KMEHSFOORTSCH DAGB1AB
Sponsen - Zeemen
Borstelwerk - Verfwaren
De Plaatsvervanger
Dinsdag 26 Maart 1929
■vC lDE CEMLANDEft^
27e Jaargang No. 226
DE UTRECHTSCHE PUBLICATIES
DE JOURNALISTEN
KRING BIJEEN
De houding van het bestuur
EEN NIET AFDOENDE
VERKLARING
Gronden die onjuist zijn
kN.V. COMPAGNIE LYONNAISEj
REIS-, SPORT- EN REGENMANTELS.
A. v. d. WEG.
LANGESTRAAT 23
FEITEN DIE BLIJVEN
De actie in België
FEUILLETON.
Een langdurig debat pro en contra
Dr. Ritter.
De druk-bezochte algemeene vergadering
van den Nederlandschen Journalisten
kring, Zondag te Rotterdam gehouden,
werd voor het overgroote deel ingenomen
door een bespreking van het bestuursbe
leid inzake de publicaties van het Utr.
Dagblad.
De voorzitter, de heer D. II a n s, deelde
mede, dat dr P. II. Ritter Jr. hem den
vorigen dag uit eigen beweging had toe
gezegd de algemeene vergadering to zullen
bijwonen en daarin mededeelingen omtrent
zijn houding te zullen doen. Spr. noodigde
hem daarna uit, eerst 's morgens in de
bestuursvergadering te verschijnen, wat
Dr. Ritter positief beloofde. De heer Ritter
was echter niet verschenen en had thans
een telegram gestuurd met bericht, dat hij
op zijn plan was teruggekomen, hetgeen
Spr. zeer betreurde.
Aan het debat over deze aangelegenheid
werd door vele sprekers deelgenomen,
waarbij het bestuursbeleid zoowel bestrij
ding als verdediging vond.
De bestrijders hadden organisatorische
en principieele bezwaren. Zij meenden, dat
het Dagelijksch Bestuur en later de voor
zitter alleen, niet buiten het bestuur of
buiten den Kring om hadden mogen han
delen en dat, afgezien hiervan, de publi
caties omtrent dat ingrijpen te vroeg wa
ren geschied. De actie van het bestuur ver
oorzaakte het gevaar, dat de persvrijheid
in het gedrang zou komen. Men vroeg of
het Kringbestuur wel bevoegd tot optre
den was geweest en meende, dat het aldus
partij had gekozen en dr. Ritter's naarn
geschaad. Daartegenover merkten de ver
dedigers op, dat dit. een zaak van buiten-
rjwoon ernstigen aard was, waarin het
ringbestuur voor de eer en het aanzien
van de pers (met name wat het verschil
tusschen de eerste en de tweede publicatie
betreft) wel optreden moest en zij brach
ten hulde aan het bestuur, dat het dit on-
omwo ld en gedaan had in deze ernstige
dogen, toen liet volk weer door ooidogs
geruchten werd verontrust. Op ons volk
had de houding van het bestuur dan ook
een uitstekenden indruk gemaakt.
Tijdens het langdurige debat kwam een
telefonisch bericht in van den heer Ritter,
dat hij zich nu de Regeering blijkbaar
van verder onderzoek afziet ter
beschikking stelt van het Kringbestuur
voor het geven van nadere inlichtingen,
daarbij vertrouwende op een verzekering,
hem door den Kringvoorzitter uitdrukkelijk
mondeling gegeven, dat hij niet als ge
daagde zou worden beschouwd en behan
deld.
De Voorzitter heeft in een uitvoerige
rede het beleid van het Kringbestuur ver
dedigd, de reglementaire en moreele be
voegdheid om op te treden voor zich per
soonlijk, voor het Dagelijksch Bestuur cri
voor het gehecle bestuur in het licht ge
steld. Hij verzekerde, dat het Bestuur ge
looft aan do goede trouw van den heer
Ritter, maar het heeft hem in deze zaak,
die met oorlog en vrede verbahd houdt,
de zuivere journalistieke methode willen
doen volgen, namelijk de volle medewer
king lot een onderzoek.
