om haar
weer op het droge te brengen. Niemand?
H'j, Hans, was er toch!
En niet denkend aan gevaar voor eigeu
leven, spoedde de jongen zich langs den
kant naar het ijs. Behoedzaam naderde hij
de gevaarlijke plek. Niet de vrees: zelf door
hot ijs te zakken, deed hem zoo voorzichtig
zijn, doch het stond hem glashelder voor
den geest, dat één ondoordachte beweging,
één onvoorzichtige stap hem de kans bene-
nien zou, Jietjneisje te reuden.
Plat voorover ging hij op het ijs liggen
om het vlak, dat hem dragen moest, groo-
ter te maken. Daardoor zou het dunne, on
betrouwbare ijs hem beter kunnen houden.
Juist toen hij zijn hand wilde uitsteken om
het meisje te grijpen, werd het hein duide
lijk, dat dit hem onmogelijk gelukken zou.
Als hij maar een stok bij zich had! Maar
hoe kwam hij daar aan?
Toen Hans durfde zijn eigen oogen
bijna niet vertrouwen, zag hij plotseling
een lot op het ijs liggen. Dot het een lat
was. welke losgeraakt was van de gebrek
kice afrastering van een wak, drong opdat
oogenblik niet tot Hans door Zij kon als
stok dienst doen en alleen deze gedachte
stond den fehmen jongen helder voor den
geest. Den stok te grijpen, hem over de
opening to-schuiven, dit alles ging vlug
ger,. veel vlugger dan het'"ziclv beschrijven
of zélfs lezen laat.
Eén oogenblik was het, of het hart van
Hans stifstond! Zou het meisje den stok
zien? Als zij hern niet zag Nee, nee!
ducht. Hans als in vertwijfeling.
Plotseling kwam het kleine meisje, dat
een uitstekend zwemster bleek te zijn. bo
ven. Zij zag echter geen kans op het afge
brokkelde ijs te krabbelen en keek wan
hopend rond, toen haar oog op den stok
viel. Zij greep hem en het mocht Hans
werkelijk gelukken haar langzaam, heel
langzaam naar zich toe te trekken
Juist op dit oogenblik snelden er een paar
jongens uit de hoogste klas van een nahu
rige school toe. Zij konden nog juist zien,
hoe Hans het meisje gered had en droegen
het vlug binnen bij een apolheko1 die aan
den overkant woonde.
Alles was zóó spoedig in zijn werk ge
gaan, dat de menschen. die daar woonden,
pas iets bemerkten, toen het gevaar gewe
ken was. Ook voorbijgangers kwamen er
niet eerder opzetten.
Het meisje werd van droge kleeren voor
zien en kreeg gloeiende melk te drinken.
Daar zij maar zoo heel kort in het water
gelegen had, mankeerde haar niets en toen
zij verwarmd en in droge kleeren gestoken
was, kon zij naar huis gaan.
Zij wilde haar redder bedanken, maar...
hoe zij ook rondkeek, nergens zag zij Hans.
Dit stelde haar wel even teleur en zij nam
zich stellig voor, niet te rusten, vóór zij er
achtergekomen was, hoe hij heette en
waar hij woonde.
IntusscLen had Hans, toen hij zag, dat
de groote jongens het meisje de apotheek,
binnendroegen, zich haastig uit de voeten
gemaakt En toen hij even later thuis kwam
en Moeder, die dadelijk zag, dat er iets bij
zonders gebeurd was, hem er naar vroeg,
deed hij in eenvoudige bewoordingen het
verhaal.
Moeders gezicht straalde.
Haar jongen was een held!
Den volgenden morgen tegen negen uur.
♦oen Hans op het Schoolplein, vlak vóór
de school, kwam en hij daar de jongens uit
zijn klas zag staan, leek het net, alsof 7.1J
on iets of iemand stonden te wachten. Kom,
malligheid! Zooiets bestond natuurlijk al
teen maar in zijn verbeelding.
Plotseling ging er echter een luid hoera
geroep op.
F.ven flitste het door het brein van Hans:
..Hoe weten ze dat nou? Wie heeft 't hun
verteld?"
Maar lang bleef hij hieromtrent niet in
het onzekere.
„Een paar jongens van Puntenburg," be
gon zijn klasgenoot, Henk Scholten, „zeiden
nou ja, dat een manke jongen van onze
school een meisje, dat door het ijs gezakt
was. gered had. Daarop vroegen we nog een
paar dingen en toen stond het al heel gauw
als een paal boven water bij ons, dat jij die
fermo baas was, jij cn geen ander! Je bent
een echte held, hoor!"
