cc.m KINDERRUBRIEK Rusriek van Oom Karet RUFFIE VOOR DE KLEINTJES EEN KIKKERBRUILOF f Deze week wil ik beginnen met jelui ■eer eens een goochelkunstje te vertellen, elen van jelui zijn vorige week zeker el naar de Valk geweest, naar de goo- helmiddag van mijnheer Bellaohink Ik eb hem ook gezien. Dat was nog eens een ovenaar hè. Daar begreep je nu werke- ijk niets van, hoe die zoo ineens van bran ende stukjes krantenpapier lekkere koek on bakken een geurige koffie met suiker n melk kon zetten. Zoo oogenschijnlijk ing dat erg eenvoudig, maar toch zou ik r geen kans voor zien. Jelui? Als een van elui soms weet, hoe je dat moet doen, dan oet je me dat eens gauw schrijven. Want al kunstje zou ik heel g«*8ag willen lee- n. Het lijkt me erg makkelijk om het te eten. Je kunt nooit weten, hoe het nog ens te pas kan kor^o.n. Dus wie het weet, chrijft het me maar gauw. Nu zal ik jelui eens een ander goochet- unstje verklappen. Het heet „De danscn- e ring". Je neemt e?n ring en bevestigt ie aan een haartje of aan een heel dun raadje. Het moet zoo min mogelijk in de aten loopen. Dan doe je de ring aan het raadje in een glas en laat het draadje er uitsteken. En nu bevestigt men dat draad* ';e aan de hand of aan den nagel. Je laat ^an een eindje verder die hand eon dan- ende beweging maken. Men zal dan zien, 'at de ring dit nadoet. Dat komt natuur- ijk, doordat de ring door middel van bet draadje aan de hand vast zit. Je hebrljpt, dat je dit kunstje niet moet doen vlak bij je „publiek" maar op eenigen afstand van hen. Als het draadje maar fijn en dun ge noeg is, zie je er op eenigen afstand niets van. Probeer het maar eens! RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige week wa ren I. Een tooneelspeler. II Voetbal. Voet, bal. III. Kanon, Kano. IV. De letter r. De prijs, die deze week gewonnen is door V i o 1 i e r t j e kan a.s. Maandag aan ons bureau worden afgehaald. NIEUWE RAADSELS. I. Ik besta uit drie lettergrepen. Mijn eerste is niet prettig en kleine kinderen huilen er om. Mijn laatste twee zijn een vrucht. Het geheel is een boomvrucht maar niet eetbaar en in een bepaald soort-bosch te vindon. II. Het geheel Is een woord van drie let tergrepen. De eerste 'ettergreep is een beest zonder pooten; de laatste twee vormen een waterplas. Het geheel is de woonplaats van ^het eerste. III. Waarom staat een ooievaar wel eens |op één poot? IV. Als men voor en achter een telwoord leen s zet, krijgt men een plaats in Fries- lland. Welk telwoord wordt bedoeld? Tom en Ruffie waren trouwe vrienden. Tom was een jongen, die met Vader, Moe der en zijn kleine zusje Rita in Tndlè (woonde en Ruffie was zijn hondje. Ze had Iden elkaar op een eigenaardige manier ge (•vonden. Op een morgen het was nog vroeg Ihad Tom bij de rivier eenige jongens uit ïde kampong1) aangetroffen, die een jon I gen hond wilden verdrinken Het arme dier was n'»:t mooi en scheen aan niemand toe te behooren. 't Was een zwerver en door honger gedreven, had hij zich door dc jon gens laten pakken. Dezen maakten schan delijk misbruik van hel vertrouwen, dat het ongelukkige dier in hen stelde, bondon hem 'een steen om den nek en waren juist op het punt hem in de rivier te gooien, S toen Tom er aankwam. Onmiddellijk begreep hij, wat er gebeuron I ging en met een stem, die trilde van veront- waardiging, riep hij: „Lafaards! Laat los dien hond! Laat los, zeg ik je!" Hoewel de jongens er niet uitzagen, alsof I zij bang voor Tom waren, deden zij toch wat deze gebood: zij lieten den hond met rust en verhinderden zelfs niet. dat Toiw: hem mee naar huis nam. 