KINDERRUBRIEK
Rubriek van Oom Karei
HET HOOGMOEDIGE STUIVERTJE
Deze week zal ik maar direct beginnen
met mijn belofte in te lossen en jelui nog
eens een spelletje te vertellen. Een kunstje
om een gulden of een ander geldstuk in
een glas water ie laten verdwijnen. Daar
voor heb je noodig een rond stukje glas dat
de grootte heeft van het geldstuk, dat je wil
laten verdwijnen. Je vraagt een geldstuk
aan een \an je huisgenootqn te leen en
houdt dat onder een doek. Maar tegelijker
tijd verruil je het onder den doek handig
met het stukje glas. Je houdt het dan in
den doek boven een glas water, houdt het
geldstuk vast, maar |aat het 3Ulkje g!as jn
het water vallen, alles onder den doek na-
tuurlijk. De omstanders hooren iets in het
glas met water vallen, maar zien als je de
doek oplicht niets, omdat je het stukje glas
niet in het water kunt zien. Natuurlijk
moet je het verwisselen van het geldstuk
met het stukje glas handig doen, maar ha
eenige oefening lukt dat best. Probeer het
maar eens. Je zult zien, dat je succes hebt
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
waren
I. „Al doende leert men", met de woorden
leer, Lena, eend, mond, de.
II. „Reinier" met Ileinier. Egypte,
ivoor, neen. Ier, eb. r.
De prijs is deze week gewonnen dooi
„Speurder' en kon a.s. Maandag aan
onze bureaux worden afgehaald.
NIEUWE RAADSELS.
I.
Op de kruisjeslljn komt een bekend
spreekwoord.
XXXXXXXXX
Op de le rij het gevraagde woord.
Op de 2e rij een groot Hertogdom.
Op de 3e rij een muzikant.
Op de te rij een meisjesnaam.
Op de 5e rij een plaats Z. Holland.
Op de 6e rij een plaats in Limburg.
Op de 7e rij is de aarde.
Op de 8e rij een familielid.
Op de 9e rij een afgekorte meisjesnaam.
Op de 10e rij een inodeklinkev.
(Ingez. door Zonneroosje.)
If.
Mijn geheel is een boom van elf letters.
7, 5, 9, 10, 11 is nat.
1, 2, 3, 4'is een edel metaal.
4, 8, 6 is een boom.
flilg. dóór Goudenrëgön).
Er was eens een klein, rond stuivertje,
zóó blinkend en mooi, dat hij ei zelf verrukt
over was. Er bestaan niet veel kleine, ronde
stuivertjes op de wereld, moet je weten; dus
vond hij zich nog zeldzaam op den koop toe.
Hij lag in een keurig leeren damesbeursje
en had een heel vakje voor zich alleen, wat
hij heel deftig vond. Zijn geheclo leven had
hij er dan ook wel in willen blijven. Maar
aan alle vreugd komt eens een eind en zoo
ook aan de vreugde van hel stuivertje.
Een paar kinderhandjes maakten het
beursje open en een klein meisje riep ver
heugd:
„O moesje... moesje kom eens kij
ken. Zie eens wat een mooi stuivertje! Wist
je zelf wel, dat jc het hadt?
De moeder glimlachte
„Zou je dat stuivertje graag willen heb
ben, Emmy?''
„Alstjeblicft!"
Zij danste van blijdschap en kneep het
stuivertje stijf in haar hand. Toen ging
het door de gleuf van een blikken spaar
pot en rolde bovenop een kwartje.
Dadelijk werd cr kennis gemaakt.
„Wat is het hier donker!" zuchtte het
stuivertje. „Nu kunnen jullie niet eens zien,
hoe mooi ik blink!"
De dubbeltjes stootten elkaar aan en
gichelden; do kwartjes lachten hardop en
een oude gulden sprak ernstig:
„Het Is niet alles goud, wat er blinkt!"
