AMERSFOOIOSCH DAGBIAJD De Wettige Erfgenaam Donderdag 7 Maart 1929 -DE EEMLAMDEtt' 27e Jaargang No. 210 DE UTRECHTSCHE PUBLICATIES Aandrang tot volledig onderzoek FEUILLETON. Een vergadering van het bestuur van den Ned. Journalisten kring Dinsdagavond is het bestuur van den Ne- derlandschen Journalistenkring in spoed vergadering bijeen geweest, ter bespreking van de Utrechtsche publicaties. Aanwezig waren alle bestuursleden, alle afgevaardig den der aangesloten vereenigingen, bene vens de eere-voorzitter mr. L. J. Plemp van Duiveiand. De heer mr. P. H Hitter Jr., uitgenoo- digd de vergadering bij te wonen, had be richt wegens een spreekbeurt te Harder wijk verhinderd ia zijn De voorzitter, de heer I). Hans, heeft In zijn openingsrede aan de geruchtmakende gebeurtenissen herinnerd. Het zijn zei spr „rampzalige dagen" geweest: de uitdrukking is van den minister-president, en ook de Nederlandsche pers is daaruit niet met winst te voorschijn gekomen. De journalist, die de bewuste stukken publi ceerde, heeft, welk karakter zij ook mogen dragen, een ontzettende verantwoordelijk heid op zich geladen, die spr. hem niet be nijdt. Spr. legde vervolgens rekenschap af van de stappen, door het Dagelijksch Be stuur gedaan. Het telegram, op 2 Maart aan dr. Ritter gezonden en waarin werd ge vraagd dat hij zich beschikbaar zou stellen voor een onderzoek naar de echtheid der documenten door bevoegden en naar de wijze, waarop de eerste publicatie, de sa menvatting, die op verschillende punten een anueren indruk gaf clan de tweede, was tot stand gekomen, is nllerwege goed ont vangen. Van vele zijden in en buiten de journalistiek heeft het Dagelijksch Bestuur bewijzen van instemming met dat telegram mogen krijgen, ook van overheidsperso nen en Kamerleden. Blijkens de telegram men uit Genève vond het ook in Volken bondskringen een gunstig onthaal. Spr. betreurde zeer, dat dr. Ritter het verzoek ook een tweede, herhaald ver zoek om een onderzoek toe te staan ge heel onvoldoende heeft beantwoord. Vervolgens herinnerde de heer Hans aan de regeerings-verklaring, 's middags door den minister-president afgelegd. In die ver klaring had spr. één feit zeer sterk getrof fen- de mededeeling, dat de regeering de publicatie zeer betreurde, maar geen po ging bad gedaan om haar to verhinderen, aangezien dit tóch niet zou zijn gelukt. Naar aanleiding van deze mededeeling had spr. vrijheid gevonden den minister-presi dent om nadere inlichting te vragen cn mocht hij een onderhoud met hem hebben in bet Kamergebouw. Spr. heeft den mi nister gevraagd, welke gronden hij had om aan. te nemen, dat de publicatie niet voor komen had kunnen worden. Zoowel tijdens als na den oorlog heeft de regeering zich herhaaldelijk tot het Kringbestuur gewend om inzake belangrijke aangelegenheden bepaalde publicaties al dan niet te doen plaats hebben. Steeds heeft zoo bracht spr. den minister-president in herinne ring het Kringbestuur die bemiddeling gaarne verleend en altijd hebben de bladen het advies inzake een eventueele niet-pu- blicatie volkomen opgevolgd. Indien da Regeering ook thans mot een beroep op het landsbelang de bemiddeling van het Kringbestuur had ingeroepen, zon spreker met al het gezag, waarover dc Kring beschikt, gepoogd hebben, de publi catie te voorkomen en hij vleit zich dat dit zou zijn gelukt Spreker wees den minister op de mededeeling van don heer Ritter dat hij als de Regeering het gevraagd had de publicatie zou hebben nagelaten, al valt er veel te zeggen voor het standpunt, dat mr. Ritter zich