KINDERRUBRIEK Rubriek van Oom Karei ROB'S HART TEEK EN PLAATJE Alweer de laatste kinderkrant in ,1929. Want wanneer we de volgende krant weer voor ons hebben is het alweer 1930. Ik wil dus deze week beginnen met jelui een goed uiteinde loc te wenschcn en een gelukkig nieuwjaar. En dan denk ik in de eerste plaats aan onze zieke neefjes en nichtjes, want die zijn er helaas. Enkele van onze neefjes en nichtjes kunnen den laatstcn tijd niet schrijven, omdat ziek zijn. Laten we hier allemaal den wcnsch uitspreken, dat ze het komende jaar weer heeleinaal beter zullen worden en dat we ze weer gauw in de correspondentierubriek in ons midden zullen hebben. Maar ook de andere neefjes en nichtjes wensch ik veel geluk en voorspoed in het nieuwe jaar. En ik li«* »p. dal jelui ook in het komende jaar me \\<&r flink zullen helpen hij onze krant. Met dat helpen bedoel ik dan het trouw oplossen van de raadsels, geregeld briefjes schrij vod. met zoo nu en dan een nieuw raadsel verhaaltje, gedichtje, enz. Maar dat doen jelui natuurlijk wel, evenals dit jaar Deze week. kan ik niet zoo heel veel schrijven, want het is zoo'n vreemde weck met die heide kerstdagen middenin. Daarom moet er deze keer maar wat minder in de krant, dat halen we de volgende keer wel weer in. Hier komen nu eerst weer: RAADSELS. De oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels zijn* I Koekoek; koe, koek, ko, kok II. Na regen komt zonneschijn met de woorden: ekster, ijs, naam, gom, zon, koek Ilorst, Anna, o Deze week is de prijs gewonnen door Le lietje van Dalen, die hem a.s. Maandag aan ons bureau kan komen afhalen. NIEUWE RAADSELS I. Noem mij 5 dagen van de week waai* geen l in voorkomt. II. Heeft men veel gezien de vorige week. 2, 5, S is een soort schilderij. 1. 7, 3 is een verkleinde meisjesnaam. 6, 7, 8, 3 gebruikt de timmerman. 'J. 8, bezitten dc meeste kinderen. CORRESPONDENTIE. K w i k. Dat weet ik nog niet of ik dan kom. Ja, je zult nu wel flink moeten repeteeren. Maar er is nog veel tijd voor het zoover is. Bulletje. Hartelijk welkom. Na tuurlijk mag je meedoen en ik hoop dat je iedere week de raadsels zult oplossen. Je becint al uitstekend met een zelf gemaakt raadsel in te zenden. Dat moet je maar meer doen, hoor. Radio. Dank je wel voor je nieuwe raadsel, 't Is best hoor en het komt natuur lijk in de krant. Als je nog meer raadsels weet dan stuur je ze me maar, want die komen altijd te pas. C h r y s a n t j e. Dat vind je zeker wel leuk werk hè. O, ja? Ik geef er niet veel om. Dat zal wel. Kikvorsch. Ja, jammer dat het niet zoo lang heeft geduurd. Neen, ik niet. Wei- bedankt voor de raadsels. Koekoek. Dus je bent er mee in je schik, dat doet mij plezier. Nu ik hoop dat je veel genoegen zult hebben. Welbedankt voor de mop. B ruinoog. Heb je nog gereden? Wat is dat altijd mooi, hè. Ik was er vroe ger ook zoo dol op. Ik had heusch gedacht dat het een witte Kerstmis zou worden. Dat js het ook. Cactus. Er komt heusch nog wel ijs. Maar het is jammer dat jullie er niet meer van hebben kunnen genieten in de vacan- tie. Reintje. De volgende keer schrijf je zeker wel wat meer, is het niet? Want het briefje, dat ik nu van je kreeg, was wel heel erg kort. Zon neroosje. Wat een prachtig rapport. Je hebt flink je best gedaan hoor. Dank voor