„Je hoeft niet te denken, dat je, omdat je
nu zoo mooi blinkt, veel waard bent!" spot
te een dubbeltje. „Wij allen zijn veel meer
waard dan jij, hoewel we geen van allen
blinken. Je zult ook mettertijd je glans wel
verliezen, als jc eerst maar wat meer in
handen geweest bent.'
Het stuivertje was diep verontwaardigd
en achtte het benedon zijn waardigheid te
antwoorden. Verbeeldt je, hij minder waard
dan die vuile geldstukken om hem hêen!
Het was om je dood te lachen! Later zou hij
hun wel bewijzen, dat het niet zoo was; in
het volle daglicht zouden ze moeten erken
nen, dat hij vorreweg de mooiste was van
allemaal.'
Het stuivertje was zóó boos, dat hij geen
enkel woord meer tot hen sprak. De ande
ren, heel verstandig, stoorden zich totaal
niet aan hem en deden net, of er geen hoog
moedige stuivertjes op de wereld bestonden!
„Iedere maand wordt deze spaarpot door
het kleine meisje opengemaakt," vertelde
een kwartje, „want, waar wij ^iu óp lig
gen is eigenlijk een bodem, die mét een
knipje sluit."
„Hoe weet je dat allemaal?" vroeg de gul
den.
„Wel, ik was er deze maand het eerst in
en toen zei dc moeder togen het meisje:
„pas op, Emmy nu mag je den soaarpol
niet meer openmaken vóór dc maand om is;
'dan mag je weer wat voor het geld gaan
koopen."
„En is de maand haast om?' wroègen de
anderen.
„Ja, was het antwoord, „morgen is do
maand om. Ik weet het allemaal zoo, om
dat ik een tijd lang Jn het vestjes-zakje van
een Onderwijzer heb gezeten. Hij was arm
cn heeft maanden lang dezelfde jas aan ge
had en hij was blijkbaar vergeten, dat hij
mij had. Zoo heb ik lederen dag kunnen
hooren, wat hij den kinderen leerde en
daardoor veel wijsheid opgedaan.
De andere geldstukken hadden eeo groote
bewondering» voor het wijze kwartje; alleen
bet stuivertje bromde in zichzelf:
„Och och -wat heeft hij Oen verbeel
ding. Hij denkt nu zeker, dat hij erg knap is,
maar ik weet wel beter! Want als hij werke
lijk zoo geleerd was, zou hij niet beweerd
hebben, dat hij meer waard was dan ik."
De andere geldstukken lachten om het ge
brom van liet ijdele stuivertje en lieten zich
door hem niet in hun gezellig praatje sto
ren.
„Dus, morgen gaan we uit elkaar," zucht
te clc gulden, „wie weet, of we elkaar ooit
weer terug zien."
„Ja, dat kan niemand weten!" sprak het
kwartje; „maar als Emmy wat koopt, kan
het allicht gebeuren, dat eenigen van ons
te zamen in een la van een toonbank terecht
komen!
De morgen kwam.
„Nu mag ik toch zeker mijn spaarpot
openmaken, hè moesje?vroeg een kinder
slem.
„Zeker, lieveling."
Emmy maakte het spaarpotje open en de
geldstukken rolden over de tafel.
„Ziet u wel, moesje, dat het stuivertje het
meest blinkt van allemaal! Dat stuivertje is
zeker veel meer waard dan de anderen!"
„Ziezoo." daóht het stuivertje,'„daar is er
tenminste één, did er net zóo over denkt als
ik;" maar hij had builen het antwoord van
de moeder gerekend.
„Neen Emmy, zeker niet! Dat stuivertje is
het minste waard van alle geldstukken, die
jc hier ziet liggen. Voor dit kwartje bijvoor
beeld. zou je vijf zulke stuivertjes kunnen
krijgen. Al deze geldstukken hebben eens
net zoo geblonken als dit stuivertje, maar
zij zijn al veel door handen gegaan en heb
ben daardoor hun uilcrlijken glans ver
loren, terwijl zij heusch even veel waard
zijn gebleven als vroegér. Ook dit stuivertje
verliest vroeg of laat zijn glans. Neen, kind,
hot is niet olies goud, wat er blinkt!"
