KMEHSFOORTSCH DAGB1AB Sponsen - Zeemen Borstelwerk - Verfwaren De Plaatsvervanger Dinsdag 26 Maart 1929 ■vC lDE CEMLANDEft^ 27e Jaargang No. 226 DE UTRECHTSCHE PUBLICATIES DE JOURNALISTEN KRING BIJEEN De houding van het bestuur EEN NIET AFDOENDE VERKLARING Gronden die onjuist zijn kN.V. COMPAGNIE LYONNAISEj REIS-, SPORT- EN REGENMANTELS. A. v. d. WEG. LANGESTRAAT 23 FEITEN DIE BLIJVEN De actie in België FEUILLETON. Een langdurig debat pro en contra Dr. Ritter. De druk-bezochte algemeene vergadering van den Nederlandschen Journalisten kring, Zondag te Rotterdam gehouden, werd voor het overgroote deel ingenomen door een bespreking van het bestuursbe leid inzake de publicaties van het Utr. Dagblad. De voorzitter, de heer D. II a n s, deelde mede, dat dr P. II. Ritter Jr. hem den vorigen dag uit eigen beweging had toe gezegd de algemeene vergadering to zullen bijwonen en daarin mededeelingen omtrent zijn houding te zullen doen. Spr. noodigde hem daarna uit, eerst 's morgens in de bestuursvergadering te verschijnen, wat Dr. Ritter positief beloofde. De heer Ritter was echter niet verschenen en had thans een telegram gestuurd met bericht, dat hij op zijn plan was teruggekomen, hetgeen Spr. zeer betreurde. Aan het debat over deze aangelegenheid werd door vele sprekers deelgenomen, waarbij het bestuursbeleid zoowel bestrij ding als verdediging vond. De bestrijders hadden organisatorische en principieele bezwaren. Zij meenden, dat het Dagelijksch Bestuur en later de voor zitter alleen, niet buiten het bestuur of buiten den Kring om hadden mogen han delen en dat, afgezien hiervan, de publi caties omtrent dat ingrijpen te vroeg wa ren geschied. De actie van het bestuur ver oorzaakte het gevaar, dat de persvrijheid in het gedrang zou komen. Men vroeg of het Kringbestuur wel bevoegd tot optre den was geweest en meende, dat het aldus partij had gekozen en dr. Ritter's naarn geschaad. Daartegenover merkten de ver dedigers op, dat dit. een zaak van buiten- rjwoon ernstigen aard was, waarin het ringbestuur voor de eer en het aanzien van de pers (met name wat het verschil tusschen de eerste en de tweede publicatie betreft) wel optreden moest en zij brach ten hulde aan het bestuur, dat het dit on- omwo ld en gedaan had in deze ernstige dogen, toen liet volk weer door ooidogs geruchten werd verontrust. Op ons volk had de houding van het bestuur dan ook een uitstekenden indruk gemaakt. Tijdens het langdurige debat kwam een telefonisch bericht in van den heer Ritter, dat hij zich nu de Regeering blijkbaar van verder onderzoek afziet ter beschikking stelt van het Kringbestuur voor het geven van nadere inlichtingen, daarbij vertrouwende op een verzekering, hem door den Kringvoorzitter uitdrukkelijk mondeling gegeven, dat hij niet als ge daagde zou worden beschouwd en behan deld. De Voorzitter heeft in een uitvoerige rede het beleid van het Kringbestuur ver dedigd, de reglementaire en moreele be voegdheid om op te treden voor zich per soonlijk, voor het Dagelijksch Bestuur cri voor het gehecle bestuur in het licht ge steld. Hij verzekerde, dat het Bestuur ge looft aan do goede trouw van den heer Ritter, maar het heeft hem in deze zaak, die met oorlog en vrede verbahd houdt, de zuivere journalistieke methode willen doen volgen, namelijk de volle medewer king lot een onderzoek. Ook de persvrijheid heeft grenzen het belang der gemeenschap gaat er boven en de pers moet met schoone handen voor het volk kunnen staan. Een zuivere journalistiek is een vitaal volksbelang. Van alle kanten in binnen- cn buitenland hadden het Bestuur bewijzen van instemming met zijn houding bereikt Het Bestuur moet de juistheid en recht vaardigheid van zijn optreden ten aanzien van dr. Ritter dan ook volledig handha ven en het zal stellig gebruik maken van de thans door dr. Ritter