KINDERRUBRIEK Ru jriek van Oom Karet DE MOLEN DE KABOUTER EN DE KIKVORSCH De vorige week had Ik weinig tijd om jelui veel te schrijven en beloofde ik jelui daarom, dat ik deze keer mijn schade zou inhalen. Natuurlijk zal ik die belofte na komen en aangezien ik gezegd heb, dat ik nog een goochelkunstje wist, zal ik dat eerst vertellen. Als jo het alleen niet klaar kunt krijgen moet je maar zien of iemand je helpen wilt. Ie neemt een glazen buisje, waarvan het ééne eind lunner moet zijn dan het andere. Met een heet Ijzer van de zelfde dikte doorboor je nu een kurk, waar in het buisje dan gestoken wordt en wel met het dunste gedeelte naar boven en er een centimeter of vijl boven uit stekend. De flesch, waarop de kurk geplaatst is moet slechts haii gevuld ztju met water en het glazen buisje moet niet tot den bodem ingestoken worden, maar daar een eindje boven blijven. Het moet echter ook oen eindje In het water staan. Blaas nu hard boven in de opening van Let buisje, wend vlug je hoofd af, en het water zal net als een fontein, boven uit de flesch springen, totdat deze heelemaal leeg Ï9. En verder heb ik nog een aardig spel letje voor jelui bemachtigd. Bij dit spelletje moet ieder op zijn beurt een zin zeggen, waarbij hij twee woorden gebruikt, die le. gelijkluidend zijn. 2e onmiddellijk op elkaar volgen en 3e in beteekenis verschillen. Voorbeelden: Ik zal mijn leven niet in zijn wagen wagen. I Zijn scheen scheen opgezwollen te zijn. j Drie bloemen aan één steel steel ik. Wie wil mij naar Leiden leiden? De wacht wacht op bevel om uit te trekken. Als bet te moeilijk gevonden wordt, de woorden onmiddellijk op elkaar te laten volgen, kan men deze bepaling ook weg laten. Tot slot dan nog een aardig verhaaltje, dat onze Silene me toezond, en dat bij Jelui wel inden smaak zal vallen. Het heet WINTERPRET. „Tommy, ga je vanmiddag met mij slee- en?" vraagt Miesje. „Hè ja Tom, doe dat, dan gaan Moeder en ik vanmiddag uit, zegt vader nu. Tom een jongen ,'an 19 jaar, die liever met z'n vrienden uitgaat, dan met zijn zusje van 6 jaar, kijkt bij die vraag niet erg vriendelijk. „Dat is goed",antwoordt bij. Iets anders kon hij niet zeggen, want anders moest Moeder weer thuis blijven. Als het twee uur is, stoppen Tom en zijn zusje met de slee door de sneeuw. Eerst loopen zij een eindje, totdat zij een laan bereiken, waarvan ze heerlijk af kunnen sleeën. Tom en Miesje zitten nu beiden enrtseh!. daar gaat bet Het wordt 6teeds drukker. „Kijk die eens durven, o^et zoo'n klein meisje," zegt iemand en wijst op Tom, i „Ja, maar hij stuurt verbazend go°d, en zal wel zorgen dat dat kleine ding niets krijgt." Zoo gaat er een half uurtje voorbij. „Zullen we nu verder gaan Miesje?" vraagt Tom, ofschoon hij liever hier had willen blijven. „Ja maar ik wil zoo graag loopen." Op een sukkeldrafje gaan zij nu verder, totdot ze bij een plek komen waar kinderen aan 'l sneeuwballen gooien zijn. Nu doen Tom en Miesje ook mee. De grootere kinderen hebben schik in 't kleine ding dat zoo flink mee gooit. Op 't laatst krijgt zij toch koude handjes en houdt ze dus op „Waar ga je nu naar toe Tom", vraagt 1 so. .als ze door Tom weer in de slee gezet wordt. „Dat zul Je wel zien," antwoordt deze. Na een kort tijdje houden ze stil bij een lunch room. Het sleetje wordt in den tuin gezet en beiden stappen nu naar binnen. Tom be stelt nu twee koppen chocolademelk en ge