KINDERRUBRIEK Rubriek van Oom Karei HET HOOGMOEDIGE STUIVERTJE Deze week zal ik maar direct beginnen met mijn belofte in te lossen en jelui nog eens een spelletje te vertellen. Een kunstje om een gulden of een ander geldstuk in een glas water ie laten verdwijnen. Daar voor heb je noodig een rond stukje glas dat de grootte heeft van het geldstuk, dat je wil laten verdwijnen. Je vraagt een geldstuk aan een \an je huisgenootqn te leen en houdt dat onder een doek. Maar tegelijker tijd verruil je het onder den doek handig met het stukje glas. Je houdt het dan in den doek boven een glas water, houdt het geldstuk vast, maar |aat het 3Ulkje g!as jn het water vallen, alles onder den doek na- tuurlijk. De omstanders hooren iets in het glas met water vallen, maar zien als je de doek oplicht niets, omdat je het stukje glas niet in het water kunt zien. Natuurlijk moet je het verwisselen van het geldstuk met het stukje glas handig doen, maar ha eenige oefening lukt dat best. Probeer het maar eens. Je zult zien, dat je succes hebt RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels waren I. „Al doende leert men", met de woorden leer, Lena, eend, mond, de. II. „Reinier" met Ileinier. Egypte, ivoor, neen. Ier, eb. r. De prijs is deze week gewonnen dooi „Speurder' en kon a.s. Maandag aan onze bureaux worden afgehaald. NIEUWE RAADSELS. I. Op de kruisjeslljn komt een bekend spreekwoord. XXXXXXXXX Op de le rij het gevraagde woord. Op de 2e rij een groot Hertogdom. Op de 3e rij een muzikant. Op de te rij een meisjesnaam. Op de 5e rij een plaats Z. Holland. Op de 6e rij een plaats in Limburg. Op de 7e rij is de aarde. Op de 8e rij een familielid. Op de 9e rij een afgekorte meisjesnaam. Op de 10e rij een inodeklinkev. (Ingez. door Zonneroosje.) If. Mijn geheel is een boom van elf letters. 7, 5, 9, 10, 11 is nat. 1, 2, 3, 4'is een edel metaal. 4, 8, 6 is een boom. flilg. dóór Goudenrëgön). Er was eens een klein, rond stuivertje, zóó blinkend en mooi, dat hij ei zelf verrukt over was. Er bestaan niet veel kleine, ronde stuivertjes op de wereld, moet je weten; dus vond hij zich nog zeldzaam op den koop toe. Hij lag in een keurig leeren damesbeursje en had een heel vakje voor zich alleen, wat hij heel deftig vond. Zijn geheclo leven had hij er dan ook wel in willen blijven. Maar aan alle vreugd komt eens een eind en zoo ook aan de vreugde van hel stuivertje. Een paar kinderhandjes maakten het beursje open en een klein meisje riep ver heugd: „O moesje... moesje kom eens kij ken. Zie eens wat een mooi stuivertje! Wist je zelf wel, dat jc het hadt? De moeder glimlachte „Zou je dat stuivertje graag willen heb ben, Emmy?'' „Alstjeblicft!" Zij danste van blijdschap en kneep het stuivertje stijf in haar hand. Toen ging het door de gleuf van een blikken spaar pot en rolde bovenop een kwartje. Dadelijk werd cr kennis gemaakt. „Wat is het hier donker!" zuchtte het stuivertje. „Nu kunnen jullie niet eens zien, hoe mooi ik blink!" De dubbeltjes stootten elkaar aan en gichelden; do kwartjes lachten hardop en een oude gulden sprak ernstig: „Het Is niet alles goud, wat er blinkt!" „Je hoeft niet te denken, dat je, omdat je nu zoo mooi blinkt, veel waard bent!" spot te een dubbeltje. „Wij allen zijn veel meer waard dan jij, hoewel we geen van allen blinken. Je zult ook mettertijd je glans wel verliezen, als jc eerst maar wat meer in handen geweest bent.' Het stuivertje was diep verontwaardigd en achtte het benedon zijn waardigheid te antwoorden. Verbeeldt je, hij minder waard dan die vuile geldstukken om hem hêen! Het was om je dood te lachen! Later zou hij hun wel bewijzen, dat het niet zoo was; in het volle daglicht zouden ze moeten erken nen, dat