KINDERRUBRIEK OP HET IJS DE SCHAATSEN DE SNEEUWPOP c USia Rubriek van Oom Karei In verschillende briefjes, die ik dete week ontving werd me gevraagd of Ik niet weer eens een kunstje in de krant wilde retten. Nu, gemakholljk was dat niet. Mijn voor raad was vrijwel uitgeput on lang niet alle goooholtoertjea rijn geschikt om in de krant te rotten, Maar ik hob gerocht en nog eens gerocht, met het gevolg, dat lk nog wat voor jelui heb gevonden. Luister, hier is het. Het gaat erom om een geleende gulden in een lucifersdoosje te goochelen. Dat gaat zoo. Als Je een lucifersdoosje half open doet kan je gemakkelijk oen gulden van onderen te gen den bovenkant klemmen, tueschen het bakje waarin de lucifers liggen en het om hulsel. Je laat het doosje dan zoo zien, om te bewijzen dot er alleon maar lucifers in liggen. Nu vraag je een gulden ter leen, schuif het doosje dicht, zoodat de eerste guldon In het lucifersbakje komt te liggen. Je laat het doosje dan vasthouden door den persoon, die je don gulden heeft geleend. Do geleende gulden Iaat je ongemerkt verdwlj. nen door hem b.v. stilletjes in je rak te ste ken en verzoek hem dan het doosje te ope nen. Natuurlijk vindt hij dan een gulden in het lucifersdoosje. Het is een aardig kunstje dat wei ennlge handigheid voroiseht. Maar proboer het maar eons. RAADSELS. De oplossingen ven de vorige week. De oplossingen van de vorige rondsels rijn* I. beer boer boor hoog II. Matras, adder, tien, rat, ar, s. Deze week is de prijs gewonnen door „Me ca no" die hem a.s. Maandag nan ons bureau kon komen afhalen. NIEUWE RAADSELS. I. Mijn geheel is een spreekwoord van 3 woorden of 15 letters. 6, 3, 5, 1 is een lichaamsdeel. 12, 7, 8, 15, 2, 11 een jongensnaam. 9, 13, 14, 4 een meisjesnaam. 10 een klinker. (Ingez. door Zonneroosjek II. Mijn geheol is een spreekwoord van 8 woorden of 28 letters. 16, 17, 18 ie niet dichtbij. 28, 26. 12, 22 ia een deel van i gezicht. 15, 13, 14, 24 is een getal. 1. 2 is een lidwoord. 23, 7 is een lengtemaat. 5, 17, 6, 18 is een vrucht. 3, 21 kookt men in. 3. 9, 11 kan men vullen. 25, 20, 10 kaatst mon mee 10, 27. 10 is niet ledig. (Ingez. door Blauwenregen) Het was in de tweede helft van Januari en dus midden in den winter, 't Was bo vendien wat de groote monschcn noemden: een ouderwetsche winter, en het vroor, dat het kraakte, terwijl over tuinen en volden een wit sneeuwkleed lag. De Kerstvacantle met haar gezellige feest dagen behoorde alweer tot het verleden en de jeugd ging dus weer naar school. 't Was even overjwaalven en een troepje jongens kwam gezamenlijk uit school. Het was een drietal, dat bij „Opa"' in do klas zat. Wie Opa was? O, hij hoette cigonlljk meneer van der Toren, maar hij had zóó iets grootvaderlijks over zich, d$t de jon gens hem altijd „Opanoemden, een bij naam, waarop de reeds vrij hejoorde klasse onderwijzer wét trotsch was! „Jammer, dat het ijs weer zoo laat komt en we in de Kerstvacantie hoelemaal niet konden schaatsenrijden," vond Piet Hol- weg. „Juist fijn, man!" riep Jaap de Bont uit „Nou krijgen we immers extra vrije midda gen ter beoefening dezer Oud-Hollandsche «port, zooals Opa het deftig noemt.' „Ja, dat 's waar," moest Piet toegaven. „Ze zijn er tegenwoordig nogal royaal mee." „Holland is toch maar een best land. k Geloof, dat je