Ook de persvrijheid heeft grenzen het
belang der gemeenschap gaat er boven en
de pers moet met schoone handen voor
het volk kunnen staan.
Een zuivere journalistiek is een vitaal
volksbelang. Van alle kanten in binnen-
cn buitenland hadden het Bestuur bewijzen
van instemming met zijn houding bereikt
Het Bestuur moet de juistheid en recht
vaardigheid van zijn optreden ten aanzien
van dr. Ritter dan ook volledig handha
ven en het zal stellig gebruik maken van
de thans door dr. Ritter gedane bereidver
klaring daaromtrent zal de Kring dus na
der vernemen.
Ons volk zal de overtuiging hebben ge
kregen, dat er een journalisten-vereeniging
is, die zonder aanzien des persoons voor
zuivere journalistiek op de bres staat.
Nadat door verschillende sprekers was
gerepliceerd, stelde do lieer E. Polak uit
Amsterdam de volgende motie voor
„De vergadering, gehoord het debat,
spreekt zijn volledig vertrouwen uit In het
bestuur en gaat over tot de orde van den
dag."
Deze motie werd bij zitten en opstaan
met overgroote meerderheid aangenomen.
Hierna werd de vergadering gesloten.
üe Standaard over de rede
van minister Beclaerts
Do Standaard driestart
Wij kunnen voor ons voorloopig eindoor
deel over de houding der Regeering inzake
de Utrechtsche publicatie niet beter doen
dan te verwijzen naar de Eerste Kamer
redevoering van den lieer Colijn bij de dis
cussie over de begrooting voor buitenland-
sche zaken.
Men heeft het verwijt tot de Regecring
gericht, dat zij deze publicatie niet getracht
heeft te voorkomen. Te meer, daar door
den hoofdredacteur van het Utreehtsch
Dagblad is verklaard, dat, indien de Re
geering op niet-publicatie had aangedron
gen, hij zou hebben geluisterd naar dezen
raad.
De Minister-president heeft in de beken
de regeeringsverklariog verzekerd dat de
Regeering zulke poging niet waagde, om
dat zij zeker was. dat zij geen baat zoude
hebben gebracht. En nu nog weer heeft de
Minister van Buitenlandsche Zaken verze
kerd. dat, nu bleek dat de stukken in om
loop waren, er toch geen waarborg bestond
dat zij niet hier of daar aan de publiciteit
zouden zijn prijsgegeven.
De verzekering van don Minister-presi
dent lijkt ons niet afdoende en evenmin
verstandig.
Do heer Colijn was van oordeel, dat do
Regeering zich in het algemeen behoort te
onthouden van een ingrijpen in publicaties
van de pers. En hier sprak die wonsche-
lijkheid al heel sterk. Er waren tweo mo
gelijkheden.
N.l. dat óf het gepubliceerde stuk echt
was, óf dat het was vervalscht. Wanneer
het stuk echt was, dan spreekt het toch
vanzelf, dat met de publicatie daarvan een
nuttige daad verricht werd, want alleen
langs den weg van publicatie kon de open
bare meening in de verschillende landen
van Europa in het geweer worden gebracht
UTRECHTSCHEWEG 10 - TEL. 179 - AMERSFOORT y.-:
TEL.
217.
