BINNENLAND.
WILLEM GROENHUIZEN
Juwelier.
Maison de Jager Zn.
Vrijdag 21 Juni 1929
AMEPBFOOETSCHDAGBLA®
.DE eemlander:
27e Jaargang No. 297
TWEEDE BLAD.
OPNIEUW EEN ZWARE
STRAF GEEISCHT
WIJKSTRA IN HOOGER
BEROEP
N.V. MIDDENSTANDS-BANK
Deskundige voorlichting bij
den aan- en verkoop
van Effecten.
Verhuring van Lips safe-loketten
Verzilveren van coupons
Handelscredieten
Incasseeringen
Spaar-deposito's rente 4
De voorraad Tafelzilver is rijk,
Amandelcake met vruchten
en Botercake
FEUILLETON.
DOODEMANS ROTS.
Tegen den tweeden verdachte in
de Ulvenhoutsche moordzaak
De verdediger vraagt
vrijspraak
Men meldt ons uit Breda:
Bij de voortzetting van de behandeling
,van de Ulvenhoutsche moordzaak was gis
ter het eerst aan het woord de verdedi
ger van den verdachte V., mr. Franken
Deze achtte den sluier, welke over dit mis
drijf hangt, niet weggenomen. In een uit
voerig pleidooi ging hij de toedracht der
zaak na en kwam hij tot de conclusie, dat
nergens eenig bewijs van schuld aanwezig
is. Hij vroeg vrijspraak cn onmiddellijke in
vrijheidstelling.
Na in raadkamer te zijn geweest, achtte
de rechtbank geen termen aanwezig.
Hierna begon de zaak tegen den 2de ver
dachte. De meeste ook in de vorige zaak
gehoorde getuigen legden dezelfde verkla
ringen af. Evenals zijn medeverdachte had
Ch. niets te verklaren.
Op de vraag van den president of hij bij
zijn houding bleef persisteeren, antwoord
de hij „dat zal er aan liggen."
Na het verhoor der getuigen werd ten
slotte C. de Vugt, tegen wien reeds 15 jaar
gevangenisstraf was geêischt, als getuige
gehoord.
Hij verklaarde zich bereid onder eede de
waarheid te zeggen, maar toen hem een cn
ander gevraagd werd, beriep hij zich op
zijn verschooningsrecht.
Gewezen op de mogelijke gevolgen van
deze houding zweeg hij en werd wegge
leid.
Verdachte Mertens, die daarna weer ge
hoord werd, had wederom niets te verkla
ren en bleef daarbij, hoewel de president
moeite deed hem tot andere gedachten te
brengen.
Voorlezing werd nu gedaan van zijn vroe
gere voor de politie cn rechter-commissa-
ris afgelegde verklaringen, die een ge
deeltelijke bekenning bevatten.
Hierna nam de officier van justitie, mr.
Hoeffelman, zijn requisitoir. Tegen deze
tweede verdachte in het drama achtte hij
de primair ten laste gelegde doodslag met
diefstal en brandstichting den dood tenge
volge hebbende, bewezen en door de vroe
gere verklaringen, voor de politie en den
rechter-commissaris afgelegd. Verdachte's
houding niets te willen verklaren verandert
niets aan de geldigheid van zijn vroegere
verklaringen. Deze verklaringen bevatten
de erkenning van mededaderschap aan het
begin en het slot der dramatische gebeur
tenissen.
Uitvoerig ging de officier van justitie na,
wat er door beide onverlaten is gedaan;
dat Mertens bij de mishandeling cn de
brandstichting niet mededeed achtte de
officier ongeloofwaardig. In de belangrijke
verklaring van het slachtoffer tegen een
der wachtmeesters, den heer Visser, werd
deze verdachte als hoofddader genoemd, die
hem de slagen gaf en het bed in brand
stak, toen hij meende, dat het oudje door
hem doodgeslagen was. Door al deze ver
klaringen achtte spreker zoowel den dood
slag, de diefstal als de opzettelijke brand
stichting bewezen.
Voor het geval de rechtbank het primair
ten laste gelegde niet bewezen mocht ach
ten, betoogde spreker, dat de subsidiair ten
laste gelegde diefstal met geweldpleging
eveneens bewezen is.
De gepleegde misdaden worden in ons
Wetboek tot de allerergste strafbare fei
ten gerekend, waar levenslang voor ge
vraagd kan worden. (Groote beroering in
de zaal).