nergens zoo'n goeie gele genheid hebt om 9chaatson te rilden al9 bij ons," zei Jaap wear. „Holland is koud!" merkte Jan van der Klop op, een jongen, die pos uit Indlë ge komen was en dikwijls dacht aan hot lek ker warme zonnetje, dat in zijn geboorte land zooveel scheen. „Bah! flauwe Jongen!" riep Piet uit, die geen gelegenheid zou laten voorbijgaan, als hij „Jantje Roetmop", zooals hij Jon van der Kop smalend noemde, on zijn nummer zetten kon. Jan deed zijn best zoo onverschillig mo gelijk te kijken, maar kneep zijn handen in «ijn zakken tot vuisten. Die lamme Piet ook! Altijd moest die hem uitlachen en pla- De andere jongens waren nog zoo kwaad niet, maar Piet!... O, els Piet er maar niet was! Hoe heol anders zou zijn leven op school dan zijn! u't Blijft nog weken vriezen," voorspelde Jaap. ,,'t Zal minstens net zoo'n fijne win ter worden als verleden jaar." „Met veel vrije middagen!" Juichte Piet, die niet bepaald tot de ijverlgsten uit zijn klas behoorde. Ze waren inmiddels op de markt geko men, waar zij alle drie een verschillenden kant uit moes te iv „Nou, tot straks op da ijsbaan!riep Jaap. n'k Heb mijn boterhammen in eon wip op." „AJu!" riep Piet nog. „Jij blijft zekor thuis vanmiddag, Jantje Roetmop! Donk er aan: het ijs ia koud!" „Flauwe vent!" mompelde Jan en luider, eoodat Piet het goed verstaan kon, riep hij: „Ik ben gisteren en eergisteren toch ook op het ijs geweest! Tk wil ook schaatsen leoren rijden." „Dat zal wel!" eoi Piet, maar maakte toch beeneti, want dat Indische jong was vlug als water. Piet, die altijd een heelc branie had, was eigenlijk juist het tegenovergestel de van eon held. Stevig stapte Jun door naar het huis van zijn Oom on Tante, waar hij nu aJ oon paar maanden was. Oom en Tanto waren heel lief voor hem. Tante was Moeders tweeling zuster en hij hield veel van haar evenals van Oom. Zo hadden twee kloine meisjes, dio dol waren op hun grooton neef Jan. En Jan? O, hij hield ook veol van de kleintjes, al wildo hij dat voor dc jongens op school vooral voor Plet Holwegt niet weten. Die haddon er immers niets moe te maken. Toon Jan thuis kwam, zag hij onmiddel lijk aan hot ontstelde gezicht van Tante, dat er iets gebeurd was. „Toch niets met Vader of Moedor in In dlë?" schoot het onmiddellijk door hem heon. Tante vertelde hem echter dadelijk, dat Ankle, de jongste der kinderen, op eens ernstig ziek was geworden. „En nu hoeft Oma, die ik onmiddellijk opgebeld heb, gevraagd, of Rietje bij haar komt logeeren," ging Tante voort. „Ik heb dat aanbod dankbaar aangenomen en zal mij dan geheel aan de kleine zieke kunnen wijden. Maur Oma hooft geen gelegenheid haar te laten halen en daar Oom pas van avond laat van zijn zakenreis thuiskomt en de werkster er vandaag niot is, heb ik nie mand om Rietje wog te brongen. Zelf wil ik natuurlijk bij Ankic blijven „Maar dan kan 11: Rietje toch wegbren gen, Tante, 't ls maar een uurtjo mot de tram on wc hebbon vanmiddag juist vrij voor schaatsenrijden," zei Jan, die dit als de gewoonsto zaak der wereld beschouwde. „Ja, als jo dat zou willen doen! 