ook zelf en uit eigen beweging tot de Regeering had moeten wenden. De minister herhaalde, dat de Re geering de rotsvaste overtuiging bezat, die ook steunde op een mededeeling, welke haar had bereikt, dat een beroep op den heer Ritter niet zou hebben gebaat. Spreker bleef het echter betreuren dat een derge lljke poging door bemiddeling van het Kringbestuur niet is gedaan. Uit een me dedeeling van den Minister van Justitie, die het onderhoud bijwoonde, bleek spr.. dat die ook thans nog bereid is tot het in stellen van een onderzoek. Spr. besloot met te verklaren, dat het niet op den weg van het Kringbestuur ligt dat daarvoor trouwens de bevoegdheid mist om uit le maken, of de documenten echt of valsch zijn, maar vvèl heeft het het recht en den plicht, op onderzoek door be voegden aari te dringen en na te gaan. of bij de publicatie goede cn zuivere journa listieke methoden zijn gevolgd. (Instem ming). Na deze openingsrede had een uitvoerige gedachtenwisseling plaats, als resultaat waarvan werd vastgesteld de volgende Verklaring: Het Bestuur van den Nederlandschen Journalisten-Kring, in voltallige vergade ring bijeen ter bespreking van de gebeurte nissen inzake de Utrechtsche publicaties. constateert, dat Mr P. H Ritter J., hoofd redacteur van het Utrechtscb Dagblad en lid van den Kring, onvoldoende (namelijk slechts met een verwijzing naar een in zijn blad verschenen artikel inzake de voorge schiedenis) geantwoord heeft op het tele gram. hem Zaterdag 2 Maart door het Da gelijksch Bestuur gezonden, waarin ge vraagd werd zich beschikbaar te stellen voor een onderzoek door bevoegden naar den aard der documenten cn naar de wijze, waarop de eerst-gepubliceerde sa menvatting is tot stand gekomen, en op een hernieuw telegrafisch verzoek niet al leen op dit punt het antwoord is schuldig gebleven, maar het Kringbestuur zelfs on bevoegd verklaart deze zaak te beoordee- len geeft over die houding van genoemden journalist ten aanzien van het Kringbe stuur zijn leedwezen cn afkeuring te ken nen; spreekt als zijn meening uit 1p. dat zoodra na depublicatie van stukken, als door hetUtrechtscb Dagblad ziin openbaar gemaakt, ernstige reden tot twijfel ontstaat de betrokken journalist, met eerbiediging van het persgeheim, de meest volledige medewerking dient te ver le.r.ne.n aan een onderzoek naar de waarde der bescheiden (omtrent de echtboid waar van hij reeds vóór de publicatie, uit den aard der zaak, zoo groot mogelijke zeker heid heeft verworven) en zelf op dat on derzoek dient aan te dringen ;'o. dat de volledige tekst der zoogenaam de ..notulen", in het Utrechtsch Dagblad gepubliceerd, op verschillende belangrijke nunten een aanmerkelijk anderen en voor Nederland minder-nadee'incen indruk maakt dan de tekst der eerst-gepubliceerde samenvatting •Ie. dat Mr. P. I-I. Ritter Jr. zich, het vo renstaande in aanmerking genomen, be schikbaar had dienen te stellen, en nog dient te stellen, vóór en zijn volledige mede werking had moeten en nog heeft te ver kenen aan een onderzoek, door bevoegde personen, riaar de al of niet echtheid dpr documenten en naar de wiize waarop en de omstandigheden, waaronder de eerst gepu hliceerde samenvatting tot stand is geko men: verklaart, ten opzichte van de e.ventueel verdere gebeurtenissen, ter handhaving van de eer en het aanzien der pers diligent te zullen blijven, „Wees Uw zelf", zie ik tot iemand, Maar kij kon niet, hij was niemand. DE GENESTET. Door E PHILIPS OPPENHEIM. Geautoriseerde vertaling van Mej. E. J. B. „Be hoopie, da' ik het zwarte schaap