KINDERRUBRIEK Rubriek van Oom Karei ZOO'N SLIMME TINEKE! DE GOUDVISSCHEN „Het avondje van Sint Niklaas"", het is alweer voorbij als jelui deze krant in han den krijgen. Maar ik twijfel er niet aan, of jelui zullen allemaal wel met plezier aan dien eczelligen avond terugdenken. En tevre' den zijn jullie natuurlijk ook allemaal. Tiet heeft zeker wel goed geholpen, dat ik Sint Nicolaas niets anders dan goeds van jelui aeb verteld. Deze week heb ik niet heel veel brieven gekregen cn de nichtjes en neefjes die me wel schreven, hadden eigenlijk niet veel tijd daarvoor en lieten het dan ook bij een heel kort briefje. Nu, dat is niet zoo heel erg hoor. Ik kan me best begrijpen, dat er deze week weinig tijd was voor te schrij icn en dat jelui allemaal druk bent geweest jjrtor Sint Nicolaas. Alleen, het gevolg daar run is, dat de correspondentie-rubriek dit keer ook niet erg lang kan worden De vol gende week is dat natuurlijk weer veel meer, want dan sturen jelui me allemaal weer een lange blief en heb ik ook weer eel te antwoorden. Nu heb ik nog een verzoek vaan jelui En kele neefjes en nichtjes hebben me om plaatjes en bonnen gevraagd. Ik zal geen namen noemen, degenen die het betreft we ten dat drommels goed. Nu liggen er voor die neefjes en nichtjes al twee weken pak jes klaar. Maar niemand komt ze halen' Denk er nu om die pakjes aan ons bureau ie komen afhalen, anders gaan ze de prul- Iemand in. Ik zal daarmee nog wachten tot Donderdagochtend. Als ze dan nog niet ge haold zijn, zal ik maar denken dat jelui ze niet meer wil (/hebben. RAADSELS. Hier volgen de oplossingen van de vorige week. Puntbaard, een klein kaboutertje, Kwam rnidden in den nacht En had voor onzen Janneman Iets heel moois meegebracht. Het liep vlug naar zijn bedje toe En boog verbazend diep. Toen keek het klein kaboutertje. Of Janneman ook sliep. Vriend Janneman keek hem ook aan En zei: 'k Ben wakker, hoor! Je praat toch wel heel zachtjes, hè? Hiernaast slaapt kleine Door. Zij is misschien een beetje bang, Maar z'is ook nog zoo klein En weet niet, wat een aardig volk Kaboutertjes toch zijn! Kabouter Puntbaard snapt het wel, Zet iets op tafel neer, Wuift Janneman nog goedendag, Verdwijnt op eens dan weer. Klein Jantje wrijft zijn oogjes uit Wat zou het zijn? Misschien Een spoor met rails! Een boot, auto! Of zelfs een vliegmachicn! Hij wrijft nog eens. - Waar is het dan? Is het nu plots'ling weg? 'k Geloof, mijn kleine Janneman. Dat je toch droomde, zeg! Kom, keer ie maar weer heel vlug om, Tk dek je lekker toe! Ga jij nu maar weer slapen, vent, Je was toch straks zoo moe! ontdaan uit, terwijl zij het bewuste voor werp opnam en in het licht hield. „O Frans, ze zijn dood! Kijk eens, al het water is er uit!" Zwijgend keken de beide jongens naar het ongelukkige voorwerp in Mick's hand. „Je moet de kom gestooten hebben, ter wijl je die in de kast zette." zei Paul na eenigen tijd. „Kijk, hier is een barst' Daar is het water door geloopen. En het is zóó langzaam gegaan, dat jullie or niets van gehoord hebt Als je niet toevallig !n den anderen hoek van de kast gezeten haJ. zou jo nat geworden zijn en het wel gevoeld hebben „En de goudvisschen zijn allemaal dood!" snikte Miek. „Allemaal, behalve het klein tje in den jampot! O en het is m ij n schuld! We-we moeten Paul maar alles vertellen Bij de laatste woorden had zij Kaar twee lingbroertje aangekeken. Paul luisterde nu naar het verhaal, dat Miek en Frans hem deden. Daarna kneep hij de spons uit, waarmee hij een gedeelte van het water opgenomen had en zei „Maar de kleine goudvischjes waren niet eens van Goudvin en Fonkeltje! O, wat zijn jullie toch domme