KINDERRUBRIEK Ruiriek van Oom Karei t>iFOPT! TEEKENPLAATJE Deze week moet ik julië 'iets vertellen, wat je misschien niet erg plezierig zult vinden. Maar ik kan er beusch niets aan doen. Door allerlei omstandigheden was ik onmogelijk in staat om jelui veel te achrij- ven. Misschien willen jelui me dat wel niet kwalijk nemen. De volgende week zal ik mijn schade dubbel en dwars inhalen en krijgen Jelui een aaridg verhaaltje, een ■peüetie en misschien ook wel weer een goocnelkunstje. Maar deze week moet ik het hierbij laten en volgen eerst de: Raadsels. Do oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels rijn: 1. Boter Karnemelk Room Kaas. II. Staart taart. III. Haas Maas 13aas Kaas IV. Steenbakker Deze week ls de prijs gewonnen door „Lees graag", die h.m a.s. Maandag aan ons bureau kan komen afhalen nieuwe raadsels L Op de kruisjoslijn komt Iets wat wel eens over je voorhoofd hangt. 4- o Op de 1ste rij een medeklinker. Op de 2e rij een ander woord voor erg. Op de 3e rij iets wat sommige mannen dragen. Op de 4e rij het gevraagde woord. Op de 5e rij een ander woord voor groot-* kamer. Op de fie rij een viervoetig dier. Op de 7e rij een medeklinker. (Ingez. door Robbedoes.) II. Welke dierennaam kun je vormen als je twee letters wegstreept van hen rat? (Ingez. door Ceasar.) III. Vijftig zitten er in-een cel Geel van aar en rood van vel. Elk wordt op zijn beurt verlost, Maar het heeft hun allen het hoofd gekost. Wat is dit? (Ingez. door Or no.) IV. Twee lettergrepen noemen u: Een plekje in ons land, Zij zijn wel aardig saamgehecht en slaan in nauw verband. Want weet ge wat het vreemdst nog is, De eerste eet d'andre op. Komt raad nu eens dit wonderwoord. Denk niet, dat ik u fop. (Ingez. door Piggelmee.) AAN DEN WINTERI „Zeg, meneer de Winter, lioe is 't nou? Blijf je nog lang met die vreeslijke kou? Mijn ooren bevriezen, mijn handen zijn rood, Mijn kleine teen is tweemaal zoo groot! Zeg, meneer de Winter, ga je nu gauw? -Wat hebben we toch aan zoo'n barre kou? We rijden geen schaats meer, we boffen niet, *k-Wou dat je 't nu maar eens dooien liet! Zeg, meneer de Winter, hoor eens hier, Doe me nu eens een heel groot plezier, Ga nu naar Lente en vraag of ze komt. Want werkelijk, Winter, iedereen bromt! Toe, meneer de Winter, doe je dat? Je hebt nu toch lang genoeg vreugde gehad? Toe, maak nu plaats en laat Lente komen, Alles verlangt zoo, mensch, dier en boomen *k Weet zeker, meneer de Winter, dat Lente wel wil, Maar ze vindt 't hier nog zoo koud en zoo kil. Laat 't zonnetje dus schijnen en waai niet zoo bar, Dan zien we heel spoedig Lent's zegekar!' (Ingez. door Leesgraag.) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Ptra en Bob Soeters waren jongens, die heel veel van een grap hielden. Ze zaten vol guitenstreken en waren het daarbij niet alleen altijd samen eens, maar hielpen el kaar zelfs graag een handje, als dat noodig was. Niet, dat ze leelijke dingen deden ol een ander met opzet plaagden of onaange naam waren, maar bij ongeluk, ja, dat kon we!"eens.eeli keertje gebéuren. Zè bedach ten nooit vooruit, wat de gevolgen van hun arappen konden zijn en die waren wel eens zóó, dat ze er zelf van schrikten. Vader en Moeder hadden ben al dikwijls gewaarschuwd, maar hoe goed de jon gens ook het een of andere voorgespiegelde pretje onthouden konden, wanneer dit in hun kraam te pas kwam, de woorden van Vader en Moeder werden maar al te spoe- weer door hen vergeten en bij gevolg vervielen zij dan weer in hun oude fout. Toch kon niemand lang boos op de beide bengels blijven, wonneer hij of zij (wie 't