van do familie vooi mij zelf alleen zou hebben klagde zij. „Moet jullie beiden wezenlijk mee De auto reed weg, juist toen een groep lanterfanters de identiteit van de inzittenden ontdekte. Ei klonken kreten. De poliüe hield een man tegen, die van plan scheen den wo gen te volgen. lfIk vind", verklaarde lord Henry, achter over leunend, „dat nu we hier eenmaal zijp, We er maar moeten blijven. HOOFDSTUK XXVII Francis had een /eer gezellige sirite op de eerste verdieping van Chetfield House voor eigen gebruik ingericht in vrij gezel lenst ijl. Zij was eenigs/ins afgelegen van het hoofdgebouw. Hij begaf zich diarheen onmiddellijk na zijn terugkeer van Ascot, bestelde whisky soda aan den kamerdienaar en schelde om mijn heer Moss De bibliothecaris verscheen na een paar minuten. „Nu, mijnheer Moss vroeg Francis. „U had volkomen gelijk", gaf mijnheer Moss toe. „Ik heb al de bevoegdheden ge raadpleegd eri ik ben zelfs naar het British Museum geweest om mijnheer Terrett te vin den, die onze grootste deskundige is inzake Rappelli. Het manuscript, dat morgen zal worden te koop geboden, is ongetwijfeld een kopy. Ik ben bijzonder blij. dat Your Grace wees op de punten van verschil in den tekst. Ik geloof dat ik het voor het oorspronkelijke zou hebben aanvaard." Francis lcni^'e. „Ik ben blij, dat u overtuigd is", zeide hij. „Hebt u het boek, waarin mijn afspraken staan ,,Ik heb het hier. Your Grace." „Ik weet, dat ik verwacht wordt op het di ner in Storeham House", vervolgde rrar.cis Maar wacht even, heeft u eenig begrip, mijnheer Moss, wat het beteekent te worden gedisqualificeerd bij de rennen „D geloof, dat het wijst op oneervolle han delingen bij het houden van renpaarden." „Juist zooals ik dacht', getuigde Francis. „En dat is mij overkomen, mijnheer Moss. De ccmmissorissen van orde te Ascot hebben mij zulk een waarschuwing gegeven en dan heb ik den nacht in een politiecel doorge bracht." „Lieve hemel", merkte de heer Moss op, „dat wist ik niet." „Ik werd als gevolg hiervan beboet voor tien pond en de kosten. Ik zond om u mijn heer Moss, om u raad te vragen. Gelooft u, dat het onder de gegeven omstandigheden wenschelijk js 'dat ik op Storeham House di neer Ik hoorde, dat er leden van het ko ninklijk huis zouden zijn." De bibliothecaris overwoog de zaak een oogenblik ernstig. „Onder die omstandigheden zou ik het di ner niet bijwonen, Your Grace. Indien u het en doet in deze ernstige dagen, in naara van de vredelievende verhouding tusschen de volkeren, met alle macht een beroep op de journalisten van de betrokken landen, in de eerste plaats op die van het eigen land, om alles te doen wat een goede ver standhouding kan bevorderen en den geest van wantrouwen uitroeien. In den loop der gedachtenwisseling werd geklaagd over het feit, dat hoofdambtena ren van Buitenlandsche Zaken aan journa listen in de laatste dagen niet steeds juiite inlichtingen hadden verstrekt en werd be sloten zicb tot de Regeering te wenden met het verzoek om bij het afleggen van belang rijke verklaringen als de Minister-Presi dent gistermiddag deed. er voor te zorgen dat de binnen en buitenlandsche pers tij dig van den Inhoud dier verklaringen op de hoogte zou worden gesteld, in het be lang van een goede berichtgeving over ons vaderland. Een verklaring van het Utrechtsch Dagblad. Naar aanleiding van de, in hoven vermel de, spoedvergadering van het bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring en de daar vastgestelde verklaring, bevat het IJ. D. van gisteravond de volgende verkla ring: Naar