,,'t Spijt me, dat ik gedacht heb, dat je
laf was," zei Jaap van Doorn, een jongen,
die om zijn moed bekend stond bij de jeugd
„Enne nou wou ik je vragen, of je mijn
vriend zou willen zijn?"
„Je wordt natuurlijk lid van onze club:
Durf En Moed," zei Jan van der Steen.
„We benoemen je zelfs tot eerelid!" riep
Karei ten Hove uit.
't Was Hans in die oogenblikken, alsof hij
droomde. Maar n u was het toch geen
droom, doch de werkelijkheid, die hem plot
seling in de oogen der jongens tot held ver
hief. Zoo had het ijs hem toch nog geluk
gebracht on hij nam zich stellig vóór, nooit
het vertrouwen, dat de jongens in hem stel
den, te beschamen.
Van den Vader van het kleine meisje
die Hans na eenig informaeren toch ge
vonden had, kreeg hij een mooi horloge als
aandenken. Binnenin stond met duidelijke
letters gegraveerd:
Ter herinnering aan een heldendaad.
5 Febr. 1929.
't Was vreemd, maar 't leek net, alsof
Hans vanaf dit oogenblik het heelemaal
niet naar meer vond, dat zijn ééne been kor
ter was dan het andere. Hij had begrepen,
dat hij even moedig kon zijn als de anderen
en zijn kornuiten waren hiervan zóó door
drongen, dat niemand, maar dan ook n l e-
mand! het zou moeten wagen, hieraan ooit
te twijfelen. Wie het wel deed. die^ boü-
den zij dit maar al te gauw aan het ver
stand brengen. Wie zou nu ook niet de par
tij opnemen voor zoon fermen jongen, als
Hans bewezen had te zijn?
4-
'k Zit stil en parmantig in Vader zijn stoel;
Waarom? Wel, ik kom op een plaatje!
'k Mag 't feit'lijk niet zeggen, heeft Paps
me verteld,
Want 't wordt een verrassing voor Maatje!
Pop is zoo jaloersch! O, verschrikTijk,
gewoon
En weet je, voornaam'lljk op Ted!
Wat dom hè, maar 'k leer haar die ondeugd
wel af!
Ik stuur haar zoo daad'Ujk naar bed.
'k Houd Teddy, waar 'k altijd mee speel, op Als Teddy maar rustig en kalmpjes nu
m'n schoot,
Zeg vind je 't geen aardig, lief diertje?
Mijn nopje was boos, dat ik haar niet
verkoos,
Maar 'k geef er niet om hoor! Geen
ziertje!
blijft,
Hij zit zoo vol grappen en nukken.
Want anders. Paps heeft het nadruk'lijk
gezegd,
Zal t kiekje beslist niet gelukken!
Jij bent in T geheim dus, maar luister eens
goed.
Je mag het volstrekt niet verklappen.
Geloof me, wanneer jo één woordje maar
zei.
Zou Moeder 't direct al wel snappen!
R- WINKEL,
CORRESPONDENTIE.
K r u 11 e b o 1. Je hebt toen zeker wel
veel plezier gehad. Dat zal wel.
Radio. Je kunt toch nog steeds rij
den. Dank je wel.
Boterbloem. Ja, het is wel koud.
Je raadsels moeten natuurlijk goed zijn Je
zult er best nog eens een krijgen.
Regendropje. Dus je hebt daar
erg genoten dat is prettig. Dan is het mis
schien zoek geraakt.
Edelweiss, Ze waren ook niet
moeilijk. Dus je hebt er een neefje bij ge
kregen. Wel gefelicteerd. Jammer dat je
hem niet zien kunt hè. Heel graag.
Bruinoog. De menschen zijn nu
eenmaal nooit tevreden. Maar ik verlang
ook naar mooi weer. hoor. Dat denk ik ook
wel, rnaar je hebt natuurlijk goed je besr
gedaan. Je moet maar goed voor ze zorgen
in den winter.
Bengel. Ik hoop dat je het mooi zult
vinden. Of doe ie zelf ook mee.
lilliputter. Prettig voor ie. dat je,
zoo'n heerlijken verjaardag hebt gehad Ik
hoop dat je verkoudheid weer heel gauw
over zal zijn.
M e 1 k b e k j e. Dank je wel. hoor. Mis
schien staat het er wel eens in
Viooltje. Natuurlijk, je bent harte
lijk welkom. Dus je doet zoo wat overal
aan. Je mag me natuurlijk al je weder
waardigheden vertellen, hoor.
