KINDERRUBRIEK
Rubriek van Oom Karei
l'Sarotow met de woorden: S, kat,
el, saratow, boter, lof, w.
O, die Kast
De Donkere Dagen vóór
de Kermis.
VAN ALLES WAT
J in deze krant vinden jelui de laatste
l-iadsels voor den kampioenwedstrijd. Doet
Lien daar nu nog flink je best op, dan heb-
[fcn jelui een kans op den eere-naam
rtn Kampioen. Het aantal goede oplossin-
Ui» van de vorige malen is vrij groot, waar-
I dus wel blijkt, dat de wedstrijd niet
I; moeilijk was. Ik ben werkelijk benieuwd
■vie van de neefjes en nichtjes kampioen
Ll worden. Vermoedelijk zal er wel om ge-
Lot moeten worden want voor zoover ik
i nu kan beoordeelen zijn er al heel wat
Lpirant-kampioenen. Maar dat hindert
[iet. Behalve de officieele „Kampioen", ko
l?n ook de namen van hen in de krant, die
lok alle raadsels zonder een enkele fout
lebben opgelost. Wat een echt zomerweer
Jibben we de laatste dagen gehad hè? Heb-
I jelui al plannen gemaakt voor de va
lentie? Of er na de vacantie weer een op-
Ifllenwedstrijd komt? Nu-, ik denk van niet
[oor! Aan zoo'n opstellenwedstrijd zit al-
ld heel wat vast en daarbij komt dat we
l'j betrekkelijk kort geleden pas een op-
lyllenwedstrijd hebben gehad. Dan zou ik,
Kt vele andere neefjes en nichtjes meer
loeien voor een kleurwedstrijd of zoo iets
har daarover praten we nog wel eens.
■X duurt nog lang voor dat het zoover is.
|0e volgende week zal de uitslag van de
liMpiocnwedstrijd nog wel niet in de krant
lonen, want eerst moeten alle ingekomen
lossingen worden gesorteerd en dan kan
5 worden uitgemaakt, wie voor de kam-
Irenstitel in aanmerking komen. Jelui
lil dus nog veertien dagen geduld moeten
Ttben. Veel rneer kan ik jelui deze week
|ït schrijven, want er moet nog veel in de
|-nt komen. Tot de volgende week dus
ar weer!
RAADSELS.
D oplossingen van de vorige week.
|De oplossingen van de vorige raadsels
yen:
|l. Na regen komt zonneschijn met de
irden: Arnhem, Olhoe, negen, Cor, kan,
I tezamen.
leze week is de prijs gewonnen door-
Inncroosje" die hem as. Maandag aan
bureau kan komen afhalen.
Oplossingen Kampioenwedstrijd.
I?? oplossingen van de kampioenraadsels
de vorige week waren:
Plnkstorfeest met de vyoorden: pink,
in, stikken.
li Donderdag met de woorden: d, pop,
■lie, honderd, donderdag, paarden, adder,
pg.
NIEUWE RAADSELS.
L
- - uJ.
T
■lijn geheel is een spreekwoord van S
lirden en 38 letters.
I 12, 3, 11 is een deel van een schoen.
118. 26 ls niet vlijtig.
1, 22, 33, 20 is een meisjesnaam.
II 4, 31 is een dier.
1>, 25, 2, 8, 5 is een meubelstuk.
1,36, 34, 9 is een dier.
135, 30, 37, 21 is een ander woord voor
jtie.
I 24, 28 zijn 3 dezelfde medeklinkers.
119, 32, 19 is een meisjesnaam.
15, 13 is een afzetting voor een tuin
I' is een medeklinker,
li 19, 8, 23 is een ander woord voor foto.
11, 22 is een jongensnaam.
(Ingez. door Maandroosje).
II
fijn eerste heeft rnensch en dier:
fijn tweede krijgt gij niet graag;
•ijn geheel is in de meeste beschaafde
len afgeschaft.
(Ingez. door Krullebol).
|V0 >R DE KAMPIOENWEDSTRIJD.
VII.
XXXXXXXXXX
X «aoooooo
X i i i i
X O O O
I X o e
X o
X e
X
X h
X
i de kruisjeslijn komt de naarn van
K dat veel door heeren gebruikt wordt.