aanleiding van de, door het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring in zfjn vergadering van gisteravond geno men resolutie, opgenomen in ons Derde Blad, verklaart onze hoofdredactie. le. dat zij bereid is, en van het eerste oogenblik waarop zij hare publicaties aan ving bereid is geweest, voor zoover dat maar eenigszins in haar vermogen ligt haro me- dewerking te verleenen tot een onderzoek i naar het door haar gepubliceerde docu- ment, waarvan de echtheid voor haar vast- i staat, maar waarvan de echtheid door an- I deren betwijfeld is, 2e. dat zij echter vóór de vergadering van het Kringbestuur werd gehouden, ambtshal ve kennis droeg van den inhoud der Neder landsche Regeeringsverklaring waarin werd medegedeeld, dat de Regeering van de zaak op de hoogte was. en van de door den Heer J. van Beuningen, den verwerver van het stuk. in de „Nieuwe Rotterdamsche Cou rant" gepubliceerde verklaring, waarb»' - een onpartijdig onderzoek, waartoe hij en de Hoofdiedactie met hern, meent dat over leg met de Regeering noodig is. 3e. dat zij de meenign is toegedaan, dat nu de mogelijkheid tot een onderzoek bij de hoogste instantie is opengesteld, het niet al leen een onjuiste weg zou wezen, indien er zich thans eonigo andere instantie mede be moeide maar het zelfs van een gemis van deferentie tegenover de bevoegde overheid zou getuigen, deze zaak bij eenige andere instantie voor te brengen. •ie. dat zij om deze reden zich niet gerech tigd achtte, aan de uitnoodiging van het Kringbestuur gevolg te geven, cn zich daar toe ook thans niet gerechtigd acht. 5e. dat zij met vei wondering heeft kennis genomen van de zinsnede, waarin het Kring bestuur afkeuring omtrent hare houding te genover het bestuur harer organisatie te kennen geeft. 6e. dat zij, evenals het.Kringbestuur. van oordeel is dat het uitbannen van alle kiem van internationaal wantrouwen noodzake lijk is, maai* zij juist uit dien hoofde, ten einde de internationale sfeer van gehoime bedreigingen te zui jren, hare publicatie heeft ondernomen. liet U. D. van hedenmorgen schrijft In verband met den diepen indruk, die in binnen- en buitenland is verwekt door de publicatie van het document, dat de heer van Beuningen heeft verworven, merkten wij in ons avondblad van Maandag 4 Maart 1.1. op, dat de Nederlandsche regee ring volkomen bij machte is geweest, de pu blicatie van het document te voorkomen, door (hetzij langs officieusen, hetzij langs officieelen weg), onze Hoofdredactie in het bizonder of de pers in het algemeen eer» wenk te geven, dat zij de publicatie niet achtte in s lands belang. Naar aanleiding mede van deze opmer king, heeft de Regeering het noodig geacht, eergisteren in de Tweede Kamer eene uit voerige verklaring af te leggen. Op die verklaring komen wij nader terug. Zij roept verschillende vragen op, die moe ten gesteld worden. Dit zal in alle rust, met alle nauwkeurigheid geschieden. Thans bepalen wij ons tot één enkel hoofdpunt: het verweer, dat de Regeering tegen onze simpele opmerking heeft ge voerd. Dat verweer blijkt te bestaan uit mode- deelingen, die een volledige bevestiging in houden van onzo opmerking. De volgende, door ons beweerdo feiten, erkent de Regeering thans als juist: 1. Dat de Regeering reeds weken vóór de publicatie in het bezit was van een af schrift van het document, dat haar bovon- dien in originali was vertoond, en dat de Regeering aanstonds oen deskundig onder zoek naar de echtheid heeft gelast Of. zooals onze Hoofdredactie haar weten schap formuleerde: „dat de