KINDERRUBRIEK Rubriek van Oom Karei Liesje's Ongehoorzaam- heidï MORWENNA EN DE ZEEMEERMIN Deze week had ik gehoopt jel li al te kun nen vertellen wanneer we onzen raadsel wedstrijd kunnen beginnen. Je weet wel, de Kampioen-wedstrijd, waarover ik je'ui al heb geschreven. Maar tot mijn spijt kan ik dat nog niet zeggen. Want op hetoogen- blik zijn er daarvoor nog niet genoeg raad sels beschikbaar. Dat wil zeggen geen raad seis, die geschikt zijn voor onzen wedstrijd om het kampioenschap. Daarvoor heb ik noodig een aantal spreekwoorden en kruisraadsels. De vorige k^er heb ik jelui gevraagd, om me er allemaal te zenden, maar door alle feestelijkheden van deze week is daar zeker weinig van gekomen. Willen jelui nog eens aan mijn verzoek denken. Ik weet het zeker, er zijn er zeer velen onder jelui, die rne best kunnen hel pen aan zoo n raadsel. Doe je best eens, krijg ik volgende week vast en zeker een heele massa. Dan kan ik uitzoeken welke we zullen nemen, en dan kan de wedstrijd beginnen. Ik reken er dus op, dat ik vol gendo week van jelui allemaal een kruis- raadsel of een spreekwoorden-raadsel krijg' En dan nog wak Komende week hebben we weer een Zondag midden inde week. Hemelvaartsdag, Donderdag. Dan wordt er op de drukkerij natuurlijk niet gewerkt, we weer ^»en Zondag midden in de week. er voor te willen zorgen, dat ik de briefjes uiterlijk Dinsdagmiddag om half één in mijn bezit heb. Deze week dus niet Woens dagochtend 9 uur, maar Dinsdagmiddag half een. Dat willen jelui natuurlijk wel doen, is het niet, want anders zouden alle briefjes onmogelijk allen meer beantwoord in de krant van Zaterdag kunnen komen En nu volgen eerst weer de raadsels. RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van do vorige raadsels waren: I. Wie zich aan een ander spiegelt, spie gelt zich zacht rnet de woorden: zilt, zacht, liegen, vracht, zich, sage, en, wind, peer, pier, spade. II. Utrecht Deze week is do prijs gewonnen door „Goudfazant" die hem a.s. Maandag aan «>ns bureau kan komen afhalen. NIEUWE RAADSELS. I. Ik ben een stad in Italië Mijn eerste deel is niet voor MJjn tweede deel is een warm kleeding stuk. IL Ik ben een zeldzame gast Je houdt mij niet lang vast, Slechts eenmaal in vier jaren, Kom ik in 't land gevaren.' Mijn komst is kort van duur, Maar vier en twintig uur. Wie ben ik? III. X X X X x X x X X X X X X Op de kruisjeslijn komt de naam van iets wat op een schoorsteen staat, lste rij een medeklinker. 2e rij een boom. 3e rij een meisjesnaam. 4e rij het gevraagde woord. 5e rij een stad in Zuid-Holland. 6e rij een meisjesnaam. 7e rij een medeklinker door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. „Nu dag Liesje," zei mevrouw de Lange, terwijl zij vóór het geopende portierraam pje stond. „Vrijdagmiddag kom ik weer terug! En ik zal het Tante Mies van het witte poesje vragen. Wees gehoorzaam, Lies, en doe dus geen dingen, waarvan je weet, dat ik ze je niet zou toestaan. Beloof je me dat? Liesje knikte. Die paar dagen zouden gauw genoeg om zijn, had zij zichzelve tel kens voorgehouden, maar nu 't oogenblik aangebroken was, dat Moeder naar Tante Mies en Oom Ilenri ging, vond zij het toch wel erg saai, alleen thuis te blijven bij Vader en Rika. Vader was dokter en had bet heel druk met het afleggen van bezoeken bij zijn patiënten en Rika had hel ook al druk met allerlei schoonmaakplannen, die zij ten uit voer wilde brengen, juist nu mevrouw van huis was. Daar gaf de stationschef het sein tot ver trek en zette de trein zich in beweging. Moeder en Liesje wuifden allebei. Zo wuifden zóó lang, tot zij elkaar niet meer zagen, 't Leek wel een afscheid voor jaren