1 rij het gevraagde woord.
rij een zomerfruit.
rij een zee.
rij een stad in Duitschland.
f rij een boek uit den bijbel,
f- rij leert men de kinderen op school.
rij een afgekorte meisjes naam.
f rij een speelgoed,
f rij een dier.
rij een medeklinker.
(Ingez. door Jopie Slim).
VIII.
I'll geheel is een woord van 12 letters
Pordt door vele huisvrouwen gebruikt:
V. 11, 3 is een jongensnaam.
|26 is een lekkernij op de boterham.
I7, 3 is een viervoetig diertje.
14, 9 een uitroep.
110, 12, 3 is een meisjesnaam.
I? is een uitroep.
8 zijn 2 dezelfde medeklinkers.
„Zeg, Suus, nu moet vanmiddag eerst die
kast van jou eens opgeruimd worden, 't Is
daar een bende in van belang!" zei Me
vrouw de Lange tot haar oudste dochter
tje, toen deze aan het ontbijt verscheen.
„In mijn kast?" vroeg Suus verwonderd.
„En al m'n boeken staan op z'n plaats."
„Ja, kind, maar dat is ook het eenige. Je
moet eens even naar de andere planken
kijken." En mevrouw trok de muurkast
rechts van de suite-deüren open om haar
dochtertje te overtuigen.
Suus zuchtte eens; ja, 't leek wel een
huishouden van Jan Steen. Alles lag op
on door elkaar: Schriften, kladblaadjes,
oude kinderkranten, verfpotjes, kleurkrijt,
een paar winterhandschocnen, een uit el
kaar gevallen rol serpentine, leege doosjes,
een figuurzaag en nog veel meer.
Suus zuchtte nog eens.
„Ik begrijp het niet," vervolgde de Moe
der, „bij Greet is altijd alles even netjes.
Die hoeft nooit haar kast op te ruimen.
Kijk maar!" En mevrouw trok de andere
muurkast open, waarin het jongere zusje
al haar schatten bewaarde. Ze bewoon
den een heel ouderwetsch huis en het was
heerlijk, dat er zooveel kasten waren.
Daarom haddon de meisjes er elk een tot
haar beschikking.
„O, maar Greet is nu eenmaal netjes aan
gelegd en ik heelemaal niet." verontschul
digde zich Suus.
„Wat je niet kunt, dat kan je leeren,"
beweerde Moeder, „en je zult vanmiddag
eerst je kast opruimen, eerder zal er niets
anders gebeuren, 't Treft, dat het juist;
Woensdag is."
Suus vond 't wel bar vervelend en ze
begreep, dat het een groot deel van haar
middag in beslag zou nemen, maar 't zou
wel moeten.
's Morgens onder het speelkwartier
hoorde Suus, dat het zwembad dien mid
dag voor het eerst open zou zijn.
„O, fijn," riep ze, ,,'t is ook zulk heerlijk
weer!"
„Laten we vroeg gaan," stelde één van de
meisjes voor, „dan is 't nog niet zoo druk."
Er werd afgesproken ora twee uur pre
sent te zijn. Jufffouw Drost, de gymnastiek-
leerares, die er juist bij stond en die een
hartstochtelijk zwemster was, zei dadelijk,
dat ze ook zou komen.
„En zeg, dan houden we een wedstrijd.
Mogen jullie allemaal in 3.30?" vroeg ze.
„Ja, ja," riepen ze van alle kanten.
„Nu, ik heb nog een groote doos van
Houtens pastilles, die is dan voor degeen.
die 't eerst aan den overkant van 't bassin
is, langs den larigsten kant natuurlijk.
Wat een gejuich ging er op. Maar do
pauze was om en de meisjes moesten naar
binnen.
Suus kon he'el goed zwemmen. Verbeeld
je, dat ik 'm eens win, dacht ze. Wat heer
lijk toch, dat 't zwembad al open gaat en
niet veel huiswerk, maar drie vakken. En
die nieuwe duikmuts op en 't nieuwe
zwempak aan, dat ik de vorige maand op
mijn verjaardag gekregen heb. Op eens
schrok zo, want ze dacht aan de kast. O,
ja, die kast! Waaarom kwam die toch altijd
zoo rommelig? Neen, dan kwam er van
zwemmen niets. Want dan kon ze natuur
lijk pas laat gaan, als juffrouw Drost cn
de meisjes al weg waren. En als zij dan
kwam, was de wedstrijd natuurlijk al af-
geloopen.