bevoegde No derlandsche Overheid vóór de publicatie in de gelegenheid is gesteld, om zich, desge- wcnscht van de authenticiteit van het do en ment te vergewissen of te doen verge wissen" 2 Dat de Regeering voor de publicatie tijdig genoeg geweten heeft dat afschriften van dit document ter publicatie aan de Nederlandsche bladen werden aangeboden, en dat als het „Utrechtsch Dagblad" voor nemens was, het document openbaar te maken, Regeeringsingrijpen mogelijk ware geweest. Of, volgens onze formuleoring: dat men moet aannemen, dat do Regeering moet ge- icht worden, volkomen op de hoogte te zijn geweest \an de mogelijk gemaakte perspu blicatie, en z-ii „op welke wijze dan ook" bij machte was te doon weten, dat de pers-pu blicatie haar onwelgevallig was. Zeer opvallend is, dat de Regeering in baar verklaring met geen enkel woord te kennen geeft, dat hare deskundigen het document valsch hebben geoordoeld, noch dat zij in haar oordeel van dat harer des kundigen afweek. Ten slotte deelt de Regeering thans voor het eerst, als nieuw feit mede, dat de Minis ter President en de Minister van Buiten landsche Zaken de publicatie in booge mate betreurden, en dat zij van die publicatie een schadelijke werking" verwachtte. Wat heeft de Regeering gedaan, zoo vraagt het Nederlandsche volk, om die schadelijke werking te voorkomen? Niets at had zij kunne n doen, om die scha delijke werking te voorkomen'? Gebruik maken van de juist daartoe te harer be schikking gestelde organen Immers, aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken is een bizondere pers-afdeeling, waarvoor de Volksvertegenwoordiging aan de Regeeruig jaarlijks de r.oodige gelden ter beschikking stelt. Het doel dier afdeeling is o a. juist contact te zoeken en te houden met de pers, ten einde, in s lands belang, de goede samenwerking van Regeering en pers te be vorderen. Niets was natuurlijker geweest, dan dat de Regeering, die, blijkens hare verklaring wist dat de publicatie in ons blad zou ge schieden, aan ons blad een wenk had iaten geven, dat zij van die publicatie voor het land een schadelijke working verwachtte. Die wenk is uitgebleven. Waarom dan. heeft de Regeering nagelaten, wat zij had kunnen doen? Omdat zij. zoo verklaarde zij, „overtuigd" was. „dat geen ingrijpen van de regeering, publicatie had kunnen voor komen. Die overtuiging steunde op niets. Ook al zouden wij onthouding der publicatie in strijd hebben geacht met onze opvatting van 's lands belang, eene waarschuwing van de Regeering hadde. wij zeiden dat reeds, publicatie in ons blad voorkomen. En In dien de Ttegeenng nu \an meening is, dat zulk een wenk niet ware gevolgd? De Regeering is verplicht dit is haar taak schade voor het volk te voorkomen, doch slechts voor zooveel dat in haar macht ligt. Heeft zij gedaan wat in haar macht ligt, dan gaat zij vrij uit. Daarom had zij juist indien zij overigens zonder den MODDERBALLET. We „drijven" nu de straten door, En wandelen niet meer. 1 't Is modd'ren in een modderbad, 't Gevolg van het dooi-weer. Stipt accuraat sluipt 't zwarte nat Zelfs door Uw schoenzool nou. Men vraagt, ofschoon 't niet koud meer is: „Wat-doo-je-in-de-kou Gezelligheid wordt nog verhoogd, Als 'n auto soms passeert. F.n ons dan fijn van top tot teen Ou zwijnerij tracteert. De dames krijgen met dit weer, ..De-kous-fijn-op-d'r-kop", Hun gansche kousenvoorraad zit In „Rood-band"-vlokkonsop. Ons heele garderobe is F.cn groote modderspat. F.n zelfs de grootste droogkomiek Die krijgt z'n voeten nat. Hoe schoon men ook de ruiten