KINDERRUBRIEK
Rubriek van Oom Karei
x
EEN PRAATJE MET DE MAAN.
I
VAN EEN BIGGETJE, DAT EEN
WILD VARKEN WILDE ZIJN.
AFSTAND DER STERREN
Deze week heb ik weer heel wat brieven
ontvangen. En daaruit heb ik weer kunnen
merken, dat de raadselwedstrijd om het
kampioenschap bij de meesten heel erg in
den smaak is gevallen. Jelui hebben zeker
wel gezien, dat de wedstrijd zelf nog al
meevalt Natuurlijk zijn alle raadsels niet
even gemakkelijk en enkelen hebben ze
niet allemaal goed kunnen oplossen. Ja;
dat gaat zoo, maar verbeeld je eens dat
alle neefjes en nichtjes alle raadsels goed
en zonder een enkele fout zouden oplossen.
Wie zou er dan ..Kampioen" moeten wor
den. Maar dat zou wel een groote bijzon
derheid zijn cn ongetwijfeld niet gebeuren.
Daarmede wil ik natuurlijk niet zeggen,
dat jelui nu niet meer je best moeten doen.
Integendeel. Wel zei ik dat enkelen al een
foutje hadden gemaakt, maar dat zijn er
tccb maar weinigen. De meesten doen flink
hun best en het aantal goede raadsels is
behoorlijk groot. Dat zal dus wat geven, de
volgend* week. Maar denkt er aan, de
laatste loodjes wegen het zwaarst. Maar,
ik beloof jelui, 't wordt lieusch niet al te
moeilijk hoor.
Er werd me gevraagd om nog eens een
paar van die aardige goocheltoerljos te
vertellen. Nu, dat wil ik graag doen, maar
deze week is daarvoor geen plaats, zoodat
ik die moet bewaren tot een andere koer.
Misschien kan het de volgende weck wel.
Intusschen zal ik mijn voorraad nog oeus
nasnuffelen en dan zullen er best nog een
paar aardige kunstjes te voorschijn komen.
Daarvoor dus nog even geduld. En dan
werd me nog gevraagd naar een kleurwed-
strijd. Ja, dat is ook heel aardig, maar
aangezien we nog aan eeii wedstrijd* bozig
zijn, zullen wq met een nieuwen toch nog
maar even wachten.
Hier volgen thans de raadsels.
RAADSELS
Do Gplor,?i?it)eo van exc vorige we»k
De oplossingen van do vorige raadsels
waren:
I. pot lood
II. mos som
III. kat tak.
Deze week is de prijs gewonnen door
..M e 1 k b o k j e" die hem a.s. Maandag aan
ons bureau kan komen afhalen.
OPLOSSINGEN VAN DE RAADSELS VOOR
DEN KAMPIOENWEDSTRIJD.
De oplossingen van de raadsels voor den
Kampioenwedstrijd van de vorige week
zijn:
I. Stationsplein met de woorden S, ets,
Frans, eksters, reizigers, Roodborstje, sta
tionsplein, Engelschraan, Olympiade, naal
den. klom, pit, n.'
II. Harderwijk, met de woorden H. aar,
aarde, ovidius. Harderwijk, Maurits, du
wen, wijs, k.
NIEUWE RAADSELS.
Op de kruisjeslijn komt de naam van een
plaats in Rusland
X
X
X
4 X 4
X
X
X
le rij een medeklinker.
2e rij een huisdier. y1
:3e rij een edelsteen.
ie rij het gevraagde woord.
5e rij doet men altijd op hot brood.
6e rij een bittere groente.
7e rij een medeklinker.
(Ingcz. door Zonneroosje).
II.
Mijn geheel is een bekend spreekwoord
van i woorden cn 21 letters.
2, 0, 7, 19, 16, 10 is een bekende stad in
Gelderland.
9, -1, 19, 13, 16 is een roofvogel.
I. i, 5, 6, li is een, oneven getal.
18, 13, 3 is een meisjesnaam.
8, 2, 21 wordt gebruikt om de melk in te
dóen.
20. 17 is iets wat we achter den rug heb
ben.
II, 1, 12, 2. 10. 4, 15 is niet alleen.