bakjes. Met een verrukt gezichtje wordt dit alles door Miesje opgedronken en op gepeuzeld. Tom had pas een extratje van zijn vader gehad, omdat hij zoo'n mooi rapport had gehad, en kon dit dus nu wel doen Een paar dames lachten tegen Mies je. Zij hebben bonbons bij zich en tractee- ren 't meisje daarvan Als Tom en Miesje lekker warm zijn gaan ze naar huis, waar alles in kleuren en geuren door Miesje ver- teld wordt 's Nachts droomt ze, dat ze in de slee zit en tegen de beenen der menschen rijdt, zoodat die op de slee terecht komen, en zoo in een lunchroom binnenkomt, tegen bekers chocolademelk aan, die dus omval- len. Dan schrikt ze wakker, en merkt, dat het maar een droom was. II. In mijn eerste lees Ik graag, Mijn tweede een klinker in „vandaag". Mijn derde 'n overblijfsel, is nooit veel. Mijn geheel 'n stad, 'n pronkjuweeL in. Met een N dragen alle vogels mij Zonder N ben ik een stad in Zeeland. ÏV. Mijn geheel bestaat uit 4 letters en Is een groote stad in Denemarken, die vroe ger een andere naam had. De eerste twee letters zijn een groot viervoetig dier, ter wijl de laatste twee een afgekorte jongens naam is. VAN DE OPSTELLENWEDSTRIJD. HET SCHOOLREISJE. We zouden, de 5e en de 6e klas, in Arn hem naar de I. T. A. gaan. O, wat waren we blij. We konden haast niet leeren. De juffrouw zei: „Maar het moet mooi weer zijn". We wachtten vol ongeduld op den dag dat we gaan zouden. Eindelijk daar was hij. We moesten om kwart over acht bij school zijn. De meesten waren er al om acht uur, n.I. om 10 voor half 9 kwamen de auto's; we zouden n.I. met de auto gaan. Ik kwam in de mooiste auto te zitten. Wat was die rit mooi. De juffrouw zei: „Het had maar iets kouder moeten zijn, of we zaten nu niet in de auto." Er reed een man achter onze auto Ik wist niet hoe hij het vol kon houden. Want de auto reed erg hard. Eindelijk daar waren we er. We «tapten uit. Eerst kocht de juffrouw kaartjes. Toen mochten we ons goed afge ven, en voorwaarts ging het. Eerst gingen we naar de broeikas waar allerlei Indische planten groeiden. Toen gingen we naar een huis waar allemaal wajangpoppen hingen enz. Vervolgens gingen we onze boterham opeten. En daarna gingen we naar den zeetuin, wat was het mooi daar! En toen gingen we naar een huis waar Javaansche vrouwen, hoeden Ran 't vlechten waren. Ik vond het zoo leuk! En ik vroeg ze of de Javanen ze op de rijstvelden droegen. „Nee," zei ze, „de Hollanders dragen ze" Te vlug naar mijn zin werd het tijd om te ver trekken. Juist wilden we weg gaan toen kwam de koningin-moeder Wat had ik veel te vertellen thuis. Het was een heerlijke dag geweest. (Ingez. door Atalanta.) Oud 10 Jaar. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Molentje, molentje, draai in het rond Met jc vw kaarsrechte wieken! Maal er het meel, dat de bakker straks bakt! t Is voor gezonden en zieken. Molet tje, molentje, wordt Je niet moe? Gaat het je heusch nooit vervelen? Zou je niet liever eens stoeien als wij 01 soms verstoppertje spelen? Kindertjes, och, van mijn werk houd ik veel. "t Is er mijn lust en mijn leven. A 1 s ik eens speelde, zeg, w I e zou er dan Meel voor het brood kunnen geven? door AMBER. Lang geleden woonde in een groot boscb een kabouter, die Rastak heette en avon tuuriijk van aard was, 's Avonds, als hij met zijn mede kabouters In een grooten kring het avondmaal nuttigde, zat hij vaak uit te staren over de toppen