't Zou een uitkomst zijn Eet dan maar \lug je bo terhammen op. Zo staan al klaar. Niet lang daarna stapte Jan met Rietje aan de óéno en een klein valiesje in de an dere hand naar do tram. Het kloine ding wus in de wolken: in dc tram naar Oma te gaan en dat niet eens op Zondag, was ook wcrkolijk een buitengewoon feest on zo was nog te jong om te begrijpen, dat de roden van dit reisje lang niet prettig was. Druk babbelend liep zo naast Jan voort, die geduldig nl haar vraagjes beantwoord de. Plotseling schrok hij echtor, want bij het omslaan van oen hoek zag hij, dat Piet Hol- weg er aan kwam. Zijn schaatsen bungel den ann zijn arm. „Hé Jan, klndermoisje, ga je niet naar 't ijs?" begon Piet al uit de verte te sarron. Jan deed maar not, alsof bij het niot hoorde cn klemde de tanden stijf op elkaar. Hij stak de straat over, al hnd hij op dit oogenblik wol in den grond willen zinken. „Natuurlijk ga je niet naor hot ijs! 't Was niets als grootspraak van je, flauwe vent!" •:ep Piet hem nog na. „Jantje Roet-mop! P,oet-rnoppic! Sulker-poppie!" Jan beot zich op de lippen van kwaad heid, liep wat steviger door en bereikte dc tram. Het kloine ding naast hem babbelde zóó druk, dat hij er alles door vergat en niet meer aan Plet en zijn plagerijen dacht. Zij genoot van het tramritje, dat haar bij Oma brengen zou. Jan ging echter spoedig weer naar huis. Misschien zou hij nog een boodschap voor Tante kunnen doen. Maar Tante had zijn hulp niet meer noodig on zei: „Ga jij nu nog wat schaatsenrijden, Jan. Je kunt het nog net eon uurtje doen." Zoo ging Jan dien middag dus toch nog met schaatsen onder den arm naar het ij9. Hij stapte stevig aan en floot een vroolijk wijsje, blij nog even to kunnen rijden, want al vond hij het dan in Holland koud, onder het schaatsenrijden vergat hij dat heele- maal. Hij verstond die kunst al vrij aardig. Even vóór hij bij do ijsba^ kwam, voer de zijn weg langs een breedc sloot. Daar kwamen een paar schaatsenrijders aan. Het baantje rijden wns hun gaan vervelen en zij hadden de sloot opgezocht. Plet Holweg reed vooraan. Wat zou die n u weer heb ben? Lang tijd om hierover na ie donken had Jan echtor niet, want op hetzelfde oogen blik gebeurde er iets vreeselijks: Piet scheen de slechte plaats onder de brug niet te zien enschoot eensklaps onder het ijs! In eon ommezien verdween hij in de diepte. Alleen zijn hand stak hulpoloos en als ora hulp smeekend boven het wateT uit. Zonder zich ook maar één oogenblik le bedenken, snolde Jan naar dc plaats des onheils, ging plat voorover op het ijs lig gen, stak oen schaats bij wijze van stok uit en... zag, dat de hand van Plet die greep. Jan was echter niet sterk genoeg om den zwaren Plet uit het water te trokken. Hij kon hom alleen maar vasthouden en op zijn hulpgeroep kwam een heer aangesneld, die Jan's beenen vasthield en hem langzaam achteruit trok. Het mocht hem golukkon Piet op die manier uit het water te halen. Klappertandend on druipnat stond Piet weldra aan den kant dor sloot De toege snelde heer ried hem aan zoo spoedig mo gelijk naar huls tc loopen en onder de wol te kruipen. Piet stamelde eenfge woorden van dank en volgde zijn raad op. k „Ik «al wal yooruitloopen en het bij je thuis vertellen," zei Jan. „Dan schrikken zo niet zoo Hij holde naai- het huis van Piet Geluk kig was diens Moeder thuis on had zij war me thoc. Zij stopte Plot onmiddellijk in bed en liet hom een paar groote koppen thee drinken. Zij was natuurlijk erg geschrikt, maar wist haar kalmte te