hij vorreweg de mooiste was van allemaal.' Het stuivertje was zóó boos, dat hij geen enkel woord meer tot hen sprak. De ande ren, heel verstandig, stoorden zich totaal niet aan hem en deden net, of er geen hoog moedige stuivertjes op de wereld bestonden! „Iedere maand wordt deze spaarpot door het kleine meisje opengemaakt," vertelde een kwartje, „want, waar wij ^iu óp lig gen is eigenlijk een bodem, die mét een knipje sluit." „Hoe weet je dat allemaal?" vroeg de gul den. „Wel, ik was er deze maand het eerst in en toen zei dc moeder togen het meisje: „pas op, Emmy nu mag je den soaarpol niet meer openmaken vóór dc maand om is; 'dan mag je weer wat voor het geld gaan koopen." „En is de maand haast om?' wroègen de anderen. „Ja, was het antwoord, „morgen is do maand om. Ik weet het allemaal zoo, om dat ik een tijd lang Jn het vestjes-zakje van een Onderwijzer heb gezeten. Hij was arm cn heeft maanden lang dezelfde jas aan ge had en hij was blijkbaar vergeten, dat hij mij had. Zoo heb ik lederen dag kunnen hooren, wat hij den kinderen leerde en daardoor veel wijsheid opgedaan. De andere geldstukken hadden eeo groote bewondering» voor het wijze kwartje; alleen bet stuivertje bromde in zichzelf: „Och och -wat heeft hij Oen verbeel ding. Hij denkt nu zeker, dat hij erg knap is, maar ik weet wel beter! Want als hij werke lijk zoo geleerd was, zou hij niet beweerd hebben, dat hij meer waard was dan ik." De andere geldstukken lachten om het ge brom van liet ijdele stuivertje en lieten zich door hem niet in hun gezellig praatje sto ren. „Dus, morgen gaan we uit elkaar," zucht te clc gulden, „wie weet, of we elkaar ooit weer terug zien." „Ja, dat kan niemand weten!" sprak het kwartje; „maar als Emmy wat koopt, kan het allicht gebeuren, dat eenigen van ons te zamen in een la van een toonbank terecht komen! De morgen kwam. „Nu mag ik toch zeker mijn spaarpot openmaken, hè moesje?vroeg een kinder slem. „Zeker, lieveling." Emmy maakte het spaarpotje open en de geldstukken rolden over de tafel. „Ziet u wel, moesje, dat het stuivertje het meest blinkt van allemaal! Dat stuivertje is zeker veel meer waard dan de anderen!" „Ziezoo." daóht het stuivertje,'„daar is er tenminste één, did er net zóo over denkt als ik;" maar hij had builen het antwoord van de moeder gerekend. „Neen Emmy, zeker niet! Dat stuivertje is het minste waard van alle geldstukken, die jc hier ziet liggen. Voor dit kwartje bijvoor beeld. zou je vijf zulke stuivertjes kunnen krijgen. Al deze geldstukken hebben eens net zoo geblonken als dit stuivertje, maar zij zijn al veel door handen gegaan en heb ben daardoor hun uilcrlijken glans ver loren, terwijl zij heusch even veel waard zijn gebleven als vroegér. Ook dit stuivertje verliest vroeg of laat zijn glans. Neen, kind, hot is niet olies goud, wat er blinkt!" Het waren dezelfde woorden, die eens de oude gulden gesproken had. Toch was het stuivertje nog niet overtuigd. In Zijn hoog moed kon hij maar niet hegrijpen, dat zijn waarde niet zoo groot was, als hij zelf dacht. Alle geldstukken werden nu dóór Emmy van de tafel genomen en in een klein beursje gedaan. Het stuivertje had niet meer een vakje voor zich alleen, inaar lag geperst tusschen een kwartje en een dub beltje en dat vond hij natuurlijk niets pret tig cn eigenlijk beneden zijn waardigheid. Langen lijd bleven de geldstukken in het beursje liggen. Zij konden uit de gesprek ken tusschen moeder eri dochtertje opma ken, dat zij zich nu op straat bevonden. Ook hoorden zij het getoeter van auto's, het bollen van trams en de schuifelende voet stappen van de rnenschen, die op straat lie pen. Eindelijk werd het geluid van een schel letje vernomen. Emmy en haar moeder