onijntje. KINDERRUBRIEK Rubriek van Oom Karei x x - xxxxxxxxx Laffe Jaap. VOOR DE KLEINTJES De Stoel van den Koopman. KLEUR- EN KNIPPLAATJE Door allerlei omstandigheden is het mij deze week' totaal onmogelijk om jelui erg veel te schrijvén. Er ligt nog een reusach tige stapel werk naast me, dat vandaag nóg besiist af moet. Maar dat neemt niet weg, dat ik natuurlijk toch even aan' jelui wil schrijven. En wat ik jelui te vertellen heb, zullen jelui ongetwijfeld wel prettig vinden, want het.gaat'weer om een wedstrijd. We! geen wedstrijd waarbij een prijs gewonnen kan worden, maar een wedstrijd van een andere soort. Het is al weer heel lang gele den, dat we een raadselwedstrijd hebben gehad om den eere-naam „Kampioen". Ons nichtje, dat nu „Kampioen" heet heeft deze naam al meer dan een jaar. Maar de naam „Kampioen" is zoo iets als een wisselprijs. Die gaat van de een over op de ander. Daarom zullen we binnenkort, weer eens een raadselwedstrijd gaan houden. Wie daarbij de meeste raadsels goed oplost, krijgt de eerenaam van „Kampioen". En ik denk wél niet, dat ons nichtje, die nu „Kampioen" heet, er bezwaar tegen zal hebben, die naam weer eens aan een ander af te slaan, is 't wel. Kampioen? Do vol gendc keer zal ik jelui nog meer ov-er dezpn komenden wedstrijd schrijven. Nu volgen eerst de: RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels waren: „Z i e r i k z e e" met de woorden Z, sik, vrede, Kaarden, Zierikzee, koekjes, rijzen, ree. e. 9 „Wat komt van liegen zal vervliegen" met wezel, arm, vet, vink, nagel, olie. tang, De prijswinnaar Zonnestraaltje kan a.s. Maandag den prijs aan ons bureau ko men afhalen. NIEUWE RAADSELS. I. Ik hen een stad in Nederland. Snijdt men mij de staart af, dan ben ik een edel metaal. TI. Kruisraadsel X X X X X X Op de kruiéjeslijnen heeft men noodigals men kippen houdt. Op de 1ste rij een medeklinker. Op de 2de rij een rijtoer: Op de 3de rij is noódig om soep te eten. Op de 4de rij een groente. Op de 5de rij het gevraagde woord. Op «ie 6de rij ziet iedere winkelier graag. Op de 7de rij een jongensnaam. Op de 8ste rij een voorzetsel. Op de d9e rij een medeklinker. (Ingez. door Caesar.) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Iedereen wist dadelijk, wanneer er van „Laffe Jaap" gesproken werd. dat men daarmee Jaap S'oelers eh geen anderen Jaap bedoelde. Jaap zelf wist dit ook maar al te goed en hij moest toegeven, dat wie hern zoo noemde, gelijk had: hij was laf. Waarmee hij dien akeligen bijnaam ver diend had, zou hij niet hebben kunnen zeg gen, evenmin wanneer ze hem voor het eerst zoo genoemd hadden. *t Was ook al zoo vreeselijk lang geleden! Jaap was dus allesbehalve een held en al nam hij zich 's morgens ook voor, nu eens niet laf te zijn en niet hard weg te loopen, als de jongens hem plaagden, wanneer hef eenmaal zoo ver was, nam hij toch de bee- nen. Toch wilde Jaap niets liever, dan de gele genheid hebben, te tooncn, dat hij niet !af was. Soras droomde hij van "t één of an dere heldenfeit, waarin hij den heldenrol vervulde. Heerlijk was dat! Haar helaas! do ontgoocheling volgde maar al te spoedig en wel zoodra hij wakker werd en het tot hem doordrong, dat hij nog altijd geen aan spraak kon maken op den naam van „held." Kwam het misschien, doordat hij niet groot voor zijn leeftijd was en de anderen hein daardoor gemakkelijk „aan" konden? Neen, dat was het toch niet, want Bart Rienstra uit zijn klas was nog een stukje kleiner dan hij en die Het zich de kaas niet van 't brood eten. Die was voor geen kleintje vervaard en Jaap zag het soms met jaloersche blikken aan, hoe hij de an deren op een afstand wist te houden. „Klein maar dapper" zei niet lang