in plaats van slechts drie dagen. Toen de' trein eindelijk als een klein streepje in de verte veidween, ging Liesje naar school. Ze zou maar beginnen met do delijk na schooltijd haar lessen te leeren en als ze daarmee klaar was, zou zij nog best wat tijd over hebben om in bet mooie, nieu we boek te lezen. „Je zult 't zien: drie dagen zijn om, vóór jt 't weet," had Moeder gezegd en aan doze woorden denkend, liep ze vlug naar school. Dien middag en avond gebeurde er niets bijzonders. Wel was 't natuurlijk akelig stil In huis, toen ze om vier uur uit school kwam en Moeder er niet was. Maar daar was nu een maal niets aan te doen. Vóór en na den korten maaltijd met Va der leerde Liesje haar lessen en ze kon nog een heel eind in 't mooio boek lezen, vóór ze naar bed moest. Rika vroeg, of ze een kopje thee kwam drinken in de keuken en die uitnoodiging nam zo gretig aan. Wat smaakte de thee lekker uit de een voudige, witte kopjes cn wat zag Rika's keuken er met het rood- en witgeruite ta felkleed on het glimmende blaadje knus uit! Toen Liesje later in bed lag, kreeg ze wol een erg eenzaam gevoel over zich, maar daaraan wilde zij niet toegeven. Liever dacht ze aan 't oogenblik van Moeders thuiskomst. Over drie dagen was Moeder er al lang weer! De volgende dag was het Woensdag en bad Liesje dus "s middags vrij. Ze bad bij haar vriendinnetje willen spelen, maar dat was 's morgens ziek geworden, zoodat dit gezellige plannetje niet kon doorgaan. Wel erg jammer, dat dit juist zoo trof, nu Moe der uit was! Wat zou ze dan eens gaan doen? Veel huiswerk had ze niet en in lezen had ze met dit mooie weer geen zin. In haar eentje spelen was a I te ongezellig en Rika had het te druk om zich met haar bezig te houden. Juist was ze op het punt zich te vervelen, toen Mia, het buurmeisje, voorbijkwam. Mia had pas een nieuwe fiets en vroeg door bet openstaande raam, of Liesje mee ging fietsen. „Nee, vandaag niet!" antwoordde Liesje, die wist, dat ze niet alleen fietsen mocht „Hó flauw! Waarom niet?" klonk het terug. „Omdat Moeder uit is en ik 't niet aan Vader vragen kan," luidde heet antwoord. „Flauw, hoor! Je bont natuurlijk bang!" Nee, dè.t was Liesje heelemaal niet en ze zou het toonen ook! Volstrekt niet den kend aan betgeen ze Moeder beloofd bad. zei ze: „Ren klein eindje dan." Even later reden de beide meisjes op hun karretjes naast elkaar. Rika was boven be zig cn had er niets van gemerkt, dat Liesje haar stalen ros uit de fietsenschuur gehaald had en er met Mia op uit getrokken was. In het begin ging alles goed Maar Liesje, die zich, toen zij nauwelijks op de fiets zat, reeds haar belofte aan Moeder herinnerde, had toch eigenlijk geen echt plezier. Ze was stil onderweg en stelde spoedig voor, weer naar huis te gaan. „Hè, wat ben je toch flauw!" viel Mia uit, die niets geen zin had, nu het zonnetje zoo lekker scheen, al weer zoo gauw naar huis te gaan. Zwijgend hadden de meisjes een eind ge reden en zij waren op den terugtocht. Het gesprek wilde maar niet vlotten, want Lies je was zóó stil, als ze anders toch nooit was en Mia had het eindelijk maar opgegoven, wat tegen haar te zeggen. Plotseling bij een kruispunt gebeurde het! Liesje, die meende, dat Mia rechtuit wilde rijden, vervolgde haar richting, ter wijl haar buurtje een zijlaan wilde inslaan. Een botsing was onvermijdelijk De beide meisjes vielen cn vooral Liesje deed een leelijken val. Mia kwam met haar fiets bo ven op haar terecht en kreeg geen letsel, maar Liesje was er erger aan toe. Doodstil bleef ze liggen, zonder zelfs de oogen op te slaan. Hulpeloos en hevig onsteld keek Mia naar haar. Zou... zou Liesje?... o, nee! dat