(Ingez. door Klaproos.)
VOOR DEN KAMPIOENWEDSTRIJD.
V.
Mi^n geheel bestaat uit 13 lettors en is
een feest dat pas geweest is.
1, 2, 3, 4 is een lichaamsdeel.
12, 13, 10, 8 staat aan den hemel.
9, 7, 10, 5, 6 is prettig.
2, 3 is niet uit.
12, 6, 2, 4, 4, 11, 2 doet men met een naald.
(Ingez. door Prins.)
VI.
Op de kruisjeslijn komt de naam van een
dag.
X
O O X fl
O 9 e X O O
ooooXooo-
B O O X 0 0-
O X
X
Zeg maantje, wat gluur je weer u'oolijk
door 't raam!
Zeg, kun jo mij werk'lijk goed zien?
Ik lig in mijn bedje en 'k kijk ook naar
jou!
Dat vind je wel prettig misschien!
Gaan jullie, als 't dag wordt, dan daad'lijk
naar bed?
Of krijg je dan eerst nog wat eten?
Toe maantje, vertel 't mij eens gauw in
't geheim.
Oi mag ik het soms uog niet weten?
R. WINKEL.
Zeg maantje, als t dag wordt, waar ga je
dan heen?
En waar kom jo 's avonds vandaan?
Zeg, weet je. wat 'k ook nog zoo erg graag
toch wist:
Steek jij soms de sterretjes aan?
Islerij oen medeklinker.
2e rij een stuk speelgoed.
oe rij een meisjesnaam.
4e rij een getal.
öerij het gevraagde woord.
6e rij zijn trekdieren.
Te rij is een gevaarlijk dier.
Sste rij is een voorzetsel.
9e rij is een medeklinker.
(Ingez. door Maandroosje.)
Op een groote boerderij woonde eens een
heel mooi rose biggetje, 't Was bet oudste
zoontje van Moeder Varken en omdat het
véél mooier en ook véél aardiger was dan
de andere biggetjes, werd het door ieder
een erg verwend. Daardoor was het big
getje, toen het wat grooter werd, zóó ijdel
en eigenwijs geworden, dat het dacht, veel
meer dan de andere biggetjes te zijn.
Moeder Varken was toen al lang dood:
ze zou anders heel verdrietig geweest zijn,
omdat haar zoontje zoo ijdel was.
Nog erger werd het met 't biggetje, toen
op een dag de boer op de jacht was ge
weest en een wild zwijn thuis bracht. „Hè,
dat is nu eens een prachtig dier!" dacht
toen het biggetje. Juist liep Nero, de waak
hond, voorbij en daarom roeg het den
hond: „Zeg eens, wat is dat voor een mooi
dier, dat daar zoo heel stil naast de hooi
schelf ligt?"
,WèI, dat is familie van je," gromde
Nero. „En jij dacht nog wel, dat je zoo
mooi was, hè? Maar dat wilde varken is
veel mooier dan jullie, gewone varkens
Jammer, dat het dood is...."
„Hè, is dat een wild varken?" vroeg het
biggetje. „En is het dood? Nou, dan zal ik
aan Joko, den aap van buurman Poters,
vragen, of hij mij helpen wil, om óók zoo'»
mooi varken te worden."
Vóórdat Nero nog kon Magen, hoe Joko
het biggetje zou kunnen helpen, was het
ijdele dier onder de heg doorgekropen en
zoo stond het nu al op het erf der buren,
waar het Joko dadelijk zag zitten in een
ouden noteboom. „Hè, zeg Joko, kom eens
naar beneden!" riep het biggetje. „Toe.
kom gauw, er is haast bij!"
Joko, die erg nieuwsgierig was, dacht een
nieuwtje te zullen hooren. Doch 't viel
hem org legen, zoodra het biggetje, zooals
gewoonlijk, over zichzelf begon te spreken.
„Luister eens, Joko," zei het; .,'t verveelt
me om langer een gewoon biggetje te zijn;
ik wil een wild varken worden en jij moet
me daarbij helpen
„Hoe kan ik je daarbij heipen?" vroeg
Joko heel verbaasd.