't Was alsof het arme dier begreep, dat hij van hem niet» te vreezen had en hij volgde zijn bescher mer gedwee. Tom haalde hem eens aan en de vriendschap was gesloten. Vader en Moeder waren heiden thuis, I toen Tom er met don hond aankwam. Vader keek verbaasd over zijn krant heen t naar Tom, die zijn nieuwen vriend in de f armen genomen had. „Mag ik hem houden. Vader?" vroeg hij dadelijk, terwij. hij het dier op den grond zette. „Geen sprake van'" antwoordde meneer Witsen, terwijl hij naar den verwaarloos den hond keek. Tom's lip beefde en Moeder, die er juist aankwam, zag zijn verdrietig gezicht. „Hoe kom je aan hem?" vroeg zij met haar prettige, vriendelijke stem en zij bukte zich om het jonge hondje aan to O, muisjes Grijs cn Kraaloog Wat klauter Je toch vlug Van één paal naar den ander. Maarga je nu terug? Wij hebben heusch geen poesjes; Wees dus maar heel niet bang Ook hoef je niet te denken. Dat i k soms muizen vang! halen. Een lik was het toeken, dat deze Iief- koozing op prijs werd gesteld. Tom vertelde nu, wat er gebeurd was, of liever gezegd: wat er gebeurd zou zijn, aio bij niet tusschenbelde gekomen was. „'t Is een echte kampong-hond," zei mijn heer Witsen, toen Tom zijn verhaal geëin digd had. „Wat dunkt u, Moeder, zullen we hem houden of niet?" Als ooit hondenoogen duidelijk gospro ken hebben, waren het die van het arme dier en Moeder kon het dan ook niet over haar hart verkrijgen, hem te verbannen, 't Was waar, wat Vader zeihet was een eebte kampong hond, maarhfj zag er zoo ongelukkig uit en zijn oogen keken haar zóó smeekend aan, dat zij hem niet aan zijn lot overlaten kon. „Laat Tom hem maar houden, Vader,*" zei Moeder. „Hoera!" riep Tom uit. 't Hondje 't scheen wel, of hij do be raadslagingen begrepen had ging nu uit dankbaarheid opzitten: hij blafte een paar maal luid en zocht toen een plaatsje onder Vaders stoel Hier strekte hij zich zóó be haaglljk uit, dat iedereen begreep, dat hij zicb in zijn nieuwe omgeving volkomen thuis voelde „Goed," zei Vader nu, „maar Tom, één ding: Hij moet eerst grondig gewasschen worden." Nu, daar had Tom natuurlijk niets op tegen, 't Slachtoffer zelf evenmin en toen hij lekker frisch gewasschen was, zag hij er al dadelijk heel anders uit. „Nu moeten we nog een naarn voor hem bedenken," zei Moeder. „Weet jij een mooien, Tom?" Tora dacht ijverig na, maar kon niet tot een bevredigende oplossing van dit zooeB- lijke vraagstuk komen. Eindelijk kwam Moeder hem te hulp. „Wat vind je van Ruffie?" vroeg zij. „Hij ziet er zoo ruw uit met zijn ruige haren, dat die naam al heel goed bij hem past" „Prachtig!" riep Tom uit. „Maar hoe zullen wij het hem aan zijn hondenver stand brengen, dat hij nu Ruffie heet? Hoe zou hij vroeger geheeten hebben?" „Ja," zei Vader lachend. „Hij lijkt wel heel verstandig te zijn, maar ik geloof toch niet, dat hij dat zal kunnen zeggen." „Maar hij zal wel gauw begrijpen, dat hij n u Ruffie heet" zei Moeder. „Kijk, Tom, hier heb je een lekker koekje voor hem Roep hem maar eens." En Tom, met het koekje in do hand, riep: „Ruffie, Ruffie! Brave hond!" Ruffie gaf dadelijk blijk te begrijpen, dat hij en niemand anders geroepen werd om het koekje in ontvangst te nemen. En na tuurlijk was bij er voor te vinden. Welke hond zou dat niet zijn? Hij likkebaardde nog na, zoo lekker had bet hem gesmaakt De moeilijkheid van het luisteren naar den nieuwen naam was hiermede dus ook opgelost en vanaf dit