Zoo peinsde ze. En toen om half een de
school uitging, was ze niet half zoo opge
wekt als onder het speelkwartier. Die kast.
die vervelende kast ook! Maar diep in zich
zelf had ze de overtuiging, dat het baar
eigen schuld was: als ze alles maar op zijn
plaats legde, zou 't nooit zoo ver komen.
„Nu, om twee uur, hoor Suus!" zei haar
buurmeisje.
„Ik kom niet." zei Suus bedrukt, ,,'k moet
m'n kast opruimen."
„Ben je mal, dat doe je dan morgen,"
raadde het meisje haar aan.
Maar Suus schudde het hoofd en liep in
een mopperstemming naar huis.
„Het zwembad is open!" juichte Groet,
toen ze Suus open deed
„Nou, wat heb ik daar an?" bitste Suus.
„Je gaat toch zeker ook graag zwem
men?"
„Natuurlijk, maar dat geeft me nu niets:
ikmoetm'n kastopruimen,"
rekte Suus met een lijzig» stem.
Suus gooide haar tasch in de- gang, hing
haar hoed op cn ging naar binnen.
„Eerst je boeken in de kast bergen," zei
Moeder met een effen gezicht.
Suus slenterde naar de gang terug en
haalde haar tasch. Ze deed de kastdeur
open enze wist niet, wat ze zag. 't Leek
de kast van Greet wel!
In een oogwenk zag ze, hoe keurig alles
daar lag, do schriften opgestapeld, alle
Jonge Volkje's op elkaar, daarnaast alle af
leveringen van Zonneschijn, dan al de ven-
boel, o, "t was meer dan netjes. En allp
rommel, die er niet in hoorde, was ver
dwenen.
„Ilebt U dat gedaan?" vroeg Suus mot
ccn verlegen gezicht aan Moeder.
Moeder wees op Greet.
„Dank je v el, hoor lieverd," zei Suus en
ze pakte haar zusje eens flink. „Hoera! nu
kan 'k gaan zwemmen! Er is wedstrijd
„Daarom heb ik het. juist gedaan," zei
Greet. „Nel, toen jo weg was, las Vader in
't ochtendblad, dat 't zwembad open ging
En toen zei Vader: dat treft Suus. Maar
Moeder vertelde toen, dat je eerst je kast
op moest ruimen. Ik was toch vroeg thuis
cn toen heb ik het maar voor je gedaan
Ben je blij?
„Nou, óf ik!" zei Suus. Maar niettemin
was er in haar blijdschap toch een lichte
wanklank, n 1. dat een kleiner zusje haar
rommel op moest ruimen. Neen, dat mocht
toch niet weer gebeuren.
Toen tegen twee uur een paar meisjes
Suus kwamen afhalen, stond ze al kant
en klaar. Greet ging ook mee; al mocht ze
nog niet in 3.30, ze vond 't toch aardig om
naar den wedstrijd te kijken.
Suus deed erg haar best, maar 't lukte
haar niet den prijs te winnen. Dat hinder
de niet, ze hadden met zijn allen toch een
echt gezelligen middag en dat beloofde
veel voor 't komend zwemseizocn.
DE WONDERSTEEN.
In een dorpje woonde eens een burge
meester die twee kinderen had, Hansje en
Lucie. Ze waren even oud; dat was hun
eenige overeenkomst, verder hadden ze bij
na niets gelijk. Lucie was lief en aardig,
Hans daarentegen ondeugend en altijd
vuil. Ilij had groote afkeer van wasschen,
en als dat gebeuren moest, vorslopte hij
zich meestal, of, wat heel ondeugend was,
gooide zoo maar de spons in zijn moeders
gezicht. Dat was natuurlijk heel stout,
maar hoe dikwijls hij ook gestraft werd,
het hielp allemaal niets.
Nu leefde er ongeveer in denzelfden tijd,
waarin Hansje bestond, een toovenaar, die
het heele land afreisde, om van alle ben
geltjes kleine engeltjes te maken. En heel
toevallig kwam hij ook in het dorpje, waar
Hans woonde. Hij had al lang geleden van
dat vieze jongetje gehoord en wau.hem nu
eens een beetje veranderen. Maar dat deed
hij niet op zoo'n manier, als wij zouden
denken, bijvoorbeeld, door hem e'én'standje
te geven. Neen, hij strafte hem, dpoi%liem te
veranderen in eenvarkentje. Maar niet
in zoo'n vies varkentje.. O nee, in een heel
schoon, kleine rose biggetje.
