Marijke
NAAR SPECIALE AUTOSNELWEGEN
D00DEMANS ROTS.
SCHOOLHOOFD BUITEN
ZIJN BOEKJE?
Verschenen/
Cissy vanMarxveldt
ITALIË GING REEDS VOOR
FEUILLETON.
HET AANTAL KIEZERS IN
DEN LANDE
266,553 meer dan in 1925
De verkiezingswens van het Persbureau
Ji'az Dias deelt mede
Het aantal kiesgerechtigden, dat op 3
'Juli a.s. aan de stemming voor do Kamer
verkiezingen zal kunnen deelnemen, be
draagt in totaal 3.828.303 tegen 3.561.950 in
1925, zoodat het kiezerscorps in de afgeloo-
pen vier jaren met 266.553 personen is toe
genomen.
In de onderscheidene kieskringen be>
draagt thans het aantal kiesgerechtigden
(tusschen haakje zijn de getallen van 1925
geplaatst)
Kieskring
i 's-Hertogenbosch 203.328 (185.220)
II. Tilburg186.719 (173.661)
III Arnhem210.434 (195.575)
IV Nijmegen18S.799 (177.991)
V Rotterdam 293.187 (266.983)
VI 's-Gravenhage299.587 (211.777)
VII Leiden 185.313 (181.771)
VIII Dordrecht: 249.511 (234219)
IX Amsterdam401.656 (378.091;
X Den Helder177.545 (169.038)
XI Haarlem195295 (170.536)
XII Middelburg129.761 (122.883)
XIII Utrecht199.529 (183.639;
XIV Leeuwarden 210.251 (202.567)
XV Zwolle: 248.506 (266.348)
XVI Groningen198.371 (188.047)
XVII Assen101.008 96.859)
XVIII Maastricht 216.643 (196.745)
B. en W. van Leiden roepen
een schoolhoofd ier
verantwoording
Een niet toegestane
interpellatie
In de Maandag gehouden vergadering van
den gemeenteraad van Leiden heeft de heer
Sijksraa (vrijz.-dem.) de volgende vragen
tot B. en W. gericht.
1. Is het waar. dat B. en W. het hoofd der
school aan de Dumenbodestraat, den heer
J. C. van Schaik, naar aanleiding van een
door hem aan het Leidsch Dagblad gezon
den en door de redactie van dit blad opge
nomen artikel waarin critiek wordt uitge
oefend op de houding van hun college in
verband met den raad aangeboden voor*
drachten van hoofd der school, ter vcrant
woording hebben geroepen en een waar
schuwing hebben doen toekomen, met do
bedreiging bij herhaling, krachtens art. 376
der l.o.-wet 1920, een zwaardere straf te zul
len opleggen?
2. Achten B. en W. het ongeoorloofd voor
een ambten a ar (es) der gemeente dat hij (zij)
op behoorlijke wijze in het openbaar zijn
(haar) oordeel uitspreek over voorste'len of
besluiten van hun college of van het ge
meentebestuur in het algemeen? Zoo ja, op
welken wettelijken grond steund deze mee
ning zoo neen, hoe is dan hun oplre
den jegens den heer van Schaik te vt-rkla
ren?
De voorzitter stelde den raad voor hel
verlof niet te verleenen. Het betreft hier de
uitvoering van de wet van het l.o. die aan
het college van B. cn W. is opgedragen. B
en W. zijn hierover geen verantwoording
aan den raad verschuldigd.
Spr. heeft er geen bezwaar tegen bij de
rondvraag eenige eventueel gestelde vragen
te beantwoorden. Een debat kan spr over
dit punt niet toestaan.
De heer Sijtsma (vrijz. dem.) protesteerde
ten stelligste tegen deze wijze van optre
den.
De leider der S. D. A. P., de heer Van Eek
kan zich met de opvattingen van den bur
gemeester niet vereenigen. Wij leven niet
meer in een tijd, aldus spr., dat een college
van B. en W. in souvereine minachting kan
weigeren op gestelde vragen te antwoorden.
Spr. weet zeer goed dat de wet het collega
niet verplicht deze inlichtingen te verstrek
ken, maar de wet verbiedt het evenmin.