geleden een jon gen uit een hoogere klas van hem en die woorden waren stellig van toepassing on Bart Rienstra. Als ze dat maar eens één keertje van hem zeiden! Maar 't zou wel tot de onver vulde wenschen blijven behooren! Toch gebeurde er op zekeren dag iets, dat een heelen ommekeer in het leven van Jaap zou brengen en hem voorgoed van zijn ake ligen bijnaam verloste. Het was een heerlijke voorjaarsdag, juist een vrije Woensdagmiddag. Zijn zusje An nie, die dol ;op bloemen was, plukte in de wei vlak achter hun huis madeliefjes en bo terbloemen om er boeketjes van te maken en kransjes te winden. Die wei was vanuit hun tuin door een hek te bereiken en Jaap had aan Moeder beloofd, dat hij vanuit het koepeltje, waar hij.bezig v/as zijn huiswerk te maken en zijn lessen te'leeren, een oogje op Annie zou houden. Ze zou wel in geen zeven slooten tegelijk loopen, want er was in de buurt geen enkele sloot te bekennen, maar Moeder had toch graag, dat er eenig toezicht op haar uitgeoefend werd. Jaap, die veel van do kleine Annie hield, keek van zijn boeken telkens een? even op naar zijn zusje, dat ijverig bloemen plukte in de wei en geen tijd" had om naar he ra te' kijken. „Ze is zelf net een madeliefje in haar wit te jurkje en met haar gouden hartje," dacht Jaap plotseling en hij kon dit beeld niet meer loslaten. Hij kreeg' hoe langer hoe meer schik in zijn bloemen plukkend zusje Vlug zou hij zijn lessen leeren zijn huls- werk was al klaar, gelukkig niet veel van daag! en daarna een spelletje met haar doen. Dat vond het kleine ding altijd een feest. IJverig leerde Jaap nu zijn Fransche grammaire anders een koopje op zoo'n middag, hoor! Maar als do „gram" in zijn bol zat, zou hij er een dikke punt achter zetten. Vanavond kon hij zich dan wei aan de geschiedenis wijden, als 't zonnetje niet meer scheen. Alles op zijn tijd! En terwijl Jaap zich verdiepte in de moei lijkheden der Fransche onregelmatige werk woorden, naderde er plotseling een gevaar, waarop hij noch iemand anders verdacht was: er,kwam een hollende slier aan! Nu waren er in het weiland, waar Annie bloemen plukte, nooit koeien of ander vee Dit sprak'eigenlijk vanzelf, want anders zou Annie er niet alleen bloemen mogen pluk ken. Later pas hoorde Vader, dat de stier, die op eens het weiland kwam inhollen, uit een wei een heel eind verder, was losgebro ken. Wit van schrik zog Jaap het gevaar, dai zijn zusje bedreigde. Uit alle macht riep hij „Annie! An-nie!" maar zijn zusje, dat nu plotseling ook het woedende dier zag, was als verlamd van schrik en kon niet opstaan en wegloopen. 't Was, of het kleine, anders zoo levendige ding op eens aan den grond vastgenageld was! Zij gilde het uit van angst en riep luid om hulp, maar was niet in staat naar huis te loopen. Jaap, „laffe Jaap", zooals de jongens van school hern minachtend noemden, zag het onheil met raesche schreden naderen. Aan gevaar voor eigen leven dacht hij op dit oogenblik niet, geheel vervuld als hij was van het vreeselijke, dat zijn zusje bedreig- do. Hij holde door het openstaande hek den tuin uit en het weiland in, regelrecht af gaand op de plaats, waar Annie zich be vond. Hij kwam geen minuut te laat, want met gebogen kop en dreigende horens rende het dier op het kind af. Het mocht Jaap nog juist gelukken, het over haar geheele lichaam bevende meisje vlak vóór den kop van het woedende dier weg te trekken. Vlug nam hij haar in zijn armen en liep,, zoo snel als zijn zware last dit toeliet, naar huis. De stier, die door deze beweging eenig3- zins uit zijn koers gebracht was, rende het tweetal voorbij; Het dier scheen echter spoedig te beseffen, dat hij zijn doel gemist had en veranderde van richting. Het