stapten een winkel binnen. Do lucht van versch gebakken brood kwam hen tege moet. „Mag ik twee broodjes van vijf cent het stuk, alstublieft," klonk de vriendelijke stem van Emmy's moeder. Toen zij de broodjes in ontvangst had ge nomen. legde zij een dubbeltje op tafel neer. Emmy keek naar buiten in de drukke straat. Juist kwamen tvvêe armo kinderen aangeloopen. Zij bléven voor den winkel stilstaan, keken begeerig naar binnen met hun neusje plat tegen de vensterruit ge drukt „Moesje.... moesje...." Emmy trok aan moeders japon „mag ik een broodje koopen voor die arme kinderen?" „Zeker, lieveling." „Een broodje van een stuiver alstublieft," vroeg Emmy. „O, nu zal ik voor den dag komen," dacht het blinkende stuivertje. „Voor één dub beltje kroeg haar moeder twee kleine broodjes; wat zal zij een reuzebrood voor mij krijgen." Doch hoe verbaasd en teleurgesteld was het stuivertje, toen slechts één klein broodje Eramv werd toegeschoven, nadat de juf frouw hem in ontvangst had genomen. Toch geloofde hij nog aan een vergissing. Hij minder waard dan dat onooglijke dubbeltje, dat daar nog op de toonbank lag. Onmoge lijk Klets, daar werd hij in een geldkistje ge gooid en kwam rinkelend op een dikken rijksdaalder terecht. „Hei, hei! je kon wel wat beleefder zijn!" pruttelde de dikke rijksdaalder, „jc bent net bovenop mijn buik terechtgeko men cn daar kan ik heelemaai niet logen!" „Net alsof ik daar wat aan doen kan," mopperde het stuivertje. „Dacht je soms, dat ik het prettig vind om zoon val te doen? „Ststgeen ruzie hier! riep een bankbiljet van tien gulden en toen zwegen allen, want voor dal bankbiljet hadden ze veel respect. ..Hoe is hot toch mogelijk, dacht het stuivertje, „dat ze zoo hang zijn voor dat vieze stukje papier?" „Zeg eens." vroeg hij a:yi een naast hem liggend dubbeltje, „fs clfft bankbiljet nu heusch zoveel waard'? ..Natuurlijk! antwoordde liet dubbeltje, „wist je dat niet eens? Voor dat bankbiljet kun jc wel 200 zulke stuivertjes als jij bent, krijgen." „Dat geloof ik niet," riep het stuivertje, „geven de rnenschen dan heelemaai niet om iets moois'7'' „Jawel, natuurlijk doen ze dat. En voor dat bankbiljet kunnen zc heel wat moois koopen! Heeft u soms ook blinkende geldstuk ken, juffrouw?" vroeg een dflime, die in den winkel gekomen was. „Ik zal eens even kijkpn. mevrouw.' De la werd met kracht opengeschoven zoodat de geldstukken rinkelend tegen elkaar vlogen. „Hier is al een stuivertje." Het stuivertje werd op dc tafel gelegd. „Ja, dat vind ik ook wel aardig, omdat de stuivertjes nogal zeldzaam zijn; maar ren stuivertje is niet veel waard. Heeft u niot wat grootere geldstukken, die toch ook blinken?" De winkeljuffrouw grabbelde weer in dc geldla en legde achtereenvolgens een dub beltje, een kwartje, een gulden en een rijks daalder op dc tafel neer. „Nu zou ik graag willen, dat u deze geld stukken in een groot krentenbrood bakte en morgenochtend bij mij liet bezorgen. U weet het adres.' „Ik zal ervoor zorgen. Dag mevrouw! „Dag Juffrouw." Het schelletje tingelde bij het openmaken van de deur en tingelde nog eens, toen deze zich achter do vertrekkende dame sloot. „Wat gebeurt er nu toch met ons?" vroeg het stuivertje verschrikt.