KINDERRUBRIEK
Rubriek van Oom Karei
MET RAADSEL
MEILIEDJE
KEESJE
Deze week heb ik al lieel wat raadsels
voor onze kampioen-wedstrijd gekregen.
Zoo gaan we den goeden kant uit en zullen
we wel gauw met den wedstrijd kunnen
beginnen. Enkele neefjes en nichtjes heb
ben blijkbaar nog niet goed begrepen hoe
die wedstrijd gaat. Voor hen zal ik het nog
eens vertellen. Behalve de gewone raadsels
voor de wekelijksche prijs komen er gedu
rende vier weken iedere week twee extra
raadsels bij. Daarboven komt dan te staan
„Voor den Kampioenwedstrijd". De wed
strijd gaat nu om al.deze extra raadsels, dat
zijn er dus 1 X 2 of 8 in het geheel zonder
een enkele, fout op te lossen. Wie dat klaar
speelt, krijgt den ceretitel van „Kampioen".
Natuurlijk zullen die extra raadsels niet
al te gemakkelijk zijn en zal er ook wel
eon erg moeilijk raadsel bij komen. Maar
dat is juist de kunst. Het nichtje, dat nu de
naam „Kampioen" heeft, die nog afkomstig
is van onzen vorlgen kampioenwedstrijd,
moet dan een andere schuilnaam nemen,
want er kunnen natuurlijk geen twee
„Kampioenen" zijn. Dus „Kampioen" je
hoort het, zoek dus maar vast naar een
andere schuilnaam, want van je tegenwoor
dige zal je nu wel afstand moeten doen.
Tenzij jc weer even gelukikg bent als de
vorige keer, maar dat zou wel een toeval
zijn. En als er meer zoo gelukkig zijn. dan
wordt er door het lot beslist wie de eere
naam krijg*. Ik heb nog een paar goede
raadsels noodig en dan gaan we begin
nen.
RAADSELS.
De oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
waren
I. Napels.
II. de 29ste Februari.
III. Pendule met de woorden: p, den,
Annie, pendule, gouda, els e.
Deze week is de prijs gewonnen door
Aster en K i e v i t" die hem a.s. Maan
dag aan ons bureau kunnen komen afha
len.
NIEUWE RAADSELS.
1. Welk getal blijft hetzelfde of men het
van link* naar rechts of van rechts naar
links leest?
2. Met een d ben ik een stad; zonder d
een visch.
3. Mijn eerste is vleesch noch visch en
toch had het een beest tot moeder Mijn
tweede maakt den rijkdom uit van Koning
en landman. Mijn geheel is door water om
geven.
Moor. groote, zwarte poes, was naar do
kinderkamer geslopen en daar zat ze nu
naast d* speelgoedmand van kleinen Wim,
die al heel lang sliep, want 't was nacht.
Allen in huis sliepen, alleen Moor was nog
wakker, want ze was op de muizenjacht.
Daarom staarde Moor dan ook al maar
naar één punt. Dit punt was een muizen
gaatje! En nu lag vlak bij dit gaatje een
vreemd, rond ding Moor dacht zich suf,
wat dat toch wel kon zijn, totdot ze haar
nieuwsgierigheid niet meer kon bedwingen
en er heen sloop. Maar, neen, zóó iets geks
had ze nog nooit gezien! 't Ding was rond
als een ei, en t had een gezicht als een pop;
neus, mond, oogen en zelfs ooren had het,
maar loch was 't geen pop, want 't had geen
armen en geen becncn. „Zeg, wat ben j.»
voor 'n ding?" vroeg ze, en ze duwde er heel
e\en rnet haar pootje tegen. Doch hevig
schrok ze, want t ding begon op eens Ie
rollen, totdat het tegen een tafelpoot stootte
cn daar bleef liggran.
Van schrik holde toen Moor de kamer
uit en zoo kwam ze terecht in de keuken,
waar Foxje, de hond, rustig in zijn mand
lag. „Miauw, miauw, kom, word eens wak
ker, Fox", riep ze. „Kom mee. Fox, er ligt
zoo iets vreemds op de kinderkamer."