Balsemientje. Hoe kom je er bij.
het vriest al weer aardig. Dan hen je zeker
iedere week weer opnieuw nieuwsgierig
hè
Wipneus. Dat gaat zoo gauw biet
Ja. heel aardig. Hoe kom je daar zoo bij
Dondeppadje. Ik heb tenminste in
een heele tijd niets van je gehoord. Dat
is goed, hoor
Prins. Ik feliciteer je we!, daar zal
ook nog wel Wat van komen. Als je dit
leest, is het alweer, allemaal voorbij. Dat
komt omdat ik erg veel versjes van neef
jes en nichtjes krijg en dan gaan ze zooveel
mogelijk om de beurt Maar het komt er
heusch wel in te staan. Daar ben ik erg
nieuwsgierig naar.
V i n k j e. Dan heb je het ijs vlak bij
de hand, je hoeft er tenminste niet ver voor
te loopen. Ik zou me er toch maar niet op
wagen, als ik niet wist of het sterk genoeg
is.
Kwak. Natuurlijk, je. bent hartelijk
welkom. Wat voor bonnetjes waren het ook
weer, dat weet ik niet precoes meer. Dank
je wel voor je opstel. De opstellen die je in
de courant ziet. zijn nog van onze opstel
lenwedstrijd.
Roodborstje. Nog wel gefeliciteerd.
Tk hoop dat je veel plezier hebt gehad.
Dank je wel, hoor.
Piggelmee. Dank je wel: Schrijf je
de volgende week meer?;
Wildzang. Dat hebben we zeker
niet. Dat is ook een nuttig wejjk. Dus daar
bofte je bij. Neen, er waren er meer. Ik heb
het ook gelezen, het is heel aardig.
G o u d k i v i e t. Ik had je er graag
wat meer gegeven, maar ik had er geen
meer. Als ik ze weer eens krijg, dan zeg ik
het je wel.
Weerwolf. Dat dacht ik wel want
dikwijls als er zoo iets is. wordt oom Karei
vergeten. Dank je wel.
Meizoentje. Ja, dat was ook jam
mer. Je kunt dan ook zoo licht kou vatten.
Is het nu al weer beter. Dat was zeker erg
pijnlijk.
Maandroosje. Dan had de looper
zeker vergeten de krant te brengen.
Broek.-— Je bent natuurlijk hartelijk
welkom. Is het goed gegaan en heb je een
preitigen avond gehad.
Robbedoes. Dat zal wel aardig zijn,
wat moeten jullie zingen? Dat is altijd zoo
als er veel wind is
Jupiter. Ja. dat is zeker lang gele
den. ik zal het erg prettig vinden, als je in
het vervolg weer meedoet. Kan je zoo good
schaatsen?
Kikvorsch. Het is toch heusch niet
7.00 moeilijk. Dank je wel voor het mopje.
K w i k. Heel graag hoor. ik kan ze
best gebruiken.
Tip. Dat zou ik anders maar niet
weer doen, want dan kon je wel eens ziek
worden. Daar verschillen de meeningen nog
&1 eens voor.
Ceasar. Hartelijk dank voor het
raadsel, je zult het er de een of andere keer
wel in zien staan.
Ast her. Je bent hartelijk welkom.
Heerlijk dat je het zoo fijn vindt.
Kievit. Natuurlijk ben jij ook hartelijk
welkom, hoe meer neefjes en nichtjes ik
krijg, des te prettiger vind ik dat.
Spin. Waim is anders, rnaar dat
komt ook wel weer. Zou je dat zoo prettig
vinden, misschien krijg je ze nog wel eens.
Vari het een komt het andere.
Mier. Neen, ik ben niet gevallen, maar
ik zag er wel veel vallen. De volgende week
maar wat meer. Dank je wel.
Or no. Je bent hartelijk welkom, en Je
hebt zeker heel veel te snoepen ook hè?
Maar dat hoort er nu eenmaal hij. Dat ben
je zeker.
O rus. Je bent hartelijk welkom, en je
zult eens zien, je gaat het hoe langer hoe
prettiger vinden en dan is het niet meer
zoo moeilijk ook. Dus toen heeft hij jullie
nog eens voor de mal gehouden.
Cupido. Het is een heel aardig vers
je. hoor. Je kent het zeker al uit het hoofd,
hè?
Kampioen. Dus je hebt er erg ge
noten, zoo af en toe is dat wel aardig, je
ziet altijd zooveel. Die gletschers heb ik in
werkelijkheid gezien, maar dat vergeet je
nooit meer.
Blondje. Te kunt anders nu weer
volop genieten. Heb je pret gehad. Dat
heelt de tijd nog.
Lelie. Nog wel gefeliciteerd. Dat zal
ze zeker wel mooi hebben gevonden. Ik
hoop dat ie haar neg heel lang mag behou
den,
OOM' KAREL,