En indien het stuk vervalscht was, of, om
het beter uit te drukken, indien er bij de
Regeering twijfel bestond omtrent de echt
heid van het stuk, ook dan is de heer Co
lijn van oordeel, dat het beter was, dat dit
stuk gepubliceerd werd, dan dat het in
stilte bleef circuleeren. Een bekend noog-
leeraar in ons land heeft onlangs de ver
klaring afgelegd, dat een rede, die hij bij
een andere gelegenheid gehouden had, min
of meer gestaan had onder den indruk van
de kennis, die hij droeg van het toen nog
niet gepubliceerde stuk. Aan dergelijke
verzoekingen staan wij allen bloot. Wan
neer men kennis draagt van een stuk, dat
in het geheim circuleert, en waarvan men
aanneemt, dat het echt is, dan zou dit op
een bedenkelijke wijze invloed kunnen uit
oefenen op onze oordeelvellingen. En daar
om was het veel beter, dat het stuk, ook in
geval van twijfel, gepubliceerd werd, dan
dat het in stilte bleef circuleeren en de
kennisneming ervan beperkt bleef tot een
betrekkelijk kleine groep van menschen,
die dan gelegenheid kregen daarmede ge
wichtig te doen.
Maar hieruit volgt, dat de grond dien de
Regeering voor haar houding heeft aan
gevoerd in do bekende regeeringsverkla-
ring, niet juist is te achten. Zij merkte op,
dat een poging tot verhindering in dit ge
val niet helpen zou, maar daardoor kon
heel licht een blaam geworpen worden op
de personen, aan wie in elk geval de vraag
gesteld had kunnen worden, maar aan wie
zij nu niet gesteld is.
Er zou nog meer over de regeeringsver-
klaring te zeggen zijn, en met name werd
hierbij gedacht aan het onderscheid, dat
gemaakt wordt tusschen den Minister Pre
sident en den Minister van Buitenlandsche
Zaken, wat niet zonder bedenking is, wijl
in dergelijke aangelegenheden, het kabinet
met een ongedeeld front voor den dag moet
komen.
Maar afgezien hiervan blijft de conclusie,
dat de Regeering na de publicatie van het
eerste stuk tot openbaarmaking van het
tweede had moeten overgaan. Want wist
de Regeering op dat oogenblik dat het
tweede stuk zoude komen? Eii wanneer zij
dat niet wist, lag het dan op den weg der
Regeering, om dat tweede stuk dat toch
zeker niet een onschuldig stuk was, ook al
droeg het een minster ernstig karakter dan
het eerste harerzijds als Regeering aan
de publiciteit prijs te geven
De vraag moet ontkennend beantwoord.
De Regeering moest in elk geval buiten de
publicatie blijven van een stuk, dat ook
in zijn minder kwaadaardigen vorm, altijd
min of meer gericht was tegen Nederland
en dat de Regeering ten opzichte van an
dere regeeringen in een bijzonder moeilijke
positie zou hebben gebracht, indien zij zelf
aan zulk een publicatie zoude hebben me
degewerkt.
Onze vraag acht dc Tijd
niet ongerijmd
Het U. D. schreef Zaterdag:
„liet is dus op het oogenblik alles valsch
wat de klok slaat. Wij blijven echter de
vraag stellen Zijn de gegevens van het
buitenlandsch vervalscliingsbureau, waar
op da regeering zich baseert, echt Wij
weten, dat de beroemde grafoloog Saudek
de echtheid heeft gewaarborgd. Is het niet
zeer lichtvaardig te baseeren op eenzijdig
Belgische gegevens? Wij stellen deze vraag
ten overvloede. Want, zooals de heer Colijn
in de Eerste Kamer deed uitkomen er
moet ook nog uitgemaakt worden in hoe
verre de materieele echtheid, van het do
cument omschreven juist is. En dat is de
eigenlijke vraag, waar het op aan komt."
Naar aanleiding hiervan merkt De T ij d
op:
De vraag van het „U. D." is allesbehalve
ongerijmd. Want ook nadat de valschheid
is geblekon van do documenten, welke me
de in opdracht van de Regeering, echter
buiten bezwaar van 's lands schatkist door
den heer Van Beuningen zijn gekocht, blij
ven de volgende feiten vaststaan
1. Er is op 7 September 1920 een Fransch-
Belgisch militair verdrag gesloten, waar
schijnlijk voor den duur van 25 of 30 jaar.
2. De tekst van dat verdrag wordt nog
steeds, in strijd met art. 18 van het Vol
kenbondstatuut, geheim gehouden.