der hooge hoo rnen „Hoe zou de wereld er toch buiten dit boscb wel uitzien?" vroeg hij dun. „Dat weten we niet en dat kan ons niets schelen ook," zeiden de andere aardman netjes „Wij kabouters hooren nu eenmaal in het bosch. Daar moeten we blijven, om dat we daar thuis hooren En alles wat daarbuiten ligt, interesseert ons niet." „Meel dom van jullie." vond Rastak. „Mis schien is de wereld verderop nog wel veel mooier dan dit bosch Ik wil dat toch eens gaan onderzoeken Toen lachten echter de anderen „Dat heb Je nu al zoo dikwijls gezegd." spotten ze, „maar dat doe je nooit Dat durf je niet!" „Durf ik -lat niet?" riep het mannetje boos. „Durf ik dat niet? Dat zullen jullie dan eens zien En hij stond op en kroop meteen zijn holletje in. De anderen lachten. „Dat is anders niet de weg om uit het bosch te komen," riepen ze hem nog plagend achterna. Maar Rastak hoorde ben al niet meer. Nog bevend van boosheid zocht hij zijn spulletjes bij elkaar en knoopte die in een grooten, rooden zak doek Die zakdoek was groot, voor een ka bouter wel te verstaan, want jullie zouden het waai-schijnlijk een poppenzakdoekje ge noemd hebben. Toen Rastak daar mee klaar was, ging hij op zijn bedje liggen, om le probeeren wat te slapen, want hij begreep wel, dat het niet verstandig zou zijn, 's avonds en in het don ker op weg te gaan. RAADSELS, Oplossingen van de vorige raadsels. De oplossingen van de vorige raadsels waren: j I. Haarlok met h, bar, baard, haarlok, balen, bok, k. II. Hert. III. Een doosje lucifers. IV. Koe, gras, koegras. Dez9 week is de prijs gewonnen door Kikvor8Cb, die hem a.s. Maandag aan ons bureau kan komen afhalen. NEUWE RAADSELS. I. Mijn eerste twee zijn mooie dieren, Mijn derde gaat uw tuin versieren, Mijn geheel iets op veld en wei Maar niemand houdt, helaas van mij! Ik groei te welig, ruik ook niet j "A Ben geel als een kanariepiet j Zoodra het echter den volgenden morgen licht begon te worden, werd onze kabouter wakker. Vlug stond hij op, greep zijn bun deltje, sloop zachtjes zijn holletje uit en be gaf zich op weg. Eerst rilde hij even, want het was al we! licht, maar tcch nog fri6cb buiten, en hij dacht eens aan zijn warme bedje, dat hij juist verlaten had. Zou hij eigenlijk niet liever teruggaan? Wie weet, hadden zfjn makkertjes geen gelijk en viel de wereld buiten hun bosch erg tegen. Maar neen. In leder geval wilde hij dat eerst zelf eens zien. Als het tegenviel, kon hij immer* altijd nog teruggaan. Nu ging hij dus werkelijk het onbekende tegemoet. Wat zouden de andere kabouters opkijken, als hij niet aan het gemeenschappelijke ontbijt onder den grooten eik verscheen! Onderwijl stapte Rastak stevig door, waarbij echter zijn volgepakte zakdoek hem leeüjk begon te hinderen. Daarom brak hij een stevlgen tak van een boom, hing zijn bundeltje daaraan en droeg het zoo over zijn schouder. Dat ging beter. Hij stapte nu ook weer vlugger voort Maar w^t was dat boscb groot! Het leek wel. of hij er nooit uit zou komen. De zon stond nu al hoog aan den hemel en nog altijd zag hij boomen voor zich, steeds weer nieuwe rijen boomen. Zou er we! ooit een eind aan komen? begon hij zich af te vra gen. Een oogenblik ging hij zitten om wat te eten. Gelukkig dat hij er ten minste aan gedacht had, wat voedsel mee te nemen! Daarna ging hij weer moedig verder. Langzamerhand kwam er meer licht tus- schen de donkere boomstammen en einde lijk