„Wat is er dan?" gromde Foxje, nijdig
dat hij in zijn slaap werd gestoord.
„Dat weet ik niet," zei Moor. „Daarom
kom ik je jui&t roepen. Ik dacht, jij, die zoo
verstandig bent, zult wel weten, wat het
is..." Foxje, heel gevleid door Moor's woor
den, was dadelijk overeind, geeuwde eens en
zei daarna: „Kóm, Moor, we gaan!"
„Loop jij maar vooruit, Foxje," stelde
Moor voor.
^Flauwerd!" gromde Foxje en hij liep
vooruit. Maar zoodra hij op de kinderkamer
kwam en daar ook dadelijk het vreemde
ding zag, dat hein aankeek met zijn ronde
jvjppcnoogen, dacht ook hij, dat hij no:
nooit van zijn leven zóó iets had gezien, tot
dat hij eindelijk op 't idee kwam, dat het
best pen Paaschei kon zijn; een ei, waarop
een gezicht was geschilderd. „Ik geloof, dat
het ding een dood-gewoon Paaschei is," zei
hij dan ook tot Moor. En toen weer boos,
«dat hij voor zoo'n ci uit zijn mand was ge
kaald, trapte hij er jiijdig met een van zijn
pooten tegen, 't Moest wel een flinke trap
geweest zijn, want 't vreemde ding brak op
eens middendoor, en toen... Foxje gaf een
blaf \an schrik, toen hij 't zag. Want uit
het ding viel weer zoo'n vreemd ding met
hetzelfde poppengezicht, en dit stond nu
rechtop voor hem!
Moor was van schrik al in een hoek ge
kropen cn zat daar angstig te blazen. Dat
maakte Foxje nog boozer en omdat hij
Moor wilde toon en, dat ook h ij wel wat
erg bang was, sprong hij woest om het ding
heen, al maar grommende. „Zeg eens, wat
ben je nu eigenlijk? Kom, vertel op, of ik
zal je bijten
Doch geen antwoord kwam er uit den
mond van het dom-lachende, ronde pop
pengezicht.
„Zeg, kun je me geen behoorlijk antwoord
geven?" Nóg nijdiger klonk Foxje's gegrom,
toen hij dit vroeg. En nu óók denkende,
dat het ding hem uitlachte, gaf hij het weer
zulk een harden trap, dat het op eens
krak" zeide en weer doormidden
brak! En waarlijk, toen iel er weer zoo n
ding uit en.dit had een nóg, lachender ge
zicht, vond Foxje. Niets er van begrijpende,
hoe zoo iets toch mogelijk was. keek hij
naar Moor, die nog harder zat te blazen, en
ook de arme poes kreeg toen een duw, zoo
dal ze riep: „Miauw, miauw, t is toch niet
mijn schuld, Foxje, dat het ding geen ant
woord geeft... Kóm, laten we liever naai
de keuken teruggaan... Want 't is geen echt
Paaschei; als dat valt, breekt het. en daar
mee uit... Maar d i t is een too verding! Kom
mee, Foxje, kom mee!"
„Neen, eerst wil ik weten, wat het is!"
hield Foxje aan. En daarna sloof hij op het
derde ding af, en toen grommende, alsof hij
van plan was het in één hap te verslinden,
vroeg lïij„Zeg dadelijk, wat je nu eigenlijk
bent! Zeg het, of ik bijt je dood!"
Doch even stom als de twee anderen, bleef
het derde ding, dal óók weer lachte.
„Neen, dat was toch wat al te erg," dacht
Foxje. Hij sprong dan ook woedend naar
het ding, nam het in zijn bek en kraakIh
het met zijn scherpe tanden doormidden.
„Bah, lekker smaakt het ook niet' brom
de hij, terwijl hij de .stukken uit zijn bek liet
vallen. Maar hoe vreemd keek hij op. toen
hij tusschen die stukken weer een vierde
ding zag liggen, dat er juist uitzag als de
drie anderen, alleen iets kleiner. Nu deed
Foxje dan ook geen moeite meer om zich
groot te houden. Want hij begon zóó angstig
te janken, dat Moor even ophield met bla
zen om te vragen: „Wat is er, Foxje?"