3. Door de Fransche en Belgischo Gene
rale Staven wordt geregeld overleg ge
pleegd over militaire maatregelen en plan
nen ter uitvoering eventueel van hetgeen
in het geheime verdrag is overeengekomen.
Dat alles is „materieel" echt.
De actie tegen het verdrag
in België.
„De Standaard" (Brussel) schrijft:
Het verdrag was een uiting van de heer-
schende onrust in Europa vóór het tot een
Rijnpakt kon komen. Na Locarno laat het
zich niet meer wettigen, te meer, daar dt
militaire veiligheid, die werd gezocht, door
de verdragen van Locarno in veel ruimer
mato is versterkt. Het geheime verdrag ls
derhalve overbodig geworden. Zijn betee-
kenis ging te Locarno teloor. Wat immers
in het verdrag van 1920 als zoo stuitend
werd gevoeld is het feit, dat men hier stond
voor een herleving van de oude diplomatie
en den geest van het oude Europa, waar
tegen onze soldaten evenals tegen den vij
and hebben gevochten. Het verdrag drukt
op ons een stempel van gebondenheid, het
geen overal als vazaliteit wordt opgevat.
Onze politiek-van-groote-mogendheid heeft
evenwel niet gebracht, wat sommigen er
van hoopten. Wij hebben tien jaar lang
harde lessen geleerd. Zoo zijn wij gekomen
tot een juister opvatting van de bescheiden
laak, die ons in Europa wordt toebedacht.
Wanneer dan de laatste sporen van het
geheime verdrag van 1920 kwamen te ver
vallen, zou overduidelijk zijn, dat niet3
ons meer verhindert een periode van zeit-
slandigheid in te luiden, een neutraio hou
ding aan te nemen, do eenige, die ons voor
deel kan brengen, die ons prestige kan
ven. de eenige. die ons past. En zou de
naar Nederland er niet gemakkelijker door
worden
UIT DE STAATSCOURANT.
Toegekend de zilveren ccre-medaille der
Oranje-Nassau-orde aan P. Gedden, getou
wensleller bij de N. V. Wollen Flanelfabrie
ken „Beka" v.h. van den Bergli Krabben
dam le Tilburg;
Benoemd tot tijdelijk leeraar aan de R.IÏ.
B.S. te Gouda, D. M. de Vries te Gouderak;
Idem aap de R. H B. S. te Neuzen, G. A.
den Decker, aldaar;
Bij ministerieele beschikking is do ont
vanger der directe belastingen, invoer
rechten en accijnzen, A. v. d. Werff ver
plaatst van Middelburg naar Groningen.
Benoemd tot Ridder der Oanje-Nassau-
Orde C. Laan, Protector van het Elisabeth
Weeshuis te Culemborg en wethouder dier
gemeente.
Te rekenen van 1 Januari 1929 zijn bij het
Departement vaa Binncnlandsche Zaken en
Landbouw bevorderd:
bij de Directie van den Landbouw: tot
Referendaris: C. Bouwhuisen on W. M. Eb-
bink, thans Hoofdcommies; tot commies A.
J. Meynoke, thans adjunct-commies; bij het
Departement: tot commies: Mej. II. C. Beeki
man, thans adjunct-commies; tot adjunct*
commies L. A. W. de Heer, G. C. D. Hos en
Mej. II. Bakker allen thans klerk;
en is aan de hoofdcommiezen J. J. We
vers en A. Pieters resp. hij de Directie van
den Landbouw cn het Departement van
Binncnlandsche Zaken en Landbouw da
persoonlijke titel van Referendaris ver*
leend.
Met ingang van 1 April op verzoek eer
vol ontslagen uit den Zeedienst wegens
langdurigen dienst Kapitein ter zee F. A.
Buddingh.
Bevorderd tot kapitein ter zee de kapi
tein-luitenant ter zee II. E. te Winkel, tot
kapitein-luitenant ter zee, luitenant ter zee
le klasse J. S. V. Swenker cn tot luitenant
ter zee le klasse die der 2e klasse J. W.