wascht, Men kijkt er niet lang door. Het spat gespat trof zelfs mijn raam En ik woon S-hoog-voor En met de thermometer stijgt Het modderbadvordriet. Geen sterveling die men „brandschoon*1 Of smet- en spat-loos ziet Bij dooi-weervreugd dit modderfeest. En mopp'rcnd „juicht" 't publiek. Zich dekkend tegen 't „zwart-gevaar" En vluchtend in 't portiek Zij die per as „doorklieven" thans Der straten modderbrei, „Drijf" niet to vlak langs een die „zwemt" Of „pootjesbaadt" voorbij. Ga liever even uit de koers, Indien ge 't „offer" „praait" Zelfs in een moddersloot Is 't zaak. Dat ge verstandig „draait". Geen wott'Iijk voorschrift dwingt U, doch 't Is „plicht" die 't U dicteert. Hou smetloos Uwen naam als 't kan En „spat-loos" wat passeert GROEGROE (Alle rechten voorbehouden) minsten grond meende, dat het U. D. haar wenk in den wind zou slaan, dien wenk bchooren te geven. Hoe ontzaglijk sterk zou zij thans tegenover Europa en te genover het Nederlandsche volk staan, In dien zij kon aantoonen, onze hoofdredactie tegen de schade der publicatie te hebben gewaarschuwd. Dio waarschuwing zou hare zedelijke verantwoordelijkheid hebben go- dekt, cn zou ons vonnis geweest zijn. En zelfs wanneer die waarschuwing niet zou zijn opgevolgdzou de medcdpeling daarvan aan de overige pers heel wat beter dan vragen te Brussel en Parijs de „scha delijke gevolgen" van de publicatie tot een minimum hebben herleid. Of meent mep, dat de Nederlandsche pers onze publicatie zou hebben ondersteund, zoo de Regeering hoe dan ook haar had ingelicht, dat zij de publicatie schadelijk achtte? Uit artikel heeft in geen enkel opzicht do bedoeling onzo verantwoordelijkheid af to wenden van eigen schouders. En to. minder gevoelen wij ons daartoe geneigd, omdat onzes inziens de publicatie geen schadelijke, maar zuiverende gevolgen heeft gehad. Maar nu de Regeering ons het ongegrond verwijt naar het hoofd slingert, dat haro waarschuwing niet zou hebben gebaat, nü meenen wij er op te moeten wijzen, dat in zulke hoogst ernstige aangelegenheden als deze, de methode van contact zoeken door de overheid met de pers, geen onverschillige zaak is, en do verantwoordelijkheid dio het betrokken persorgaan welbewust op zich neemt, aan de Regeering niet het recht geeft om. naar eene uitdrukking van Beets: „te doen door, te laten". mij toestaai zal ik een briefje met excuses zenden." .,Dnt is uitstekend", keurde Francis goed, met een opgelucht gezicht. „Ik zal hier boven alleen eten M kunt mij het Plorentijnsche Gebedenboek zenden om door te kijken en ook de ,rAbélard en He'oïse", die Sotherby op zicht zond Intusschen hebt u de avond bladen gelezen „Ik lees nooit de bladen, Your Grace", be kende de heer Moss „Jammer Zij staan vanavond vol over mij." ,Ik zal er misschien een lezen wanneer ik naai huis ga met de ondergtondsche Is er niets anders, dat ik u boven kan zenden ui' de bibliotheek „Zend mij een exemplaar van Walter Pater's Renaissance", verzocht Francis, „de in perka ment gebonden editie, die u mij onlangs toon de. Dat is alles, denk ik. Goeden avond, mijn- hc^t Moss." „Ik wensch You* Grace goeden avond", ant woordde dc heer Moss. Francis baadde en veranderde op zijn doo- de gemak van kleeding. Daarna dineerde hij in de kleine salon van de suite, een zeer een voudige maaltijd, waarbij hij water dronk en een glas port na. De koffie werd hem ge bracht in het aangrenzend vertrek, een vrij- gezellenkamer, die volmaakt van stijl was. behangen met gobelins, die hij bij Cristie zelf had uitgezocht cn gemeubeld met een rustig