De heer Romijn (lib.) acht het ook raad
zaam dat de voorzitter het gevraagde \erlof
toestaat.
De voorzitter wees er hierna op, dat er
geen kwestie van is dat het college zou
schuwen om verantwoording van hun da
den af te leggen. Het heeft geen zin een
discussie over de aanhangige kwestie te
openen, daar de wet duidelijk het collage
van B. en W. voor de uitvoering verant
woordelijk stelt. De leden van het college
zijn hier do vertrouwensmannen van de re
geering, maar niet van den raad. Men kan
van mecning zijn, dat deze regeling niet de
juiste is, maar nu deze eenmaal zóó en niel
anders geregeld is, dient hieraan de hand
worden gehouden.
De heer Wilner (r.k.) zou gaarne in prin
cipe do gestelde vragen willen beantwoord
zien. Maar thans acht spr. het onjuist dit
concreet geval te behandelen, daar ze ecri
te persoonlijke kant heeft. Spr. kan echter
niet met den voorzitter meegaan, als zoude
het over het algemeen juist zijn dergelijke
verzoeken niet toe te staan.
De heer Sijtsma dient hierna een motie
in waarin B. en W. andermaal worden uit-
genoodigd de interpellatie toe te staan.
Na uitvoerige discussies en na re- en du
pliek van den voorzitter werd in stemming
gebracht het voorstel van B. en W. om de
interpellatie niet toe to staan. Dit voor
stel werd met 18 tegen 1 4 stemmen san-
genomen.
het nieuwe boek van
id
In ifimn SaeUwndel i Ccb.'.iJen f.2.90.
öitg. Vaixhoft tCo-Amersioorf
BLOEDIG LIEFDESDRAMA TE
EINDHOVEN
Een vrouw met een mes
gestoken en overleden
Gistermorgen om 8 uur begaf zich de 30
jarige ongehuwde arbeider M. van der L
geboortig te Best bij Eiudhovcn, cn wonen
de te Tongelro onder Eindhoven, naar
de noodwoningen, de z.g. barakken te Strij,
bij de proeffabrieken der Firma Philips,
waar de 29-jarige gehuwde, doch van haar
man gescheiden vrouw C. M. B. bij haar
moeder inwoonde. Mej. B. had een verhou
ding met M. F., doch zij leefde geruimen
tijd met eerstgenoemden v. d. L. Djordat
zij evenwel in het ziekenhuis werd ver
pleegd, had zij hem in laugen tijd niet ge
zien. Blijkbaar had de vrouw inmiddels in
gezien dat het beter was een einde to ma
ken aan deze ongeoorloofde verhouding.
Dit is schijnbaar de oorzaak geweest tot
het liefdesdrama. V. d. L. heeft 3 uur met
mej. B. zitten praten. Het gesprek ii ten
slotte in een twist uitgeloopen, waarbij v.
d. L. de vrouw met een geopend rnes heeft
aangevallen. Zij vluchtte, luid om hulp roe
pend naar buiten, waar zij ineenzakte. Kort
daarna is zij overleden. Op het gegiT van
het slachtoffer kwam ook haar moeder uit
een zijkamertje toesnellen, waarop v. d. L
ook haar met een mes aanviel. Blijkbaar
om haar eveneens van het leven te l.eroo-
ven. De oude vrouw wist echter den doode-
lijken steek af te weren, doch bekwam een
wonde aan don linker arm. Het lijk van
rnej. B. is naar het politiebureau overge
bracht, waar het justitieel zal worden ge
schouwd. De dader heeft zich vrijwillig op
het politiebureau aangemeld en heeft een
volledige bekentenis afgelegd. Hij is iD ar-
est gesteld. Bij de confrontatie van het
slachtoffer bekende v. d. L. niet het minste
berouw over zijn daad te hebben. Hij her
haalde integendeel wat hij reeds bij de be
kentenis had gezegd: ik heb er geen spijt
van.
AUTO-ONGEVAL.
Vrachtauto tegen stoomtram.