oogenblik waren Tom en Ruffie onafscheidelijke vrienden. Met zijn grooten baas en groote vrouw Tom's moeder was hij ook beste maatjes en het kleine vrouwtje Rita vond hij zóó grappig on lief, dat hij altijd kwispelstaartte, als hij haar zag en het heelemaal niet erg vond, als zij hem bij hei spelen eens wat hardhandig behandelde. Dat deed het kleine ding immers niet met opzetEn Ruffie scheen dit heel goed te begrijpen. Maar 't allermeest hield hij toch van Tom. Tom en hij boorden nu eenmaal 'i Mijnheer Kwak-Kwak en juffrouw Kwik, Die hielden dolveel van elkaar! En toen de lente kwam In 't land. Toen werden zij een aardig paar. Het bruidje ziet er snoep'rig ulf; De bruigom straalt en lacht van vreugd Twee jongens dragen bruidjes sleep En zijn ook blij en zeer verheugd! Lief vrouwtje, zegt de kikkerman, 1c Ben o! zoo danig in mijn schik, Dat jij nu voortaan heeten zal: Mevrouw Kwak-Kwak, geboren Kwik! HErry borel. meest bij elkaar. En 't was zoo n goed en aardig baasje. Zoo ging er ongeveer een half jaar voor bij. Het werd bec! warm cn daar het juist vacantia was, gingen Vader en Moeder met Tom en Rita en eenige bedienden wat ze in Indiö noemen „naar boven". Ze gingen namelijk de bergen in, waar het vrij wat koeler was en men s nachts zelfs heel goed een deken gebruiken kon. Ket was een heel mooi plekje, Waar de familie haar vacantie doorbracht en allen genoten dan ook volop. Op zekeren dag had Tom „Indiaantje" ge speeld. Hij was moe en ging onder een boom zitten, waar hij weldra in slaap viel. Ruffie lag aan zijn voeten en hield de wacht. Het trouwe dier dacht er blijkbaar niet aan, te gaan slapen. Het scheen zelf9, of er iets was, dat hem onrustig maakte. Nu en dan jankte hij heel zacht en zijn heldere oogen keken scherp uit N Plotseling zat hij rechtop. Zijn lichaam beefde en hij stak zijn neus in de lucht, want hij bod iets hooren ritselen In het gras. Het geluld kwam langzaam naderbij en een groote slang schuifelde recht op de plok af, waar Tom lag de slapen. Op eens zag het dier echter den hond, kwam niet meer naderbij, hief zijn breeden, platten kop in de hoogte en siste als een getergde zwaan. Ruffie had nu weer een liggende hou ding aangenomen. HIJ hield zijn oogon steeds gericht op de slang en jankte ang stig. Vlug en nagenoeg geruischloos kwam de slang nu nog dichter bij Tom. Op korten afstand hield zij echter stil. Elk oogenblik kon zij zich op den armen jongen werpen! Maar Ruffle was er ook nog! Terwijl de hond een kort en schel geblaf uitstiet, sprong hij boven op de slang, nog vóór deze haar aanval op Tom gedaan had. Het werd een strijd op leven en dcod tus- schen de verraderlijke slang en den trou wen hond De laatste scheen heelemaal niet aan gevaar voor «igen leven te denken» Door het gevecht werd Tom wakker en j toen hij zag, welk een ontzettend gevaar zijn trouwen vriend bedreigde, begon hij uit alle macht om hulp te roepen Toen de slang zijn Kreten hoorde, richt te zij zich op den jongen, die het uitgilde van angst. Ruffie maakte van dit oogenblik gebruik door de slang, wier lichaam zich reeds stijf om den armen hond heen kron kelde, vlak onder den kop te bijten. Op het doordringende gillen van Tom kwamen zijn Vader en Moeder en eenige bedienden, met stokken gewapend, hard aanloopen. Vol ontzetting zagen zij, wat er gaande was, doch zij waren niet in staat het arme dier van zijn vervolger te verlos sen, omdat de lichamen van den hond cn de slang zóó inééngestrengeld waren, dat het ondoenlijk was den één te