hield het bosch geheel op. Rastak stond toen voor een slootje, dat wel niet zoo heel breed was, maar waar hij toch onmogelijk overheen kon springen. Gelukkig was er wat verder een bruggetje. Daar ging het mannetje overheen en na zich nog een weg gebaand te hebben door wat struikgewas, stond hij op eens in een groot weiland. Zoo iets had hij nog nooit gezien eon uit gestrekt, vlak. groen land, waar allerlei bloemen groeiden. En het scheen wel tot het eind van de wereld door te loopen. Het zag or prachtig uit, zooals het daar in de zon lag, maar wat Rastak minder beviel was, dat er nergens een holletje was om je in te kunnen verstoppen. „Kwak!" hoorde hij toen op eens naast zich. De kabouter schrok en zag, dat er een kikvorsch naast hem zat, die hem met zijn goudglanzende, bolle oogen nieuwsgierig aankeek. „Wat doe Jij hier?" vroeg het beest „Ik? Niets," zei het mannetje, dat zich niet erg op zijn gemak voelde. „Ik kom maar eens kijken." „Ik dacht dat jullie kabouters altijd in het bosch bleven." „Dat doen we ook," zei de ander „Maar ik ben op reis gegaan om eens wat van de wereld te zien." „Juist." antwoordde de kikker „Dat ia nog zoo'n gek idee niet. Dat heb ik ook ge daan, toen ik jong was. Toen b°n ik julltt bosch eens gaan bekijken. Maar daar bevie. het me niet erg. „Ik vond het er op den duur te droog." „En mij lijkt het hier te vochtig," merktt de kabouter op. „Ja, tenslotte moet ieder maar blijven, waar hij thuis hoort," merkte de kikvorsen wijsgeerig op. „Hoe heet je?" informeerde hij toen verder. „Rastak „Dat rijmt," zei de kikker. „Wét rijmt?" vroeg de kabouter verbaasd „Je laat me niet uitspreken," vervolgde, de kikvorsch. „Dat rijmt op miin naam. wou ik zeggen. Ik heet namelijk Wak kwak." „O, juist." merkte de kabouter beleefd op, „een heel mooie naam." „Nietwaar?" zei de groene springer ge vleid. ,Een pracht van een naam. Als je hem goed uitspreekt, is het net of je mij hoort kwaken: „wakkwak! Pas op! Ga een eindje op zij!" liet hij er toen onmiddellijk op volgen. Rastak keek op en zag een reusachtig groot beest met horens en een zwart met wit vel. dat met zijn tong groote bossen gras afrukte en opat. Doodelijk verschrikt sprong hij op zij en vroeg aan Wakkwak: „Wat is dat voor een monster?" „Dat?' lachte de kikvorsch. „Dat is maar een koe. Die zal je niets doen. Maar die die ren zijn nogal dom en ze zouden je bij ver gissing wel eens op kunnen eten." „Dat noem je maar iemand niets doen," stotterde de kabouter. „Ik wou, dat ik weer veilig bij mijn vriendjes in het bosch was." „Ja, dat gaat altijd zoo," peinsde de wijze Wakkwak „Toen ik vroeger Jullie bosch bezocht, verlangde ik ook terug naar mijn Wr.iland en mijn slooten." „Ik geloof, dat ik maar weer eens terug ,ga naar huis," merkte Rastak schuchter op. Het was hem in de wijde wereld niet mee gevallen. Groote, groene, vlakke, eindelooze landen, zonder holletjes om je in te ver schuilen, on bevolkt met afschuwelijke bees ten met horens, die je, als je niet oppaste, met huid en haar opaten. Heelemaal zonder kwade bedoeling natuurlijk, maar onder lusschen! „Weet je wat," zei Wakkwak, „Ik breng je een eindje weg." „Graag," antwoordde de kabouter, die blij was, dat hij gezelschap had. En zoo «rokken de twee op weg. Maar die terugweg viel Rastak niet mee. Wat was me dat een eind! „Zouden we er nog niet haast zijn?" vroeg li 'j ten slotte aan zijn groenen