„Wol, dat is heel gemakkelijk," was het
antwoord. „De baas heelt een wild varken
geschoten. Het dier is morsdood en ligt op
ons erf, en daar heb ik öok een pot vol
teer zien staan. Als jij mij nu heelemaal met
teer wilt insmeren en je trekt dan die
mooie, zwarte haren uit het doodo dier, en
je plakt die netjes op mijn rug. mijn kop en
mijn pootjes en ook vooral op mijn prach
tig gekruld staartje, dan zul je zien. dat
ik juist op een wild varkeu lijk en hoe mooi
i k dan ben
„Best," zoi Joko, want hij Was een goedig
dier, dat graag iedereen hielp. „Wijs me
dan maar, waar die pot met teer staat en
waar het doode, wilde varken ligt."
Zoo deed toen het biggetje.
Mot een ouden lap, dien hij vond, smeer-
do toen Joko het ijdele biggetje met de
kleverige teer in; daarna trok hij het doo
de, wilde varken de haren uit cn plakte die
allemaal keurig op het geteerde biggetje,
dat daarna heel tevreden knorde:
„Nu ben ik een prachtig wild varkenI
Hè, wat ben ik toch een mooi dier! En nou
zul jo eens wat grappigs zien, Joko!" Het
rende toen dadelijk naar de andere big
getjes. die juist heerlijk in de modder rol
den. Maar die herkenden hun broertje niet
cn liepen hard weg.
„Dat gaat prachtig!" knorde toen weer
het biggetje en hot liep naar de kippen om
dio eens heerlijk te laten schrikken.
Doch op het weiland, waar juist de kip
pen liepen, stond de boer met zijn geweer,
cn zoodra hij het dier zag, dat zoo heel
veel op een wild varken geleek, dacht hij:
„Daar loopt me nu toch al weer zoo'n dier!"
En toenpangschoot hij zijn ge
weer af!
„Au... auknorde nu het biggetje,
want het was in zijn linker-achtorpootje
geschoten, „au.... au, wat een valsche
man is dat!" En zoo vlug het kon, holde het
op drie pootjes het weiland af. Knorrend
kwam li9t op het erf terug en zoo draafde
't verder langs het hok van Nero. Maar ook
die herkende in het vreemde dier het rose
biggetje niet. Grommend sprong dan ook de
hond op hem af en beet toen heel nijdig in
biggetjes oortje.
„Au... au..." knorde loen weer het big
getje, „waarom ben je zoo boos op me,
Nero? Ik ben toch jo vriendje...'
„Ja, dat denk je maar," gromde Nero. „Ik
ken jo heelemaal niet. Je bent een leelijk,
vreemd dier! Kom. ga heen. of ik bijt je in
je kop!'
Met een boos gegrom wilde Nero weer
op het biggetje toespringen. Maar dit holde
verder. En al maar door hollend zag het
niet de groote kuip vol warm zeepsop,
waarin het nu met een plons terecht kwam.
„Au... au!" knorde toen weer het biggetje,
„ik verdrink! Ik ga dood! Ach. haal me
toch uit dat akelige goedje!"
Daar kwam op eens do boerin, die heel
gek opkeek, toen ze zoon vreemd dier in
het zeepsop zag spartelen.
„O. mijn kostelijk zeepsop!' riep ze. „O,
en er drijven allemaal vieze, zwarte haren
op! O, wat akelig!"
't Was zooals de boerin zei de. "t Waren
de haren van het wilde varken, die door
het water waren losgeweekt. Woedend was
de boerin, toen ze zag. dat het 't rose big
getje was. Ze trok het bij zijn oortjes uit
het warme sop en wreef en borstelde daar
na heel hardhandig het ijdele dier, zoodat
het weer knorde van pijn. Eu wat het erg
ste was, do teer wilde niet van zijn ruggetje
cn niet van zijn kopje en niet van zijn krul
staartje, cn zoo, met leer en al, werd toen
het ijdele biggetje naar zijn broertjes en
zusjes teruggebracht.
Acb, wat schaamde het zich toen! En wat
knorde het akelig: „Waarom was ik toch
zoo i.ideJ en zoo dom?! Waarom wilde iki
een wild varken zijn? Waarom wilde ik
geen rose biggetje blijven?"