Het waren dezelfde woorden, die eens de
oude gulden gesproken had. Toch was het
stuivertje nog niet overtuigd. In Zijn hoog
moed kon hij maar niet hegrijpen, dat zijn
waarde niet zoo groot was, als hij zelf
dacht.
Alle geldstukken werden nu dóór Emmy
van de tafel genomen en in een klein
beursje gedaan. Het stuivertje had niet
meer een vakje voor zich alleen, inaar lag
geperst tusschen een kwartje en een dub
beltje en dat vond hij natuurlijk niets pret
tig cn eigenlijk beneden zijn waardigheid.
Langen lijd bleven de geldstukken in het
beursje liggen. Zij konden uit de gesprek
ken tusschen moeder eri dochtertje opma
ken, dat zij zich nu op straat bevonden.
Ook hoorden zij het getoeter van auto's, het
bollen van trams en de schuifelende voet
stappen van de rnenschen, die op straat lie
pen.
Eindelijk werd het geluid van een schel
letje vernomen. Emmy en haar moeder
stapten een winkel binnen. Do lucht van
versch gebakken brood kwam hen tege
moet.
„Mag ik twee broodjes van vijf cent het
stuk, alstublieft," klonk de vriendelijke stem
van Emmy's moeder.
Toen zij de broodjes in ontvangst had ge
nomen. legde zij een dubbeltje op tafel neer.
Emmy keek naar buiten in de drukke
straat. Juist kwamen tvvêe armo kinderen
aangeloopen. Zij bléven voor den winkel
stilstaan, keken begeerig naar binnen met
hun neusje plat tegen de vensterruit ge
drukt
„Moesje.... moesje...." Emmy trok
aan moeders japon „mag ik een broodje
koopen voor die arme kinderen?"
„Zeker, lieveling."
„Een broodje van een stuiver alstublieft,"
vroeg Emmy.
„O, nu zal ik voor den dag komen," dacht
het blinkende stuivertje. „Voor één dub
beltje kroeg haar moeder twee kleine
broodjes; wat zal zij een reuzebrood voor
mij krijgen."
Doch hoe verbaasd en teleurgesteld was
het stuivertje, toen slechts één klein broodje
Eramv werd toegeschoven, nadat de juf
frouw hem in ontvangst had genomen. Toch
geloofde hij nog aan een vergissing. Hij
minder waard dan dat onooglijke dubbeltje,
dat daar nog op de toonbank lag. Onmoge
lijk
Klets, daar werd hij in een geldkistje ge
gooid en kwam rinkelend op een dikken
rijksdaalder terecht.
„Hei, hei! je kon wel wat beleefder
zijn!" pruttelde de dikke rijksdaalder, „jc
bent net bovenop mijn buik terechtgeko
men cn daar kan ik heelemaai niet logen!"
„Net alsof ik daar wat aan doen kan,"
mopperde het stuivertje. „Dacht je soms,
dat ik het prettig vind om zoon val te
doen?
„Ststgeen ruzie hier! riep een
bankbiljet van tien gulden en toen zwegen
allen, want voor dal bankbiljet hadden ze
veel respect.
..Hoe is hot toch mogelijk, dacht het
stuivertje, „dat ze zoo hang zijn voor dat
vieze stukje papier?"
„Zeg eens." vroeg hij a:yi een naast hem
liggend dubbeltje, „fs clfft bankbiljet nu
heusch zoveel waard'?
..Natuurlijk! antwoordde liet dubbeltje,
„wist je dat niet eens? Voor dat bankbiljet
kun jc wel 200 zulke stuivertjes als jij bent,
krijgen."
„Dat geloof ik niet," riep het stuivertje,
„geven de rnenschen dan heelemaai niet om
iets moois'7''
„Jawel, natuurlijk doen ze dat. En voor
dat bankbiljet kunnen zc heel wat moois
koopen!