je raadsel, 't Is heel aardig. Heb je het zelf gevonden. Waarom? Ben je nu nog te klein daarvoor? Ja, wie zou dat nu niet zijn. Tom Mix. Dat kan heel goed cn je bent zelfs hartelijk welkom. Wat een krijgs haftige schuilnaam heb je gekozen. Je gaat zeker wel graag naar de bioscoop. Krijg ik iedere week de oplossingen van de raadsels en ook een lange brief van je? Speurder. Het ijs was zekor niet zoo heel erg sterk hè. Dat is trouwens niet mogelijk, want het heeft maar heel even gevroren. Dus erg sterk kan het nog niet zijn. Can era. Hartelijk welkom hoor! Je zult natuurlijk wel veel te schrijven heb ben iedere week, dus mag ik wel op een lange brief telkens rekenen. Hannibal. Ja, de tijd gaat wel heel vlug. Dank je wel voor je beste wenschen. 't Was een korte vreugd geweesL Misschien gaat het wel weer opnieuw vriezen. Heb maar geduld. Kerstroos. Dat doet me plezier. Ik vind het heusch een mooie naam. Zeg, waar komt die suiker vandaan? OOM KAREL. (EEN OUDEJAARSAVOND-VERTELLING). 't Was in Zuid-Limburg, daér waar nog, juist zooals in Frankrijk, het aardige ge bruik bestaat om elkaar, en vooral den k'nderen, op Nieuwjaarsdag een geschenk te geven. In dit gedeelte van Limburg woi'lt zulk een geschenk meestal gegeven in den vorm van een hart, gemaakt van koek, en versierd met suikeren letters, zoo als vroeger do „kermis-koeken". Doch zij, die een kostbaarder Nieuwjaarsgeschenk willen geven, koopen bij den banketbakker harten van marsepein, versierd met prach tige bloemen en relief, of een hart van banket, opgemaakt met geconfijte vruchten, of een groot chocolade-hart, diep uitgehold en opgevuld met de fijnste bonbons. Kort om, men heeft daar zooveel keuze in dure en minder dure harten, dat er in die streek bijna geen huisgezin te vinden is, waar op Nieuwjaarsdag geen hart op tafel komt. Zoo hadden dan ook in het gezin Masson altijd trouw op den eersten dag van elk jaar, alle groote en kleine menschen hun hart gehad. Daér ging het ook op Oude jaarsavond, evenals op Nieuwjaarsdag, al tijd zeer feestelijk toe. Vooral op Oude jaarsavond! Dan kwamen grootmoeder Masson met haar nog ongetrouwden zoon cn dochter, en nog eenige nichten en neven, in het groote, vroolijke gezin, afscheid ne men van het jaar, dat heenging, om daarna het Nieuwejaar feestelijk in te halen. Van uit de kerk kwamen ze dan op Oudejaars avond met de Masson's mee. 't Was op zulk een avond, een echt-oudcr- wctschen Oudejaarsavond met veel sneeuw, die alles had bedekt, zoodat, bij het licht der maan, alles op den weg schitterde en glinsterde, dat Rob Masson. de jongste van het aardige gezin, die juist tien jaar was, alleen in de huiskamer zat. De geheele fa milie was naar de kerk, doch hij, Rob, die pas griep had gehad, mocht 's avonds nog niet naar buiten. Dit laatste vond Rob dien avónd verbazend prettig. Hij had juist een mooi boek en zot fijn bij den haard to le- zeh cn ook te kijken naar Mien, het tweede meisje, dat bezig was met alles, wat maar lekker was, op de keurig gedekte tafel en op het buffet gereed te zetten. „En zul je nu echt> nergens aankomen, Rob?" vroeg Mien, die nog een paar takjes hulst tussclien de sierlijk gerangschikte vruchten stak. Het meisje, kende Rob's groote gebrek; ze wist, dat de jongen, als hij de kans schoon zag, overal