Reijnierso.
Op verzoek eervol ontslagen uit den zee
dienst met dank voor de goede diensten,
door hem den Lande bewezen de Hoofdoffi
cier van administratie le klasse II. B. van
Dam.
UITVOER VAN RUNDVEE NAAR
BELGIE.
De Minister van Binncnlandsche Zaken
cn Landbouw brengt het onderstaande ter
kennis van belanghebbenden
In verband met de voorbereiding van
maatregelen, welke door de Belgische auto
riteiten zullen worden voorgeschreven ten
aanzien van voor uitvoer naar België be-
stemdo runderen, zal de uitvoer naar dat
land van rundvee op 30 Maart as. niet
mogelijk zijn en vermoedelijk eerst na 16
April a.s. weder kunnen geschieden.
Van het bovenstaande zijn uitgezonderd
dieren, welke bestemd zijn om in de Belgi
sche quarataine-stallen te worden geslacht.
DE DE RUYTER-MEDAILLE.
Bij K.B. is toegekend het eereteeken, in
gesteld in 1907, ter gelegenheid van de her
denking van de geboorte van Michiel de
Ruyter, voor personen, die zich door ver
dienstelijke daden voor de Nederlandscho
scheepvaart, hebben onderscheidenin
goud aan de heeren J. II. Hummel, oud-
directeur van de Kon. Paketvaartmaat-
schappij te 's-Gravenhage mr. G. Kirber
ger, raadsheer in den Iloogcn Raad der
Nederlanden, oud-plaatsvervangend voor
zitter en den Raad voor de scheepvaart te
's-GravenhageN. Persson, sleepbootkapi
tein bij L. Smit en Co's Internationalen
Sleepdienst te MaassluisC. Verschoor,
sleepbootkapitein hij L. Smit cn Co's In
ternationale Sleepdienst te Maassluis
in zilver aan de heeren C. Th. van Buu-
ren, eerste stuurman bij de Nederlandsch-
Amerikaansche stoomvaart-maatschappij
„IIolland-Amerika-Lijn te Rotterdam D.
H. Doeksen, oud-kapitein, lid der plaatse
lijke commissie van Noord- en Zuid-Hol-
landsche Reddingrnaatschappij te Terschel
ling; C. Sneeuwjagt, gepensionneerd eerste
werktuigkundige bij de gouvernemenst-
marine in Nederlandsch-Indié E. van
Twisk, kapitein bij do Stoenkolenhandels-
vereeniging te Schiedam.
HET VEENDAMMER STRAFPROCES
Do zaak A. C. M. in cassatie.
Op 29 April a.s. zal de Ilooge Raad be
handelen het cassatieberoep van den Haag-
schcn accountant A. C. M. tegen het urFest
van het Amsterdamsohe gerechtshof, waar
bij M. in verband met de affaire der Ven
dammer Hypotheekbank ter zake van be-
driegelijke bankbreuk is veroordeeld tot
één jaar cn drie maanden gevangenlsatrof
met aftrek van 6 maanden voorloopigs
hechtenis.
Men werkt aan zijn werk en het werk
werkt aan ons.
Duhamel.
door
RICHARD MARSII.
Vrij naar het Engelsch door C. M. G. de W
„Heeren, of u soldaten zijt of politieagen
ten, dat weet ik niet, maar ik weet wel
dat ge lummels zijt, zoowel als lafaards
Zij letten er niet op. waarschijnlijk ver
stonden zij geen woord van hetgeen hij zei.
Toen sloeg hij de oogen op naar het bal-
con.
„Wat zeiden ze die Ilaliaansche rid
ders
Baar stem was even sidderend als zoo
even. Misschien nog droeviger.