bewaron. Pas toen Piet onder dc wol lag, liet lij zich het gebeurde door Jan nog eens nauwkeurig vertellen Jan liet daarbij zijn daad als iets heel gewoons voorkomen „Ik (lank je voor hetgeen je voor Piet ge daan hebt. Je zou een goede vriend voor hom zijn,' was alles wat mevrouw Hol weg zei, doch deze woorden klonkon Jan als muziek in dc ooron. En toen Piet den volgenden morgen hij had gelukkig geen nadeelige gevolgen van zijn onverwacht bad ondervonden! op school kwam, ging hij regolrecht near Jan loe cn zei: „Jij bent een held, hoor! en ik ik zal 't wel laten, je ooit weer te pi agon of uit fo schelden." „Och, malligheid'' weerde Jan af. „Jij zou hetzelfde voor mij gedaan hebben." „Dat dat weet ik niot!" bekende Piet eerlijk. „Maar éón ding weet ik wol on dat is: Wie ooit durft zeggen, dat jij laf bent. dio krijgt met mij te doonl" Voor Jon werd het vanaf dion dag veel prottiger op school en hij vond hot nu in Holland nog zoo kwaad niot. Zelfs de stren ge wintor had hem iets goeds gebracht! „Ga je niet rijden, Truus?" „Neen, Moes, vanmiddag niet „Maar, kind, 't is juist zulk heerlijk weer, niot zoo'n scheipe wind als gisteren. En jn begint het al zoo aardig to lceren. Je moet nu good oefenen, t Volgend joar komt er misschien niet zooveel ijs. Zijn je schaatsen soms stuk?" „O, neen, Moes. „Hob je ergon9 pijn? Beu je soms geval len?" „Neen, Moes, hoelemaal niet." „Maar waarom ga je dan niet rijden?" vroeg Moeder nog verder. „Och, ziet u. Aafje heeft geen schaatsen. En nu is 't zoo 9oai voor haar, als ze don heelen middag alleen is Aafje was Truusje's vriendinnetje. Zo gingen altijd samen naor school en op vrije middagen speelden ze gewoonlijk samen. ..En wat gaan jullie nu doen?" vroeg Moeder, die 't heel niet onplezierig vond, dat haar dochtertje hnnr eigen genoegens voor Aafje opofferde. „Dot weet ik nog niet lk m« haar In ieder goval afhalon. Zoo deed Truus en even later stond ze bU haar vriendinnetjo op de stoep Jn, Aafje ging mee. 't Zonnetje scheen zoo vroolijk cn zo zouden samon naar hot schaatsenrijden gaan kijken Misschien was er orgens ook nog wel een glijbaon, waar ze zich op vermaken konden. Wat wns het druk op de gracht. En wat redon er eon kennisjes! Truus kroeg op eens weer ergen zin in rijder "*ou zc toch maar haar schaatsen gaan tuilen? Aafje kon er immers naar kijken en wat glijden op het ijs! Zou ze? Plotsollng zag 2e oon eindje verder een jongotje eenzaam aan den kant staan. HIJ stond daar zoo zielig. Zoo zou straks Aafje ook staan Of ze zou naar huis gaan. „Neen. ik doe het niot," besloot Truus. Ze gaf Aafje een arm en samen Hepen ae verder. Hier en daar stond een vader of moodor aan den kant, om het rijden van hun kinderen te bewonderen! Kijk, daar stond meneer Kres ook, hun buurman. „Dag meneer," riep Truus. „Dag Truus," zei hij, „moet Jij niet rij den?" „Noen meneer, vandaag niet.antwoord de Truus vroolijk. „Mal kind, 't is nu juist zoo heerlijk. Truus en Aaf liepen door. Moor meneer Kres riep Truus terug. Truus ging. „Wat blieft u?" vroeg «c. „Waarom rijd je niet?" vroeg hij ornstig. „Och," dacht Truus, „ik kan het meneer Kros wel zeggen." F.n nu Aafje toch oven doorgcloopcn wos, zei ze zachtjes: „Aafje heeft geen schaatsen, on anders is ze zoo alleen.' „Geen schaatbon?' zei hij moloch. „O, ik