van snoepte. Ze vroeg hem daarom nog eens: „En zul je nu heusch overal afblijven, Rob? Toe, wees nu eens lief. Je weet toch wel, dat je steaks van alles zult krijgen „Ik zal echt nergens aankomen, Mien,' beloofde Rob. „Ga jij maar gerust naar de keuken." Maar ziet, nauwelijks was Mien de kamer uit, of Rob legde het boek neer, stond op en liep naar het buffet. Daar stak hij al dadelijk een stuk gember in zijn gulzigen mond, nam van elk schaaltje eenige fijne bonbons, toen nog een paar bitterkoekjes en een handjevol studenten-haver, greep een groote banaan tusschen de vruchten uit, en daarna nog wat beschuitjes met kaas van een grooten schotel, en ging toen met zijn voorraad weer bij het vuur zitten. Gulzig, zooals snoepers zijn, schrokte hij alles in een oogenblik naar binnen, zoodat, toén het meisje even later weer binnen kwam, hij deed alsof hij heel rustig had zitten lezen. Daarom dacht Mien er ook niet aan, in dc verschillende schaaltjes te kij ken; ze zette alleen nog een paar flesschen wijn op den grond naast het buffet en ging toen weer heen, om het keukenmeisje, dat het heel druk had, nog wat te kunnen hel pen. Even riep Rob haar nog na: „Hé, zeg eens, Mien, weet jij ook, of de harten al gekomen zijn? En weet je ook, hoe een ik zal krijgen?" Mien lachte even heel geheimzinnig en zei: „Ik mag er niets van vertellen, Rob. Wacht maar tot morgen, jongen! Ik zeg al léén, dat je heel blij zult zijn met jouw hart!" Daarna liep ze vlug verder en trok de deur achter zich dicht. „Fijn," dacht Rob, „dc deur is dicht en Mien zal nu wel een poosje wegblijven. Do minee zal vanavond wel weer heel lang preeken, juist zooals verleden jaar. Als ze allemaal uit de kerk thuis komen, hoor ik ze al heel in de verte. En de harten zullen toch zeker wel gekomen zijn. Ik ga eens op verkenning uit!" Onhoorbaar sloop Rob naar de suitedeu ren, schoof die even zacht open, knipte het licht aan en keek rond. Ja, daar zag hij al dadelijk, op en onder een klein tafeltje, eenige wit-kartonnen doozen staan. „Nu, doozen staan anders nooit in de voorka mer," dacht Rob. „En de taart voor van avond ligt al op den taartenschotel. Neen, het moeten beslist de horten zijn!" Terwijl Rob zoo naar de doozen keek, kwam er een groot verlangen in hem op, de doozen te openen. „Er staat nog niet op, voor wie ze bestemd zijn," dacht hij weer, één der doozen iu zijn hand nemend. Met de doos liep hij naar de tafel, nam het dek sel er af en zag toen een groot hart van marsepein, versierd met rozen en groene bladeren. „Die zullen óók wel van marse pein zijn," dacht weer Rob en hij brak een stukje van één der rose rozen af, en nog een licht-groen blaadje. „Nou, dat ziet toch niemand." Hij wilde nu ook de andere doo zen openen, maar juist toen hij die met het hart van marsepein weer had neergezet op het tafeltje en een andere had geopend, hoorde hij buiten stemmen. „Lieve help, daar komen zo uit de kerk! dacht hij. „Vlug het deksel er op!" Doch in zijn haast stiet hij tegen de doos met het hart van marsepein, die met een plof op den grond viel. En tijd om de doos op te rapen gunde Rob zich niet. Vlug knipte hij het licht uit en holde terug naar de eet kamer, Ja, in zijn angst vergat hij zelfs dc deur der suite weer dicht te schuiven. Hij schoof alleen