- „We gaan den oven in," antwoordde de gulden, „we zullon het wel warm krijgen; bereid jc daar maar op vóór!" „Ik zal tooh mijn mooien glans niet ver liezen1" Hét stuivertje Huilde bijna van angst. „Ach jij met je glans! Wat heb je daar nu aan! Hel maakt je maar hoogmoedig cn verandert niets aan je waarde!"' liet stuivertje zei niets meer. Veel van zijn hoogmoed was wel weg door alles, wat hij gehoord had. Toch kon hij nog altijd niet gclóoven, dal hij zoo'n geringe waarde had in vergelijking met de andere geld stukken. Op eens werd hij opgenomen en met den rijksdaalder, den gulden, het kwartje en lut dubbeltje in het deeg ge rold. Wat was dat een klef. onaangenaam gevoel! Toen gingen zij den Oven in. Het stuivertje dacht, dat hij bezwijken zou van de hitte cn kreeg donkere lekken van her nauwdheid. Het brood kreeg een mooi, don ker kleurtje en rook heerlijk. Nog warm werd het in een trommel gedaan en eqn knecht trok cr op Uit om het op de plaats van zijn bestemming te bezorgen. Het stuivertje had het erg benauwd. Apn alle kanten was het door brood omringd pn van de andere geldstukken was niets te zien. Die zaten zeker in ecu ander'hoekje van het brood verscholen. Buiten was het koud cn door die koude werd het brood afgekoeld en kwam het stui vertje weer een beetje op zijn verhaal. Hij hoorde, hoc dc knecht met een Hin ken ruk aan de bel trok en toen vroolijlc met het dienstmeisje sprak. Deze nam hot brood aan cn bracht het naar de huiskamer. „Zoo, Botje, is daar hel krentenbrood. Breng het nu maar gauw weg, want je weet wel, laantje is vandaag jarig. Voordat Betje bij Mevrouw diende, was Jaantje er jaren lang geweest. Nu was Jaantje met een zeeman getrouwd. Het brood werd in een mandje gedaan en Botje begaf zich naar het huisje, waar vrouw Jaantje met haar beide kinderen woonde. Dat gaf een vreugde, toen het brood werd uitgepakt. „Bedank mevrouw hartelijk hoor! De kinderen bobben reuze-honger en het zal ons dus heerlijk smaken!" Vrouw Jaantje begon het brood te snijden. Het mes ging er grif doorheen cn zij legde dc lekkere krenton-boterhammen op de borden van dc kinderon. Op eens daar wildé het mes niet verder. Het stuitte tegen iets hards cn het stuiverjc rolde over de tafel. „Hoera," riepen de kiridcron. „Dat is een stuivertje. Het blinkt niet erg meer; cr zitten donkere vlekken op!" „De glans doet er niets toe, sprak dc moeder. „Het stuivertje blijft nu toch de zelfde waarde behouden." Het mes sneed weer door. Achtereenvol gens kwamen nu ook het dubbeltje, het kwartje, de gulden en de rijksdaalder tc voorschijn. Wat een vreugde gaf dat! De vi'cugde werd evenwel nog grooter, toen onverwachts do vader binnentrad in zijn net donker matrozenpak. De boot was eer der binnengeloopcn, dan men verwacht had. Hij breidde zijn armen uit en omhelsde zijn mouw hartelijk. Dc kinderen klommen langs zijn beenen omhoog. Dat was me een pret! Toen werd het geheclo verhaal ge daan over het krentenbrood cn dc verras sing daarin gevonden. „En hior heb ik ook nog gold, dat ik ver diend heb," sprak de matroos en legde zijn beurs óp tafel. liet oudste jongetje ging in de buurt aller lei lekkers koopen cn toen werd het smul Ion! „Vader, nu vei tellen van de reis vleide de jongste on klauterde op zijn knie. Dc matroos lachte en begon zijn verhaal. De oogen der kinderen werden hoe langer hoe grooter cn hun mondjes gingen van verbazing open. „Iloe lang blijft u nu thuis, vader?" vroeg Je jongen. „Nu, misschien wel drie weken." „Heerlijk! „Zeg eens, vrouw, ik zie daar een stui vertje op de tafel. Dat moest jc mij geven. Er zijn zóóveel stuivertjes niet meer cn men zegt, dal ze geluk aanbrengen. Hij stak het stuivertje in zijn broekzak en verder dacht niemand cr moer aan. Hoe lang hij daar in dien donkeren broekzak gelegen hncf, zou hij niet kunnen zeggen, maar op een goeden dag hooide hij, hoe de matroos afscheid nam van vrouw en kinderen. De vrouw huilde cn dc kin deren klemden zich aan hun vader vast. Ook do matroos had moeite zich goed te ouden. Ilij rukte zich plotseling los, een laatst vaarwel en spoedig was hij om den hoek der straat verdwenen. Met groote passen liep hij naar de ha ven, waar hij hartelijk begroet