„Wat er is!" jankte het hondje. „Wel, dat
zie je toch zelf óók wel! En er zitten mis
schien nog wel honderd van die monsters
zonder armen en becncn in! En die... O,
Moor. als die er straks allemaal uitkomen,
dan
..Ja, dan zal er misschien heel wat gebeu
ren." zei Moor. „Maar zouden we niet eerst
aan het speelgoed gaan vragen, wat het
toch wel kan zijn? Kom, laten we het uit
de mand halen en hierheen* brengen
Dit voorstel \ond Foxje best. Geholpen
door Moor sleepte hij al het speelgoed naai
de plek, waar de vreemde dingen lagen, en
hij vroeg zelfs aan een teddybeer, waaraan
hij anders gruwelijk het land had: „Zeg
eens, Teddy, weet jij, wat dit is?"
„Wat het is, gaat me geen steek aan,"
bromde het beertje. „Vraag het aan 't ko
nijntje," sprak Moor.
Doch zoodra Foxje het aan 't wollen
diertje vroeg, schudde het konijntje de flap
oortjes en zei heel bescheiden: „Neen, jk
heb nooit in mijn leven zoo iels gezien..."
Een mooi, zwart paardje gaf hetzelfde
antwoord.
Maar een clown verklaarde lachende: ,,'t
Zal wel zoo iets \an een tooverding zijn en
er zullen nog wel veel meer van die din
gen in zitten. Als het laatste er uit is, wor
den ze allemaal echte poppen, dan krijgen
ze armen en beenen. Nou, en dan gaan ze
loopen en wie weet, wat er dan gebeuren
zal
„Iloor je dat, Moor?" gromde Foxje.
„Miauw, ik hoor het!" klaagde Moor. „O,
Foxje, laten we toch gauw heengaan. O, ik
ga al! Ik ga
Met een dikken staart liolde daarop Moor
de kinderkamer uit. En Foxje deed zooals
Mooi*. „Want," dachf hij, „als straks die
dingen weer heel worden en armen en bee
nen krijgen, zullen ze mij trappen cn kra
ken, juist zooals ik straks deed
„Ach, breng ons in de mand terug!" riep
het speelgoed. „Wat moeten we beginnen,
als al die poppen armen en beenen krij
gen?! O, geen stuk blijft er van ons heel!"
Maar Moor noch Foxje hoorde hun ge
jammer, want... ze waren al weer in de
keuken. Doch angstig als ze beiden waren,
konden ze dien nacht niet slapen. Ze
moesten al maar denken aan die vreemde,
ronde dingen rnet het gezicht van een pop
die-lachte. Maar nog meer dan die poppen-
snuitjes iachten twee snoeperig-kleine
muisjes, die van uit hun holletje alles had
den gezien.
„Wat een flauwerds!" piepten zij en bei
den trippelden naar de plek, waar de
vreemde dingen lagen. „Die zijn bang voor
een stuk speelgoed
„Speelgoed, noem jij dit speelgoed?"
bromde cle Teddybeer.
„Is dat speelgoed?" vroeg verbaasd het
paardje.
„Ila, ha, ha! dat noemen ze speelgoed!"
lachte de clown.
,,'t Is ook speelgoed," zei één der muis
jes. ,,"k Zag toch zelf. dat kleine Wim er
vandaag mee speelde. En er zitten nog meer
van die ronde dingen in..
„En daarom zijn t tooverdingen! hield
de clown vol.
„En Foxje en Moor zullen het beter weten
dan jullie.
„O, daar komt Moor al!" riep. hij om de
muisjes bang te maken.
„Rrrrt." weg waren toen op eens weer de
muisjes.
Doch t waren niet de hond en de poes,
die kwamen. Neen, t was kleine Wim, die
stil uit zijn bedje vv'as gekomen.
„Hè, hoe komt dat nu!?" riep hij. „Hoe
komt al het speelgoed uit de mand nu mid
den in de kamer? O, en wat zal Mies boos
zijn'" Wim deed nu alle moeite om alles
weer in orde te brengen. Maar terwijl hij
daarmee bezig was, kwam zijn zusje Mies,
want 'I was intusschen al dag geworden.