metgezel. „O je, neen: nog lang niet," zei de kik vorsch. „We zijn nog niet op de helft. Dat weet ik nog wel van de reis, die ik in mijn jonge jaren eens heb gemaakt." „En ik word zoo moe," klaagde het arme kaboutertje. „Ren je hang?" „Bang? Ik ben helemaal niet bang. Waar zou ik bang voor zijn vroeg Rastak. „Jc laat me weer niet uitspreken," sprak Wakkwak rustig. „Ik wou vragen, of je bang bent om op mijn rug te gaan zitten Dan wil ik je wel even thuis brengen. „Maar jj moet je goed vasthouden, want ik go springen in plaats van loopen. Anders kan ik re'-l niet vóór donker in mijn weiland terug zijn ,lleel graag Wakkwak, erg vriendelijk van je," zei het kaboutertje en klom meteen op den gladden rug. Het was nog vrij moei lijk voor het mannetje om zijn korte armpjes om den dikken nek heen te slaan, maar het ging toch. „Klaar?" Informeerde de kikker. „Daar gant-ie dan." I.n daar gingen ze inderdaad. Jongens, wat kon me die Wakkwak sprin gen! Rastak werd er duizelig van en vooral het neerkomen op den grond vond hij te! kens allesbehalve prettig. Hij kreeg et hoofdpijn van. Maar gelukkig gaf het weeke kikkcrlijf nogal mee, waardoor de schokken grootendeels gebroken werden. „Gaat het niet schitterend?" vroeg hei beest „Schitterend!" beaamde de kabouter, die niet graag onbeleefd wilde schijnen. Maar het kwam er niet erg van harte uit. „We zijn er nu bijna,' merkte de kik vorsch na een tijdje op. En toen duuide het inderdaad niet lang meer, of P.asrak stond weer midden tus schen zijn vriendjes, die natuurlijk nioi wisten, wat ze zagen, toen ze den wereld reiziger op zoo'n eigenaardig rijdier zagen terug keeren. „Je blij it toch zeker bij ons eten?" vroeg R istak aan den kikvorsch. „Eten?" zvi die, nadenkend. „Wat hebben jullie?" „Eigengebakken brood, honing en ge3toof de paddenstoelen." „Ook regenwormen?" informeerde Wak kwak. „Nee, die hebben we niet," antwoordde het katoutertje bedremmeld. „Kun je dia dan eten?' „En of!" zei de ander „Dat is het lekker ste gerecht, dat er bestaat Maar het ie nieta, hoor! Als ik me haast, kan ik er in het wei land nog best een paar vangen. Ze komen toch pas 'savonds den grond uit" En zonder verder op een bedankje te wachten voor zijn goede diensten, sprong de bruve kikvorsch weg „Nog wel bedankt hoor, voor je hulp", riep Rastak hem achterna. De overige kabouters schudden misprij zend het hoofd. „Wat een raar beest en wat houdt hij er een slichten smaak op ua!H vonden ze. Maar to« n werd Rastak boos. „Gaan jullie zelf maar eerst eenp zien, wat er allemaal in d« wereld t«> koop is," raadde hij hun aan. Want dit heb ik wel op mijn reizen geleerd, dat alles wat verschilt van onze manieren, daarom a'leen nog niet raar is of van slechten smaak behoeft te getuigen." En daarin had hij gioot gelijk. Alleen was het een bootje verwaand van hem, zoo op te scheppen over „zijn reizen". Maar volmaakt is nu eenmaal niemand en dat was ook Rastak niet. Toch was hij wel eon aardige, verstandige Lat outer Misschien vertel ik Jullie later nog we! eens meer over hem. CORRESPONDENTIE. Regendropje. Dat hoop ik ook, want zoo is het ook niets gedaan. Zonnestraaltje. Ja, hoe langer hoe meer, maar dat is wel aardig. Violier tje. Ik feliciteer jo wel, dat je weer zoover bent, maar als het nu maar niet weer begint. Dat is goed hoor. Mier. Dan zul je wel genoten hebben. Spin Ik schrijf ook geen langon brief Gelukkig maar. Ik