heb juist oon paar, dat Jan tc kloin is. Die kan zc gerust krijgen." Truus kreeg een kleur van plezier. „Aaf!" riep ze. „kom eens gauw hier. Je krijgt ook schaatsen!" Aaf wist niet, wat ze hoorde. En ze keek meneer Kres en Truus vragend aan. „Zou jo 't graag leoren?" vroeg menect. „Nou," was alles, wat Aaf zeggen kon. „Ga dan maar mee," zei hij Hij woonde vlak bij en kwam weldra met de schaatsen terug. Hij bond Aaf zelf do schaatsen onder en wcos het meisje, hoe zo doen moest. Natuurlijk hielp hij haar een beotje, maar ze moost het zoo gauw mogelijk alleen probeeron „Ga ook je schaatsen halen," stelde Aaf voor. En dat deed Truus. Ze bond ze vlug onder en reed meest in do buurt vnn Aaf, die dien middag al aardig op de ijzers thuis raakte. Gelukkig bleef hot nog een poos vriezen en do kinderen kregen heel wat keertjes een middag vrij om te rijden. En vóór het ijs afgcloopcn was, kon Truus met hanr vriendinnetje nl prettig een baantje samen rijden. EEN BAVIAAN ALS LEVEN8REDDER. Hot gebourde in Abessiniè .(ten 2uiden van Egypte) dat een reisgezelschap eens verdwaald rankte cn in een dal een bende apen ontmoette. Deze namen allen haastig de vlucht, be halve een urm ziekelijk aapje, dat angstig huilde en over zijn heele lijfje beefde van angst De honden vun hei gezelschap spiongen dadolljk op 't diertjo too on luisterden niot naar het terugroepen van de monschcn. die geroerd waren door do klagende tonen, die 't aapje uitte. Maar opeens, vóór de hon den er hij konden komon, sprong er een oude grijze baviaan to voorschijn en pakte zijn arm kameraadje met oon ruk voor don neus van de honden weg. Onder het woe dend geblaf van do teleurgestelde honden droeg hij hun gewaande hult haastig been, en wns binnen enkele minuten uit hot ge zicht verdwonon! CORRESPONDENTIE. Mosterdzaadje. Dank je wel voor je raadsel. Alleen ben ik bang dat bet wat al to moeilijk zal zijn. Neon, dat is wel zoo, maar, te lastig is natuurlijk ook niet wen- schelijk. Ze zijn anders wel heel aardig Mecano. Dat heb ik al zoo dikwijle gezegd. Uiterlijk s Woensdagsochtends 9 uur. Wat wordt dat voor operette? Heb je er een rolletje in? Zonneroosje. Ja, dat begrijp ik. Dus dat ie niet erg prettig als je over die weg moet fietsen? Ik zal er nog eens over denken. Adelaar. Naar ik hoor vallen die nog al in den sma«l. Misschien weet ik er nog wel een paar. Ja, die moet 9teeas grooter worden. Camera. Graag. Hoe meer hoe liever Die komen nooit te veel. Wat een druLr.. Doe maar flink je best. Dan zal die ééne onvoldoende ook wel verdwijnen. Wodan. Dank je wel voor je raadsels. Jawel, maar «Hoen niet als or raadsels bij zijn, die je zelf hebt ingestuurd. Want daar i9 geen kunst aan om die goed op te los sen. Dat i9 wel oen aardig idéé, maar toch niet voor uitvoering vatbaar. Misschien wel. Dat gaat helaas niet. Maandroosje. Dat dacht ik wel. Heclemaal niet erg hoor. Het belangrijkste gaat natuurlijk voor. Neen, dat is te laat. Uiterlijk 9 uur. 