„Wat voer jij daar uit met mijn nieuwen
maasbal?" vroeg Mies boos. „Dit is toch
gee.n speelgoed, wel?"
„Jk dacht wél. dat het speelgoed vva3," zei
het ventje.
„En o. Mies. kijk toch eens; hij ligt heele-
maal uit elkaar. Maar dat heb ik lieusch
niet gedaan, hoor'"
Nu, Wimmie jokte nooit, en daarom ge
loofde Mies hem ook dadelijk, vooral toen
hij bekende, dat hij den vorigen dag wel den
hal had meegenomen naar de kinderkamer
om er mee te spelen.
t, Was dus een raadsel, hoe hel ding zoo
op eens uit elkaar'kwam cn t bleef een
raadsel Want noch het speelgoed, noch de
muisjes, ja zelfs Moor nocli Foxje konden
het aan de menschen \erlellen en;;z'oo bleef
het altijd een raadsel.
door
C. E. DE LILLE IIOG12RWAARD.
't Is Voorjaar, eind lijk Voorjaar!
Ons tuintje slaat in bloei.
De vlinders fladd'ren vrooiijk
In dartel, blij gestoei.
Ik wil niet achterblijven
En doe een rondedans,
Als 'k moe ben. ga ik zitten
En maak een mooien krans.
Een krans van madeliefjes,
Hun hartje is van goud
En 'k weet, dat Moeder daarom
Zoo heel veel van ze houdt.
Die krans moei Moeder kronen;
11: zet hem op haar hoofd.
Zoo lijkt Moes een Prinsesje,
Maar eentje, dat belooft
T
If v
Veel, heel veej te verhalen
Uit 't verre Sprookjesland.
Moes glimlacht en gaat zitten;
Zij neemt mij bij de hand.
En gaat dan fluks vertellen.
Wat zijn haar sprookjes mooi!
Maar Moes zegt: 't Mooiste sprookje,
Dat is de Lentelooi!
De tuin was dor en kaal toch,
Bedekt met sneeuw en ijs.
Nu is 't een too ver wereld,
Een stukje Paradijs.
De bloemen bloeien prachtig
En ruiken o, zoo fijn!
Dat deden zachte regen
En warme zonneschijn.
De vogels zingen allen:
't Is Lente, Lente, kind!
O, naar hun lied te luist'ren,
Is wat ik 't prettigst vind.
Dat sprookje om ons henen
Maakt mij zoo vvonderblij.
Komt, laat ons vrooljjk zingen
Van 't liedje in de Mei!
DE STROOPPOT.
„Wil jij even stroop halen?" vroeg moe
der.
„Eten we dan spekpannekoeken" riep
Koos verrukt uit.
Moeder knikte.
„En kan ik die stroop wel halen? Ben ik"
knap vroeg het vierjarig jongetje, ter
wijl hij in de gang stond te dansen.
Moeder kon hem zoo gauw op al zijn vra
gen niet antwoorden cn daarom haalde ze
maar gauw de strooppot.
„Die is mooi, hè?" zei Koos. terwijl hij
met glinsterende oogen de blauw-en-vv it
gestreepte kan bekeek.
„Zul je 'm niet breken!
Koos keek bedenkelijk
„Hoor .es, moeder zei hij toen beslist,
„dat kan ik nooit vooruit zeggen. Als ie op
straat valt is ie stuk, hè?"
„Natuurlijk."
„Nou dan zal ik in goed vasthouden. Met
twee handen."
Na dat besluit knikte hij voldaan cn
wachtte tot moeder een papiertje met geld
in de pot had gedaan.
..Zijn dal derentjes voor Frank!?
„Ja". zei moeder, :.en er staat «p het
briefje hoeveel stroop ie hebben moet.'
Een oogenblik later was Koos op weg
naai Frank, den kruidenier, die twee stra
ten verder woonde Voorzichtig liep hij
dicht langs de huizen, de heide handjes om
de kan geklemd. Moeder rlie hem even had
nagekeken, ging gerust weer aan haar
werk
Pas was Moeder weer in de keuken, of daar
werd hevig tegen de deur gebónsd. Ze deed
open,v en daar stond Koos, met een gezicht
tusschen lachen en huilen in. In de eene
hand had hij het oor van de strooppot en
in de andere het papiertje met geld.