Heeft u soms ook blinkende geldstuk
ken, juffrouw?" vroeg een dflime, die in den
winkel gekomen was.
„Ik zal eens even kijkpn. mevrouw.'
De la werd met kracht opengeschoven
zoodat de geldstukken rinkelend tegen
elkaar vlogen.
„Hier is al een stuivertje." Het stuivertje
werd op dc tafel gelegd.
„Ja, dat vind ik ook wel aardig, omdat
de stuivertjes nogal zeldzaam zijn; maar
ren stuivertje is niet veel waard. Heeft u
niot wat grootere geldstukken, die toch ook
blinken?"
De winkeljuffrouw grabbelde weer in dc
geldla en legde achtereenvolgens een dub
beltje, een kwartje, een gulden en een rijks
daalder op dc tafel neer.
„Nu zou ik graag willen, dat u deze geld
stukken in een groot krentenbrood bakte en
morgenochtend bij mij liet bezorgen. U weet
het adres.'
„Ik zal ervoor zorgen. Dag mevrouw!
„Dag Juffrouw."
Het schelletje tingelde bij het openmaken
van de deur en tingelde nog eens, toen deze
zich achter do vertrekkende dame sloot.
„Wat gebeurt er nu toch met ons?" vroeg
het stuivertje verschrikt.-
„We gaan den oven in," antwoordde de
gulden, „we zullon het wel warm krijgen;
bereid jc daar maar op vóór!"
„Ik zal tooh mijn mooien glans niet ver
liezen1" Hét stuivertje Huilde bijna van
angst.
„Ach jij met je glans! Wat heb je daar nu
aan! Hel maakt je maar hoogmoedig cn
verandert niets aan je waarde!"'
liet stuivertje zei niets meer. Veel van
zijn hoogmoed was wel weg door alles, wat
hij gehoord had. Toch kon hij nog altijd
niet gclóoven, dal hij zoo'n geringe waarde
had in vergelijking met de andere geld
stukken. Op eens werd hij opgenomen en
met den rijksdaalder, den gulden, het
kwartje en lut dubbeltje in het deeg ge
rold. Wat was dat een klef. onaangenaam
gevoel! Toen gingen zij den Oven in. Het
stuivertje dacht, dat hij bezwijken zou van
de hitte cn kreeg donkere lekken van her
nauwdheid. Het brood kreeg een mooi, don
ker kleurtje en rook heerlijk. Nog warm
werd het in een trommel gedaan en eqn
knecht trok cr op Uit om het op de plaats
van zijn bestemming te bezorgen.
Het stuivertje had het erg benauwd. Apn
alle kanten was het door brood omringd pn
van de andere geldstukken was niets te
zien. Die zaten zeker in ecu ander'hoekje
van het brood verscholen.
Buiten was het koud cn door die koude
werd het brood afgekoeld en kwam het stui
vertje weer een beetje op zijn verhaal.
Hij hoorde, hoc dc knecht met een Hin
ken ruk aan de bel trok en toen vroolijlc
met het dienstmeisje sprak. Deze nam hot
brood aan cn bracht het naar de huiskamer.
„Zoo, Botje, is daar hel krentenbrood.
Breng het nu maar gauw weg, want je
weet wel, laantje is vandaag jarig.
Voordat Betje bij Mevrouw diende, was
Jaantje er jaren lang geweest. Nu was
Jaantje met een zeeman getrouwd.
Het brood werd in een mandje gedaan
en Botje begaf zich naar het huisje, waar
vrouw Jaantje met haar beide kinderen
woonde. Dat gaf een vreugde, toen het
brood werd uitgepakt.
„Bedank mevrouw hartelijk hoor! De
kinderen bobben reuze-honger en het zal
ons dus heerlijk smaken!" Vrouw Jaantje
begon het brood te snijden. Het mes ging
er grif doorheen cn zij legde dc lekkere
krenton-boterhammen op de borden van dc
kinderon. Op eens daar wildé het mes
niet verder. Het stuitte tegen iets hards cn
het stuiverjc rolde over de tafel.