kinderen! Ik had ze vanmorgen van een man op straat gekocht Ze kostten maar een dubbeltje het «tuk en ik kocht ze met de bedoeling om de beide anderen weer aan je terug te geven, Frans. Ik wist, dat het je erg speet er afstand van te doen en ik vond het aardig van je, dat je het voor Moeders verjaarscadeautje over had. Maar ik ben bang, dat je ze nu hce- lemaal kwijt bent." Hij nam de ongelukkige diertjes in zijn hand cn liep er mcc naar de deur. Zwij gend keken de beide schuldigen elkaar aan, totdat Paul's voetstappen in de gang wegstierven. Met een bevend stemmetje zei Miek nu: „Ik-ik heb een dubbeltje, een nieuw dub beltje, Frans! Laten wo er een. goudvisch- je voor koopen om bij het andere in den jampot te doen. Ik hoop ten minste, dnt de man rnet de goudvisschen morgen trrug- komt" Frans knikte. Zijn hart was te vol om te spreken en hij wreef den grond hardhan diger droog met Paul's badhanddoek dan bepaald noodig was. Eindelijk keek hij ech ter op. „En ik zal mijn nieuwe mes bij de Zwart inruilen voor een goudvisschcnkom," zei hij, terwijl hij den kletsnatten handdoek boven Paul's toiletemmer uitwrong. Miek kreeg een brok in de keel, toen zij bedacht, hoeveel dit offer haar broertje kostte. En 't was alles haar schuld! Eigenlijk was het heel leelijk geweest, wat zij had willen doen cn Paul was een bo~ venstc-beste broer, omdat hij er niet boos om was! CHATTERBOX NAVERTELD. Moeder en Tineke waren pas verhuisd en in de groote stad, waar ze voortaan zouden wonen, waren ze nog maar bij weinigen be kend of feitelijk nog bij niemand. Moeders verjaardag kwam in 't zicht en 's avonds van te voren keek Tineke haar moeder een beetje verdrietig ann en zei: „Hè moeder, nu zal er morgen niemand zijn, dio U felici- leeren komt!" „Neen," zei moeder met een lachje, „neen, buiten mijn Tineke zeker geen mensch." Tineke was daar niets tevreden mee en toen ze er in haar bedje over lag na te den ken, had ze plotseling een inval. Den vol genden morgen stond ze heel vroeg op. Ze haalde potlood en papier en schreef: Van daag wordt moeder 35 jaarl Toen sloop ze op haar teenen naar beneden, deed voor zichtig de voordeur open en maakte het papier naast de deur onder de bel vast. Tevreden lachend ging ze nu terug en stapte weer in bed. Tingelingeling! ging een uurtje later de bel. Moeder was al aan het werk. „De melk boer!" dacht Tineke verheugd; vol span ning wachtte ze op hetgeen er nu gebeuren ging. Ze hoorde moeder naar de voordeur gaan. „Dag mevrouw!" zei toen een zware stem, „hartelijk gefeliciteerd met Uw ver jaardag! Hoeveel melk vandaag?" Lachend wipte Tineke haar bedje uit. Hoera! het was gelukt! Neen, moeders ant woord kon ze niet verstaan, maar wat ze zich ook zonder het gezien te hebben heel goed kon voorstellen, was moeders verbaasde gezicht. „Als die man mo nu maar niet verraden heeft!" bedacht ze op eens. Maar neen, hoor! Toen ze moeder even later hartelijk had geknuffeld en gefelici teerd, zei moeder nog altijd even ver» baasd: „Verbeeld Je, kind! de melkboer wist, dat ik jarig was! Begrijp je dat?" „Neen moeder." zei Tineke verwonderd, maar er twinkelde iets in haar oogen, wat moeder evenwel niet zag. Tingelingeling! Weer do bel! Nu was het de bakker. „Dag mevrouw," hoorde Tineke hem zeggen, „gelukgewenscht met uw ver jaardag, hoor! Hoeveel brood vandaag?" „Neen maar!" moeders gezicht was eer» vraagteekcp, toen ze weer in de kamer kwam. „Die man weet het ook al! Hoe kan dat toch? „Ja, gek!" vond Tineke. Ze wipte vlug van haar stoel, blij, dat ze al naar school kon gaan, want anders zou ze zich stellig verraden. Op straat keek ze nog eens om. Ja hoor, 't papier zat nog onder de bel! Lachend huppelde ze weg en moeder ging weer aan 't werk. Tingelingeling! zei opnieuw de bel. De groenteboer! „Dag mevrouw, ik feliciteer U, hoor! Ook groente vandaag?" „Hoe weet je 't, beste man?" vroeg moeder, die er thans niets meer van begreep. „Jij bent de derde al, die mij feliciteert." „Ja mevrouw,' en de groenteboer kneep lachend zijn oogen dicht, „wat de menschen al niet weten! Dat merkt U nu eens!" Meer zei hij niet, Tingelingeling! De slager aan de deur: ,,'k Feliciteer u wel mevrouw! Ook vleesch vandaag?" 