Verdachte Mertens was de hoofdpersoon;
had het grootste aandeel in deze misdrij
ven, die van hem uitgingen. Daar verdach
te pas 27 jaar oud is wilde spreker niet de
zwaarste straf eischen, maar de ernst der
feilen is oorzaak dat spreker vraagt een ge
vangenisstraf van twintig jaar.
De verdediger mr. Scholtens, uit Breda,
kon den officier van justitie niet geslaagd
achten in de levering van het bewijs van
de schuld van zijn cliënt. Na enkele woor
den over de laatste dagvaarding betwijfelde
pleiter de waarde der verklaringen, afkom
stig van Van den Burg, waarop z. i. geen
veroordeeling kan volgen. En zonder deze
getuigenis heeft de officier geen enkel be
wijs dat zijn cliënt de ten laste gelegde
misdaden pleegde. Het algemeen rechtsge
voel eischt een zware straf, maar de recht
bank heeft te onderzoeken in hoeverre de
verdachte schuldig is aan hetgeen hem
door het O. M. ten laste is gelegd.
Pleiter twijfelde niet, of de conclusie van
het onderzoek in dit geval zal zijn vrij
spraak.
Na re- en dupliek, waarbij de officier van
justitie persisteerde bij den eisch, werd de
uitspraak bepaald op Donderdag 4 Juli,
evenals in de andere zaak.
Een nieuw onderzoek
Men meldt ons uit Leeuwarden:
Gisteren werd voor het gerechtshof alhier
de zaak behandeld in hooger beroep van
Ye Wijkslra, die tot levenslange gevange
nisstraf veroordeeld was inzake den moord
op vier veldwachters te Grootegast ge
pleegd. De procureur-generaal requireerde
tot schorsing der zitting, .tot het instellen
van een nieuw onderzoek in de processen-
verbaal van 15 Mei 1929 cn 19 Juni 1929 cn
voorts tot het doen instellen van een. on
derzoek naar de geestvermogens van Ye
Wijkslra. Dit onderzoek zal worden inge
steld door de doctoren J. Wiersma te Gro
ningen en S. Mesdag, eveneens te Gronin
gen.
HET DRAMA TE GROOTEGAST
Het voddïs over Vrouw Wobbes
De Groningsche rechtbank veroordeelde
gister vrouw Wobbes, bekend uit de moord
zaak te Grootegast, tot één jaar gevange
nisstraf, wegens het in onverzorgden toe
stand achterlaten van haar minderjarige
kinderen. De eisch was anderhalf jaar.
voor Amersfoort en Omstreken
Langegracht No. 4 - Telefoon 304
AMERSFOORT
Directie: A. H. R/IARTENS.
Tel. 852
Langestraat 43
UIT DE STAATSCOURANT.
De voornaamste Kon. besluiten.
Benoemd bij liet staatsbedrijf der artille
rie-inrichtingen, met ingang van 1 Januari
1929 tot administrateur de adjunct-admini
strateur le kl. L. de Neef;
tot le teekenaar constructeur hoofdop
zichter 2e klasse J. Harkink;
tot hureelambtenaar schrijver 2e klasse
J. J. Geldof cn tot terreinopzichter W. P.
de Vries;
met ingang van 1 Juli 1929 tot opzichter
van politie M. van Blanken;
op verzoek eervol ontslagen met dank d9
gep. vice-admiraal W. C. J. Smit als voor
zitter der commissiën tot examineeren der
officieren en adelborsten cn benoemd als
zoodanig het lid de gep. schout bij nacht
C. L. van Buuren.
op verzoek eervol ontslagen met ingang
van 15 Juni 1929 de reserve-eerste-luite-
nant jhr. D. Rutgers van Rozenburg van
het Ie regiment huzaren;
met ingang van 1 Juli 1929 de reserve-
eerste-luitcnants J. II. Heeger, van het 7e
regiment infanterie; C. Koeman, van hel
21e regiment infanterie; A. A. M. Krekel,
van het 22e regiment infanterie; M. E. H.
Warendorf, van het 5e regiment veld-ar-
tillerio en B. ten Cate, van het korps pon
tonniers en torpedistcn;
eervol ontslagen uit den militairen dienst
de navolgende reserve-officieren van gezond
heid der 2e klasse, allen van het personeel
van den Geneeskundigen Dienst der land
macht, met ingang van den achter hunne
namen vermelden datum A. J. Boekelman,
0 Juli; G. D. Beukelaar, 6 Juli; M. ten Cale,
11 Juli; A. S. van de Moer, 11 Juli; F. S. P.
van Buchem, 18 Juli; R. P. van der Veld,
20 Juli; A. A. S. Zijlmans, 26 Juli; J. L.
Keijzer, 26 Juli; P. Roorda. 27 Juli; G. ,1.