slaag de er niet in Jaap met zijn zusje op de horens te nemen, maar Jaap kreeg toch nog een gevoeligen por in den rug, juist op het oogenblik, dat hij zijn zusje vóór zich uit den tuin induwde, haar haastig volgde en het hek dichtwierp Meer wist hij zich niet te herinneren, want op hetzelfde oogenblik viel hij bewus teloos op den grond. Vader was echter od het geschreeuw af gekomen en overzag onmiddellijk den ge- heelen toestand. Hij kwam juist het huis uitrennen, toen hij zag, dat Jaap het hek achter zich dichtgooide. Eén oogenblik was het, alsof de woedende stier het ge heele hek op zijn horens wilde nemen. Maar plotseling scheen hij zich te bezinnen en rende hij den anderen kant uit. Annie kwam Vader huilende tegemoet loopen, maar Jaap bleef bewusteloos op den grond liggen. Vader droeg hem naar zijn kamer, waar de jongen spoedig in bed lag. Toen de dokter kwam, bleek het. dat Jaap toch nog met één der horens van hot woedende dier in aanraking was geweest. Ilij had een gevoelig plekje onder het lin ker schouderblad en moest verscheiden dagen in bed blijven. Maar dat was niet erg! Toen Jaap weer tot bewustzijn kwam, drong het langzaam maar heerlijk zeker tot hem door, dat hij nu toch niet langer „laffe Jaap" genoemd zou worden. Juist kwam Moeder zijn kamer binnen. Moeder glimlachte tegen hem en noemde hem haar „dapperen jongen". Dat klonk Jaap als muziek in de ooren. Ook Vader zei, dat hij trctsch op zijn zoon was en kleine Annie had vanaf dit oogenblik een onuitsprekelijke vereering voor haar moedi gen, grooten broer, die haar het leven ge red had. Toen Jaap voor het eerst weer naar school ging, stonden de jongens hem al op te wachten. „Hoera! Lange leve Jaap, de held!" riep Bart Rienstra en alle anderen herhaalden als 'bij afspraak in koor: „Lang leve Jaap, de held!" Zóó prettig had Jaap het zich in zijn heerlijkste droornen toch niet voorgesteld! En dat dit alles nu werkelijkheid was en altijd blijven zou! Want dat wist Jaap wel: hij zou-nu nooit meer in zijn oude fout vervallen! Wie eens een held is geweest, blijft altijd een held Jaap zou dit nooit uit het oog verliezen. Lief Konijntje, hip, hip, hip' Met je korte bovenlip, Loop vlug naar je holletje En eet daar een knolletje. C. E. d. L. H. Nadat Columbus Amerika ontdekt had, werd de handel in nieuwe banen geleid. Zeilschepen voerden goederen uit Indie en de Nieuwe Wereld aan en de vraag naar deze goederen steeg met het jaar. Toen brak de dertig-jarige oorlog uit, die den handel verlamde en rnenig voorheen rijk man tot den bedelstaf bracht. Een zeker koopman slaagde er echter in zich langer staande te houden dan de meeste. Maar op zekeren dag kwam hij toch tot de ontdekking, dat zijn zaken on rustbarend achteruit gingen. Hij liet zijn meest- vertrouwden ondergeschikte, Pieter sen, komen en deelde hem mede, hoe slecht de zaken stonden. Deze was in het minst niet verbaasd. In tegendeel: hij was ree'ds van den toestand op de hoogte en liep sinds geruimen tijd rond met het" in gedachten uitwerken van een plan, dat in hem opgekomen was en waardoor hij het kantoor hoopte te red den. „Leen mij één van uw grootfete -zeilsche pen voor den tijd van een geheel jaar," zei hij. „Geef mij verder zooveel geld en goederen, als gij missen kunt en ik zal naar Amerika eaan. Ik ben daar meer geweest en weet. hoe ik de zaak zal aanvatten. Ik hoop u op die manier van dienst te kunnen zijn." De koopman stemde toe cn een paar we ken later vertrok Pietersen Zijn chef cn zijn vrienden brachten hem naar de boot. Sommigen schudden het hoofd over zoo veel vermetelheid. „Heeren," zei Pietersen, „weest niet be zorgd. Ik hoop stellig te zullen slagen en u allen teruc