vlug de dikke portièro dicht, ging alsof er niets bijzonders was gebeurd, weer in den stoel zitten en deed alsof hij ijverig la9. Maar hij, Rob, had zich vergist 't Was niet do familie, die uit de kerk kwam; 't waren alléén menschen, die voor bij giugen. Doch de schrik zat er in, en zoo bleef Rob rustig zitten, totdat hij weer trek in wat lekkers kreeg. Weer nam hij toeu van ieder schaaltje wat en snoepte, totaat hij genoeg had. „Nu blijf ik echt zitten,' mompelde hij. „En ik zal juist doen, alsof :k slaap." j Gulzige Rob deed daarna de oogen dicht, liet het boek op den grond glijden, en toen duurde het niet lang, of... hij sliep werke lijk! En in den slaap had Rob een akeligei» di oom! Hij zag harten, niets dan harten, groote cn kleine, witte en zwarte en roode cn groene, die op hem tóeliepen. Want al dio harten hadden lange, dunne beenen, en ook even lange, dunno armen, waaraan geen banden, doch alleen één langen wijsvinger, een scherpen, spitsen vinger, puntig als een spijker. Een hoofd hadden de harten ook niet. Alleen twee griezelige, groote oogen en een wijde mond waren midden in het hart. En spreken konden ze ook! ,.Dit is nu Rob," begon dadelijk een groot zwart hart, en hij wees met zijn scherp- gepuntcn vinger op den jongen. „Ja, daar zit hij, de jongen, die altijd doet alsof hij de braafste van alle kinderen is. Maar dat is hij lang niet. Neen, hij heeft een leelijk karakter, en een even leelijk hart. Van middag hoorde ik nog, hoe hij twee arme kinderen, die een boterham vroegen, met booze woorden cn zonder boterham weg joeg, en dat nog wel op Oudejaar! En als hij iets lekkers uit de kast heeft genomen, stil weggenomen, weet jullie, dan zegt hij niets, maar laat kalm toe, dat een ander daarvan de schuld krijgt. Het vorige dienst meisje moest ook al heengaan, omdat Rob's moeder dacht, dat zij overal van snoepte, cn dat deed zij echt niet, dat deed Rob. En als zijn moeder straks uit de kerk komt, zal hij weer liegen en met een''heel onschul-j dig gezicht beweren, dat hij niets weet van de doos, die op den grond ligt, nóch van het lekkers, dat hij straks heeft opgesnoept. Dan krijgt Mien daarvan natuurlijk do schuld... Ja, dc jongen heeft een leelijk hart!" „Laten we hem een nieuw hart geven," stelde één der harten voor. „Kom, laten we dat leelijke hart dan eerst uit den jongen nemen!" „Ja, ja, laten we dit dan maar dadelijk doen!" riepen alle harten tegelijk en ze drongen allen om Rob heen en begonnen met hun scherpgepunten wijsvinger den i jongen zóó te pijnigen, en ze maakten hem zóó ziek en zóó akelig, dat hij met eon schreeuw wakker werd. Wel begreep hij toen, dat alles maar een vrceselijke droom was geweest. Maar hij voelde zich zóó ziek, cn zijn hart klopte zóó akelig hard, dat hij er nog ellendiger van werd. Geen raad meer wetende van akeligheid, liep Rob naar zijn kamertje. Déar kon niemand hem hoor.cn kreunen cn kermen, dacht hij. O, wat voel de hij zich toch ziek! Wat was hij akelig! Kwam dat nu door al dat lekkers, of door dien akeligen droom? Rob wist het zelf nier. terwijl hij al kreunende op zijn bed neer viel. Maar* nu dacht hij er toch wèl aan, hoe slecht hij weer was geweest op dezen Oudejaarsavond, en hoe Mien wel weer de schuld zou krijgen, als moeder zag, hoeveel er van al het