Doetinchem. Hedenmorgen is te Zed-
dam een vrachtauto van de bierbrouwerij
de „Klok" door onoplettendheid van den
chauffeur tegen een stoomtram gereden
van de lijn ZutfenEmmerik. De auto
werd zwaar beschadigd terwijl de tram
slechts een mini me schade kreeg. Persoon
lijke ongelukken kwamen niet voor. Tegen
den chauffeur die met zijn buurman zat te
praten is proces-verbaal opgemaakt.
MOTORONGELUK.
Maandagmorgen is de Duitsche motorrij
der L. M. uit Duisburg onder Beuningen nij
Nijmegen op een kruispunt \an wegeu met
groote vaart tegen de stoomtram opgereden
De motor werd in een sloot gesmakt.
De berijder was onmiddellijk dood
Een zekere V. uit Nijmegen die op de duo
zat, werd licht gewond.
NEDERLAND EN EELGIë.
De raad van de „Nation
Beige".
In de „Nation Beige" wordt een be
schouwing gewijd aan de tusschen de Bel
gische en Nederlandsche regeeringen ge
wisselde stukken, die voor eenige dagen
openbaar gemaakt zijn.
Dit is de slotsom:
Het Grijsboek toont duidelijk, dat de
Nederlandsche regeering slechts matig prijs
stelt op de vriendschap van Belgie. Het
gemobiliseerde, koortsachtige België van
1919 had haar zekere ongerustheid inge
boezemd; het België van 1929 schijnt haar
toe niet meer dan een minimum van con
cessies te verdienen. Dat bewijst, dat men
zijn spel moet spelen, als men de troeven
in banden heeft.
Maar nu dat zoo is, zou België ongelijk
hebben, als het hardnekkig bleef vasthou
den aan een weg zonder uitgang. De hoop
op een wederkeerige overeenkomst opge
vend moet België de voldoening vragen
waarop het recht heeft, door het debat in
een nieuwe richting te leiden.
DE KAMERVERKIEZINGEN.
Tweespalt in do Chr.-Histo-
rische Unie.
"••"De ;,Ned." schrijft o.m.:
Hetgeen wij gevreesd hebben en wat
zoowel het hoofdbestuur der Unie, als onze
redactie, ernstig trachtte te voorkomen, is
toch geschied. De Kamerkring-vereeniging
Rotterdam heeft zich afgescheiden van de
hoofdmacht der Unie. Zij gaat haar eigen
weg. Zij werkt niet voor de Christelijk-
Historischo candidatenlijst, gelijk deze door
de Unie werd vastgesteld: maar werkt
voor den 15den candidaat dier lijst
Zij erkent dus niet de uitspraak der
Unie, vastgesteld in volle vrijheid, na rijp
beraad, overeenkomstig hare statuaire be
palingen.
Het advies van het Rotterdamsclie Kring-
bestuur aan de kiezers wordt ondersteund
door een Comiló van Actie, dat zich eerst
in breeden kring tot leden dor Unie wend
de, met het verzoek voor zijne actie een
som van achtduizend gulden bijeen te
brengen, en clat nu door geheel Nederland
kaarten c-n circulaires rondzendt, om de
kiezers uit te noodigen hunne stem uit te
brengen op mr. J. A de Visser, onder de
leuze, dat Rotterdam rechtmatige aan
spraak heeft op een der jChristelijk-IIistori-
sche plaatsen in de Tweede Kamer.
Het kwaad van zoodanige handelwijze is
zeker ook, dat door deze actie de Kamerze
tels van mejuffrouw Katz en den heer Van
Boetzelaer bedreigd en dat de kansen
van minister Beelaerts van Blokland en
van den heer Rutgers van Rozenburg min
der worden
Groolschc plannen van de
N. E. V. A. S.
Rede van oen Leer H. W.
0. de Bruyn
De Nederlandsche Vereeniging voor
Auto-snelwegen (N.E.V.A.S.) hield gister
middag in het gebouw van het Koninklijk
Instituut voor Ingenieurs te Den Haag een
algemeene vergadering, onder voorzitter
schap van den heer J. \an der Molen Tzn.,
burgemeester van Renkum.
De voorzitter heette in zijn openings
woord generaal Snijders en de vertegen
woordigers van Regeering en bevriende or
ganisaties in het bijzonder welkom. Spr.
wees erop, dat het probleem der auto
wegen meer en meer wordt erkend als een
economisch vraagstuk van het grootste
belang. Scheiding van snel verkeer en
langzaam verkeer acht N.E.V.A.S. absoluut
noodzakelijk.