Daarna nam de toovenaar twee koolbla
den en een worteltje, en zei: „Iloqus^Pocus,
Paf", en sloeg drie maal met zin toover-
stokje op den grond. En opeens veranderde
het koolbiaadje in een prachtig fluvveelen
pak, het andere in een klein, wit vestje, met
een zijden dasje en een paar la^ch&'entjes.
Dat alles was voor 't biggetje, en hij vond
zich zelf dan ook erg netjes. Maar die
lange ooremen groote snuit vond hij vree
sdij k.
Toen zei de wonderman:
„Hans, je moet nu de wijde wereld in, om
verscheidene dingen te leeren. Ten eerste
moet je netheid leeren, en daarvoor moet je
een steen hebben, een wondorsteen, die ik
je niet geven kan, maar die je moet gaan
zoeken, en zoeken moet je, zoo lang tot jej
hem gevonden heb. Ik kan je niet zeggei
waar hij verborgen is, maar ergens is hij i:
ieder geval. Die steen zal je meteen liefi
leeren, liefde voor alle levende wezen^s.
Zoeken moet je maar, altijd door zoeke
Als je een aar lang trouw gezocht en hen
gevonden hebt, zal er een meisje naar
toekomen, om je...
Opeens kwam er een nevel opzetten, én
toen deze weg was gegaan, was de tojo-
venaar verdwenen en het varkentje ook,
Voor Hansje begon er nu een moeilijke
tocht en een moeilijke tijd. Van 's mor
gens vroeg tot 's avonds laat doorkruiste
hij het land. 's Nachts kroop hij dicht in
elkaar onder een boom, en sliej) dan een
klein beetje. Zoo zocht hij dag in, dag uit,
met altijd maar één gedachte: „Ik moe
den steen vinden, ik moet, want ik wil niet
mijn heele leven een varken blijven". Het
einde van het jaar naderde, maar nog altijd
had Hansje niets gevonden. Eindelijk was
de laatste dag aangebroken, zonder hij er
iets van merkte of wist. Moedeloos liep hij
heuvel op, heuvel af, boschje in, boschje
uit en vond nog niets. Zoo kwam hij aan
eon beekje, waar hij zich lekker wat op-
frischte. Maar toen hij nog eventjes aan den
kant voor zich uit zat te kijken, in het
heldere water, zag hij op eens iets glinste
ren. Hij stak zijn pootje in het water om het
schitterende voorwerp uit het water te
halen. Hup, daar gleed het onder zijn poot
jes door weg. Nog eens en nog eens pro
beerde hij het, maar telkens dreef het weer
weg. Eindelijk daar had hij hel te pakken.
En wat zag hij nu? Een steen, zooais bij
nog nooit van zijn leven gezien had. Hij be
zat alle kleuren: groen, rood, paars, bruin,
soms was hij fel geel, dan weer heel donker
smaragd. Opeens was het Hansje of hij
iemand anders geworden was. Hij voelde
zich zoo gelukkig en blij, want hij begreep,
dat dit de steen moest zijn waarvan de
toovenaar gesproken had. „Maar", bedacht
hij met schrik, „hoe kom ik thuis"
Plotseling hoorde hij een fijn stemmetje
zeggen: „Kom mee, ik zal je den weg wel
wijzen, varkentje." Hansje keek om, en zag
een allerliefst klein meisje, met hemels
blauwe oogjes en dito jurkje, en een groo-
ten hos goudblond haar. „Kom gauw mee",
sprak ze weer, „anders komen we niet op
tijd". En Hansje volgde haar zoo gauw
loopend als hij maar kon. De maan stond
hoog aan den hemel, en die lachte hen zoo
maar uit. Na een poosje kwamen ze aan
een klein hutje, en het meisje klopte aan
de deur.