„Hoera," riepen de kiridcron. „Dat is een
stuivertje. Het blinkt niet erg meer; cr
zitten donkere vlekken op!"
„De glans doet er niets toe, sprak dc
moeder. „Het stuivertje blijft nu toch de
zelfde waarde behouden."
Het mes sneed weer door. Achtereenvol
gens kwamen nu ook het dubbeltje, het
kwartje, de gulden en de rijksdaalder tc
voorschijn. Wat een vreugde gaf dat! De
vi'cugde werd evenwel nog grooter, toen
onverwachts do vader binnentrad in zijn
net donker matrozenpak. De boot was eer
der binnengeloopcn, dan men verwacht
had.
Hij breidde zijn armen uit en omhelsde
zijn mouw hartelijk. Dc kinderen klommen
langs zijn beenen omhoog. Dat was me een
pret! Toen werd het geheclo verhaal ge
daan over het krentenbrood cn dc verras
sing daarin gevonden.
„En hior heb ik ook nog gold, dat ik ver
diend heb," sprak de matroos en legde zijn
beurs óp tafel.
liet oudste jongetje ging in de buurt aller
lei lekkers koopen cn toen werd het smul
Ion!
„Vader, nu vei tellen van de reis vleide
de jongste on klauterde op zijn knie.
Dc matroos lachte en begon zijn verhaal.
De oogen der kinderen werden hoe langer
hoe grooter cn hun mondjes gingen van
verbazing open.
„Iloe lang blijft u nu thuis, vader?" vroeg
Je jongen.
„Nu, misschien wel drie weken."
„Heerlijk!
„Zeg eens, vrouw, ik zie daar een stui
vertje op de tafel. Dat moest jc mij geven.
Er zijn zóóveel stuivertjes niet meer cn
men zegt, dal ze geluk aanbrengen.
Hij stak het stuivertje in zijn broekzak
en verder dacht niemand cr moer aan.
Hoe lang hij daar in dien donkeren
broekzak gelegen hncf, zou hij niet kunnen
zeggen, maar op een goeden dag hooide
hij, hoe de matroos afscheid nam van vrouw
en kinderen. De vrouw huilde cn dc kin
deren klemden zich aan hun vader vast.
Ook do matroos had moeite zich goed te
ouden. Ilij rukte zich plotseling los, een
laatst vaarwel en spoedig was hij om den
hoek der straat verdwenen.
Met groote passen liep hij naar de ha
ven, waar hij hartelijk begroet werd door
de andere matrozen. Met één sprong was
hij in de boot.
„Zeg Jan. je bent me nog een kwartje
schuldig; heb je het soms bij jc."
„Jawel."
Dc matroos haalde met oen fórschcn ruk
zijn beurs voor den dag, maar o wee! hij
had het stuivertje vergeten, dat nog steeds
los in zijn broekzak zat. Doordat hij die
beurs zoo ruw voor den dog haalde, vloog
het stuivertje met een zwaai eruit en
plompte in zee.
Brrrrwat was dat koud en nat! Ilij
zonk al dieper cn dieper en kwam einde
lijk met een schok op don bodem terecht
Eerst was het stuivertje zoo verdoofd, dat
hij hooren nog zien kon, maar langzamer
hand kwam hij een beetje bij.
Hij lag op den bodem van dc zee on keek
verbaasd in het rond. Om hem heen strekte
zich een zee-tuin uit. Boomen van koraal
hieven hun roodc takken op in het cloor-
schijnend-blauvve water, Groote zee-anemo
non, rose en blauwe, witte en gele, spreid
den hun kleurige blaadjes uit. Kleine, bonte
visclijes zwommen dooi' de takken der ko-
raalboomen en speelden krijgertje met
elkaar.