Vervolgens hield de heer H. W. O. d e
Bruijn, bestuurslid der Vereeniging als
vertegenwoordiger van den A. N. W. B„
een voordracht over: „De toepassing van
speciale auto-wegen in verband met de
Nederlandsche toestanden."
Om te beginnen gaf spreker een kort
overzicht van de geschiedenis der automo
bielwegen, welke nog maar van jongen
datum is. Op S November 1922 kwamen de
ontwerpers van een stel autoniobielwegen
van Milaan naar de Italiaansche meren
(Varese en Como) bij Mussolini, die Rijks-
steun voor den aanleg van die wegen in
uitzicht stelde. Op grond daarvan werd de
N.V. „Sociela anonima Aulo-Strade" ge1
sticht, die zich met den aanleg en do ex
ploitatie cler autowegen ging belasten,
Reeds op 2G Maart 1923 werd met dien aan
leg begonnen en in December 1924 was het
werk praptisch voltooid. Deze wegen zijn
uitsluitend voor auto's toegankelijk (zelfs
motorrijwielen worden er niet op toege
laten, doch dit acht spreker wel wat over
dreven en voor ons land niet aanbevelens
waard) terwijl zij terweerszijden geheel zijn
afgesloten. Alle kruisingen u niveau met
spoor- cn andere wegen zijn vermeden. De
verhardingsbreedte bedraagt deels 8, deels
11 M. en de kosten hebben voor den eersten
weg ter lengte van 85 K.M. 75 inillioen lire
bedragen, waarbij in aanmerking moet
worden genomen, clat niet minder clan 229
viaducten en tunnels noödig waren.
In 1925 volgde de weg MilaanBergano,
een afstand van pil.m. 49 K.M., waarin 311
kunstwerken zijn opgenomen, en welke
eveneens binnen twee jaar gereed kwam
zoodat in 5 jaar tijds 153 K.M. was aan
gelegd, terwijl het programma voor de vol
gende 5 jaren nog 250 a 300 K.M. omvatte.
Op het internationaal Wegencongres in
1920 to Milaan vormde de „autostrade",
een van de „questions brülantes". Ook ons
land was daarbij vertegenwoordigd en onze
wegenautoriteiten concludeerden o. a. dat
de aanleg van speciale automobiehvegen
in overweging diende te worden genomen,
althans in bepaalde gevallen.
Ook buiten Italië begon in Europa na
bet congres een propaganda voor speciale
autowegen, met name in Duitschland, waar
een weg Hamburg—Frankfort—Bazel werd
ontworpen en op dien weg wil N.E.V.A.S.
in ons land aansluiten naar Arasterdam,
Den Haag en Rotterdam, via Utrecht.
liet eerste plan voor den Nederlandschen
automobiehveg is afkomstig, naar men weet,
van den heer S. ten Bokkel ITuinink, die
reeds in 1921 een plan ontwierp voor een
weg van Amsterdam langs Schiphol, de
oostzijde van de Haarlemmermeer, beooste-
lijk Leiden naar Den I-Iaag en Rotterdam,
waarvoor hij concessie aanvroeg. Spreker
bracht den heer Ten Bokkel Huinink hul
de voor zijn initiatief, zij het ook, dat dat
zelfde plan thans van de baan is, o. a. door
dat de heer Ten Bokkel ITuinink daarvoor
niet veel medewerking had van de zijde
van het departement van Waterstaat. Men
had allerlei bezwaren van denkbeeldigen
aard.
Eerst in 192G. toen de wegenbelastingwet
er kwam, kreeg de zaak een ander aanzien
cn in October 1927 werd NEVAS gesticht,
welke vereeniging den aanleg van een ver
binding van Amsterdam langs Den Haag
en Rotterdam, voorlocpig ongeveer langs
liet trace van den heer Ten Bokkel Hui
nink, cn verder verschillende andere ver
bindingen noodig acht, die aan de aller
hoogste eischcn van economie en veiligheid
moeten voldoen. Het bestuur stelt daarbij
als eisch. dat aan hot autoverkeer geen
nieuwe tollen mogen worden opgelegd. Het
idee van eigen exploitatie heeft de vereeni
ging evenwel laten varen, toen bleek dat
de rijkswaterstaat den aanleg van de we
gen, die in ons land noodig zijn, uit handen
zou willen geven. NEVAS is toen zuiver
een vereeniging ter propagcering van het
beginsel „aanleg van speciale automobiel-
wegen" geworden.