't Werd moeder nu toch al te kras! „Hoe weten jullie toch allemaal, dat ik jarig ben?" zei ze een beetje ongedul dig, „iedereen die aan mijn deur komt, schijnt op de hoogte te zijn!" De slager lach te hartelijk en zei: „Geen wonder, me vrouw!' Komt u hier maar eens staan en kijkt u dan naar hetgeen er onder de bel hangt!" Moeder deed 't enbegreep op eens al die gelukwenschen. „O, o, dat kind toch!" zei ze met een zucht, niet goed wetend, of ze moest lachen of boos zijn. Plotseling schaterde zij het echter uit. Ze herinnerde zich Tineke's gezichtje, toen ze den vorigen avond verdrietig had gezegd: „He moeder, nu zal er morgen niemand zijn, dio U felici- teeren komt!" Dit had ze er toen op be- dacht! Moeder lachte, tot er tranen in haar oogen stonden, 't Was kostelijk hoor! 't Papier werd weggedaan en toen de kleine schul dige dit bij baar thuiskomst zag, stapte zc toch wel een beetje benepen dc kamer In. Wat zou moedor wel zeggen? Moeder pakte haar Tineke eens hartelijk en zei: „Je bent een kleine rakker, hoor!" R. WINKEtt EEN AARDIG KUN8TJE. Dit kunstje moet gedaan worden met een domino-spel en vereischt eenige handig heid. Je legt de domino-steenen op tafel en wascht die flink. Nu zeg je tegen de omstanders: „Ik ga de kamer uit en in dien tu6schon- tijd moeten jullie de steenen aanzetten, net als je dit gewoon bent te doen bij het spel. Geef maar een schreeuw als je klaart bent, dan zal ik jullie van uit de gang vertellen met welke oogen de beide uiteinden van het spel eindigen." Hoe kan het bestaan, zul je zeggen. Terwijl je de steenen wascht, houdt je on gemerkt er één In je hand achter. Zoodra Je builen de kamer bent, kijk je fluks welke oogen er op staan. Is het een dubbele steen, dan loopt het mis met je kunstje. Maar was je zoo handig om b.v. 35 achter te houden, dan kun je er staat op maken, dat het spel met 3 en 5 oogen sluit. Probeer het eens! HERFSTVACANTIE door E. VAN MAASDIJK (uit „Zonneschijn"). De stormwind schudt met schril gefluit j De restjes van de takken 11 Wil met het kleverige blad Den killen grond beplakken. Do regen gutst bij stroomen neer In grauwe grijze strepen. Het schoolportaal is boordevol Met overschoenen, capen. Of 't buiten stormt, of 't buiten giet Geen herfstweer kan ons deren! Want straks luidt de vacantiebel, Is 't uit met werken, leeren. Over een poosje zijn we thuis, Nog maar een klein halfuurtje. Moes wacht met warme chocola, Een vroolijk vlammend vuurtje. En morgenvroeg, in het witte bed Liggen we lang en luitjes, Worden gewekt met kinderthee, Versch knappende beschuitjes. Het speelgoed, netjes weggezet, Verschijnt uit kasten, hoeken: De poppenwereld, 't beestenvolk» Vertelsels, sprookjesboeken. Vier dagen vrij, geen school, geen haast, Vier dagen om te spelen. Vier dagen rust, vier dagen pret, Al giet bet pijpenstelen. Bim Bam, luidt de vacantiebel, Door storm en regenvlagen. De capen om, de mutsjes op De neusjes in do kragen! CORRESPONDENTIE. Kwikzilver. Ja, ze waren nogal moeilijk. Is hij nu weer beter? Dat is uit stekend. Koekoek. Dat gaat voor. Dit keer waren ze het toch niet. En ging