slachtoffers van hun plagerijen dan ook was!) hun berouwvolle gezichten zag Op weg naar school kwamen Pim en Bob altijd voorbij een hoedenwinkel, waarin een wel wat ouderwetsche juffrouw achter de toonbank stond. De Jongens zouden haar misschien nooit opgemerkt hebben, als zij er niet toevallig met Moeder geweest waren om fint te koopen. Op zekeren dag gingen Pim en Bob weei naar school. Ze waren nogal vroeg en daa zij geen vriendjes in de buurt zagen on mee te spelen of naar school te gaan, gluur den zij jongens moeten toch ook w a l doen in den hoedenwinkel naar binnen waar op dit oogcnbllk geen enkele klant was. Ijverig stofte de juffrouw hoeden cn linten af. „Ik weet wat! Wat zullen we een pret hebben!" zei Pim. Bob was dadelijk'één-en-al gehoor en Pim wist al vooruit, dat hij op de hulp van zijn broertje rekenen kon. Geheimzinnig fluisterend stonden de Jon gens zoo eenige oogenblikken vóór het win kelraam. De voorbijgangers letten niet op hen en de enkele, die toevallig hun kant uit keek, dacht niet anders, of de jongens be raamden de één of andere onschuldige ver- ras»»'"* vnw bui8*«nooten of vriendjes. t.«tc volgend oogenbllk trad Pim met een gezicht, dat hij zoo ernstig mogelijk trachtte te zetten, den winkel binnen, op de hielen gevolgd door Bob. „Juffrouw," begon hij, „Moeder wou graag een avondhoed hebben." Een eenvoudige hoed. die overal tegen kan," viel Bob zijn broertje bij. Hij was wel eens met Moeder meegegaan, als deze werkelijk een hoed kocht en had dit goed onthouden. De juffrouw haalde eenige hoeden te voor schijn cn terwijl Bob zich op de lippen beet om het niet uit te proesten, zei Pim, ter wijl hij op een paar hoeden wees: „Stuurt u deze maar op zicht, juffrouw; die donkerblauwe, die bruine en die zwarte." Hoe Pim nog In staat was met een ern stig gezicht het adres op te geven, was iets, dat hij zelf niet begreep. Zonder haperen klonk het echter: „Kerkstraat 27." De jongens mankten zich nu haastig uit de voeten en de juffrouw dacht even: „Ze schijnen op eens haast te hebben!" Maar zij stond .er niet langer bij stil cn had het bovendien veel te druk met het op ruimen en wegbergen der hoeden om daar op te letten Zoo kwam het ook, dat zij ze was bovendien erg bijziende hun door lachen verwrongen gezichten niet zag Nauwelijks w ren de jongens weer op straat, of zij proestten het uit. In de drukte van het verkeer ging het schallen van hun lach echter voor de juffrouw verloren. „Die is goed!" riep Pim uit. ,,'n Reuze-mop!" kon Bob niet nalaten te zeggen. „Je ziilt zien, dat ze de hoeden stuurt!" „Alsof tk daar ook maar één oogenblik aan twijfel!" „Niet aan Moeder zeggen, hoor!" „Zeg, voor wien zie je me eigenlijk aan?' „Moeder zal er geen sikkepit van snap pen." „Dat's nogal gladt Moeder zal natuurlijk denken, dat het een vergissing is." „Een noodlottig misverstand." „En daarmee is de zaak uit!" Dat de zaak daarmede echter niet uit was, zou later blijken en den jongens leelijk tegenvallen. Toen zij tegen half vijf uit school kwa men, durfden ze natuurlijk niet aan Mina ragen, of de hoeden al gekomen waren, want daardoor zouden zij zich leelijk ver raden. Moeder durfden zij er heelemaal niet over spreken, 't Was dus maar het beste, dat ze rustig aan hun werk gingen. Zoo kwam het, dat Pim en Bob als twee voorbeeldige jongetjes rnet hun huiswerk bezig waren. Ze moesten zelfs geroepen worden, toen het eten op tafel stond. Aan tafel deden ze gewoon, al vond Moe der dan ook, dat hun gezichten niet ge woon stonden. Ze vroeg er echter niet naar, maar we"d nog versterkt in haar veronder stelling dat de jongens wat uitgevoerd hadden /loor het feit. dat zij zonder de ge ringste aansporing dadelijk na den eten weer naar boven trokken om te werken. En dat in een tijd, waarin ze geen enkele repe titie hadden! 