Hij stak het afgebroken oor in de hoogte
en keek ;net onderzoekende oogen zijn moe
der aan.
„Gooi dat maar in den vuilnisbak', zei
moeder.
Met een lange zucht deed Koos wat moe
der gezegd had. Toen hij weer opkeek, had
moeder een bruin-aarden kan in de hand.
Zij nam Koos het papiertje af cn stopte het
in de kan
„Asjeblieft, Koos", zei moeder
De oogen van Koos, die een beetje schuw
en gedrukt waren geweest, begonnen in
eens weer op te leven, en over zijn gezicht
je kwam eens glans van plezier.Hij zucht
te van genoegen, cn met een oolijken lach
zei hij
„Had je nog een strooppot? Dat wist ik
niet."
Moeder knikte.
„Ik vind die ook wel mooi", zei Koos ter
wijl hij keek, hoe in den glimmenden buik
der kan het. licht figuurtjes maakte.
Ten een 6 beenen
fyé
O, die Kees is toch zoo'n domoor,
Wisten jullie dat nog niet?
Nu, zijn moeder wel! dat snap je
En hij doet haar veel verdriet.
Vraagt zij: „Kees, ga naar den bakker,"
Droomt hij en hij zegt maar: „Goed!"
Bij den bakker aangekomen,
Weet hij niet meer wat hij moet.
En hij vraagt om tien cent beenen
En een stukje ossenvleesch.
'k Vraag je: wat moet er nu worden
Van zoo'n oliedommen Kees?
TRUUS VERDONER—
SALOMONS.
„Ga nou maar gauw, jongen."
Koos keek zijn moeder nog eens opmerk*
zaam aan. .Even bleef hij bij de deur staan
treuzelen. Toen zei hij:
„Je bent erg lief, hoor."
Trotsch en gelukkig 'ier» Koos o\er
straat. Hij spitste f elk ens zijn lipjes om Ie
fluiten, maar dat ging nog nljt goe-1 Maar
hij f robeerde het leUons weer, en zwaaide
erbij met den glimmende strooppot. Toen
bij voorbij de scherven kwam van de
blauw-en-wit gestreepte kan, bleef hij even
peinzend staan. Hij ging op zijn knieën lig
gen en raapte een paar stukjes op. Toen
schudde hij zijn hoofd en gooide ze weer
weg. Jammer van die mooie kan, dacht hij.
Terwijl hij weer opstond, keek hij nog eens
trotsch naar de bruine strooppot cn ging
toen vlug zijn boodschap doen
CORRESPONDENTIE.
Cl y via. Je hebt daar zeker erg ge
noten cn ook nog zoo lekker getracteerd,
fijn, boor.
Aster en Kievit. Neen, ik boor
niets op jelui oproep. .Ta, heerlijk. Toch niet
erg een spoedige beterschap.
J o p i e S1 i m. Ik zal hel voor je vra
gen.
Ce as ar. Dank je wel, dat is dus in
orde.
M e r e l t j e. Ja, want 2 dezelfde gaat
niet.
I. e 1 i e. Hebben jelui veel plezier ge
had, zeker wel hè.
Robbedoes. Dank je wel voor het
mooie raadsel ik houd mij aanbevolen.
Vinkje. Dank je wel, hoor, schrijf
je me weer eens een lange brief
Meizoentje. Dus jelui hebt een
gezelligen dag gehad cn Robbedoes een
goeden verjaardag merk ik.
Spring in 't veld. lk hoop dat je
maar weer vlug zal zijn opgeknapt. Het is
niet fout dat zul je wel zien. Wacht daar
dan nog maar mede.
Lilliputter. Je schrijft anders veel
meer. maar ik vind het niet, erg want dat
kan ik mij best begrijpen. Ja, fijn.
Maandroosje. Dank je wel voor
de twee raadsels, ik kan ze best gebruiken.