gedane bereidver klaring daaromtrent zal de Kring dus na der vernemen. Ons volk zal de overtuiging hebben ge kregen, dat er een journalisten-vereeniging is, die zonder aanzien des persoons voor zuivere journalistiek op de bres staat. Nadat door verschillende sprekers was gerepliceerd, stelde do lieer E. Polak uit Amsterdam de volgende motie voor „De vergadering, gehoord het debat, spreekt zijn volledig vertrouwen uit In het bestuur en gaat over tot de orde van den dag." Deze motie werd bij zitten en opstaan met overgroote meerderheid aangenomen. Hierna werd de vergadering gesloten. üe Standaard over de rede van minister Beclaerts Do Standaard driestart Wij kunnen voor ons voorloopig eindoor deel over de houding der Regeering inzake de Utrechtsche publicatie niet beter doen dan te verwijzen naar de Eerste Kamer redevoering van den lieer Colijn bij de dis cussie over de begrooting voor buitenland- sche zaken. Men heeft het verwijt tot de Regecring gericht, dat zij deze publicatie niet getracht heeft te voorkomen. Te meer, daar door den hoofdredacteur van het Utreehtsch Dagblad is verklaard, dat, indien de Re geering op niet-publicatie had aangedron gen, hij zou hebben geluisterd naar dezen raad. De Minister-president heeft in de beken de regeeringsverklariog verzekerd dat de Regeering zulke poging niet waagde, om dat zij zeker was. dat zij geen baat zoude hebben gebracht. En nu nog weer heeft de Minister van Buitenlandsche Zaken verze kerd. dat, nu bleek dat de stukken in om loop waren, er toch geen waarborg bestond dat zij niet hier of daar aan de publiciteit zouden zijn prijsgegeven. De verzekering van don Minister-presi dent lijkt ons niet afdoende en evenmin verstandig. Do heer Colijn was van oordeel, dat do Regeering zich in het algemeen behoort te onthouden van een ingrijpen in publicaties van de pers. En hier sprak die wonsche- lijkheid al heel sterk. Er waren tweo mo gelijkheden. N.l. dat óf het gepubliceerde stuk echt was, óf dat het was vervalscht. Wanneer het stuk echt was, dan spreekt het toch vanzelf, dat met de publicatie daarvan een nuttige daad verricht werd, want alleen langs den weg van publicatie kon de open bare meening in de verschillende landen van Europa in het geweer worden gebracht UTRECHTSCHEWEG 10 - TEL. 179 - AMERSFOORT y.-: TEL. 217. En indien het stuk vervalscht was, of, om het beter uit te drukken, indien er bij de Regeering twijfel bestond omtrent de echt heid van het stuk, ook dan is de heer Co lijn van oordeel, dat het beter was, dat dit stuk gepubliceerd werd, dan dat het in stilte bleef circuleeren. Een bekend noog- leeraar in ons land heeft onlangs de ver klaring afgelegd, dat een rede, die hij bij een andere gelegenheid gehouden had, min of meer gestaan had onder den indruk van de kennis, die hij droeg van het toen nog niet gepubliceerde stuk. Aan dergelijke verzoekingen staan wij allen bloot. Wan neer men kennis draagt van een stuk, dat in het geheim circuleert, en waarvan men aanneemt, dat het echt is, dan zou dit op een bedenkelijke wijze invloed kunnen uit oefenen op onze oordeelvellingen. En daar om was het veel beter, dat het stuk, ook in geval van twijfel, gepubliceerd werd, dan dat het in stilte bleef circuleeren en de kennisneming ervan beperkt bleef tot een betrekkelijk kleine groep van menschen, die dan gelegenheid kregen daarmede ge wichtig te doen. Maar hieruit volgt, dat de grond dien de Regeering voor haar houding heeft aan gevoerd in do bekende regeeringsverkla- ring, niet juist is te achten. Zij merkte op, dat een poging tot verhindering in dit ge val niet helpen zou, maar daardoor kon heel licht een blaam geworpen worden op de personen, aan wie in elk geval de vraag gesteld had kunnen worden, maar aan wie zij nu niet gesteld is. Er zou nog meer over de regeeringsver- klaring