Maar biggetjes berouw kwam te laat. Het
bleef een biggetje vol leelijke teervlekkon,
en was toen het leelijkste van alle big
getjes!
HOE TWEE INDIAANSCHE JONGENS
HUN RUZIE UITMAAKTEN.
Vliegende Eekhoorn en Blikaemboog wa
ren twee kleine Indiaansche jongens. Ze
woonden bij de Zingende Rivier en speelden
van zonsopgang tot zonsondergang. Ze
hadden pret zoolang de dag duurde. In den
zomer vischten ze en zwommen in de Zin
gende Rivier cn ze schoten hunne pijlen in
do holen van konijnen en spechten. Soms
speelden ze een pijlenspcl, dat hun moeder
hun geleerd had toen zo erg klein waren.
In den winter sprongen ze in de zachto
sneeuwhoopen en rolden er in rond tot hun
kleine bronzen lichamen een frambozen-
kleur kregen. En dan weer Veilden ze hun
lange sneeuwslangcn over de hard bevro
ren sneeuwvlakte.
Langhort de vader van Blikscmboog
en Vliegende Eekhoorn kon een sneeuw-
slang anderhalve kilometer ver gooien over
de sneeuwkorst. Maar de sneeuwslangcn,
die hij gebruikte, waren acht voet lang cn
hadden een punt van lood.
Het was de Maan van de Bessen. Zes koer
hadden Vliegende Eekhoorn en Blikscm
boog de Be8scnmaan haar horen in de
nachtlucht zien ophangon. En nog nooit in
heel hun leven hadden ze gekibbeld. Op een
morgen bedachten Vliegende Eekhoorn cn
Blikscmboog om een wedstrijd in het hard-
loopen te houden. Zeven keer moesten ze
loopen. Drie keer was Vliegende Eekhoorn
het eorst aan het eind. Drie keer had Blik-
semboog het gewonnen. De zevende keer
zeiden ze allebei, dat ze het gewonnen had
den. Niemand anders had het gezien dus
niemand kon het uitmaken. En toen begon
nen ze te kibbelen. Ze schreeuwden al har
der cn harder. Ze werden aldoor boozer en
boozer. Witte Hinde, bun moeder, was bozig
met maisbrood bakken boven de kolen van
het vuur in de wigwam. Ze hoorde hot ge
luid van do booze stemmen. Ze ging naar
de deur. „Foei!" riep ze. „ga jullie stokken
opzetten".
Toen wees ze Blikscmboog en Vliegende
Eekhoorn hoe ze drie stokken zoo togen el
kaar moesten zetten, dat ze een heeleboel
dagen bleven staan. „Ga nu naar het boscb,
zet jullie stokken op en laat je ruzie daar
achter", zei ze. „Als de Bessenmaan voorbij
is moet jullie er weer naar toe gaan en
kijken cf de stokken er nog staan. Als ze
den kant van de opgaande zon op zijn ge
zakt, heeft Bliksemboog gelijk. Als zo naar
diii kant van de ondergaande zon zijn ge
zakt, heeft Vliegende Eekhoorn gewonnen.
Als ze heelemaal op den grond gevallen
zijn heeft geen van tweeën gewonnen en
geen van tweecn gelijk."
Bliksemboog cn Vliegende Eekhoorn gin
gen naar het bosch cn zetten hun stokken
op. Toen begonnen ze met een bal te gooien
cn al gauw waren ze weer gelukkig.
De zon was een heeleboel keeren op- en
ondergegaan. De Bessenmaan was voorbij.
De onweersmaan was er al, toen Witte Hin
de tegen Bliksemboog en Vliegende Eek
hoorn zei: „Vandaag mogen jullie naar het
bosch gaan om to zien of de stokken er nog
staan".
Hand in hand liepen de twee kleine In-
dianenjongens het bosch in. Ze vonden
niets dan een hoopje rottende stokken.
Vliegende Eekhoorn cn Bllksemboom
stonden naar die stokken te kijken. Ze
dachten cn dachten nog es. „Waarvoor heb
ben we die stokken ook weer opgezet?"
vroegen ze elkaar.