't Was werkelijk ongekend! Als daar maar niets achter zit!" dacht Moeder, die haar bengels anders altijd moest zeggen aan het werk te gaan. Even over half acht werd er hard aan de voordeur gebeld. „Daar zul je t hebben!" fluisterde Pim. ,,'t Hoedenkind!" prevelde Bob, terwijl hij iich plotseling diep over zijn atlas heen boog en daarop blijkbaar aandachtig den één of anderen naam zocht. Mina was al naar huis en Moeder deed /.elf open. Met ingehouden adem luisterden de jongens naar hetgeen nu volgen zou. „Alsjeblieft juffrouw," zei het hoedenkind. .Compeloment van juffrouw Jansen en hier waren de hoeden." „Hoeden van juffrouw Jansen?" vroeg Moeder verbaasd. „Jawel juffrouw. De jongeheeren zeivers hebben ze uitgezocht." ,,'t Moet een vergissing zijn!" en even nadenkend zei Moeder zóó zacht, dat alleen het hoedenkind het hooren kon: „Ik zal morgen zelf wel even aankomen." Zij had dit geval plotseling met den groo Twee hondjes kwam ik tegen, Die waren vrees lijk kwaad, Ze blaften en ze keften En rolden om op straat. Ja, zei de één venijnig, Jij bent van geen komaf Stout beestzei toen de and're, Ik bijt je voor je straf Zo beten, blaften, keften, Daar kwam een diender aan Toen keerden onze honden En bleven woedend staan. Ze zagen saam den vijand, Die hen belagen wou. Toen zwoeren onze bondon, Elkander dure trouw. TRUUS VKRDONER SALOMONS ten ijver van haar zoontjes in verband ge bracht en begon nu iets van de waarheid te vermoeden. Pim cn Rob keken elkaar eens veelbe teekenend aan Zou Moeder de hoeden weer mee teruggeven en daarmee alles uil zijn? En zou 't heelemaal niet in Moeder opko men dat zij er in betrokken waren? „Maar kalm afwachten," was alles wat Pim wist te zeggen en Bob boog zich nog dieper over zijn atlas. Zij waren dien avond tot bedtijd met hun huiswerk bezig en zeiden met een kloppend hart Vader en Moeder goeden nacht. Moe der meende duidelijk op hun gezichten te lezen, dat haar veronderstelling in de hoe denkwestie juist was, zei .er echter geen woord over en deed. alsof zij niets kwaads vermoedde, maar lachte fijntjes. Den volgenden morgen onder schooltijd ging zij naar juffrouw Jansen. Al spoedig bemerkte zij. dat haar vermoeden juist was Zij sprak nu met de juffrouw af, dat zij de jongens na vier uur ev£ii aan zou sturen De juffrouw zou hen dan beetnemen en nel doen, alsof zij één der hoeden houden cn natuurlijk ook betalen moesten. Nauwelijks kwamen de jongens dan ook uit school, of Moeder zei, dat ér een bood schap vati juffrouw Jansen geweest was. die had laten vragen, óf ze na vieren eens even aankwamen. Ze zouden wel begrijpen waarom. Daar schrokken ze niet weinig van en het vreemdst van het geval was, dat Moe rler hun niets vroeg. Zou Moeder er van weten? „Laten we maar niets zeggen, eerst eens gaan hooren om vier uur." vond Pim en Bob voelde er ook niet veel voor. nog tan ger over de zaak in kwestie te spreken. Hun boterhammen gingen er dien mid dag niet zoo gretig in als anders en 'I duurde een eeuwigheid in hun oogen. vóór het tijd was om naar school te gaan. De schooluren kropen om. maar eindelijk, daar luidde de bel van vier uur toch en begaven de jongelui zich nu hadden ze plotseling heelemaal geen haast m juffrouw Jansen. Deze deed net. alsof het de natuurlijkste zaak der wereld was. dat de jongens één der hoeden hielden en betaalden. Hoe zij ook trachtten haar te