het goed. Dank je wel, hoor. Melkmeisje. Volgende keer weer eens beter. Mecano. Je hebt toch zeker wel kun nen vinden, wat het was? Violiertje. Welbedankt, hoor. Kan ik altijd goed gebruiken. Neen, dat is erg jammer. Rozenknop. Het is een heerlijke maand, dat ben ik met je eens. Dat zal wel eens lastig zijn. Cupido Geniet maar flink. Ben je niet nieuwsgierig. Woudloop er. Vindt je het er pret tig. Dus je bent al bijna een echte timmer man. Speurder. Maar dat zijn allemaal helpers. Vast, hoor. Ieder jaar. Een witte Kerstmis is altijd zoo aardig. Neen, ik rijd niet. Wipneus. Het is een heele drukte. Wat aardig. Daar zullen zij wel blij mee zijn. Prettig dat je het zoo mooi vindt. Hannibal. Dus het is naar je zin. Dat dacht ik wel. Broek. Het was alleen jammer, dat ik je niet kon antwoorden. Dat zal ze wel fijn vinden. Goudfazant, Wat fijn, ik kreeg vroeger ook altijd van al dat heerlijke. Keb je het zelf gemaakt Jasmijn. Gelukkig, hè. Wat zal jij een prettige St. Nicolaas hebben. Kwik. Nog wel gefeliciteerd met je verjaardag. Wie was die juffrouw, of weet Je het niet? Kabouter. Er is een briefje voor je gekomen, zou je het in het begin van deze week even willen komen afhalen. OOM KAREI* De oplossingen van de vorige week zijn: I. Aldoende leert men met de woorden leer, Lena, eend, mond. d. II. Deze week is de prijs gewonnen door „Kwikzilver" die hem a.s. Maandag aan ons bureau kan komen afhalen. NIEUWE RAADSELS. I Op de kiuisjeslijn komt de naam van een onzer nichtjes, lste rij het gevraagde woord ?e rij een plaatsje in Overijsel. 3e rij een hemellichaam. >e rij een viervoetig dier. 5e rij een lengtemaat. 6e rij een klinker. X X X X X X X X X. X II Mijn geheel is een spreekwoord van 7 woorden en 30 letters. 4, li, 5, 22, 2G, 8 is een meisjesnaam. 1. 15, 19, 7 krijgt men bloemen van. 20, 23 24, 11 is erg zuur. 29, 2. 3, 6, 17 is een jongensnaam. 9, 16, 25, 28, 17 is geen verlies. 18, 27, 12, 7, 30, 25 vindt men boven Friesland. 13, Sl, 22 is een kleur. 10 is een klinker. -Vv „O Miek, Miek! Kom eens gauw kijken! Du goudvisschen hebben kleintjes!" riep Frans uit. Miek, zijn tweelingzus je, keek op van haar schrift ze was juist verdiept in een 8om, die niet uitkwam zette een paar groote oogen op en zei ongeloovig: „Och kom!" .,Ja heusch, liet is zoo! Ga maar mee naar Paul's kamer. Dan zal ik ze je laten zien!" Miek stond onmiddellijk op en volgde baar broertje. Even later stond ze vol be» wondering vóór de goudvisschcnkom in de kamer van Paul, die eenige jaren ouder was dan de tweelingen. Opgetogen riep zij tit: „O, wat een schatjes! Leuk, dat er nu twee goudvischjes bij zijn! Maar Goudvin on Fonkeltje schijnen heelemaa! niet blij te zijn. Ze zijn naar den anderen kant van de kom gezwommen." „Jammer," zei Frans nu, „dat ze vandaag gekomen zijn, want als het gisteren ge weest was, zouden ze van mij geweest zijn en had ik Goudvin en Fonkeltje niet aan Paul hoeven te verkoopen. Voor de kleintjes zou ik genoeg gekregen hebben om liet ver jaarscadeautje voor Moeder te kunnen be talen. Wat jammer! Wat vreeselijk jam mer!" Miek knikte begrijpend en vroeg vol be langstelling: „Speet het je erg, ze te moeten verkoopen, Frans?" „Ja natuurlijk!" antwoordde haar broer tje. „Ik had ze over het jaar gehad en ik geloof vast, dat ze mij kenden." „Misschien wil Paul je de kleintjes ge ven," trachtte Miek haar broertje te troos- ai „Wat heb ik nou aan die kleintjes? Het "^ren Goud vin en Fonkeltje, waar ik aan gehecht was maar om die nieuwen geef ik geen zier. Er is niets meer aan te doen en voor Moeder heb ik een schattig bloe- menvaasja gekocht, waar Moeder vast heel -*! mee zal