niet! Mia durfde niet verder denken en schrik te plotseling op, toen zij do stem van dokter de Lange, Liesje's vader hoorde, die juist voorbij kwam, uit zijn auto stapte en vroeg: „Wat is hier gebeurd?" Ook zonder dat Mia iets zei, zag bij dade lijk. dat zijn dochtertje haar enkel leelijk bezeerd had. Juist toen hij zich over haar heen boog, kwam Liesje weer tot bewust zijn. Zij wist in het eerste oogenblik niet, waar ze zich bevond of wat er gebeurd was, maar langzamerhand begon dit toch tot haar door te dringen. Vader bracht Liesje nu in zijn auto naar huis, waar hij haar met de ook al hevig ontstelde Rika, vlug naar bed bracht. Zij moest eenige dagen haar bed houden en toen Moeder Vrijdagmiddag thuis kwam, kon zij haar niet van den trein gaan halen. Snikkend sloeg Liesje haar armen om Moeders hals, toen deze bij haar bed kwam en vertelde zij het gebeurde. Ze nam de schuld echter geheel op zich en trachtte niet die op Mia te werpen. Wat was dat een ongezellige thuiskomst voor Moeder en dat alles, omdat Liesje zoo ongehoorzaam geweest was! Moeder bromde niet op haar dochtertje. „Deed Moeder clat maar!" dacht Liesje, die het zóó nog veel naarder vond. Even later ging Moeder de kamer uit en kwam dadelijk weer terug met een schattig wit poesje in de armen. „Hier is Witje met de hartelijke groeten van Tante Mies", zei Moeder. Maar nu barstte Liesjo in nog heviger snikken uit. Iedereen was zoo lief voor haar en zij, ze had alleen maar aan zichzelf cn haar e'igen*plezi8r gedacht op dien onge- lukkigen Woensdagmiddag. Liesje nam zich stellig voor, in het ver volg nooit meer ongehoorzaam te zijn en toen Mia een uurtje later kwam vragen, hoe 't met haar was, liet Moeder haar bij haar dochtertje komen. ,,'t Spijt me zoo, Lies, t is alles m ij n schuld," zei Mia met een bevend stemme tje. „Nee, 't was net zoo goed m ij n schuld,"' vond Liesje. „Daar zou ik hot nu maar niet over heb ben," ried Moeder aan. „Als je allebei Je fout inziet, zul je in "t vervolg wel beter op passen. Ja, dat zouden ze zeker! Witje miauwde behagelijk, alsof zij zeg gen wilde: Mauw miauw, Miauw miauw! 'k Help het wel onthouden, vrouw! Gelukkig was Liesje's enkel spoedig be ter en konden de beide buurmeisjes weer maar nu met Moeder! een fietstochtje ondernemen. Het werd een heerlijke middag. Gelukkig, dat komt uit! denkt Lien, Hè, moeilijk was die som! Wacht, 'k schrijf het even nog in 't net, Voordat ik speel met Gon! - Lien! roept een stem, Lien, kom je haast? Wat zeg je? Nog niet klaar? Toe, laat dat werk toch liggen, zeg! Maak dat vanavond maar! Welja, denkt Lien, Waarom ook niet! Thans is het tijd voor spel, Vanavond, als het donker is, Maak ik die som nog wel! O, Licntje tochl Wat deed je dom, Want 's avonds was je moe! Toen zei je met een diepen geeuw: 'k Ga naar mijn bedje toe! 'k Sta morgen maar wat vroeger op Je zei 't, maar deed je 't kind? Helaas het antwoord is thans neen! Hoe jammer ik 't ook vind! 't Gevolg was, dat toen 's morgens Juf De schriften na kwam zien, Zij vol verbazing tot je zei: Waar is jouw som, zeg Lien? Ach, Lientje toch, je kreeg een kleur En stamelde: geen tijd. --- Wat was de Juffrouw toen toch boos En wat had jij een spljtl Maar. 