J. Heintjes, 13 Augustus; J. C. A. Cleve-
ringa, 2 September 1929;
op verzoek eervol ontslagen de adjunct
referendarissen der P.T.T. J. Emanuel en
J. Hiemstra, belast met de functie van di
recteur van het Post- en Telegraaf- en Te
lefoonkantoor te Neder-Hardinxbeld; be
noemd bij het departement van financiën
tot adjunct-commies: L. A. van Koeken-
berg, G. Stadermann, E. K. P. van der
Meer, mej. ,M. A. A. H. Timmermans, M. L.
Kapteyn, A. J. J. M. Eijsenck en H. Tesink,
allen thans klerk; G. J. Jürgens, thans
schrijver le kl., benoemd tot ontvanger
der successierechten te Groningen; P.
Klijnsma, hypotheekbewaarder te Win
schoten; benoemd tot belastingontvanger (e
Hontenisse G. I. van Drunen, assistent der
belastingen te Millingen; tot belastingont
vanger te Nieuwe Schans (station) G. van
der Heide, assistent te Delft; benoemd tot
verificateur der invoerrechten en accijnsen
te Amsterdam, de kommies-verificateur der
dir. bel., invoerr. en acc. J. Bouma aldaar.
Langestraat 56 Telef. 115.
WACHTENDE OUDJES.
Ze wachten, onze oudjes,
Op hunne vreugde-dag.
Ze hopen vol vertrouwen
Door 't geen men elders zag.
Ze wachten in hun huisje
In 't eigen hoekje-klein....
In hunnen levensavond
Breekt dóór de zonneschijn.
Ze wachten op HUN auto's.
Wist u 't misschien nog niet?
Eén dag is Uwe wagen
Uw eigen auto niet.
Dan wijden w' haar te zamen
Met vriendelijk gebaar,
Eén dag dient onze wagen
Het glanzend-grijze haar!!
Op de kalender zoeken
Ze door hun bril den dag.
HUN dag, DEN dag der dagen,
IIUN heil'gen zomerdag!
En in die oude oogen
Dwingt blijdschap dan een traan..,
Waar d' oudheid zóó geëerd wordt,
Kan niets ten onder gaan!!
Ze wachten, stadgenooten,
Op 't welverdiend onthaal.
En stil-aan denken enk'len:
„Misschien da laatste maal...."
De wissel hunner oudheid
Wordt ons gepresenteerd,
Aan ons de taak dat deze
Stipt wordt gehonoreerd!
Ze wachten op ons allen
Was eendracht niet de macht
Die 't „Comité" ging bouwen,
Met jonge, frissche kracht?
Nu d'oude oogen hoopvol
Op ieder zijn gericht,
Staat 't vast: de oudjes wachten.
Vooruit en ken Uw plicht!!
Als na het feest der oudjes,
Oud-moederke alleen,
In 't somber hoekje keuvelt
Met allen om haar heen,
Als z' uitgelaten jubelt
Van 't ongekend festijn,
Dan zal haar dank cn vreugde,
Voor ons een zegen zijn!!
GROEGROE.
(Alle rechten voorbehouden).
Zij, die hun auto met bestuurder be
schikbaar willen stellen of geldelijke bij
dragen willen geven ter tegemoetkoming
in de onkosten, worden verzocht dit te
melden aan het Amersfoortsch Dagblad en
aan de adressen der Comité-leden, die in
ons blad van gisteren stonden aangegeven.
Naar bet Engelsch van
A. T. OUILLER—COUCH.
3
Doorschijnend is het hoorn helaas niet
meer, maar dof, alsof de tranen van de
vele geslachten die het alfabet hebben
moeten doorworstelen er overheen zijn ge
stroomd. Onder de hoeken die ik in die
eerste jaren heb gelezen, hebben „The Pil
grims Progress" en „The Holy War" wel
het meest indruk op mij gemaakt. Vooral
het laatste; dit vond ik prachtig, zoodat ik
weidra vele gedeelten van buiten leerde,
toen de eerste brief van mijn vader kwam.