te zien." Negen maanden waren er verstreken en in al dien tijd had Pietersen's chef niets van hem gehoord. Met den dag werd het gelaat van den koopman somberder en eindelijk brak het oogenblik aan, waarop hij zijn eigen faillissement aanvroeg. Hij was een algemeen gezien man en het speet iedereen voor hem. Zijn schuld- eischers zeiden, dat zij hem een half jaar uitstel wilden eevcn. „Misschien," zoo spraken zij, „is Pietersen vóór het einde van dien termijn uit Ame rika teruir." Er verstreken echter acht maanden en nog altijd had Pietersen geen enkel sein van leven gegeven. Eindelijk zou de koop man zijn geheelen inboedel laten verkoo- pen. Op den dag van de verkooping zat do ongelukkige man vóór het raam van zijn i achterkamer, waar hij de stem van den vendumeester duidelijk verstaan kon. Zijn vrouw zat naast hem. Zij schreide en de beide kleine jongens speelden met den hond. Plotseling kwam de knecht van den ven dumeester in de kamer. „Meneer," zei hij, „ik moet den leuning stoel komen halen." Nu kwamen er ook tranen in de oogen van den koopman. Vanaf het droevige oogenblik, dat'zijn vader in dezen leuning stoel den iaatsten adem uitgeblazen had, werd hij in hooge eere gehouden. Nu moest ook hij onder den hamer komen. De geheele familie volgde met den hond het meubelstuk. „Een goede, sterke, met zwart leer be- kleede leuningstoe!," rieo de vendumeester rnet luider stem. Iemand bood drie gulden. „Drie gulden!" herhaalde de vendumees ter. „Drie honderd gulden!" klonk het nu plotseling door het open raam.' Iedereen keek om en de hond rende opgewonden blaffend dwars tusschen de Suenigte door de straat op. In het volgend oogenblik naderde een man, luid herha lend: „Drie honderd gulden'" „Het is Pietersen!" riep de' koopman plotseling uit. „Ja, ik ben het!" zei Pietersen, „en ons schip ligt in de haven, gevuld met goud en andere goede zaken. De verkoop moet on middellijk worden stopgezet. Morgen zullen onze schuldeischers hun geld, vermeerderd met de rente, uitbetaald krijget). Gaat nu allen heen en laten mijn chef en zijn vrouw hun vriend Pietersen verwelkomen, die blij' is eindelijk weer thuis te zijn." CORRESPONDENTIE. O v i d i u's. Hartelijk welkom. Wat een historische schuilnaam heb jij gekozon. Ik hoop je iedere week bij de correspondentie aan te treffen. Karrekiet. Ja, heel lang zelfs. Nog wel gefeliciteerd hoor. Dai hoor ik volgen de week zeker wel is 't niet? Blondje. Dat is al heel weinig. Kampioen en Cupido. Ja, dat is zeker een heel feest geworden Zoo koud was het toch niet? Wat zuilen jelui nu heer lijk kunnen tuinieren. Klaverblad. Je had 't me toch best mogen schrijven hoor! Neen, dat heb je hee- lernaal mis. Hoe kom je daaraan? K o I e b r i e. Naturlijk vind ik dat goed. Maar zal je dan niet meer zoolang wegblijven? Hoe kwam dat eigenlijk? Wipneus. - - Dat begriip ik. Wie zou dat niet leuk vinden! Ik was er toevallig wel en heb ie ook wel gezien. Heel graag, liever twee dan één. Stuur maar zooveel jo wilt. Aster en Kievit. Neen, en het was heuach niet erg moeilijk'. Als je de oplos sing ziet zul je zeggen: o ja, dat wist ik ook wel! Wel neen éénmaal is genoeg hoor. Maar het gaat volgens loting. Robbedoes. Gelukkig dat het nu weer wat beter is. Dat zal een feest worden! Natuurlijk, dat moet ook. Paddeltje. Nog we! gefeliciteerd hoor! Wat een fijn cadeau voor je. Doe je veel aan voetballen? Goed, dan de volgen de keer maar een langere brief. Maandroosje. Dat is flink hoor. Ga maar zoo door, dan zal je een aardig gewicht krijgen op den duur. Ja, als je het zoo druk hebt, valt het niets mee. Maar zoo'n oogenblikje is er meestal nog wel te vinden. C I y v i a, Je kunt nu tenminste zien, dat