..Binnen', riep een stem die Hansje be
kend voor kwam. Voorzichtig, zachtjes loo-
pend gingen ze naar binnen. En wie zat
daar? De oude toovenaar, die Hans in een
varkentje veranderd had. En plotseling
gleed de oude man, even met z'n toover-
slokje over Hansje heen, en toen was
Hansje opeens weer Hansje van vroeger,
maar nu met eerlijk open gezicht. En nog
\oor hij iets had kunnen zeggen, kwam er
opeens een nevel voor zijn oogen, en toen
die wegtrok, stond Hansje opeens in zijn
eigen huisje, en al de bekende gezichten
om hem heen.
En van dien tijd af werd hij veel liever,
en als hij nog eens stout wou zijn, waar
schuwde zijn schittersteen hem, en dan
dacht hij aan dien tijd dat hij had moeten
rondzwerven, en hield het leelijke woord,
dat hij op zijn lippen had, in.
Kleine Willy had het vorig jaar met Moe
der midden in den zomer bij Grootvader
in Zwolle gelogeerd. Er was daar toen juist
kermis en zij had met de Tantes in den
draaimolen gezeten cn in een tent lekkere
poffertjes gegeten. Wat had ze een pret
gehad
Een jaar later zouden Moeder en zij op
nieuw bij Grootvader gaan logeeren, ter
wijl Vader evenals het vorig jaar in
Den Haag examens moest afnemen.
De groote koffer was al van den zolder
gehaald cn wachtte er nog maar op om
gepakt te worden.
Aan de koffietafel zegt Vader op eens te
gen Moeder:
,.'t Is te hopen, dat jullie overmorgen
mooier weer op reis hebt. 't Regent, dat bet
giet en 't lijkt heusch wel, of we de don
kere dagen vóór Kerstmis hebben."
Kleine Willy heeft Vaders woorden dui
delijk verstaan. Of zij ze ook begrepen
heeft?
'k Geloof het niet, want als ze een paar
dagen later in Zwolle is cn Grootvader te
gen Moeder hoort zeggen:
„Wat is het toch somber weer vandaag!"
antwoordt Willy met een heel ernstig ge
zichtje:
„Natuurlijk, Opa! 't Zijn toch de donkere
dagen vóór de Kermis!"
Zij snapt alleen niet. waarom alle groote
menschen lachen.
ROODE ROZEN IN GROENE TE
VERANbEREN.
Men besprenkelt de roode roos, die nog
oan den stam of struik zit, flink met geest
van salmiak of houdt haar in den damp
van een brandende tabakspijp. Zij zal dan
een fraaie groene kleur aannemen, die
echter langzamerhand weer verdwijnt.
SJOK, SJOK, SJOK.
Een Indiaansche vrouw bouwde een wig
wam midden in het bosch. Ze \yas een flinke
vrouw. Ze was niet bang.
Op een nacht hoorde ze iets aankomen
op het pad naar haar wigwam. Sjok, sjok,
sjok kwam het, tot vlak voor haar deur.
Toen een geklop.
„Kom binnen," zei de vrouw, maar nie
mand kwam.
Weer een geklop. n
Weer riep de vrouw: „Kom binnen-''
Maar de deurklink bewoog niet.
Voor den derden keer werd er geklopt.
Voor den derden keer riep de vrouw: „Kom
binnen", maar niemand kwam. Toen hoor
de ze weer dat gekke geluid: sjok, sjok.
sjok het pad afgaan.
Den volgenden nacht gebeurde hetzelfde.
Zoodra het donker was hoorde de vrouw:
sjok, sjok, sjok op het pad. Tot vlak voor
de deur van de wigwam.
Drie keer werd er geklopt net als de
eerste maal. Drie keer riep de vrouw „Kom
binnen'', maar niemand kwam. Toen hoorde
ze weer het wonderlijke sjok, sjok, sjok
weg gaan.
Den derden nacht vond de vrouw, dat ze
weten moest wie daar kwam. Zo stond een
heelen tijd te wachten met haar hand op
de klink.
Eindelijk hoorde ze den bezoeker komen.
Sjok, sjok, sjok kwam hij over het pad. Er
werd drie keer geklopt.
„Kom binnen!" riep de vrouw, maar de
klink bewoog niet in haar hand. Ze wachtte
Weer werd er geklopt.
En nu gooide ze de deur wagenwijd open
en daar stond een groote zwarte beer. Hij
liet zijn scherpe tanden zien en gromde:
„Ben je thuis?"