zijn. Daar wil ik nu alleen maar aan denken." Miek scheen echter al niet meer te luis- En droom nog van kaboutertjes: Wat Puntbaard je wel bracht! Maar denk: kabouters foppen graag. Zelfs midden in den nacht! teren. Zij keek het raam uit en kreeg plot seling een inval. Ze vroeg: „Heeft Paul dc kleine goudvischjes ge zien, Frans?" „Nee," antwoordde Frans, „Paul is tus- schcn schooltijd niet thuis geweest on hij zou het ons zeker verteld hebben, als bij ze vanmorgen gezien had." „Ja, natuurlijk!" riep Miek uit. „En ik heb een plan. Het is niet eerlijk, dat hij ze zou houden. Ze zijn evengoed van jou." „Meer," vond Frans zelfs, „want Goud vin en Fonkeltje zijn van mij geweest en „Goed!" zei Miek nu kordaat. „Ik zal ze uit de kom nemen en we zeggen niets aan Paul. We zullen ze dan ergens verstoppen en ze houden, tot ze wat grooter gewoiden zijn en ze aan de Zwart verkoopen. Voor dat geld koopên we dan Goudvin en Fon keltje van Paul terug. Na een paar dagen kijkt hij er, denk ik, al niet meer naar om." Frans knikte wat harder dan noodig was, misschien om de stem van zijn gewe ten het zwijgen op le leggen. Miek was al bij de deur. „Ik ga een lee-' gen jampot uit den kelder halen." zei zij. Het was echter niet zoo gemakkelijk de goudvischjes van de kom in het jampotje over te brengen, daar de kleine, glibberige diertjes telkens door de mazen van hot netje, waarmee Frans ze uit het water wil de halen, wisten te ontsnappen. Maar ein delijk toch was er ééntje met veel moeite overgebracht. Nu do twee nog! Juist was Frans hiermede bezig, toen Miek op eens verschrikt uitriep: „O, Frans! Paul komt er aan! Ik hoor hem!" Van schrik liet Frans het netje op den grond vallen. Hij nam het jampotje haas tig in dc hand en keek wanhopend om zich heen, een plaats zoekend, waar hij het het best zou kunnen verstoppen „In de kast!" Duisterde Miek, terwijl zij de goudvisschenkom met haar drie ver schrikte bewoners opnam. Bijna nog vóór zij doze drie wwden uit gesproken had, was Frans in do richting der kast gesneld en deed hij de deur open. Juist hadden de tweelirgen zich verstopt, toen Paul binnenkwam. Hij merktè riicts. In de kast zaten echter twee kleine figuur tjes ademloos in elkaar gedoken. Met groo te oogen staarden zij naar den lichtsche mer, die door de reten naar binnen drong. „Hij gaat zijn lessen leeren!" fluisterde Miek even later, toen zij Paul zijn boeken- tasch hoorde* neergooien. Opnieuw fc^mlooze stilte in de kast. „We kunnen hier misschien uren zitten," mompelde Frans na eenigen tijd. „Er kan toch niets met de vischkom gebeuren?" „Ik heb *m op een stapel doozen in den anderen hoek gezet," fluisterde het twee lingzusje terug. „Ik-ik wou, dat hij weer naar beneden ging! Mijn voet slaapt" Er ging bijna een uur voorbij, vóór Paul met zijn lessen klaar was cn Frans slaakte een zucht van verlichting, toen hij einde lijk merkte, dat zijn broertje bezig was zijn boeken op te bergen. „Lieve help!" riep plotseling een stem aan den anderen kant der deur De twee i n de kast voelden koude rillingen over hun rug. In het volgend oogenblik werd de deur opengedaan cn zag Paul twee schul dige gezichten vóór zich. „Wat voeren jullie daar uit?" vroeg hij eindelijk. „Waarom verstoppen jullie je in de kast en waar komt al dat water van daan?" „Water?!" herhaalden twee verschrik te stemmetjes als uit één mond. „Ja, de heele grond is nat! Wat hebben jullie toch uitgevoerd?" Miek's hand ging onwillekeurig in de richting der vischkom en in het volgend oogenblik uitte zij een kreet van schrik „Hot is dc goudvisschcnkom!" riep ze ar is de boer?

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 11