In die dagen, voor het doorgraven van de
landengte van Suez, was een reis naar
Oost-Indië geen kleinigneid, langs de ver
raderlijke Kaap de Goede IIoop en de
zeeën waar een schip soms genoodzaakt
was weken te blijven stilliggen. Daardoor
was het geen wonder dat de brief van mijn
vader te Bombay geschreven, langen tijd
onder weg bleef. Maar toen de brief kwam,
behelsde hij goede tijding. Hij had den
heer Elihu Sanderson gesproken, de zoon
van Elihu, die in mijn grootvaders testa-
rnet genoemd werd, had hem zijn perka
ment en testament overhandigd en eenige
aanwijzingen gegeven (die hij grootendeels
naar huis zond) met een verzegeld pakket
geadresseerd in Amos Trenoweth's hand-
tchrift aan: „Den zoon van mijn huis, die
na alle gevaren getrotseerd te hebben, vast
beraden is." Dit pakket, schreef mijn vader,
bevatte veel geheimzinnigs en moest be
waard worden, totdat hij en zijn geliefde
vrouw weder vereenigd waren. Hij voegde
er bij dat hij voor zich zelf geen gevaren
te duchten had, zoover hij \ermoeden kon,
zoodat zijn dierbare vtouw zich niet onge
rust behoefde te maken. Hij behoefde al
leen naar het eiland Ceylon te gaan en na
aldaar de bevelen te hebben ten uitvoer
gebracht, die het pakje bevatte, was hij
van plan zoo spoedig mogelijk met een
schip naar Engeland terug te keeren. Dit
was de inhoud van den brief. En daarbij
vele hartelijke "woordjes voor Margery, en
den kleinen jongen. Hij hoopte dat Jasper
goed zijn best deed op de letters en een
troost was voor zijn moeder. Wij schreiden
toen wij den hartelijken brief gelezen had
den, ofschoon wij eigenlijk niet goed wis
ten waarom. Wat het verzegelde pakje be
treft, mijn vader zou er zonder twijfel wel
wat meer van gezegd hebben, als hij niet
een zeker wantrouwen koesterde tegen de
personen die den brief in handen kregen,
een wantrouwen dat in onze familie is blij
ven bestaan, hoeveel vertrouwen men ook
mag koesteren in de wonderlijke macht
van den postdient.
Geen geschreven vel papier kan meer ge
lezen en herlezen worden, dan deze heer
lijke brief; mij werd hij iederon avond
voorgelezen, voordat ik mijn gebed opzei:
tante Elisabeth en oom Loveday werd hij
voorgelezen, gedeelten van den brief wer
den meegedeeld aan alle inwoners van
Polkimbra, want niemand wist waarom
Ezechiel naar Inclië was gegaan; ja, ze wis
ten alleen, dat hij een beter middel van
bestaan ging zoeken. Hoeveel malen mijn
moeder hem overlas en kuste en er om
schreide, is niet te zeggen. Ik weet alleen,
dat haar gang, die den laatsten tijd zoo
wankel en onzeker geweest was, nu flin
ker werd en zij ging het huis door met een
gezicht „stralend als een engel", zooals da
vicaris zeide. Dat zal wel zoo scijn; ik heb
later nooit zoo iets dergelijks gezien.
Toen kwam de groote vreugde van bet
schrijven van een antwoord. D%t moest ik
schrijven, gedicteerd door mijn moeder.
Hoeveel moeite het mij kostte, behoef ik
niet te zeggen, vooral de hoofdletters.
Daarna werd hij overgelezen en gecorri
geerd en nog wat bijgevoegd en eindelijk
geadresseerd, zooals mijn vader had op
gegeven, aan „Den heer Ezechiel Treno-
weth, ten huize van John P. Eversleigh,
van den Oost-Indischen Compagniedienst
te Colombo op Ceylon". Ik herinner mij,
dit mijn moeder hem verzegelde met den
rood kornalijnen steon in den ring, die
Ezechiel haar gegeven had, toen hij haar
ten huwelijk vroeg. Zij bracht hem zelf
naar de post te Penzance cn spande voor
die gelegenheid het oude paard Pleasure
voor den wagen; dit was de eerste keer
sedert wij alleen waren.
Toen moesten wij weer een heelen tijd
wachten en hel kleine sommetje geld werd
inderdaad al heel klein.