lekkers was opgesnoept En dan nog dio doos... En Mien, die altijd zoo aardig voor hem was, zou nu wegge jaagd worden! Moest hij zóó het nieuwe jaar ingaan? „Vertel het, vertel alles eerlijk aan je moeder!" hoorde hij zijn eigen hart heel luid zeggen. „Vertel het en beloof, dat jij je zult beteren in het Nieuwejaar, Rob!" „Ja, ja, dat zal ik doen!" kreunde de jon gen. „Alles, alles zal ik vertellen, ook van de doos..." Met dit voornemen bezield, was het alsof Rob zich wat minder ziek begon to voelen. Toch bleef hij in zijn kamertje. Naar be neden durfde hij nog niet gaan. Moeder zou, als z# straks thuiskwam, wel boven komen. Dan zou hij haar dadelijk alles vertellen, ook van die twee arme kinderen, die hij vandaag zoo wreed had weggezonden. Zoo deed.ook Rob. Want zoodra moeder uit de kerk kwam en Rob niet beneden vond, liep ze haastig naar zijn kamertje cn vroeg vriendelijk: „Maar, jongen, waarom zit je hier in de kou? Waarom niet beneden gebleven, waar het zoo heerlijk warm is?" Bij deze woorden barstte op eens de an ders zoo ruwe en hartelooze Rob in tranen uit on onder luid gesnik begon hij haar al het kwaad, dat hij in het afgeloopen jaar üced, U vertelHn. 1 Moed*» schreide óók bij Rob's bekentenis; zc. was bael verdrietig óver'wat ze hoorde. Maar geen boos woord zei ze. „Wil ik nu maar naar bed gaan, moe der?" vroeg daarna Rob. „Neen, Jóngen," sprak moeder, „we gaan nu afscheid nemen van het Oudejaar. En wo vragen het Olidejaar onze gebreken te willen meenemen, opdat we vroolijk en vrij van zonden, het Nieuwejaar kunnen ingaan. En wij moeten dan beloven en ons beslist voornemen, in het Nieuwejaar ons best te doen en zóó goed, eerlijk en liefdevol te blijven, als we ons dit bij het scheiden van het Oudejaar hebben voorgenomen. Vindt je dit niet véél beter, dan naar bed gaan, Rob?" Rob knikte snikkende en ging daarna met moeder naar beneden. Maar zoo vroolijk als de anderen, kon Rob dien Oudejaarsavond niet zijn. Ook kon hij bijna niets eten van het lekkers, dat op tafel kwam. Hij bewaar de dan ook alles wat hij kreeg voor de kin deren van de werkster, die altijd met hun moeder mee kwamen om Nieuwjaar te wen schen. En hij vroeg, of hij het hart mocht hebben, dat, met de doos. op den grond w as gevallen en natuurlijk gebroken was. Toen hij het kreeg, verdeelde hij het prachtige, groote hart óók nog onder de kinderen van dc werkster, die niets konden zeggen, zóó dankbaar waren zij en tegelijk zóó ver baasd, dat Rob, die anders zoo onaardig en zoo wreed voor arme kinderen kon zijn, nu op eens zoo vriendelijk tegen hen was. En goed en vriendelijk bleef Rob in bet Nieuwejaar. Als hij soms bij ongeluk ergens van snoepte, vertelde hij het eerlijk aan moeder, die dan niet boos was, doch alléén waarschuwend tot hem sprak: „Rob, denk om je voornemen, mijn jongen! Denk om het oude hart. dat het Oudejaar meenam, en laat je nieuwe hart mooi zijn en rein en vrij van zonden blijven! Toe, doe je best, jongen!" „Ja moeder," klonk Rob's belofte. En hij bleef zijn best doen zijn snoeplust, één zijner grootste gebreken, te overwinnen. En... hij overwon dien weldra werkelijk Hij snoepte niet meer! TANTE JOH. HIJ WIST ER NIETS VAN. Een boer en zijn vrouw kwamen hun zoon in de stad opzoeken. Toen ze hem hadden gevonden, klaagden ze, dat de reis zoo duur kostte. .,U had ook een retour moeten ne men" zei de student. Een week later ont ving hij een brief, waarin stond* We heb ben nu een retour genomen maar die kostte bijna 2 x zoo duur. Jij weet er dus niets van. ALS 'T BUITEN STORMT EN REGENT. Dc wind waait door de takken, De storm loeit door het bosch. Hij velt de grootste reuzen En blaast er maar op los! De regen valt bij stroomen, Jaagt mensch cn dier naar huis. 