mifldeleei'ws<~h karakter, dat een ascetisch cachet verleende aan de kamer, die er voor het overige zeer b^hagelijk uitzag. Hij was verdiept in de besludeering van den moeilijk te ontcijferen tekst van zijn Florentiinsch ge bedenboek, toen sir Stephen Dobelle werd aangekondigd Francis legde het werk met tegenzin neer „Kom binnen, sir Stephen", verzodhft hij. .Jk had eigenlijk niet verwacht een van de bezoekers van de rennen vanavond hier te zien." „Ik durfde nauwelijks hopen u thuis te vin den", begon de advocaat, nadot hij had plaats genomen in den stoel, dien Francis hem hod aangewezen „Ik ben hier om redenen van tactiek", ver telde Francis „Ik was uitgenoodigd op het diner te Storeharn House, maar mijnheer Moss achtte het beter, dat ik niet ging." „Mijnheei Moss heeft ongetwijfeld gelijk", verklaarde sir Stephen ernstig. „Wilt u geen koffie vervolgde Francis .U vindi sigeren op de tafel aan uw rechter zijde, ook li'/euren en lichte lectuur, als u er zin in heeft. U zult alles, wat u nog niet weet over mij, ontdekken, als u de moeite neemt deze bladen door te kijken. Ik geloof, dat ik in één daurvan wordt omschreven als: „De leetsu gedegenereerde spruit van een aristocratie, die door een krachtiger proleta riaat, een eeuw geleden naar de guillotine zou zijn gc-zonden." „Dank u", antwoordde sir Stephen, zijn si gaar opstekend en den stapel bladen, waarop zijn gastheer had gewezen, negeerend. „De bloden zullen mij niet vertellen, wat ik over u wensch te weten „Wat wenscht u te weten?" ,Jk wensch te weten, wat voor den duivel u toch beoogt?" Francis trok de wenkbrauwen op. „Lieve hemel, dat is zeer krnch'ige taal voor den zaakwaarnemer der familiel" „Er is geen taal krachtiger genoeg om mijn gevoelens uit te drukken. Mag ik enkele minu ten duidelijk tot u spreken?" „Ik zie, dat u het van plan is, of ik u verlcf geef of niet. Dan maar voor den dag er mee." „Francis, Hertog van Giatfield", begon sir Stephen plechtig, „ik ben verantwoordelijk er voor, dat uis opgediept uit het klooster en is teruggebracht in Engeland Ik eisch het recht u eenige duidelijke vragen te stellen." „Ik ben er zoo zeker niet van, dat ik dat recht erken", antwoordde Francis, „maar wat u te vragen hebt." Jk heb het opgegeven, u verwijten te doen over uw verkwisting. De weg dien u gaat, is een zelfzuchtige en een slechte weg, maar in dien u verkiest de financieele bronnen van uw familie uit te putten, kan noch ik, noch iemand anders u tegenhouden." „Uw erkenning van dat feit is althans ver standig", mompelde Francis. „Ga als 't u be lieft verder." Jk heb een nog ernstiger beschuldiging tegen u aan te voeren", ging de advocaat voort, „u is begonnen de leden van uw familie goed te behandelen „Mijn f a m i 1 i e", viel Francis hem in do rede, terwijl hij opschrikte „Zonder twijfel uw familie", hield sif Stephen met kracht vol. „U is begonnen, zoo als ik daar zeide, met hen te behandelen met een overdreven edelmoedigheid. U heeft ha**1 feitelijk aangemoedigd, persoonlijk en als gezi»- ver boven hun middelen te leven. Zij moet u of iemand anders groote sommen gelds ver schuldigd zijn. Aan den anderen kant weigert u volstrekt de kwitantie te teekenen, waardoor zij worden ontslagen van de verantwoordelijk heid voor het geld van u, dat zij hebben uit gegeven in den tijd, dat zij in Chatfield woon den." „Tot nu toe", erkende Francis, „vind ik uw opmerkingen interessant Uw overzicht van den toestand is helder en juist. Ik verzoek u voort te gaan." (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 5