Een paar dikke zeekrabben zaten lui in
een hoekje en babbelden over schelpjes en
visChjes. Eon groene zeeslang kronkelde,
langzaam vooruit om eten te gaan zoeken.
Eerst had niemand het kléine stuivertje
opgemerkt, dat nu bijna al zijn glans ver
loren had. Eindelijk kregen do zeekrabben
hom in 't oog Van verbazing puilden hun
stokjes-oogen nog meer naar voren.
„Wat. zou dat voor een gedrochtje zijn''
vroeg de oudste, die tevens de dikste was
Is het een dier. een bloem of een vrucht?"
„Laten we het hem zelf gaan vragen."
De beide zeekrabben liepen naar het
stuivertje toe. Hij was doodsbang, want hij
had nog nooit zulke beesten gezien.
,Eet me alstjeblicft niet op." smeekte hij j
in zijn angst.
De zeekrabben lachten zóó, dat ze eerst
niet meer in siaat waren verder te loopen
„We zijn niet van plan je op te eten
we wilden alleen maar weten, of je een
dier, een bloera of een vrucht bent.
„Geen van driven," antwoordde het stui
vertje, „ik ben eon geldstuk."
„Daar hebben we nooit, van gehoord.
Onderwijl had cr zich een heele kring
van zee-dieren en visschen om het stuiver
tje heen verzameld.
„Hebben jullie ooit van een geldstuk ge
hoord?" vroeg de zeekrab aan de menigte.
Men schudde van „neen," doch do zee-
slung slak haar spitsen kop naar voren cn
sprak: „Ik hel) er wel eens van gehoord.
Dit stuivertje, want zoo heet hij, is een
geldstuk. De rnenschen, die op het droge
leven, gebruiken hein om er allerlei voor
te koopen. Dit stuivertje is niet veel waard,
maar dat doet er niet toe; we zullen het
vriendelijk in ons midden opnemen."
„Natuurlijk, dat is diercnplicht," riepen
dc anderen.
Allen gingen nu aan het werk en bouw
den een huisje van bloedkoraal voor het
stiiivertjo en zijn bedje werd belegd met
ancmone-blaadjes.
Het zee-water beroofde liet stuivertje van
zijn restje glans, maar nu gaf hij daar niet
meer om. Hij had nu begrepen, dat het niet
alles goud is, wat er blinkt cn deed er zijn
voordeel mee.
Eiken dag komen zce-dicrcn hem een be
zoek brengen en vertellen hem wonderlijke
geschiedenissen.
En ook het stuivertje vertelt wel eens
van vroeger, toen hij nog dom en hoog
moedig was.
Nu is hij gelukkig cn tevreden cn zal
wel altijd op den bodem van de zee blijven
wonen.
CORRESPONDENTIE.
C 1 y v i a. Toch nog wol op tijd hioor,
Wel, wel, heelomaal vergoten. Dat gebeurt
jo niet dikwijls geloof ik. Neen, dat geloof
ik ook niot. Dit keer waren ze eigenlijk wel
wat ol te gemakkelijk, maar dat hindert
niet voor een enkele maal.
Vinkje. Ja, echt frisch. De tijd voor
zwemmen is nu weer voorbij. Jammer hè!
Dat heb ik ook gemerkt. Maar die er nu zijn,
dat zijn juist de echte, die me nooit in den
steek laten. Ik zou alleen willen dat het er
tienmaal zooveel waren. Dan val je zeker
al lezende in slaap. Zoo ken ik er wel meer.
W i p n e u s. Er moest een kleine ver
andering in gebracht worden, anders was
het wat te moeilijk. Maar dat vindt je toch
niet erg, is t niet? Zooiets moet wel eens
meer gebeuren. Gelukkig, dat je nu weer
heelemaai beter bent
Wildzang. Ja, dat is al weer heel
lang geleden. Maar ik ben toch erg blij dat
je er nu weer bij bent. Ik zal ze eens na
zien. Misschien heb ik ze nog bewaard, om
dat ze wat te moeilijk waren. In ieder geval
koincn ze dan nog aan de beurt. Dat is niet
veel maar toch wel gezellig, hè, zoo'n klei
ne klas. En je leert er een heele massa mee.