slaan, zon der daarbij den ander te kwetsen. Na eenigen tijd werden de bewegingen der slang echter trager. Toch hield Ruffie nog vol, want als hij het opgaf, zou hem dit stellig het leven kosten. Eindelijk zag mijnheer Witsen echter, dat het mogelijk was, de slang neer te vel- len zonder daarbij den hond aan te raken i en hij aarzelde geen oogenblik dit te doen. Het was nog maar net bijtijds, want Ruf- fie's krachten schenen uitgeput te zijn. Het arme dier zakte als een levenloos hoopje aan Tom's voeten in elkaar. Mijnher Witsen boog zich over den hond heen en dacht niet anders, of de trouwe kameraad van zijn zoontje was niet meer. „Ruffie! Ruffie!" snikte Tom nu. „O Vader, Moeder, hij is dood! Kijk maar, hij beweegt niet meer!" Mevrouw Wltson knielde nu bij het arme dier neer en zei op fluisterenden toon: „Brave, trouwe hond! Beste Ruffie!" Tom's kameraad sloeg de oogen op en keek haar aan met een blik, die meer zei dan woorden hadden kunnen doen. Vader droeg hem nu naar zijn mand, waar hij de lekkerste beetjes kreeg en door iedereen vertroeteld werd. Gelukkig had de slang hem niet gebeten en het duurde, dan ook niet lang. of hij was de gevolgen van het gevecht weer te boven gekomen Dat Ruffie voortaan als om strijd door alle huisgenooten verwend werd, laat zich denken. Maar hij had het verdiend en was niet gelukkiger dan wanneer zijn baasje hem aanhaalde. Dan kwispelde hij met zijn staart, alsof hij zeggen wilde: ,Maak toch niet zooveel drukte van zoo'n kleinigheid. Éénmaal heb je mij het leven gered en éénmaal heb ik het jou gedaan. Is dat nu zoo iets bijzonders?" Maar Tom en iedoreen, die het verhaal boorde, dachten er anders over. Men prees als om strijd den buitengewonen moed van het trouwe dier. Nooit werd Tom moede, de geschiedenis van Ruffie's dappere daad te vertellen aan allen, die haar hooren wilden. MJti f) Javaansch dorp. MOOI SPELLETJE. Moeder (terugkomend van een wande ling): „En hebben jullie prettig gespeeld, toen ik weg was?" Jantje: „Nou fijn, moeder. We hebbon het bad over laten loopen en Niagarawatervalle- tje gespeeld op de trap." TOT LEERING. Waar domheid zijn wortels hecht, wordt wijsheid voor onkruid gehouden. Het zijn ware weldaden die gever en ont vanger even gelukkig maken. Dwaasheden begaan eigenlijk alleen ver standige menschen, van domme menschen kan men niet anders verwachten. In elk beroep vindt men dagiooners. Overweeg altijd goed wat ge denkt, opdat uwe woorden niemand tot nadeel kunnen strekken. DE CORRESPONDEIS TTE. 0o»er»!oem. Je schrijft me zokef de volgende week wat meer? Daar ben ik ook blij om. V/ipneui. Dan zullen wij maar den ken, een volgende maal meer, hé. Gaat het goed? Doe maar goed je best. Rozekoontje. Neen, ik dacht al dat je ziek was. Dan heb je het al druk. Nog wel gefeliciteerd. Wat een feesten. Daar heeft hij gelijk aan. Regendropje. Ik kan toch niet allo versjes tegelijk in de courant zotten, dus zul je geduld moeten hebbon. Jelui krij gen allemaal een beurt. O r n o. Dat is goed, hoor. Violier tje. Misschien wel, ik weet hot ook niet. Gelukkig maar, want dat niets geen pretje. Zul je een andere naam zoeken? Spring in 't veld. Ja, niets prettig, hè. Het was juist zoo lekker buiten. Radio. Dank je wel, hoor. Dat is eo» ingewikkelde geschiedenis, zeg. Lilliputter. Deze twee raadsels heb ik van een ander neefjo ook al eens gehad, dus die kan ik nu tot mijn spijt niet ge bruiken. Misschien heb jo later nog wel eens een ander raadsel, op het oogenblik heb ik er nog genoeg. Ik