overreden, zij liet zich niet van haar stuk brengen, al vond zij dan ook goed. dat de goedkoopste hoed gehou den werd. De jongens werden er warm van. Vier gulden vijf-en-zeventig! Wat 'n hap uit hun spaarpot! Zij smeekten juffrouw Jansen Inch voor dezen keer hun ondeugendheid door de vingers te willen zien en het goede mensch scheen eindelijk medelijden met hen te krijgen. Ze zei ten minste. „Nu. ais jullie mij dan plechtig belooft, nooit weer zoo iets uit te halen, zal ik het voor dezen keer door de vingers zien." Dit beloofden de jongens en zij renden den winkel uit, vonden juffrouw Jansen nu toch wel een aardig mensch. Thuisgekomen, stond Moeder hen al op te wachten. Ze hadden kleuren als boeien. ,,'k Weet er alles van." zei Moeder en lachte fijntjes. „Gisteren hebben jullie juf frouw Jansen gefopt en vandaag hebben juf frouw Jansen en ik jullie gefopt." Nu zetten de jongens toch groote oogen op. Lachend vertelde Moeder de toedracht der zaak en het einde van het liedje was, dat Pim en Bob er zelf ook om moesten lachen. Ze hadden echter een lesje gehad en Moeder geloofde wel, dat het heipon zou. Op dit plaatje zie je, hoe Jumbo, de Oli fant, zijn oppasser Sambo goede diensten bewijst. Een halven boomstam te versjou wen is voor Jumbo een peulschilletje of moet ik misschien zeggen: een lucifertje? Voor Sambo, jullie en mij zou het we! iets zwaarder zijn. Teeken het plaatje maar eens netjes na. De grooteren onder jullie kunnen dal op ruitjespapiér doen. de kleineren-trekken hél op dun, doorzichtig papier over, doch laten daarbij de ruitjes weg. Staat het plaatje op het papier, dan gaan Jumbo: gr(js. slagtanden: wit. Boomstam bruin. zijkant(doorsnede) licht geel. Lucht: licht blauw (de scheiding tus- schen lucht en grond is door een streef aangegeven). Grond: geel. Gras: groen. Sambo hoed geel. broekje: rood. Palm: stam bruin. bladeren groen. C. E. d. L. H. CORRESPONDENTIE. Zonnestraaltje en Meidoorn. Daar ik deze week heel weinig tijd heb, ba- antwoord ik jelui briefjes maar samen om dat Jelui toch zusjes zijn. Jelui kunt nu heerlijk genieten hè. Wat jammer, dat Moeder ziek "is, wensch haar maar beter schap toe. Dat is zeker goed voor Je. Piepkuiken. Jo bent natuurlijk hartelijk welkom, ik bon veel to blij d»t uc er weer een nieuwe nicht bij heb gekregpn. Ast her en Kievit Ik zal wel in het ruilhandulhoekje zetten -wat jelui hebt om te ruilen en dan zullen we zien wat er komt en dan moet je ze mij maar geven, dan zorg ik weer dat je de bonnen, die je gevraagd hebt, er voor krijgt. V i o 11 e r t j e. Dat komt dan nog wel. Is je voet weer zoover beter, het is altijd erg lastig. Dank je wel, boor. ürno. Dank jc wel. Was het er erg druk. Als het to lang blijft verveelt het ook. Regendropje en Boterbloem. Jelui zijn weer zusje en broertje, dus krij gen jelui weer samen antwoord. Dat zal wel. Jelui kunnen er nu volop van genieten. Ze komen er allemaal in en zoo het jouwe ook wel. Dan zijn we ook nog niet klaar. Balsem ientje. Ze waren ook niet moeilijk. Er zijn nu veel zieken. Dat vindt Je zeker erg fijn. hè. Ik weet nog niet, misschien. Ja, dat is het zeker. Goudverzant. Je bent hartelijk welkom, een Sneeuwwitje is er al, dus heb ik je maar den anderen naam gegeven. OvAr ~)Q poosje geat het heel makkelijk. Neptunua. Ja, het wak heel aardig. Heel graag. Ik ook en daar heb ik het druk mede. Neen, daar heb ik geen tijd voor. Slaap maar lekker. Het moet aan elkaar. M i e r en Spin. Er komen er hoe lan ger hoe meer. Ja, dat is heel erg naar. N"on. ik heb kranen, maar die liepen geen van allen. Dan moet je maar