't hielp niet meer, het was te laat! Natuurlijk kreeg je straf! Om vier uur moest je blijven, meid! Toen kwam de som eerst af! R. WINKEL Naar het Engelscb van V. Vivian. Vrij bewerkt door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Morwenna legde de grove, grijze kous, waaraan zij den geheelon middag had zit ten breien, naast zich neer. Zij zat op de stoep vóór hun huisje in de dorpsstraat, vanwaar men de zee kon zien en keek naar den horizont, die zoo heel ver weg was, zóó ver, dat het leek, alsof de zee en de lucht daar in de verte bij elkaar kwa men. Gedurende eenige minuten zat zij droo- merig vóór zich uit te staren. Haar handen lagen werkeloos in haar schoot en zij was zóó in haar gedachten verdiept, dat zij haar broertje niet achter zich hoorde aankomen, vóór zijn vroolljke begroeting haar op schrikte. „Zit je weer te droomen, Morwenna?" vroeg hij lachend, terwijl hij een stapel net ten op den grond wierp. Hij ging op een steenen paaltje naast zijn zusje zitten en keek haar spottend aan. „Nee, niet heelemaal te droomen," ant woordde Morwenna na een kort stilzwij gen. „Ik zat te rekenen. Weet je, David Plotseling keek zij haar broertje met een bezorgd gezichtje aan en ging voort: „Ik zal nog drie jaar moeten breien, vóór we al het geld bij elkaar hebben om naar Londen te gaan en dat is dan nog, als ik alle kousen verkoop." David lachte nu vriendelijk en zei: „Maar dan zou ik het maar dadelijk hee lemaal opgeven, Zus!" „Heelemaal opgeven? lH- De verontwaardiging, die bij het herba len dezer woorden op Morwenna's gezichtje te lezen stond, verried duidelijk haar vas ten wil om het eenmaal opgevatte plan ten uitvoer te brengen. „Al zou ik nog zes jaar moeten breion, dan zou ik er nog mee doorgaan,zei zij met groot, beslistheid. „Maar Davy," voegde zij er op vertrouwelijken toon aan toe, ter wijl zij zich naar baar broertje boog, „mis schien boef ik niet eens meer zoo lang te werken. Misschien is er wel Iemand, die mij helpen wil. Vanmorgen maakte ik een praatje met Ned Pillinger, terwijl hij bezig was zijn netten te verstellen en hij vertel de mij, dat er een zeemeermin in de buurt was. Hij had haar gisteravond met eigon oogen gezien, toen hij met hoog water op de rotsen was en hij zegt, dat ze naar alle waarschijnlijkheid zal terugkomen, als het vanavond volle maan is. Ik zal dus pio- beeren haar te v»nden." Maar nu klonk David's lach toch spot tend. Toen hij uitgelachen was, zei hij: „Luister toch niet naar zulke onzinnige verhalen. Je zult nergens anders een zee meermin vinden dan in de sprookjesboe ken. Waarom zou Je er dus naar zoeken?" Morwenna's oogen schoten vuur. Hel meisje sprong plotseling op en zei driftig: „Heel goed, als jij het dan beter weet dan Ned Pillinger, hoef je niet mee te gaan! Maar misschien heb je morgen spijt!" En haar breiwerk oprollend, keerde zij haar broertje den rug toe en liep haastig het straatje uit naar de zee. De zon was reeds als een groote, vurige bol ondergegaan en de maan stond koel en helder aan den hemel, toen Morwenna dien avond geruischloos uit bed kroop cn op de teenen het huisje verliet Daar zij geen schoenen aanhad, weerklonken haar schreden zelfs niet in het straatje. Haastig liep zij voort, regelrecht afgaand op de naakte rotsen. De maan wierp haar zacht licht over het strand en haar zilveren stralen maakten het zand nog wiiter dan het reeds was. Plotseling zag Morwenna Iets glinsteren vlak vóór haar voeten. Haastig bukte zij zich om het op te rapen en een oogenblik later bekeek zij met een van opwinding stralend gezicht een gouden armband, die met kostbare edelsteenen bezet was. Hij fonkelde in de bruine palm van haar opge heven hand. Gedurende eenige oogenblikken stond zij vol verbazing to kijken naar dien wonder- schooncn schat Toen hief zij bet hoofd op en terwijl haar oogen de lange kustlijn af zochten, begon haar hartje onstuimig te kloppen. Langs het strand kwam iemand op haar af, Iemand die met langzame stappen voor waarts schreed cn wiens gebogen hoofd sprak van oogen, die iets schenen te zoeken op het door de maan beschenen strand. Ken