„Zij zeggen, dfct niemand mij helpen kan.
dat b«t zelfs levensgevaarlijk zou zijn het
te p«K)eercn dit ik al leer. met een heel
hooge ladder gered zou kunnen worden,
maar dat zij niet zouden weten, waar ze
die vandaan moeten halen, en al hadden zij
er één, de muren zouden naar heneden ko
men als zij probeerden er de ladder- tegen
op te zetten".
Haar stem trilde nog erger dan te voren.
„En ik geloof, dat zij gelijk hebben nie
mand kan mij helpen ik moet hier blij
ven totdat het balcon instort en ik naar
beneden val".
HIJ lachte en riep tervgDwaas kindje.
Als je een oude dame bent, zal ik mijn ex
cuses maken, maar zoo in de verde lijk Je
mij een kind je praat onzin, evenals die
mannen ik heb vandaag wel moeilijker
klimtoercn gedaan wacht maar even, ik
zal bij je wezen, gauwer dan je denkt".
Hij had alles goed opgenomen en na
gegaan hoe het misschien mogelijk was bij
haar te komen. De muren hadden geleden
door den schok en hier en daar waren
scheuren, groot genoeg voor een vluggen
man om er teenen of vingers in te steken,
terwijl op meer dan één plaats een stuk
van den muur was afgevallen, welke ope
ningen men als rustpunten kon beschou
wen. Maar een gemakkelijke tocht was het
toch niet. Ja, een aap óf een dergelijk we
zen kon het ondernemen zulk een ladder
veilig en wel op te klimmen. Hij had cr
nu lang genoeg over gedacht, de omstan
digheden zouden er waarschijnlijk niet be
ter op worden hij aanvaardde dus den
tocht. De eerste tien of twaalf voet waren
niet zoo heel moeilijk, daarna begon de
moeilijkheid pas. Maar deze man bewoog
zich zoo vlug hij hield zich aan een klei
nigheid vast en het was of er een vlieg
tegen den muur opliep. Het jonge meisje
hield zichaan de ijzeren leuning vast en
keek zoover mogelijk naar beneden. Ze durf
de haast geen adem te halen. Hij was b:j
een raamkozijn gekomen op de tweede ver
dieping. Daar stond hij niet zoo zeer oia
uit te rusten, maar óm te kijken hoe hij
verder zou komen.
„Het is een goede oefening voor een
acrobaat", riep hij haar toe. „Gelukkig heb
ik rnij daar al meer in geoefend. De kwes
tie is, wat nu Het ziet er hier niet erg
uitlokkend uit, ik geloof, dat ik het nu aan
den binnenkant eens probeeun zal. 13 er
nog iets over aan den anderen kant van
het balcon? in de kamer, bedoel ik".
„Er ligt nog een stukje van den vloer, op
sommige plaatsen misschien drie of vier
voet breed, maar het is heel brokkelig. Ik
durf er haast niet op te gaan staan en ik
vrees dat het u niet houden zou. Ga maar
liever terug en laat mij aan mijn lot over.
Het helpt toch niet of u hier komt."
„Dat zullen we eens zien; u zult zien dat
ik er kom ik heb het u immers beloofd.
Kijk, ik heb het raam open gekregen cn
er is een stukje vloer aan den binnenkant.
Daar zal ik het eens probeeren."
Hij stapte het raam binnen op het
„stukje vloer", dat hij genoemd had. Aan
den binnenkant was het nu juist niet ge
makkelijk, maar dan toch iets beter. Er lag
een balk, die van de bovenverdieping was
afgevallen; daar zou een kat met gernak
over heengeloopen zijn: hij zou een kat
trachten te evenaren. Zoodra hij er op stap
te kreeg de balk een kolossalen schok. Was
hij niet zoo vlug geweest en had hij niet
zooveel tegenwoordigheid van geest gehad,
dan was hij naar heneden gestort en wie
weet weiic een groot gedeelte v«n het ge
bouw zou meegegaan zijn. Het meisje op
het balcon zou onherroepelijk verloren zijn
geweest.