Adelaar. Wat oen heerlijke vacan-
tie heb jij gehad, Ja, daar bon ik ook dik
wijls geweest en ik vond het er altijd weer
even mooi. Je kunt or prachtige fietstoch
ten maken. Dat hel) ik ook maar eigenlijk
gezegd ben ik meer in het buitenland ge-
woest. Hoewel ik ons eigen land ook goed
ken, hooi'. Dat zal Wel een groot féést zfc)
geweest. Dat trof jc dus, dat je er juist in
die dagen was. Waarom vindt je dat jam
mer. Vindt je het niet leuk zoo met z'n
vieren?
Speurder Dank jo wel voor je raad
sels. Dat zal best in orde komen, denk ik,
want ze zijn niet zoo erg lastig. Je zult zc
wel in de krant zien, wanneer zc aan de
beurt zijn. Misschien is dat al heel gauw,
want zoo groot is mijn voorraad niet.
W o u d 1 o o p e r. Heel graag. Want je
weet, die komen nooit te voel. Dat was ook
een vergissing. Gelukkig dat jelui de op
lossing tocli hebt kunnen vinden.
Zomerroos je. Ik heb die kwestie
aan de betrokken nfdeeling doorgegeven.
Dat zal nu wel beter zijn. Dat mag niet ge
beuren hoor! Dan zou je ook geen kinder
krant meer krijgen. Prachtig, dank je wel.
Cosmen. Neen, dat begrijp ik. En dat
is ook niet erg. want dan heb je genoeg te
doen met uit te gaan on te genieten. En
zoo'n verhuizing brengt ook weer heel wat
drukte met zich mep. Maar als nu alles
weer geregeld is, zip ik je zeker iedere week
weer bij de correspondentie.
li o z e k n o p. En of je dat kunt mer
ken. Maar hel was te verwachten. Toch wel
mooi, die verschillende herfst-tinten, vindt
je niet. Misschien gebeurt dat wel, maar het
is voor de arme rnenschen te hopen, dal het
niet zoo wordt als verleden jaar. Want dat
is verschrikkelijk voor hen! Nu kun je dus
naar hartelust lezen. Zijn het mooie boe
ken? Ja. dat is ook zoo, tenminste het „lijkt"
zoo.
Cupidó. - Heb je flink geholpen? Dat
is braaf hoor! Maar je vond het zeker best
aardig om zoo te mogen werken. Geen won-
dor dat je er möe van was. maar als je dan
lekker geslapi-n hebt, ben jo 's ochtends
weer heelemaai frisch on kwiek.
K ft m p i o e n. Dat zal op den duur wel
meer worden. Let maar eens op, of ik geon
gelijk heb. Heelemaai niet hoor. Het eenige
gevolg is, dat ik je dan ook niet veel kan
antwoorden,
Maandroosje. - Hoe komt dat zoo.
Heb je al dien tijd niet aan ons gedacht7
Of heb je het zoo druk gehad, dat er geen
tijd overbleef om te schrijven. Maar in ieder
geval zie ik toch, dot Je ons niet heelemaai
vergeten bent. .la. dat was heel aardig. Was
je er ook bij? Je hebt je zeker wel best ge
amuseerd met al die feestelijkheden en
protjes. Ja, dat was een mooi feest. Vooral
die sluierclans was heel mooi. En dan dat
groote draaiorgel! Prachtig hoor!
Goudenregen. Uitstekend hoor!
Maar als ik mij niet vergis heeft een van
onze neefjes of nichtjes al een gelijkluiden
de schuilnaam. Daarom is het wel beter, als
je een andere kiest, b.v. „Blauweregen" of
iels dergelijks le raadsel is heel goed. Dank
je wel hoor Vl« je er zoo meer weel. stuur
ze dan maar in want die komen altijd te
pas
OOM KAREL,