storm van gedachten brak over het meisje los en zij bracht haar hand naar het voor hoofd, alsof zij al deze verwarrende denk beelden wilde wegvegen. Niemand had haar gezien! Nie mand zou het ooit te weten ko men! Haar gedachten gingen naar den kleinen spaarpot thuis, waarin de spaar penningen zoo langzaam kwamen; zijging naar het geld, dat zij zou krijgen, als zij den armband den volgenden dag in de stad verkocht en naar alles, wat dat geld be- teekende. Onwillekeurig hield zij den gevonden schat stijver vastgeklemd en zocht zij naar een weg, waarlangs zij ongemerkt zou kun nen verdwijnen. Vóór haar verrezen de donkere en beschermende rotsen en in het volgend oogenblik liep zij tusschen de hoo- ge steenmassa's, waarvan zij wist, dat zij haar geheel aan het oog zouden onttrekken Haar hartje klopte onstuimig en haar handen beefden, terwijl zij zich aan de scherpe, harde rotsen vasthield. Het plot selinge gekrijsch van een zeemeeuw boven haar hoofd deed haar hevig schrikken haar voet gleed uit en zij viel met een angstkreet op de lippen. Daarna werd alles donker om haar heen. In de verte hief iemand echter het hoofd op en liepen twee voeten haastig over het strand Morwenna sloeg de oogen op en keek doo- delijk ontsteld in hot bezorgde gezicht, dat zich over haar heen gebogen had. „De zeemeermin!" fluisterde zij ontzet „Nee, lieVe kind," antwoordde een zachte, vriendelijke stem „Ik zal je naar huis bren gen. Je bent gevallen Heb je ergens pijn?" „Mijn voet* antwoordde Morwenna zacht, terwijl zij probeerde op te staan Zij viel echter plotseling weer terug en haar han den schenen iets te willen grijpen, dat zij niet vinden konden. Haar geheugen kwam weer terug en een oogenblik had zij alle pijn in haar enkel vergeten. „De armband ik stal hem." fluisterde zij. „Hij was van een ander en ik vond hem. Ik wilde hem meenemen." „Vond je 'm hier?" vroeg de dame nu gretig. „Heb je 'm bij Je?" „Ik had 'm in mijn handen, toen ik viel," antwoordde Morwenna. „Zou u misschien de dame aan het strand kunnen vinden? Ik denk, dat hij van haar is en ik zou haar willen zeggen, dat het mij vreeselijk spijt en dat het alleen maar was, omdat we zoo graag naar Londen wilden gaan, David en ik. Drie jaar scheen zoo erg lang om nog te moeten wachten." Vermoeid leunde zij achterover en de dame tilde haar nu In haar armen. „Ik was het. die je aan het strand zag," zei ze vrien delijk. „De armband ls van mij. Maar nu moet Je me eerst eens vertellen van dat Londensche plan en wie David is. Het nam heel wat tijd, vóór alles uitge legd was en terwijl Morwenna sprak, ver bond haar nieuwe vriendin baar enkel, die nu heel gezvioliën en pijnlijk was Toen zij er mee klaar was, zette zij het meisje op haar schouders. Zoo liep zij langzaam met haar vrachtje naar het strand. De armband, dien zij in een spleet tusschen do rotsen gevonden had, had zij secuur om haar pols dichtgemaakt. Toen zij het kleine huisje van Morwen na's ouders bereikt hadden, had het kind erge pijn. De juffrouw legdo Vader en Moe der een en ander uit en Morwenna werd vlug naar bed gebracht Den geheelen nacht lag zij echter onrustig In haar bed te woe len. Zij kon niet slapen en verlangde naar den volgenden morgen om David bet ge beurde te kunnen vertellen. Haar gezicht verhelderde dan ook, toen zij tegen den ochtend zijn bekenden stap op de trap hoorde. Nauwelijks had hij de deur van haar kamertje opengedaan, of zij zei: „Je hadt gelijk met de zeemeermin, Davy. De Juffrouw zegt ook, dat ze niet bestaan enne... 