werd door de andere matrozen. Met één sprong was hij in de boot. „Zeg Jan. je bent me nog een kwartje schuldig; heb je het soms bij jc." „Jawel." Dc matroos haalde met oen fórschcn ruk zijn beurs voor den dag, maar o wee! hij had het stuivertje vergeten, dat nog steeds los in zijn broekzak zat. Doordat hij die beurs zoo ruw voor den dog haalde, vloog het stuivertje met een zwaai eruit en plompte in zee. Brrrrwat was dat koud en nat! Ilij zonk al dieper cn dieper en kwam einde lijk met een schok op don bodem terecht Eerst was het stuivertje zoo verdoofd, dat hij hooren nog zien kon, maar langzamer hand kwam hij een beetje bij. Hij lag op den bodem van dc zee on keek verbaasd in het rond. Om hem heen strekte zich een zee-tuin uit. Boomen van koraal hieven hun roodc takken op in het cloor- schijnend-blauvve water, Groote zee-anemo non, rose en blauwe, witte en gele, spreid den hun kleurige blaadjes uit. Kleine, bonte visclijes zwommen dooi' de takken der ko- raalboomen en speelden krijgertje met elkaar. Een paar dikke zeekrabben zaten lui in een hoekje en babbelden over schelpjes en visChjes. Eon groene zeeslang kronkelde, langzaam vooruit om eten te gaan zoeken. Eerst had niemand het kléine stuivertje opgemerkt, dat nu bijna al zijn glans ver loren had. Eindelijk kregen do zeekrabben hom in 't oog Van verbazing puilden hun stokjes-oogen nog meer naar voren. „Wat. zou dat voor een gedrochtje zijn'' vroeg de oudste, die tevens de dikste was Is het een dier. een bloem of een vrucht?" „Laten we het hem zelf gaan vragen." De beide zeekrabben liepen naar het stuivertje toe. Hij was doodsbang, want hij had nog nooit zulke beesten gezien. ,Eet me alstjeblicft niet op." smeekte hij j in zijn angst. De zeekrabben lachten zóó, dat ze eerst niet meer in siaat waren verder te loopen „We zijn niet van plan je op te eten we wilden alleen maar weten, of je een dier, een bloera of een vrucht bent. „Geen van driven," antwoordde het stui vertje, „ik ben eon geldstuk." „Daar hebben we nooit, van gehoord. Onderwijl had cr zich een heele kring van zee-dieren en visschen om het stuiver tje heen verzameld. „Hebben jullie ooit van een geldstuk ge hoord?" vroeg de zeekrab aan de menigte. Men schudde van „neen," doch do zee- slung slak haar spitsen kop naar voren cn sprak: „Ik hel) er wel eens van gehoord. Dit stuivertje, want zoo heet hij, is een geldstuk. De rnenschen, die op het droge leven, gebruiken hein om er allerlei voor te koopen. Dit stuivertje is niet veel waard, maar dat doet er niet toe; we zullen het vriendelijk in ons midden opnemen." „Natuurlijk, dat is diercnplicht," riepen dc anderen. Allen gingen nu aan het werk en bouw den een huisje van bloedkoraal voor het stiiivertjo en zijn bedje werd belegd met ancmone-blaadjes. Het zee-water beroofde liet stuivertje van zijn restje glans, maar nu gaf hij daar niet meer om. Hij had nu begrepen, dat het niet alles goud is, wat er blinkt cn deed er zijn voordeel mee. Eiken dag komen zce-dicrcn hem een be zoek brengen en vertellen hem wonderlijke geschiedenissen. En ook het stuivertje vertelt wel eens van vroeger, toen hij nog dom en hoog moedig was. Nu is hij gelukkig cn tevreden cn zal wel altijd op den bodem van de zee blijven wonen. CORRESPONDENTIE. C 1 y v i a. Toch nog wol op tijd hioor, Wel, wel, heelomaal vergoten. Dat gebeurt jo niet dikwijls geloof ik. Neen, dat geloof ik ook niot. Dit keer waren ze eigenlijk wel wat ol te gemakkelijk, maar dat hindert niet voor een enkele maal. Vinkje. Ja, echt frisch. De tijd voor zwemmen is nu weer voorbij. Jammer hè! Dat heb ik ook gemerkt. Maar die er nu zijn, dat zijn juist de echte, die me nooit in den steek laten. Ik zou alleen willen