te zeggen zijn, en met name werd hierbij gedacht aan het onderscheid, dat gemaakt wordt tusschen den Minister Pre sident en den Minister van Buitenlandsche Zaken, wat niet zonder bedenking is, wijl in dergelijke aangelegenheden, het kabinet met een ongedeeld front voor den dag moet komen. Maar afgezien hiervan blijft de conclusie, dat de Regeering na de publicatie van het eerste stuk tot openbaarmaking van het tweede had moeten overgaan. Want wist de Regeering op dat oogenblik dat het tweede stuk zoude komen? Eii wanneer zij dat niet wist, lag het dan op den weg der Regeering, om dat tweede stuk dat toch zeker niet een onschuldig stuk was, ook al droeg het een minster ernstig karakter dan het eerste harerzijds als Regeering aan de publiciteit prijs te geven De vraag moet ontkennend beantwoord. De Regeering moest in elk geval buiten de publicatie blijven van een stuk, dat ook in zijn minder kwaadaardigen vorm, altijd min of meer gericht was tegen Nederland en dat de Regeering ten opzichte van an dere regeeringen in een bijzonder moeilijke positie zou hebben gebracht, indien zij zelf aan zulk een publicatie zoude hebben me degewerkt. Onze vraag acht dc Tijd niet ongerijmd Het U. D. schreef Zaterdag: „liet is dus op het oogenblik alles valsch wat de klok slaat. Wij blijven echter de vraag stellen Zijn de gegevens van het buitenlandsch vervalscliingsbureau, waar op da regeering zich baseert, echt Wij weten, dat de beroemde grafoloog Saudek de echtheid heeft gewaarborgd. Is het niet zeer lichtvaardig te baseeren op eenzijdig Belgische gegevens? Wij stellen deze vraag ten overvloede. Want, zooals de heer Colijn in de Eerste Kamer deed uitkomen er moet ook nog uitgemaakt worden in hoe verre de materieele echtheid, van het do cument omschreven juist is. En dat is de eigenlijke vraag, waar het op aan komt." Naar aanleiding hiervan merkt De T ij d op: De vraag van het „U. D." is allesbehalve ongerijmd. Want ook nadat de valschheid is geblekon van do documenten, welke me de in opdracht van de Regeering, echter buiten bezwaar van 's lands schatkist door den heer Van Beuningen zijn gekocht, blij ven de volgende feiten vaststaan 1. Er is op 7 September 1920 een Fransch- Belgisch militair verdrag gesloten, waar schijnlijk voor den duur van 25 of 30 jaar. 2. De tekst van dat verdrag wordt nog steeds, in strijd met art. 18 van het Vol kenbondstatuut, geheim gehouden. 3. Door de Fransche en Belgischo Gene rale Staven wordt geregeld overleg ge pleegd over militaire maatregelen en plan nen ter uitvoering eventueel van hetgeen in het geheime verdrag is overeengekomen. Dat alles is „materieel" echt. De actie tegen het verdrag in België. „De Standaard" (Brussel) schrijft: Het verdrag was een uiting van de heer- schende onrust in Europa vóór het tot een Rijnpakt kon komen. Na Locarno laat het zich niet meer wettigen, te meer, daar dt militaire veiligheid, die werd gezocht, door de verdragen van Locarno in veel ruimer mato is versterkt. Het geheime verdrag ls derhalve overbodig geworden. Zijn betee- kenis ging te Locarno teloor. Wat immers in het verdrag van 1920 als zoo stuitend werd gevoeld is het feit, dat men hier stond voor een herleving van de oude diplomatie en den geest van het oude Europa, waar tegen onze soldaten evenals tegen den vij and hebben gevochten. Het verdrag drukt op ons een stempel van gebondenheid, het geen overal als vazaliteit wordt opgevat. Onze politiek-van-groote-mogendheid heeft evenwel niet gebracht, wat sommigen er van hoopten. Wij hebben tien jaar lang harde lessen geleerd. Zoo zijn wij gekomen tot een juister opvatting van de bescheiden laak, die ons in Europa wordt toebedacht. Wanneer dan de laatste sporen van het geheime verdrag van 1920 kwamen te ver vallen, zou overduidelijk zijn, dat niet3 ons meer