't spijt mij, dat ik zoo brommig was." David glimlachte vriendelijk terwijl hij het handje op het dek liefkoosde. „Hoe is 'i met je voet?", vroeg hij. „Hij zal morgen wel beter zijn," ant woordde Morwenna, terwijl zij zich zoo dapper mogelijk trachtte te houden. „Rn, David, de juffrouw wil ons het geld geven voor de reis naar Londen schrijf dus maar aan Oom George, wanneer hij ons hebben kan ik, ik verdien 't eigenlijk heelemaal niet, omdat ik den armband ge stolen had, een poosje ten minste. Nooit zou ik meer zoo iets kunnen doen..." „Dan heb je, behalve dat er geen zee meerminnen bestaan, dus nog iets geleerd," zei David en hij drukte de kleine hand lief devol. Morwenna knikt© heel ernstig. Nooit, neen nooit zou zij zich ook maar het ge ringste, dat niet van haar was, meer wil len toeëigenen. Met een zucht van verlichting keerde zij zich om en viel weldra in een verkwikken- don slaap. CORRESPONDENTIE. Piepkuiken. Prettig dat je er zoo blij mee bent Zonnestraaltje. Dan heb je ze ker wel erg genoten, hè. Radio. Dank je wel voor de raadsels Wist je de oplossingen dan nog? Donder padje. Dus je bent aldoor maar aan bet feestvieren. Dat is goed, hoor. Blondje. Ik heb ze nog niet kunnen vinden. Zou je ze nog weten, of niet? Ik denk dat ze tusschen de brieven die weg gaan zijn gekomen. Wildzang. Nu ik zal blij zijn, als het wat warmer wordt. Dat vindt je zeker erg fijn, hè, zoo'n tuintje? Lelie. Heerlijk hè zoo wandelen maar je wordt er nu eenmaal moe van Ovldius. Dank je wel voor het raad- sol. Daar kom je ook wel weer overheen Ik hoop het ook. Vinkje. Dat is goed, hoor en schrijf je dan ook meer? C o r IJ. Je bent hartelijk welkom, maar je moet een andere schuilnaam zoeken* want er is al een Vinkje. Kwik. Dat scheelt dus nog eon kwar tier. Wat gaat het dan veel harder, hè Sp/Mng in 't Veld. Ik geloof nleè dat dit raadsel zoo geschikt is, maar ik dank je wel voor de moeite. M ar j o 1 ij n t J e. Daar bofte jelui bij, hè, zoo'n extra middag. Kampioen. Dat hebben ze handig uitgezocht, hè. Als dat in werkelijkheid ook zoo ging, zou het makkelijk zijn. Ja, dat lijkt heel aardig. Cupido. Dat is juist lekker 700 vroeg wandelen dan is het overal nog zoo stil. C e a 8 a r. Er zitten geen roodband- plaatjes in, weet je dat? Ik zal het voor je vragen. Dank je wel, hoor. Wipmus. Dank je wel dat is een mooi raadsel voor den wedstrijd. Gelukkig maar. Regendropje. Ik miste Je al. Een middag vrij en dan feest, dat bevalt je ze ker wel. Dat is goed, hoor. Boterbloem. Schrijf je de volgen de maal meer. B a 1 s e m i e n t j e. Van die goochelaar heb ik al meer gehoord. Leuk, hè. Robbedoes. Wat ben je verwfr.d Zijn de boeken mooi? Dat is altijd jammer als het weer niet meewerkt Bengel. Je kunt nog genoeg bulten spelen. Bruinoog. Het is treurig. Ik hoop het ook. Het zal best meevallen. Zul Je het mij schrijven, als je het weet? Postduifje. Wees maai* oorzich- tig, het is nog gevaarlijk weer. Jupiter. Dank je wel voor de raad sels. Ja, vreeselijk. Ik hoop het ook. Goudfazant. Heel aardig. Ja. heer lijk. Paddeltje. Er is natuurlijk ver schil in een vergissing of een fout. Ook ge feliciteerd. Neen, dat is het zeker niet. M.ei doorn. Jullie zullen wel nat zijn geweest Neen die heb ik niet gehoord C1 y v i a. 7k kan veel, maar daar ik geen kans voor. Probeer het zen mat? eens. f Krullebol. Ben je nu weer heele maal beter. Ik miste je al. Neen, hoor Maandroosje. Als je er nog wai weet, heel graag. Ik cok, niets gedaan zoo. ONS RUILHANDELHOEKJE. Ceasar. Heeft 16 Kamerplanten en daarvoor wil hij gaarne Hille's bonnen heb ben. Wie kan hem daaraan helpen. Mars. Je bent hartelijk welkom. Als je de bonnen de volgende week stuurd krijg jij de Amstelpenningen. OOM KAREI. j

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 11