het langzamerhand zomer wordt. Nu, eigenlijk gezegd, het wordt wel tijd, dat het eens wat beter weer wordt. Fijn hoor. Heb je lekker gesmuld? Donderpadje. Dan maar de vol gende week. Werk gaat in ieder geval voor! Caesar. Ik zal zien of ik je kan hel pen. Dan zal ik je dat de volgende week schrijven. Zoolang moet je dus nog even geduld hebben. Meizoentje. Ik hoop dat je nu weer iedere week meedoet, want ik vind het niets leuk, aJs je zoo nu en dan wegblijft, 't Is te hopen dat ze gauw weer tieelemaa! beter is. Bruinoog. Neen, dat kon ik niet. Wees maar voorzichtig. Zoo warm is het nog niet. Dank je wel voor je leuke raadsel. Lilliputter. Gezellig hè, zoo'n rommel om je heen. Dat kan ik me leven dig voorstallen. Vindt je ze aardig? Goudfazant. Ik hoop het voor je. 't Hindert anders niets hoor! Het moet een liefhebberij blijven. Het was prachtig! M e 1 k b e k j e. Dat is een aardig kunstje. Ik zal het eerst zelf eens probee- ren of het gemakkelijk gaat. Ver gee t-mij-nie t Knap hoor. Ik wist niet dat je zoo mooi kon teekenen. Lekke riekje. Wees vooral voor zichtig, want het is erg gevaarlijk als je er te dicht bij komt. Mier. Ja, heerlijk. Zoo moest het maar blijven. B a I s e m i e n t j e. Dank jo wel voor je mooie kaart. De volgende week zal ik je schrijven over die ruilhandel. Nog een weekje geduld dus! Postduif je. Ja, dat zal wel. Geluk kig dat die drukte niet van langen duur is. Bengel. Ai, wat griezelig, "t Is an ders wel een interessanto plaats, vind je niet? Lelie. Daarom had je toch wel mo gen schrijven hoor! Dat: mag je altijd doen zooals je zelf wilt. Violiertje. Jammer hè. Had je het nu ook zoo maar in je vacantie gehad. Maar daar is nu eenmaal niets aan te doen! Oosmea. Neen,, dat was niet erg prettig. Maar nti kun je'odk nog^vel wat genieten. Zonnestraaltje. Waar woon je clan. Dat is niet er prettig, zoo'n lawaai- ding voor je huis. Vooral niet als je werken moet. Or no. Ja. maar het was toch weer wel goed. Daar begrijp je zeker niets van hè? Piepkuiken. Gelukkig hoor. Nu niet meer zièk worden, zeg,' want dat is heusch zoo prettig niet! M e i d o o rn. Zou je ook niet zoo iets willen hebben, 't. Is heel aardig al die vo geltjes, alleen ze moeten goed verzorgd worden on datis niet gemakkelijk. Kievit. Een pear jaar? Dat is beter dan zoo heel kort. Maar je hebt het blijk baar toch niet gedaan. Heb je er ook op gezeten? Op dat paard natuurlijk! Daar be hoefde jij toch niet bij te blijven! Jupiter. Ik zal het nog even nazien. Volgende week hoor je hierover dan nader. Chrysant. Natuurlijk, dat vindt iedereen wel erg prettig. Goed doe dat maar. OOM KAREL. Gerrit, de oppasser, en Betsie, do olifant, zijn beste vrienden. Betsie vindt het niet nieer dan een staaltje van haar plicht, Gerrit bij verschillende bezigheden niet een handje of een pootje, maar een slurfje te helpen. Eén van haar liefste werkjes is koffie zetten. We zullen het tweetal maar eens netjes opzetten. Eerst de plaatjes en driehoekjes op door zichtig papier overtrekken. Daarna op. dun carton plakken en de plaatjes kleuren. Olifant: grijs, - - slagtanden -— wit, koffiemolen: hout bruin, knop geel (koperkleurig). veldje, waarop de olifant staat, licht groen. Oppasser: pet zwart, y»J gezicht en handen vleeschkleur^ haar geel, jas blauw, broek bruin, klompen wit, veldje, waarop de oppasser staat licht groen. Vervolgens plaatjes en driehoekjes uit knippen. De driehoekjes op de stippel lijnen omvouwen en ten slotte de smalle reepjes met lijm of gluton bestrijken en te gen Gerrit en Betsie aan plakken. Het klei ne driehoekje moet den oppasser en het gropte den olifant steunen.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 14