's Woonsdagsochtends. aDt moet je mnor afwachten. Niet zoo begeerig zijn! Koekoek. Ja, en er zij» er nog wel meer. Zoo nu cn dan. Maar daarmee wordt ik niet erg verwond. Neen, dat was zoo maar een aardigheid voor je zelf. Rozeknop. Dat weet ik nog niet. Je zult binnenkort wel belangrijk nieuws hoo- ren in verband dnnrme. Als het maar niet te lang is. Cupido. Neeu. dat lijkt er nog veel op. maar 'J kan nog wel komen. Hannibal. Daarom hadt je toch wel mogen schrijven! De legplaat behoef je niet in te zonden. Dat was maar zoo iets voor je zelf orn te probceren. Ik denk het niet Chrysantje. Heel graag. Zoo was het wel erg weinig. Speurder. Ja, dal zou inderdaad te lant geweest zijn. Nu was je op tijd hoor! Wat aardig. En is de poppenkast al klaar? Reopelsteeltje Dank je wel voor je versje, t Is hoel aardig. Pericles. Ja zeker, dut inag altijd. Daar ben ik al meordere malen geweest. Ik vond het er erg mooi. Jij ook? Dit is werke lijk heel aardig. Dank jo wel hoor' C o b m u n. Goed succes ormee. lk hoor zeker wel eens hoe het, gogaan is. V 1 o 11 e r t j e. Dan maar op een andere keer. Ja, heb je ei wel van kunnen slapen? Kampioen. Niets erg hoor. Haal Je schade een volgende keer maar eens in. Kwik. Wat «al jij or mooi uitzien. Da* zal me een leest worden! Kerstroos. Dus Jo hebt er wel van genoten Dat doet me plezier hoor' .Ta, maar toch nog Juist op tijd. Bobbie. Ja. dat ging niet door. Maar het kan altijd nog komen Daarom moet je den moed maar niet verliezen. Dat denk ik ook wel. Ik zou tenminste met zoon storm niet graag op zee zijn. Bruinoog. Dat ls ook zoo. lk geloof niet dat je er zelf veel aan gehad zou heb ben. Jo, die verlichte toren is erg mooi. Vink. Ga dan maar gauw. De volgen de keer heb Jo zeker wel even tijd voor een briefje, is 't niet? C1 y v i a. Dat dunk ik ook wel. Ik ga nooit zoo vroeg hoor! Vroeger wel. Maar dat is al heel lang geleden. Waterlelie. Heel goed hoor. Harte lijk welkom. Ik hoor iedere week zeker wel wnt van Je, is het niet? Iris. Natuurlijk ben jij ook hartelijk welkom, evenals je zusje. Schrijf me maar veel lange brieven. T a s m ij n. Wat aardig zeg. Nu weet je later, als je groot bent, altijd hoe j'e aan dat boek bent gekomen. Een aardige herin nering is het nu geworden. OOM KAREI.. Jongens, jongens! Ziet eens even, Hoe het heeft gesneeuwd vannacht! OvTal waar je heen kijkt, ligt er Over d'aard eon witte vocht' Komt nu allen vlug naar buiten En oon gróote pop gemaakt! /.ou *r wel een jengen wezes. Die nu niet in vuur geraakt? Bij het tien van zóóveel sneeuw toch Juicht verheugd de kinderschaar Wie er anders ook mag teuten. N u zijn z' allemaal vlug klaar! Haastig wordt 't ontbijt genuttigd Dan trekt leder er op uit Moeder kijkt hen na en wuift nop Lachend staat zij voor de ruit Want mot zóóveel rappe handen Ia de sneeuwpop vlug gereed. Deftig prijkt het witte heerschap Op oon groot en snecuw-wlt kleed Vroolijk rookt hij zelfs eon pijpje, Houdt 't parmantig in zijn mond En twei zwarte st««=nkool-oogen Rijken lachend in het rond. 't Schijnt den sneeuwbaaa te bevallen. Koude deert hem blijkbaar niet. Weet je, wanneer Piet, de sneeuwpop, Tranen schreit heusch van verdriet? 't I» wanneer de zonnestralen Dansen over zijn gezicht En het arme Pietje knipoogt Tegen al dat felle licht. Tranen rollen uit zijn oogen, Och, wat ia die Piet bedroefd! Kort geledon nog heeft Pietje Op zijn blankheid zoo gesnoefd' Maar. als net op eens gaat dooien... Smelt het arme Pietje weg! Mocht 'k met Iemand willen ruilen Stellig niet met Pietje, zeg! CARLA HOOG.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1930 | | pagina 5