Maar hij viel niet. Niet alleen was hij
blijven staan, maar loen de baik weer tot
rust kwam. liep hij er voetje voor voetje
overheen. Het was een heele toer zichzelf
en de balk in evenwicht te houden. Het
gelukte; hij bereikte'dat gedeelte van den
vloer, dat van de bovenkamer was over
gebleven.
Het jonge meisjes was nu van het bal
con afgekomen en knielde op den smallen
rand, vlak boven zijn. hoofd. Zij waren nu
niet ver meer van elkaar af, maar hoe kwa
men zij over dien kleinen afstand heen
„Als u sr.ich aan die losse, schuddende
planken durfde vasthouden en naar bene
den zwaaien, dan zou ik u misschien kun
nen opvangen", zeide hij.
„Ik zal het probeeren, maar ziet u wel
hoe alles trilt, zoodra ik mij maar even
vervoer En zou die plank, waarop u
staat, sterk genoeg zijn om ons beiden te
houden?"
„Ja, wij moeten het maar probeeren. U
moet u laten zakken precies waar u nu
staat en blijven staan totdat ik waar
schuw. Wacht, heeft u daar niet iets van
beddegoed Zoo ja, geef mij alles aan
wat u krijgen kunt: lakens, dekens, spreien
cn al die dingen."
Zij verdween uit het gezicht. Klaarblijke
lijk deed zij wat hij gezegd had. Iedere
stap die zij deed was duidelijk te hooren;
hij zag de planken trillen. Zij kwam terug.
„Ik zal ze één voor één gooien. Ik heb
hier twee lakens, een deken en een sprei.
Is dat genoeg?"
„Uitstekend. Heeft u misschien een
schaar?"
„Ik géloof \an wel; ik meen, (lat ik er
zooeven een zag liggen. Ja, hier is hij. Wil
ik hem naar beneden gooien?"
„Als u zoo goed wilt zijn. Dank u, mooi
gedaan! En nu, als u den moed heeft u
zelf naar beneden te slingeren, doe 't dan,
Maar het schijnt hier een wankele bodem
te zijn; maakt u dus zoo licht mogelijk."
Het meisje gehoorzaamde; zij zwaaide in
de lucht en hield zich vast aan do wankele
planken, zoo goed als zij kon. Hij kon niet
bij haar voeten en kon haar dus ook niet
vastgrijpen; zij moest loslaten en er op
vertrouwen dat hij haar opving. Dit ver
klaarde hij haar.
„Het ellondigo is, dat de heele omgeving
zoo ontzettend wankel is. Als ik zeg: „laat
u gaan", laat dan heel voorzichtig los;
ik zal u heel voorzichtig opvangen. Voor
uit!"
Zij liet los. Ilij stond een weinig op zij;
toen zij aankwam hield hij zijn armen uit
gestrekt cn dacht haar bij haar middel op
te vangen. Maar toen hij zijn armen om
haar heen had geslagen, liet er ieta ln&.
F.en van de planken, waarop hij stond, vtet
krakend naar beneden en zijn linkervoet
ging mee. Ilij hield het meisje stijf va&L
anders zou zij over den rand gevallen zijn.
Hij zat als 't ware plotseling rnet het
meisje in zijn armen. Hij hoorde een vree-
selijk gekraak: het was of de aardbeving
weer begonnen was. Van boven hun hoofd
kwamen projectielen naar beneden; er viel
een groot stuk uit den muur waar zij vlak
bij zaten, de rand van den vloer boog naar
omlaag en een gedeelte stortte in;, geluk
kig niet het stuk waar zij op zaten. Toen
het gekletter bedaard was, zei hij:
„I^?t was wel heel dicht in onze buurt;
ik* dacht heusch dat het met ons gedaan
was."
Zij antwoordde, nog steeas tn zijn armen
liggende:
„Ik heb u wel gezegd, dat het hier niet
veilig was; ik heb u gewaarschuwd en heb
genoeg gezegd, dat u niet komen moest."
„Heb ik dan een ongeluk gehad door
wel te komen?"
(Wordt vervolgd,) t