dat het er tienmaal zooveel waren. Dan val je zeker al lezende in slaap. Zoo ken ik er wel meer. W i p n e u s. Er moest een kleine ver andering in gebracht worden, anders was het wat te moeilijk. Maar dat vindt je toch niet erg, is t niet? Zooiets moet wel eens meer gebeuren. Gelukkig, dat je nu weer heelemaai beter bent Wildzang. Ja, dat is al weer heel lang geleden. Maar ik ben toch erg blij dat je er nu weer bij bent. Ik zal ze eens na zien. Misschien heb ik ze nog bewaard, om dat ze wat te moeilijk waren. In ieder geval koincn ze dan nog aan de beurt. Dat is niet veel maar toch wel gezellig, hè, zoo'n klei ne klas. En je leert er een heele massa mee. Adelaar. Wat oen heerlijke vacan- tie heb jij gehad, Ja, daar bon ik ook dik wijls geweest en ik vond het er altijd weer even mooi. Je kunt or prachtige fietstoch ten maken. Dat hel) ik ook maar eigenlijk gezegd ben ik meer in het buitenland ge- woest. Hoewel ik ons eigen land ook goed ken, hooi'. Dat zal Wel een groot féést zfc) geweest. Dat trof jc dus, dat je er juist in die dagen was. Waarom vindt je dat jam mer. Vindt je het niet leuk zoo met z'n vieren? Speurder Dank jo wel voor je raad sels. Dat zal best in orde komen, denk ik, want ze zijn niet zoo erg lastig. Je zult zc wel in de krant zien, wanneer zc aan de beurt zijn. Misschien is dat al heel gauw, want zoo groot is mijn voorraad niet. W o u d 1 o o p e r. Heel graag. Want je weet, die komen nooit te voel. Dat was ook een vergissing. Gelukkig dat jelui de op lossing tocli hebt kunnen vinden. Zomerroos je. Ik heb die kwestie aan de betrokken nfdeeling doorgegeven. Dat zal nu wel beter zijn. Dat mag niet ge beuren hoor! Dan zou je ook geen kinder krant meer krijgen. Prachtig, dank je wel. Cosmen. Neen, dat begrijp ik. En dat is ook niet erg. want dan heb je genoeg te doen met uit te gaan on te genieten. En zoo'n verhuizing brengt ook weer heel wat drukte met zich mep. Maar als nu alles weer geregeld is, zip ik je zeker iedere week weer bij de correspondentie. li o z e k n o p. En of je dat kunt mer ken. Maar hel was te verwachten. Toch wel mooi, die verschillende herfst-tinten, vindt je niet. Misschien gebeurt dat wel, maar het is voor de arme rnenschen te hopen, dal het niet zoo wordt als verleden jaar. Want dat is verschrikkelijk voor hen! Nu kun je dus naar hartelust lezen. Zijn het mooie boe ken? Ja. dat is ook zoo, tenminste het „lijkt" zoo. Cupidó. - Heb je flink geholpen? Dat is braaf hoor! Maar je vond het zeker best aardig om zoo te mogen werken. Geen won- dor dat je er möe van was. maar als je dan lekker geslapi-n hebt, ben jo 's ochtends weer heelemaai frisch on kwiek. K ft m p i o e n. Dat zal op den duur wel meer worden. Let maar eens op, of ik geon gelijk heb. Heelemaai niet hoor. Het eenige gevolg is, dat ik je dan ook niet veel kan antwoorden, Maandroosje. - Hoe komt dat zoo. Heb je al dien tijd niet aan ons gedacht7 Of heb je het zoo druk gehad, dat er geen tijd overbleef om te schrijven. Maar in ieder geval zie ik toch, dot Je ons niet heelemaai vergeten bent. .la. dat was heel aardig. Was je er ook bij? Je hebt je zeker wel best ge amuseerd met al die feestelijkheden en protjes. Ja, dat was een mooi feest. Vooral die sluierclans was heel mooi. En dan dat groote draaiorgel! Prachtig hoor! Goudenregen. Uitstekend hoor! Maar als ik mij niet vergis heeft een van onze neefjes of nichtjes al een gelijkluiden de schuilnaam. Daarom is het wel beter, als je een andere kiest, b.v. „Blauweregen" of iels dergelijks le raadsel is heel goed. Dank je wel hoor Vl« je er zoo meer weel. stuur ze dan maar in want die komen altijd te pas OOM KAREL,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 7