M a r j o 1 ij n t j e. Goed voor St. Nico-
laas. Het is nu zoo zacht, echt fijn. Nu die-
wind nog weg, dan is het zomer. Dat is
zeker gauw. Als jij een lange brief schrijf 1,
krijg je ook een lange terug, maar toch
komt hel ook wel eens voor, dat er niet
veel op te antwoorden valt.
G ij s v. R. Je bent hartelijk welkom,
maar je zult een andere naam moeten kie
zen, want er is al een Jupiter. Die spreek'
woorden weet ik ook wel, maar je moet er
raadsels van maken.
J u p i t e r. Ja, heerlijk. Verschrikkelijk
hè. Misschien volgende week. Neen nie
mand wil ze tot nogtoo hebben.
Karrekiet. —Ik zal het voor je vra
gen. Dank je wel voor het raadsel.
Mier. Ja, zoo moet het nu maar blij
ven. Ileel graag. Dank je wel voor je raad
sel. Dat komt nu goed van pas.
Vergeet m ij niet. Dat was een
mooie optocht hè. En dat allemaal voor de
A. W „R. O 't. Was geweldig!
Blondje. Ze zijn uitstekend ge
schikt voor de wedstrijd hoor! Hartelijk
dank hoor!
Prins. Ja, zeker dat mag wel hoor
en dat zal wel gebeuren ook. Je hebt een
heel goed raadsel ingezonden, dat vast en
zeker bij den wedstrij'd zal komen. Dat is
niet erg prettig voor hen. Zijn het ook
nichtjes van onze krant? Zoo, dus je hebt
een fijne kamer. Wat gezellig als je vader
dan bij je zit. Dat gebeurt zeker nog al
eens!
Goudfazant. Dat doet me heel veel
genoegen. Heb je het al uit? Dan heb jc ook
juist het goede gevonden.
Radio. Het mag wel, maar de groot
ste vraag is altijd naar die andere soort
raadsels. Je ingezonden raadsel is heel aar
dig. Dat zal je wel in de krant vinden als
het aan de beurt is.
Meiklokje. Wat een aardig kunst
je! Dank je wel hoor! Ja natuurlijk. En
gaat het werkelijk goed. Ik zal het eerst
eens probeeren.
Cosonea. Dat zal ik nog eens inoe
fen nazien, want heusch. dat weet ik niet
uit mijn hoofd. Ileb je zelf ook veel loten.
Misschien krijg jc dan wel een mooien prijs.
V i o 1 i e i' l j e. Ja, dat was te laat.
Zorg er maar voor, dat het nu heter op tijd
is. Neen, het wordt nu wel heter, 't Wordt
ook wel (ijcl langzamerhand.
Ovidius. Misschien is er wel iets
bij dat geschikt is. lk zal eens zien.
Kampioen. Dat is zeker wel een
mooie tocht geweest. Dat is ook zoo. In dien
tijd zijn die dieren nooit zoo mooi. Goed
probeer dat maar eens. Maar zal jc er dan
niet al te lang mee wachten. Want we gaan
nu gauw beginnen.
C u i d o. Zoo, dus je hebt nog al ple
zier gemaakt in je eentje. En nog al wat
variatie ook. Heb je geen vriendjes om
mee te gaan wandelen?
Er kwamen weer enkele brieven veel te
laat. Die kunnen dus helaas niet meer be
antwoord worden.
ONS RUILHANDELHOEKJE.
Karrekiet, wil ruilen 5 Sickesbonnen
voor 8 kamerplanten.
Jopie Slim, heeft 1 plaatje van de Vo
gelalbum (Karnemelkzeep) no. 120 3
Sunlightbonnen, 1 IloningsMaizenaplaatje
no. 297, 'c Vimbonnen, 30 punten H. O. 1 bon
voor Victoria bibliotheek, 29 Luxebonnen
en daarvoor had hij graag I-Iagzegels.
Kolibrie, Heeft 11 Ilille'sbannen en
wil daar graag Pelikanen voor hebben.
Boterbloem, Heeft 20 pelikanen cn
23 Roodbandplaatjes en daarvoor wil hij
graag Kamerplanten hebben.
Er liggen pakjes klaar voor Balse
mien t j e Mars. die a.s. Maandag aan
ons bureau kunnen worden afgehaald
OOM KAREL. I