Bij aanvaarding van dit beginsel moet
men niet de nadeelen van de Italiaansche
autostrada die er ongetwijfeld zijn en
waarvan spreker er enkele opsomde
maar alleen de voorcleelen overnemen. Deze
voordeelen zijn
In de eerste plaats een zoo groot moge
lijke veiligheid, als gevolg van de afwezig
heid van het gewone verkeer cn het ont
breken van kruisingen a niveau met spoor-
en andere wegen.
Verder een zoo economisch mogelijk ge
bruik \an het motorrijtuig, door de moge
lijkheid van een voortdurend gelijkmatige
en zoo groot mogelijke snelheid
Ook is het rijden op dergelijke wegen,
zelfs hij groote snelheid, veel minder ver
moeiend en enerveerend dan op de gewone
wegen.
En tenslotte de onmogelijkheid van be
bouwing langs den weg.
De kosten van zoodanige wegen hier te
lande behoeven niet hooger te zijn dan die
van hoofdverbindingswegen voor gemengd
verkeer, wanneer deze laatste tenminste
overigens naar de eischcn van den tegen
woordigen tijd zouclen zijn ingericht.
Spreker gaf vervolgens een resumé van
het rijkswegenplan, waarin zijn opgeno
men twee verbindingen van Amsterdam
met Rotterdam, de ééne via Den Haag, de
andere via Gouda. Deze beide hoofdver
bindingswegen zullen zóó gemaakt moeten
worden, dat zij voldoen aan de allerhoog
ste eischen van het verkeer en dat tevens
rekening wordt gehouden met de eischen
van goeden stedebouw, m. a. w. zij zullen
als automobielwegen moeten worden in
gericht. Er is geen enkele reden om op die
wegen het niel-motorverkeer toe te laten,
meent spreker, en hetzelfde geldt voor de
andere nieuwe wegen ingevolge het rijks
wegenplan, t. w. voor AmsterdamUtrecht,
Den Ilaag—Utrecht, Den Haag—Hoek van
Holland en 'Rotterdam naar het zuiden en
naar het Oosten.
Het profiel van zulk een automobiehveg
kunnen wij ons denken te bestaan uit een
verharde baan van 6 M. tusschen twee higo
hebben op een onderlingen afstand van 15
M. Waar de weg verschillende perceelen
snijdt kan het noodig zijn om daarlangs
hetzij één, hetzij aan beide kanten een een
voudig landweggetje aan te leggen als pa
rallelweg en waar noodig zal buiten de
haag zijn te rekenen op een rijwielpad
Waterwegen zullen zooveel mogelijk met
caste bruggen gekruist moeten worden; ge-
lijkvioersche kruisingen met spoorwegen
zullen geheel moeten worden vermeden,
terwijl gewone wegen zooveel mogelijk
door aanleg van viaducten moeten worden
gekruist.
Het spreekt vanzelf, dat naast de als
automobiel wegen in te richten nieuwe we
en de bestaande wegen goed in orde moe
ten worden gemaakt voor het buurtver
keer. Verbetering en voorzooveel noodig
cerbreeding van de verharding en het aan
legger» van rijwielpaden blijft hier noodig.
Öp deze wijze zullen, zoo eindigde SDr.
de belangen van het algemeen en van de
erschillende soorten van verkeer op de
beste wijze worden gediend en zullen de
oor de wegenverbetering beschikbare gel
den op dc meest- economische wijze worden
besteed.
Indien wij zelf geen gebreken hadden,
zouden wtj er niet zooveel genoegen in
scheppen ze bij anderen op te merken.
LA ROCHEFOUCAULD.
Naar het Engelsch van
A. T. QUILLER—COUCH.
7
„Heb je niets meer?"