eons in bed kruipen dan zal het misschien wel over gaan, of is het niet zoo erg. Lekkerbekje. Je bent hartelijk wilkom. Bon je/.oo'n lekkerbekje?. Broek. Ze waren toefi heusch niet zoo moeilijk. Maar ze zijn allemaal goed. V'-ei plezier. Lelie. Bij mij gelukkig ook nog Schrijf je de volgende week meer? Weerwolf. Je kunt er nu van ge nieten. Je zult het er we) eens in zien staan; alle raadsels krijgen een beurt. VV on g. Het is nogal niet zoo heel erg. Neen, hoor, geen tijd. Dat zal 'wel. Piggelmee. Wat zul je dan dikwijls gaan schaatsen. Je hebt alleen veel ruimte noodig. Dat is ook niet prettig. L ij sterbes. Ben je nu weer heele maal beter. Je mag wel goed oppassen, hoor. Dus toen heb je je daar maar mee vermaakt? Bengel.Je zult zeker wel veel ple zier hebben; ik denk zoo dat jij,het nog wel een poosje zou willen houden. Lilliputter. Neen, gelukkig niet en ik zou het nu ook heelemaal niet kunnen gebruiken. Daar het ik het ook aoo druk mee. Bruinoog. Je mag dan toch wel meedoen, het is toch altijd prettig iets van jelui te hooren. Ja, iedere week komen er weer nieuwe bij.«Dat hoor ik niet dikwijls. Ze vinden het allemaal nogal erg leuk. Roodborstje. Dat heb ik Je toch wei gezegd, maar van alles wat te lang duurt gaat het plezier af. M a r j o-l y.n t j e. Schrijf je mij de volgende week eens een langeren brief. Vinkje. Je kunt nu veel sleden hè. Dat doe je immers zoo graag. Dat doet mij plezier. Dat vertel ik je toch niet, is een geheim. Ik ken mijn nichtjes en neefjes toch ook niet. Ja, erg leuk. Daar verlang ik nu al naar. C o r r i e B. Er is al een Sneeuwwitje, dus moet je een anderen naam opzoeken. Je bent natuurlijk hartelijk welkom. Ceasar. Dank je wel hoor. Tip. Dat gaan er heel veel doen. Je zult wel genieten. Kwik. Ja, dat is een ellende, er zit ten tenminste heel wat mcnschén zonder water. Gelukkig, dat die auto's nog rijden. Kikvorsch. Neen, daar doe ik niet aan. Dat is een heele rit Dat zal wel. Maandroosje. Je was toch nog op tijd, wat is dat vervelend hè. Kampioen en Cupido. Dus jelui hebben Zondag een heerlijk tochtje ge maakt. Heerlijk hè. Leesgraag. Dank je wel, hoor. Misschien zijn de raadsels een beetje te moeilijk, maar dat versje is erg aardig. Er is niets aan. Ja, bij mi] ook. Dat vindt je zeker wei reusachtig hè en dan zoo'n mooi nieuw clubhuis. Dat is een aardig idee, nu verzamel maar veel, hoor. Kwak. Ik zal het in het ruilhandel hoekje zetten. Radio.— Dat zal wel gaan, denk ik, het is jammer dat je ziek bent; ik wensch je wel beterschap toe. Er zijn er altijd wel eens enkele b(j, die niet zoo geschikt zijn. Maar heel graag, hoor. Jupiter. Dat is een heele ramp. Ach, daar gnat het plezier nu ook alweer af. Wat is de uitkomst? Postduifje. Dan ben je wel ver wend. Klaverblad. Ik vond het ook niet erg aardig van je en ik heb heusch ge dacht, dat je het alleen maar om den prijs deed Maar als je nu weer trouw meedoet zal ik dat maar vergeten. Al dat ijs is ook erg verleidelijk. Dank je wel, hoor. ONS RUILHANDELHOEKJE. Kwak heeft om te ruilen; Texelbonnon eo wil daar nu graag Kamerplanten voor heb^n. 2 Teselbonnen tegon 1 Kamerplant Asther en Kievit hebben 31 Rood- band zeepplaatjes 10 dollafzeeppunten 20 plaatjes „Hoe heet die Vogel" l Vim bon 13 Verkade'sKamerplanten 1 Houtens cacaobon 23 Klokjes van de Klokzeep. En willea-er graag voor in de plaats hebben Pelikanenbonnen of HUle'a beschuit of Haustbeschuitbonnen. Wie wil ruilen doet de plaatjes of bonnen maar bij do raadsels, dan zorg ik wel dat jelui ze krijgen. OOM KARRL,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 7