dank je anders wel voor de moeite. Prins. Ik heb op het oogenblik zoo veel raadsels en versjes dat ik werkelijk niet weet, waar ik mee moet beginnen. Dank jo wel, hoor. En heb je veel plezier gehad en is het goed gegaan? Vinkje. Ach! Ach, wat heb jij Je best gedaan. Daar ben je zeker wel een heelen tijd mee bezig geweest? En hoe vondt jo de goochelaar. Is het goed gegaan. Dat was zeker een heel werk. Ik hoop dat Vader weer gauw beter is. Daar mag je dan wel blij om zijn. Gelukkig niet. Én nu is het allemaal weer voorbij. Kampioen. Dank je wel, hoor. Kom Maandag of Dinsdag maar eens hooren of er wat is. Tip. Ik ben net vanavond wezen kij ken. Kwik. Het is ook weer ineens zoo veranderd. Ik wist niet dat je ook tot de huisvrouwen behoorde. Jupiter. Dat zou ik ook graag wil len .Ja, dat is altijd een erg mooi gezicht Klaverblad. Ben je nu weer heele maal beter? Gelukkig maar. Waar woon je dan? Wong. Ik hoop maar dat het een beetje vlug zomer wordt. Neen, omdat hij te laat is. Plggelmee. Er is heelemaal geen vraag meer naar Texel bonnen, dus zul je die wel niet kwijt raken. Iets met teeke- ningen komt niot in de krant. Jammer hè. Ce a.s ar. Het zal er nu wel niet da delijk inkomen want ik heb nog veel ande re raadsels liggen, die eerst een beurt krij gen. Dank je wel, hoor. Donderpadje. Kom ze Maandag of Dinsdag maar weer halen. Balsemientje. Neen. zeker zoek geraakt. Ja, het is een heel werk, maar wel aardig. Néptunus. Dat is zeker een reuze feest geweest, nu ik hoop voor jou dat je je ouders nog heel lang zult mogen behou den. Dat zal wel leuk zijn geweest. Sneeuwwitje. Ja, dat is toeval hoor, maar jij zult ook wel eens een prijs krijgen. Leesgraag. Hst zijn er een heele- boel, dank je wel, hoor. Ik weet haast geen raad met al die raadsels, welke ik toege stuurd krijg. Dat weet ik nog niet, mis schien. Als dat tenminste zoo doorgaat, zou je er gauw genoeg van krijgen, of niet? Karrekiet. Wat een grappige naam Nu, ja dat Is niet zoo erg, dat overkomt iedereen wel eens. Azaliau Je bent.natuurlijk hartelijk welkom. Die bonnen tljn al weg, dus daar kan ik je geen plezier meedoen, maar als je soms eens wat te ruilen hebt, dan zeg je het maar. Zonnestraaltje. Dank je wel, hoor. Ja, dat is altijd zoo heerlijk als je alles zoo ziet uitloopen Ik ook, als je dat alles ziet voel je je een heel ander mensch. Wildzang. - Dat vinden jelui even heerlijk, hè ik wilde dat ik het ook had. Ja, dat Is zeker een groot geluk. Het is erg veel werk en meestal schrijven ze allemaal over het zelfde. Maar toch is het aardig. Piepkuiken. Ja, het Is er nu de tijd voor. Ik hoop dat je gauw weer beter bent. Dank je wel, hoor, alleen zul je even geduld moeten hebben. Meidoorn. ïk ook, gelukkig niet, alleen erg verkouden. Cos men. Alle nichtjes en neefjes stu ren raadsels in en nu denken ze allemaal dat hun raadsels dadelijk in de krant komt. Maar dat kan toch niet. Ik dank je wel, hoor. V i o 1 i e r t j e Dank je wel maar even geduld. Wat een reis, fijn hè. C 1 y v i a. Ben je zoo vergcetaohtig. Het is toch goed. Cupido. Dat zijn goede voornemens Veel succes. Maandroosje. Neen, gelukkig niet Prettig dat alle» weer in orde is. ONS RUILHANDELHOEKJE. Er liggen pakjes klaar voor: Aster em Kievit (De overige zal ik nog maar even houden, misschien kan ik er nog meer rui* len). Kampioen Goudkievit Karrekiet en Don derpadje die de pakjes Maandag of Dins dag aan ons bureau kunnen komen afha len. OOM KAREI»

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 11