Ik was genoodzaakt te bekennen dat ik
niets meer had, ofschoon.ik doodsbang was
hem boos te maken. Hij kwam nog wat
dichter naar mij toe en keek mij strak aan
zonder een woord te spreken. Toen vroeg
hij plotseling:
„Hoe heet je?"
Die man had zeker al een heel vreemde
manier om iemand een vraag te doen. Toch
antwoordde is hem heel gedwee:
Jasper Trenoweth."
..Heraelsche goedheid! Wat zeg je?"
Hij was vooruit gesprongen en staarde
mij in de grootste verbazing aan. Daar ik
niet in staat was er iets van ce begrijpen,
waarom mijn naam die uitwerking op hem
had maar eeen hoop had iels van het zon
derlinge gedrag van dezen buitengewonen
man te begrijpen, herhaalde ik de beide
woorden.
Hij was doodsbleek geworden, maar lang
zamerhand keerde hij de oogen van mij ai
en keek naar de zee, alsof hij bang was dat
zijn oogen de mijne weder zouden ontmoe
ten. Er volgde een oogenblik stilte.
„Antwoordde je vader soms op den naam
Ezechiel. Ezechiel Trenoweth?"
Ik herinner mij, dat ik zelfs in mijn
angst getroffen was door de zonderlingo
manier waarop hij sprak. Het was of mijn
vader een lioncl was. Maar ik werd door een
nieuwe vrees bevangen. Ik freesde het ant
woord te vernemen en toch vreeselijk ver
langend riep ik uit: „Ja, kent u hem? Hij
zou terugkomen van Ceylon en rnijn moe
der maakt zich zoo ongerust en dan die
vreeselijke storm vannacht en dien gil, dien
wij hoorden, wij waren zoo verschrikt en
zoo bang. O, weet u er wat van denkt
u
Mijn woorden eindigden in een smeek
bede; maar het was of hij mij niet hoorde.
Hij staarde maar naar de zee en zeide:
„Aan boord van de „Belle Fortune", een
schuit van 600 tonnenmaat ongeveer, op
weg naar Bristol? O ja, ik kende hem, ik
heb hem heel goed gekend. En heel deze
plaats Lantrig?"
„Ons huis staat daar bij de baai; hier
dichtbij," antwoordde ik. „Maar toe, vertel
mij of er iets met hem gebeurd is."
„Waarom zou er iets met Ezechiel Tre
noweth gebeurd zijn? Dat wou ik wel eens
weten. Waarom zou er iets met hem ge
beurd zijn?"
Hij keek nog steeds naar de golven, die
dansten en schitterden in de zon. Mij keek
hij in 't geheel niet aan, maar hij plukte
met zenuwachtige vingers aan zijn ge
scheurde broek. De meeuwen vlogen met
droefgeestige kreten om ons heen; zij
schreven bevallige cirkels of doken neer
in het water aan onzen voet. Toen sprak hij
weer met een peinzenden, afwezigen blik:
„Ezechiel Trenoweth, knap, breed in de
schouders en zes voet ruim lang; waarom
zou hem iets overkomen zijn?"
„Maar u schijnt hem te kennen en te
weten op welk schip hij was. Ach vertel
mij als je blieft wat er met hem gebeurd is.
Is u op hetzelfde schip geweest als hij? En
wat is er mee gebeurd?"
Ik ben den 12en Juli van Ceylon uitge
varen op de „Mary Jane", naar Liverpool
zei mijn metgezel, met de oogen nog steeds
gevestigd op den horizon. „Dus als Ezechiel
Trenoweth op de „Belle Fortune" aan
boord was, dan konden wij niet best op het
zelfde schip zijn geweest, dat spreekt van
zelf", zei hij, terwijl hij mij voort 't eerst
aankeek met een flauw, onzeker glimlach
je, maar het was een vluchtige blik, want
hij vestigde de oogen al heel spoedig weer
op de zee.
Maar hij had een zwaren last van mij
afgewenteld, alleen uit vreugde dat mijn
vader niet bij het scheepsvolk van de
„Mary Jane" geweest was, kon ik de eer
ste oogenblikken niet spreken, maar ik zat
hem maar aan te kijken en te denken wat
ik hem nu weer vragen zou.