't Is nergens nu zoo veilig, Als in het eigen kluis. Hoe somber is het buiten! Waar blijft de zonneschijn? Die kan toch in het najaar Nog zoo verkwikkend zijn! Kom, langer niet gemopperd. Raak 't goed humeur niet kwijt! Zoek tusschen de vier muren Maar de gezelligheid! Elk kan zijn best doen immers En „zon" voor and'ren zijn. Laat 't buiten dan maar repg'ncn, In huis is zonneschijn! En Moeder gaat vertellen De sprookjes uit haar jeugd. Steeds weer bedenkt ze and're, Nog mooier! Lieve deugd! 't Is bedtijd eer wij 't weten! Is 't nu al heusch zoo laat? Wie denkt aan storm of tegen, Als hij naar bed toe gaat? In huis is 't warm en zonnig. Daar heerscht gezelligheid, Die hoe 't ook buiten regent Het mcnsch'Iijk hart verblijdt. CARLA HOOG. DE VEEREN MAKEN VOGELS NIET! Klein Lcttcke zal opgetogen Te luist'ren op de wil hei. Ze staarde naar de witte wolkjes Die langzaam dreven, zij aan zij, Terwijl hen zonnestralen zengden, En zij zich roet elkaar vermengden Tot ééne groote wolkpartij. De zon, die even was verdwenen, Achter een dikke wolkenbank, Kwam weer te voorschijn, en de leeuw'rib, Wierp zich de lucht in, vlug en rank. En onder 't vliegeii en het zwieren Bleef hij luid JuubTcnd tierelieren, Zijn zuiver lied van zilv'ren klank. Het was een lied van louter blijheid, Het was een liedje als een lach. Een lied van bloemen, geuien, zonlicht, Een lied verheerlijkend d i dag. Een lied van louter licht en leven, Een lied, dat blijheid, vreugd moet geven, Als 't wapp'ren van een kleurige vlag. „Ik zing voor jou, mijn Lettckindje, Voor jou den lieven morgen lank" Zong hij. En zij strekte haar handjes En riep: „Kom hier, dat ik je dank! Hij schoot naar d' aarde, achter fluitend En zóó zijn ochtendlied besluitend Met lieve, vlinder-teere klank. Zij dankte voor zijn juichend kweelen, Terwijl z! hem lief haar and toestak'. Hij schommelde, nu wat verlegen, Vlak bij haar, op een lage tak. „Hoe kan je onder 't vliegen, springer» Zeg Leeuwrik, toch nog zoo zingen. Jij met j' eenvoudig, Liuine pak?" „Ja, 'k heb geen kleurig vederjasje, Mijn kleur, mijn glans zit m mijn lied, En daar ben 'k blijer mee en rijker Dan met een schitt'rend pak. Want ziet: i 't Zij dag of nacht, 't zij m of regen Mijn rijkdom blijft, 'k Zing allerwegen: DE VEEREN MAKEN VOGELS NIET. BEP ARNOLDI. (Holl. Revue). HET GRAPPIGE BOERTJE. Dicht bij een groen, groen knollenland, Daar woont een haasje heel parmant Hij is een boertje van beroep En houdt dolveel van knollensoep. Hij brengt hier knollen aan zijn vrouw. Wat loopt het hazen-boertje gauw! Een pijpje heeft hij in zijn mond, Twee knollen vallen op den grond. Kom, teeken vlug dit ventje uit! Heb je papier? Het liefst geruit. Het boertj' is eenig in zijn soort, Vlug stapt het met zijn vrachtje voorf

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1929 | | pagina 14