En al hadden ze er hun leven mee kun
nen redden, ze konden niet bedenken waar
over ze gekibbeld hadden cn waarom ze de
stokken hadden opgezet!
De hemellichamen staan zoover van ons
verwijderd, dat wij van zulke afstanden
nauwelijks besef hebben. Het dichtst bij
ons staat de maan. Zij is „slechts" 384.000
kilometer van ons verwijderd. Als wij in
een sneltrein naar haar zouden toereizen,
dan zouden wij daartoe zes maanden noo-
dig hebben.
De planeet Venus bevindt zich alweer
veel verder van ons af. Een pasgeboren
jongen in een sneltrein gezet, zou als 52-
jarige man op Venus aankomen, want zij
bevindt zich 40 millioen kilometer van ons
verwijderd, 104 maal zoo ver als de maan.
Om per trein de 150 millioen kilometer
af te leggen, die ons van de zon scheiden,
heeft men 190 jaar noodlg.
De grootste der planeten, Jupiter, is vijf
en een half maal verder van ons verwij
derd dan de zon, Saturnus 10 maal, ter
wijl de afstand tot Uranus 2700 millioen
mijlen is, dat beteekent een sneltreinreis
van 3500 jaren, en de ontzettend snelle
electrische of lichtgolven hebben er nog
twee en een half uur voor noodig.
Maar bij deze Verbazende afstanden be
vinden wij ons nog steeds binnen ons eigen
planetensysteem. Zoodra wij daarbuiten
treden, moeten wij onze gewone maten
onmiddellijk loslaten, als wij tenminste
geen onuitspreekbare getallen willen
schrijven.
Als afstandseenheid gebruiken wij nu
het lichtjaar, dat wil zeggen den afstand
dien een lichtstraal in een jaar kan afleg
gen Hef licht legt. in eén seconde 300.000
kilometer af. Daar het jaar 31.550.926 se
conden heeft, zoo beteekent een lichtjaar de
lengte van 9.467077.800000 kilometer», dus
bijna negen cd een half billfoen kilome
ters. Van deze standaardmaat gaan wij dus
uit.
De het dichtst bij de aarde staande vaste
ster is de ster Alpha in het sterrenbeeld
de Centaur. De afstand van Alpha tot de
aarde bedraagt vier en drie-lionde licht
jaar. Het licht van Alpha uitgaande hMft
dus vier Jaren en vier maanden noodig om
tot ons te komen. Zou deze ster om een of
andere reden plotseling uitdooven, dan
zou haar laatste licht ons pas 4 jaar en 4
maanden later bereiken en zou die uitge
doofde ster dus nog heel dien tijd voor ons
onveranderd aan den hemel staan.
En Alpha is nog maar do vaste ster die
het dichtste bij ons staat. Slechts vijf voste
sterren van de ontelbare, die wij zion, zijn
minder dan 10 lichtjaren, slechts 39 minder
dan 50 lichtjaren van ons vorwljderd. Do
poolster staat 60 lichtjaren van ons af, do
heldere ster Kapella in den Voerman 70
lichtjaren, de sterren van de zesde groot
te, dus die welke wij met. bloote oog nog
kunnen opmerken, hebben reeds een af
stand van 330 lichtjaren. De sterren van
de achtste grootte bewegen zich op een af
stand van 780 lichtjaren.
CORRESPONDENTIE.
Zonneroosje. Ben je nu weer hee
lemaal in orde? Welbedankt voor het raad
sel, dat kan ik ultijtJ gebruiken.
CIyvia. Ik hoop dal jo weer spoe
dig beter zult zijn.
Wodan. Als ze nu zoo moeilijk zijn,
dan is het to veel. Jo moet niet denken, dal
jo als je de raadsels goed hebt altijd oen
prijsje krijgt.
Wildzang. Dan hen je nu toch al te
laat voor. Ze moeten iedere week inge
stuurd worden.
Vinkje. Het is nu weer zoo frisch.
Ben je nu alweer jarig. Ik wilde wel dftt ik
ook zoo dikwijls jarig was. Dat is goed,
hoor.