„Uitgezeild op de „Mary Jane" mei be
stemming Liverpool", -herhaalde hij, terwijl
zijn gezicht nog wat zenuwachtig trok en
hij met zijn handen nog aan zijn broek
plukte, „uitgevaren met ach, het doet er
niet toe met wie. En deze jongen is de zoon
van Ezechiel Trenoweth, en ik heb hem heel
goed gekend." Zijn stem was heescht 't was
of er iets in zijn keel zat, maar hij ging
voort: „Wel, wel, wat een vreemde wereld.
En dan te moeten denken dat hij dood is!"
zei hij, terwijl hij naar de muts keck, die
hij van zijn hoofd had genomen.
„Wat, nnjn vader dood
„Neen jongen, die andere kerel, degene
aan wien de muts heeft toebehoord. O, dat
was een duivel, dat was hij. Ik kan mij
toch niet voorstellen dat hij dood is; het
was net of liet water hem niet kon doen
verdrinken; hij zei altijd dat hij geboren
was om aan de galg te sterven, maar hij
maakte er gekheid over. En nu is hij toch
dood, en ik zit hier met zijn muts in de
hand. Het is haast niet te gelooven dat ik
hem moest overleven; maar, wat drommel!
het is zoo en hier is zijn muts als bewijs
maar waar kijkt die jongen zoo naar?"
Gedurende deze gemompelde alleen
spraak had ik mij even omgekeerd om naar
de Polkimbrakust te kijken, toen ik plotse
ling iets zag en mijn bart heftig begon te
kloppen door iets dat mij haast deed twij
felen of de gebeurtenissen van dien morgen
een deel uitmaakten van een woestcn, ver
warden droom. Want daar, omstreeks vijf
tig meter van mij vandaan, zag ik een man
langs de klip aankomen een rnan gelijk ge
kleed als mijn metgezel en evenzoo turende
naar de zee.
„Wat mankeert je, jongen? Kan je niet
spreken?"
„Daar is een man".
„Een man! Waar?"
Hij kwam even vooruit om over den
rand te kijken, maar trok zich dadelijk
terug en kroop weer vlak tegen de rots aan.
„Ga liggen!' fluisterde hij met heesche
stem.
„Ga liggen en kijk uit!"
Mijn arm werd vastgegrepen als in een
schroef. Ik ging plat op den grond liggen
en tuurde over den rand heen.
„Het is een man", zei ik, „hij is geen
vijftig meter hier vandaan en komt dezen
kant uit. Hij heeft een rood hemd aan en
tuurt naar de zee net als jij gedaan hebt.
Ik geloof niet dat hij ons gezien heeft".
„In 's hemelsnaam verroer je niet. Kijk
good. Is het een lange man met donker
haar?"
Het was vreeselijk zoo verschrikt en op
gewonden hij was. Ik moest haast gillen
van de pijn, zoo stijf hield hij mijn arm
vast; toch kon ik nog antwoorden.
„Ja, hij lijkt groot en donker ook, maar
ik kan het niet goed zien."
„Heeft hij ringetjes in de ooren
„Dat kan ik niet zien, maar hij loopt
wat gebogen en heeft iets om zijn middel,
ik geloof een degen of een zwaard".
„De hemel beware ons, dat is hij. Laat
hij naar den drommel loopen, vervloekte
vent! Ga liggen, ga liggen zeg ik je. Het is
onze dood als hij ons ziet."
Wij drukten ons tegen de rots aan. Mijn
metgezel zag doodsbleek, zijn lippen waren
steeds in beweging, 't was of hij er met de
vingers aan zat te plukken, maar hij gat
geen geluid. Ik heb nooit iemand gezien
zoo akelig, zoo doodelijk verschrikt. Wij
wachtten zeker meer dan een minuut en
toen keek ik weer over den rami
Hij stond nu bijna vlak heneden ons nog
steeds naar de zee te kijken. Hij had een
korte scheede op zij hangen, maar die was
leeg. Ik kon zijn gezicht niet goed zien,
maar de ringetjes in zijn ooren schitterden
in het zonlicht.
Ik trok mij voorzichtig wat terug, want
mijn metgezel trok aan mijn buisje.
(Wordt vervolgd).