Tante Elisabeth was een bewonderens
waardige hulp cn daarenboven gevoelig,
ofschoon zij den naam had een hardvoch
tige vrouw te zijn. Gedurende de langdu
rige afwezigheid van mijn grootvader was
zij getrouwd met dr. Loveday, uit de stad
Lizard een vriendelijk mannetje, mot
een verwonderlijke liefhebberij voor kope
ren knoopen en een schrikverwekkende
godsdienstige overtuiging, hetgeen geen af
breuk deed aan zijn aangeboren zachtmoe
digheid.
Mijn tante en oom (het was onmogelijk
in omgekeerde volgorde aan hen te den
ken) kwamen dikwijls naar Lantrig rijden
of wandelen en brachten bijna altijd een
presentje mee, dat met tante's mutsendoos
van onder de achterbank te voorschijn
kwam met het volgende gesprekje tusschen
hen beiden.
Tante: „Zoo lieve, toen wij toch dezen
kant opreden, wilden wij even komen kij
ken, hoe het met u gaat; en door een heel
gelukkig toeval, nf ik moest liever zeggen
(Jasper, laat je hoofd zoo niet hangen, dat
staat somber) de hemel heeft het zoo ge
wild (cn je weet, lieve, dat men altijd moet
doen wat de hemel wil, hetgeen een groote
troost voor je moet wezen bij je groot ver
driet) daar Cyrus gisteren naar Cadgwitch
moest dat was immers zoo, Cyrus?"
Oom: „Ja zeker, lieve."
Tante: „Welnu, ik zei dan, dat Cyrus
gisteren naar Cadgwitli ging om den man
van Martha George op te zoeken, die over
reden werd door de diligence van Helston
en zij is zulk een trouwe bezoekster van
den Bidstond (Jasper, maal niet zoo). Wel
nu, wie ziet hij daar? Niemand anders
dan Jane Anna Collins met een prachtig
paar eenden, die bijna niets kostten, nog
wel. Cyrus zal mij de schuld wel geven."
Mijn oom: „Volstrekt niet, lieve. Jasper
kom eens hier, ik moet je spreken. Weet
je wel wat er gebeurt als een kleine jongen
jokt? Weet je het? Iets vreeselijks, niet
waar? De ziel wordt in het verderf gestort,
jongen; voor eeuwig in 't verderf. Daar,
kom eens hier en laat mij het varken een»
zien."
Welk een gewetensstrijd moet het die
twee brave zielen gekost hebben, om met
elkander samen te spannen in weldadig
heid, dat kan niemand beseffen. En het
was zoo aandoenlijk te zien dat hun kleine
listen en bedriegerijen zoo weinig geheim
zinnig waren. Ik twijfel er niet aan of de
zonde, die zij meenden bedreven te hebben
met hun bedrog, werd uitgewischt door
tranen van zelfverwijt en ik kan niet den
ken dat die tranen te \ergeefs werden ge
stort.
Zoo ging bet jaar voorbij en wij wacht
ten nog steeds, totdat in het laatste gedeel
te van den zomer van 1849 (mijn vader was
toen negentien maanden weg geweest) er
weer een brief van mijn vader kwam, om
ons te melden dat hij op het punt was op
reis te gaan naar huis. Hij had gevonden
wat hij zocht, zeide hij, rnaar hij kon de
waarde niet goed bepalen, hij kon er eigen
lijk geen kop of staart aan vast maken
en durfde er niet met anderen over te
spreken om inlichting te vragen. Als
hij thuis kwam kon Jasper (die zulk
een geleerde was) hem misschien wel hel
pen; en misschien was de sleutel ook van
eenig nut. Ook schreef hij, dat hij een aan
val van koorts gehad had een ziekte die
in deze streken zeer veel voorkomt maar
hij was nu weer beter en zou ruim een
week daarna vertrekken met de „Belle
Fortune", een schip van ongeveer 650 ton
inhoud met. een lading suiker, specerijen en
koffie, met achttien man scheepsvolk aan
boord en hij meende een of twee passa
giers. De brief was hoopvol en vol liefde,
zoodat mijn moeder, die een beetje angstig
was toen ze las van koorts, weer moed
vatte en glimlachte tegen het einde. Het
schip werd omstreeks October, misschien
in November hier verwacht. Wij waren dus
al weer genoodzaakt in afwachting te le
ven, maar nu met opgeruimd gemoed, want
wij wisten dat voor Kerstmis de dagen va»
spanning voorbij zouden zijn.
(Wordt .vervolgd)