verhindert een periode van zeit- slandigheid in te luiden, een neutraio hou ding aan te nemen, do eenige, die ons voor deel kan brengen, die ons prestige kan ven. de eenige. die ons past. En zou de naar Nederland er niet gemakkelijker door worden UIT DE STAATSCOURANT. Toegekend de zilveren ccre-medaille der Oranje-Nassau-orde aan P. Gedden, getou wensleller bij de N. V. Wollen Flanelfabrie ken „Beka" v.h. van den Bergli Krabben dam le Tilburg; Benoemd tot tijdelijk leeraar aan de R.IÏ. B.S. te Gouda, D. M. de Vries te Gouderak; Idem aap de R. H B. S. te Neuzen, G. A. den Decker, aldaar; Bij ministerieele beschikking is do ont vanger der directe belastingen, invoer rechten en accijnzen, A. v. d. Werff ver plaatst van Middelburg naar Groningen. Benoemd tot Ridder der Oanje-Nassau- Orde C. Laan, Protector van het Elisabeth Weeshuis te Culemborg en wethouder dier gemeente. Te rekenen van 1 Januari 1929 zijn bij het Departement vaa Binncnlandsche Zaken en Landbouw bevorderd: bij de Directie van den Landbouw: tot Referendaris: C. Bouwhuisen on W. M. Eb- bink, thans Hoofdcommies; tot commies A. J. Meynoke, thans adjunct-commies; bij het Departement: tot commies: Mej. II. C. Beeki man, thans adjunct-commies; tot adjunct* commies L. A. W. de Heer, G. C. D. Hos en Mej. II. Bakker allen thans klerk; en is aan de hoofdcommiezen J. J. We vers en A. Pieters resp. hij de Directie van den Landbouw cn het Departement van Binncnlandsche Zaken en Landbouw da persoonlijke titel van Referendaris ver* leend. Met ingang van 1 April op verzoek eer vol ontslagen uit den Zeedienst wegens langdurigen dienst Kapitein ter zee F. A. Buddingh. Bevorderd tot kapitein ter zee de kapi tein-luitenant ter zee II. E. te Winkel, tot kapitein-luitenant ter zee, luitenant ter zee le klasse J. S. V. Swenker cn tot luitenant ter zee le klasse die der 2e klasse J. W. Reijnierso. Op verzoek eervol ontslagen uit den zee dienst met dank voor de goede diensten, door hem den Lande bewezen de Hoofdoffi cier van administratie le klasse II. B. van Dam. UITVOER VAN RUNDVEE NAAR BELGIE. De Minister van Binncnlandsche Zaken cn Landbouw brengt het onderstaande ter kennis van belanghebbenden In verband met de voorbereiding van maatregelen, welke door de Belgische auto riteiten zullen worden voorgeschreven ten aanzien van voor uitvoer naar België be- stemdo runderen, zal de uitvoer naar dat land van rundvee op 30 Maart as. niet mogelijk zijn en vermoedelijk eerst na 16 April a.s. weder kunnen geschieden. Van het bovenstaande zijn uitgezonderd dieren, welke bestemd zijn om in de Belgi sche quarataine-stallen te worden geslacht. DE DE RUYTER-MEDAILLE. Bij K.B. is toegekend het eereteeken, in gesteld in 1907, ter gelegenheid van de her denking van de geboorte van Michiel de Ruyter, voor personen, die zich door ver dienstelijke daden voor de Nederlandscho scheepvaart, hebben onderscheidenin goud aan de heeren J. II. Hummel, oud- directeur van de Kon. Paketvaartmaat- schappij te 's-Gravenhage mr. G. Kirber ger, raadsheer in den Iloogcn Raad der Nederlanden, oud-plaatsvervangend voor zitter en den Raad voor de scheepvaart te 's-GravenhageN. Persson, sleepbootkapi tein bij L. Smit en Co's Internationalen Sleepdienst te MaassluisC. Verschoor, sleepbootkapitein hij L. Smit cn Co's In ternationale Sleepdienst te Maassluis in zilver aan de heeren C. Th. van Buu- ren, eerste stuurman bij de Nederlandsch- Amerikaansche stoomvaart-maatschappij „IIolland-Amerika-Lijn te Rotterdam D. H. Doeksen, oud-kapitein, lid der plaatse lijke commissie van Noord- en Zuid-Hol- landsche Reddingrnaatschappij te Terschel ling; C. Sneeuwjagt, gepensionneerd eerste werktuigkundige bij de gouvernemenst- marine in Nederlandsch-Indié E. van Twisk, kapitein bij do Stoenkolenhandels- vereeniging te Schiedam. HET VEENDAMMER