De vrouw keek hem recht in zijn oogen
en antwoordde: „Ik ben thuis".
Meteen draaide de beer zich om en liep
het pad af, zoo hard als hij kon.
Nooit meer hoorde de vrouw dat vreemde
sjok, sjok, sjok en nooit meer kwam de
beer vragen of ze thuis was.
CORRESPONDENTIE.
Zonnestraaltje. Dat zal wel een
heerlijke tocht geweest zijn. Heb je veel
plezier gehad.
Chrysant. Dat mag wel hoor. Ja,
maar nu is het al weer veranderd.
G r a p j n k. Waar is je brief gebleven,
deze weck?
Boekenwurm. Ja, deze die in deze
krant staan zijn de laatste. Dank je wel
voor je raadsel. Het komt in de krant hoor!
Wodan. Vondt je ze erg lastig, deze
keer? Misschien vallen de laatste je nog
erg mee.
Piepkuiken. Gelukkig dat je nu
weer heelemaal beter bent. Met dat mooie
weer is het niets prettig om in bed te moe
ten blijven. Heb je al wat moois uitgezocht?
Kikvorsch. Ja, maar dat zal nog
wel even duren. In ieder geval na de va
cantie. Dat is erg jammer. Kon je ze vorige
week niet oplossen?
Meidoorn. Je hebt ze toch gevon
den! Dus dot viel nog al mee. Fijn hè, wat
zul je nu een eieren eten.
Sneeuwwitje. Het was je dus al
leen maar te doen om iets'te winnen? Dat
valt me heel erg tegen van je hoor. Geluk
kig dat niet alle neefjes en nichtjes er zoo
over denken.
Cupido. Ja, natuurlijk, dat vraag je
dan maar gerust hoor. Wees maar voor
zichtig. 't Is anders wel een heerlijk werk,
hè, dat vliegeren. Juist als hij zoo zwaar
trekt is dat fijn!
Kampioen. Wat een' geluk dat je
fiets zoo gauw weer in orde kwam. Hoe
kwam dat zoo? Was je er mee gevallen of
was het vanzelf gegaan? Je mag je vader
dan wel erg dankbaar zijn! Heb je nu al
een andere schuilnaam bedacht?
Goudfazant. Niets erg hoor. Een
volgende keer weer een langere!
Broek. En hoe vond je al die wed
strijden? Je hebt je kranig gehouden hoor!
M eikbekje. Ja, ik ken het wel. Het
is erg mooi. Ileb je het nu al uit gelezen?
Dat is gauw hoor!
Balsemientje. Wat een prachtige
cadeaux allemaal! Daar ben je zeker wel
heel erg blij mee, is 't niet? Het is om er
jaloersch op te worden!
Vinkje. Zoo, dat is leuk. Dus je kent
hem zeker wel goed. 't Is nu heerlijk in het
water hè? Wat heb je voor mooie bloemen
gezaaid?
Ivarrekiet. Heb je vioolles. Dat wist
ik niet. En ben je al ver? Ja, dat kan ik
best begrijpen. Het is te hopen, dat je mooi
weer treft., anders is het lang zoo leuk niet
Wijsneus. Ja, dat waren ze ook,
maar toch vonden vele neefjes en nichtje»
ze erg moeilijk. Ik ook. Maar dat is voor
ons alle maal nog een verrassing.
Maandroosje. Zoo. wel gefelici
leerd hoor! Wat zal dat een feest worden
Het is te hopen voor je van niet, maar daar
is vooraf niets van te zeggen. Dan moet
je het ook doen!
Krullebol. De vorige week stond
er geen naam onder je brief. Ik wist dus
niet van wie hij kwam.
Zonneroosje. Schrijf je mij de vol
gende week weer eens een briefje?
K w i k. Best hoor. dank je wel. Ja, die
worden zoo ingezonden, maar als ze toch
grooter zijn, had je beter dien naam kunnen
zetten.
Bruinoog. Het is maar te hopen
dat het gauw weer in orde is Dat is weer
eens een verandering.
Bengel. Wat doe je er aan?
Lelie. Er moeten ook weer eens een
paar gemakkelijken dóór loopen.
Klaverblad. Dat is een leuk' ver
haaltje, heb je het zelf gemaakt?
OOM KAREL.