Cupido. Neon. er is niets aan na
tuurlijk niet, daar hoeft je moeder groot
gelijk in. Welbedankt voor de bonnetjos.
Wil Je er nog wat voor terug bobben?
Klaproos. Je mag mij toch wel
schrijven, al heb je de raadsels niet. Dank
je wel, hoor. Ja, die zijn erg lief, ze wil
vast niet hebben dat je.er to dicht bijkomt.
Hiervoor hebben wij een opstellenwedstrijd
gehad.
Boekenwurm. Dat zal wol, heb je
er geen antwoord op gekregen? Ja. zeker,
heel graag zelfs. Dat doet mij plezier. Ben
jij soms degeen die de vorige week geen
naam onder je briefje hebt gezet.
C e a s a r. Ze vinden het allemaal erg
leuk. Ja, dat weet ik niet. Die kun je terug
krijgen, ik hoor er ook niets op.
Aster en Kievit. Nu kan tie boel
tonminste weer eens flink groeien. Dot zal
wel.
K w i k. Wij hebben eens een nest op
zolder gehad, het was wel leuk maar een
vieze boel en we moesten alcloor het raam
openhouden.
Chrysant. Dat vinden jelui zeker
erg fijn, hc. Waar ga je naar toe? Ik hoop
ook dat het mooi weer is.
K i k v o r s c h. Vond je ze zoo moei
lijk? Schrijf je de volgende week weer
M e 1 k b e k j e. Du9 dat was een inge
ving opeens, jammer dat het te laat was.
Gelukkig maar.
Grap jak. Ik hoop het. Dat is dan
een drukfout geweest. Nou cn of.
Meidoorn. Neen, hoor ik zou maar
stilletjes thuis blijven. Maar dat moet ook,
Jupiter. Wat valt dat af. Vind je
het leuk? Ja, daar is niets aan to doen. Ja,
reusachtig.
Wipneus. Ja. dat is zeker jammer.
Dan schrijf je een volgende maal zeker
meer.
Sneeuwwitje. Toch niet zoo moei
lijk als je denkt. Wel ja een volgende koer
beter.
Lilliputter. Ja. dat weet ik. Niets
aan te doen. Zeg dat wel. Je brieven zijn
anders nooit zoo erg klein.
Zonnestraaltje. Daar is hot nu
geen weer voor.
Piepkuiken. Ja. niets prettig. Dan
moet je nog maar een beetje voorzichtig
zijn.
Cosmea. Het doet mij erg veel ple
zier, dat je er zoo blij mee bent. Is het
mooi? Ze moeten ook niet te gemakkelijk
zijn, want dan is er niets aan.
Bengel. En ze hebben ook verloren. Ik
heb ook geluisterd.
Bruin oog. Ja, maar er is niets aan
te doen. Dat denk ik toch niet, dan zullen
ze nog hord aan moeten pakken. Dat hoop
ik ook.
Lekker bekje. Erg vervelend. Wel
neen als je ze niet kunt oplossen. Dat be
grijp ik.
Vergeet mij niet. Daar is haast
geen plaats meer voor en ik heb ze ook niet
Dat is goed, hoor.
Mier. Het zal best weer goed worden
Ja, dat zijn ze ook. Mag ik niet weten of
je een nichtje of neefje bent?
Balsemiontje. Natuurlijk heb ik
ze gezien en je had ze goed. Vast wel gefe
liciteerd, ik hoop dat je mooi weer cn een
goede verjaardag zult hebben.
M a r j o 1 ij n t j e. Een volgende keer
zekermeer.
Klaverblad. Wat een mooi uitzicht
heb je dan, hè. Je had ook de boschpader
kunnen nemen.
Broek. Ja. misschien wel. Dus alles
komt mooi uit. Zoo'n regentje is er heerlijk
voor.
Goudfazant. Wat een heerlijk
tochtje cn het is daar zoo rustig dien kant
uit.
Kavrekiet Ja. dat kan ik wel.
Stuur ze mij maar.
Hartelijk dank voor de plaatjes cn
bonnen.
Blondje. Wat een boel, vond je hel
een leuk werk?
OOM KABEL.