STRAFPROCES Do zaak A. C. M. in cassatie. Op 29 April a.s. zal de Ilooge Raad be handelen het cassatieberoep van den Haag- schcn accountant A. C. M. tegen het urFest van het Amsterdamsohe gerechtshof, waar bij M. in verband met de affaire der Ven dammer Hypotheekbank ter zake van be- driegelijke bankbreuk is veroordeeld tot één jaar cn drie maanden gevangenlsatrof met aftrek van 6 maanden voorloopigs hechtenis. Men werkt aan zijn werk en het werk werkt aan ons. Duhamel. door RICHARD MARSII. Vrij naar het Engelsch door C. M. G. de W „Heeren, of u soldaten zijt of politieagen ten, dat weet ik niet, maar ik weet wel dat ge lummels zijt, zoowel als lafaards Zij letten er niet op. waarschijnlijk ver stonden zij geen woord van hetgeen hij zei. Toen sloeg hij de oogen op naar het bal- con. „Wat zeiden ze die Ilaliaansche rid ders Baar stem was even sidderend als zoo even. Misschien nog droeviger. „Zij zeggen, dfct niemand mij helpen kan. dat b«t zelfs levensgevaarlijk zou zijn het te p«K)eercn dit ik al leer. met een heel hooge ladder gered zou kunnen worden, maar dat zij niet zouden weten, waar ze die vandaan moeten halen, en al hadden zij er één, de muren zouden naar heneden ko men als zij probeerden er de ladder- tegen op te zetten". Haar stem trilde nog erger dan te voren. „En ik geloof, dat zij gelijk hebben nie mand kan mij helpen ik moet hier blij ven totdat het balcon instort en ik naar beneden val". HIJ lachte en riep tervgDwaas kindje. Als je een oude dame bent, zal ik mijn ex cuses maken, maar zoo in de verde lijk Je mij een kind je praat onzin, evenals die mannen ik heb vandaag wel moeilijker klimtoercn gedaan wacht maar even, ik zal bij je wezen, gauwer dan je denkt". Hij had alles goed opgenomen en na gegaan hoe het misschien mogelijk was bij haar te komen. De muren hadden geleden door den schok en hier en daar waren scheuren, groot genoeg voor een vluggen man om er teenen of vingers in te steken, terwijl op meer dan één plaats een stuk van den muur was afgevallen, welke ope ningen men als rustpunten kon beschou wen. Maar een gemakkelijke tocht was het toch niet. Ja, een aap óf een dergelijk we zen kon het ondernemen zulk een ladder veilig en wel op te klimmen. Hij had cr nu lang genoeg over gedacht, de omstan digheden zouden er waarschijnlijk niet be ter op worden hij aanvaardde dus den tocht. De eerste tien of twaalf voet waren niet zoo heel moeilijk, daarna begon de moeilijkheid pas. Maar deze man bewoog zich zoo vlug hij hield zich aan een klei nigheid vast en het was of er een vlieg tegen den muur opliep. Het jonge meisje hield zichaan de ijzeren leuning vast en keek zoover mogelijk naar beneden. Ze durf de haast geen adem te halen. Hij was b:j een raamkozijn gekomen op de tweede ver dieping. Daar stond hij niet zoo zeer oia uit te rusten, maar óm te kijken hoe hij verder zou komen. „Het is een goede oefening voor een acrobaat", riep hij haar toe. „Gelukkig heb ik rnij daar al meer in geoefend. De kwes tie is, wat nu Het ziet er hier niet erg uitlokkend uit, ik geloof, dat ik het nu aan den binnenkant eens probeeun zal. 13 er nog iets over aan den anderen kant van het balcon? in de kamer, bedoel ik". „Er ligt nog een stukje van den vloer, op sommige plaatsen misschien drie of vier voet breed, maar het is heel brokkelig. Ik durf er haast niet op te gaan staan en ik vrees dat het u niet houden zou. Ga maar liever terug en laat mij aan mijn lot over. Het helpt toch niet of u hier komt." „Dat zullen we eens zien; u zult zien dat ik er kom ik heb het u immers beloofd. Kijk, ik heb het raam open gekregen cn er is een stukje vloer aan den binnenkant. Daar zal ik het eens probeeren." Hij stapte het raam binnen op het „stukje vloer", dat hij genoemd had. Aan den binnenkant was het nu juist niet ge makkelijk, maar dan