denk van niet. Na tuurlijk mag je dat, zoek maar een ergo mooie op. Lekkerbekje. Dat Is erg prettig. Die verhalen worden altijd erg aav^ig ge vonden. O r n o. Nu, dan zul Je zeker wel erg goed je best doen. Heerlijk, hè. Lilliputter. Dat waren ze ook. Dank je wel, hoor, erg graag. Neen, ik ben geen onderwijzer, dacht Je dat? Je hebt zeker erg veel plezier gehad. Prins. Ja, dat was jammer. Dot zal wel. Hoe gaat het nu met je Moeder, zul je mij dat schrijven. Ja, uoor dat mag je. Vinkje. We zullen maar hopen dat Moeder niet ziek wordt. Fijn hè. M e 1 k b e k j e. Je was zeker te laat vorige week. Zijn ze nu weer beter? Ik za! een9 kijken. Heel graag Dank je we! Silene. Dank je wel, hoor. Ja, dat valt meestal nog niet mee. Het Is ook nooit goed. Wel jammer hè. Misschien wel. Kikvorsch.— De meoningon daarover verschillen nog al eons. Ik zal het vragen. Als ze niet komen krijg je de plaatjes wel terug. Leesgraag. Ik ben nllj, dat je het zoo mooi vindt Wat zul je eon plezier heb- bon. Ja, Jie hebbon het nu niet makkelijk. Dank Je wel, hoor, wat veel. W i 1 d 7 a n g. Het is alles behalve prettig. Ze waren ook niet makkelijk. Ik krijg het druk met a! mijn neven cn nich ten. Ik donk dat ze het zoo uit haar mouw schut Meidoorn. Je donk', zeker, dat ik alles kan. Dat gaf zeker een heelo conster natie. hè Edelwelsz. Daar begrijp Ik niets van, ik heb je brief heelemaal niet gekre gen, wat jammer hè. Gelukkig dat Je rap port mooi was. Sneeuwwitje. - Prettig dat je weer meedoet. Het schijnt een erge geliefde naam te zijn. Piepkuiken. Dat Is prettig voor je, prachtig hoor. Ik ook Ben jij dat lieve kuikentje? M a ro 1 Ij n l j e. Bij mij is een kraan ook nog steeds bevroren en nu al de an deren ook weer. Ja, daar lijkt het veel op. Dat zal wel., Dank je wel voor de raadsels. Piggelmee Dat zal zeker wel eon aardig gezicht zijn geweest. Je doet toch niet alleen me« om een prijs te krijgen. C 1 y v i a. Zul je het nu niet meer ver geten? Wong. De zomer komt niet gauw. Ja, meestal wel. Donderpadje. Dank Je wel, hoor. We zullen eons zien. Maandroosje. Dank je wel, voor deze week zijn de raadsels al klaar. Kwik Bij mij ook, wat is dat lastig, hè. Dat vondt je zeker wel fijn, hè. Cupido. Daar zul je wel van geno ten hebbon. En heb Je het gevonden? Kampioen. Nog wel gefeliciteerd, hoor. wat een feest. Je was zeker erg nieuwsgierig wat voor moois je allemai zou krijgen hè. Het is anders nog lang geen zomer brrr. Tip.— Misschien dat ik ook wel eens ga kijken. Lk ben het heelemaal met je eens, hoor. Spanrups. Hoe gaat het nu met je, erg prettig dat ik toch nog een brief kreeg cn vvelbedankt voor het raadsel. Zul je gauw weer beter zijn. Robbedoes. Maar dat mag je toch gerust doen, hoor. Heel graag. Dat is an ders groot nieuws al is h°t nog ver weg. Ip dat al bijna weer een jaar geleden? Radio. Gelukkig maar het is altijd naar als iemand ziek is. Dank Je wel. hoor. Dat mag ook wel, maar zelf maken. hoor. Broek. Natuurlijk mag je dat. Neen, daar doe ik niet nan Goudfazant. - Dat dacht ik wel. Zoo dat wist ik nog niet. ONS RUILHANDELHOEKJE, Lilliputter. heeft Haust en Hille'» bonnen en wil daar gaarne Oldekott's plaat jes voor hebben. Wie wil riillcn? Kikvorsch heeft 29 verschillende plaatjés van de Bloemenvelden en zou daar graag roodband plaatjes voor terug hein ben 1 tegon 1. OOM KAREI»

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 11