toch iets beter. Er lag een balk, die van de bovenverdieping was afgevallen; daar zou een kat met gernak over heengeloopen zijn: hij zou een kat trachten te evenaren. Zoodra hij er op stap te kreeg de balk een kolossalen schok. Was hij niet zoo vlug geweest en had hij niet zooveel tegenwoordigheid van geest gehad, dan was hij naar heneden gestort en wie weet weiic een groot gedeelte v«n het ge bouw zou meegegaan zijn. Het meisje op het balcon zou onherroepelijk verloren zijn geweest. Maar hij viel niet. Niet alleen was hij blijven staan, maar loen de baik weer tot rust kwam. liep hij er voetje voor voetje overheen. Het was een heele toer zichzelf en de balk in evenwicht te houden. Het gelukte; hij bereikte'dat gedeelte van den vloer, dat van de bovenkamer was over gebleven. Het jonge meisjes was nu van het bal con afgekomen en knielde op den smallen rand, vlak boven zijn. hoofd. Zij waren nu niet ver meer van elkaar af, maar hoe kwa men zij over dien kleinen afstand heen „Als u sr.ich aan die losse, schuddende planken durfde vasthouden en naar bene den zwaaien, dan zou ik u misschien kun nen opvangen", zeide hij. „Ik zal het probeeren, maar ziet u wel hoe alles trilt, zoodra ik mij maar even vervoer En zou die plank, waarop u staat, sterk genoeg zijn om ons beiden te houden?" „Ja, wij moeten het maar probeeren. U moet u laten zakken precies waar u nu staat en blijven staan totdat ik waar schuw. Wacht, heeft u daar niet iets van beddegoed Zoo ja, geef mij alles aan wat u krijgen kunt: lakens, dekens, spreien cn al die dingen." Zij verdween uit het gezicht. Klaarblijke lijk deed zij wat hij gezegd had. Iedere stap die zij deed was duidelijk te hooren; hij zag de planken trillen. Zij kwam terug. „Ik zal ze één voor één gooien. Ik heb hier twee lakens, een deken en een sprei. Is dat genoeg?" „Uitstekend. Heeft u misschien een schaar?" „Ik géloof \an wel; ik meen, (lat ik er zooeven een zag liggen. Ja, hier is hij. Wil ik hem naar beneden gooien?" „Als u zoo goed wilt zijn. Dank u, mooi gedaan! En nu, als u den moed heeft u zelf naar beneden te slingeren, doe 't dan, Maar het schijnt hier een wankele bodem te zijn; maakt u dus zoo licht mogelijk." Het meisje gehoorzaamde; zij zwaaide in de lucht en hield zich vast aan do wankele planken, zoo goed als zij kon. Hij kon niet bij haar voeten en kon haar dus ook niet vastgrijpen; zij moest loslaten en er op vertrouwen dat hij haar opving. Dit ver klaarde hij haar. „Het ellondigo is, dat de heele omgeving zoo ontzettend wankel is. Als ik zeg: „laat u gaan", laat dan heel voorzichtig los; ik zal u heel voorzichtig opvangen. Voor uit!" Zij liet los. Ilij stond een weinig op zij; toen zij aankwam hield hij zijn armen uit gestrekt cn dacht haar bij haar middel op te vangen. Maar toen hij zijn armen om haar heen had geslagen, liet er ieta ln&. F.en van de planken, waarop hij stond, vtet krakend naar beneden en zijn linkervoet ging mee. Ilij hield het meisje stijf va&L anders zou zij over den rand gevallen zijn. Hij zat als 't ware plotseling rnet het meisje in zijn armen. Hij hoorde een vree- selijk gekraak: het was of de aardbeving weer begonnen was. Van boven hun hoofd kwamen projectielen naar beneden; er viel een groot stuk uit den muur waar zij vlak bij zaten, de rand van den vloer boog naar omlaag en een gedeelte stortte in;, geluk kig niet het stuk waar zij op zaten. Toen het gekletter bedaard was, zei hij: „I^?t was wel heel dicht in onze buurt; ik* dacht heusch dat het met ons gedaan was." Zij antwoordde, nog steeas tn zijn armen liggende: „Ik heb u wel gezegd, dat het hier niet veilig was; ik heb u gewaarschuwd en heb genoeg gezegd, dat u niet komen moest." „Heb ik dan een ongeluk gehad door wel te komen?" (Wordt vervolgd,) t

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 5