KINDERCOURANT ARTISNIEUWS WAAR DE ROLLENDE, TOLLENDE OLIEBOLLEN TERECHT KWAMEN VOOR DE KLEINTJES Zoo'n Domme Haas De rubriek van Oom Pim Beste Nichten en Neven, Het zal jullw zeker wel vreemd aandoen ru zoo plotseling een anderen naam in de kindercourant te zien. Vreemd ook, omdat achter dien anderen naam ook een andere oom schuilt. Ik kan jullie echter bij m'n komst in 'Amersfoort verzekeren, dat ik bij de aan v aard mg van m'n nieuwen werkkring over één ding bizonder verheugd was. En dat is over het feit, dat aan de courant ook eer» kinderrubriek verbonden is. Waarom ik daar zoo blij om was? Omdat ik bij de vo rige krant, waaraan ik verbonden was óók de kindercourant verzorgde; deze was ech ter grooter. Als ik jcPvertel. dat ik daar ge middeld per we k 10 50 briefjes te beant woorden had, zul je misschien de krant neerleggen en zeggen „Die oorn overdrijft". Neen. de liefhebberij^voor clie kinderkrant kvès zoo groot! Nu begrijp je zeker ook, dat mij het aantal briefjes tegenviel, hier in Amersfoort. Maai dat is niets. Jullie kunt me óén groot plezier doen:»wek je vienden en vriendinnen op om mee te doen aan de raadsels. Bovendien viüd ik het altijd erg prettig als jullie, bohalve de oplossingen, ook nog eens een praatje maakt. Ik heb overal belangstelling voor, dus je hoeft nooit bang to zijn, als je eens een zeer lan gen brief hebt geschreven, want ik lees hem met plezier. De correspondentie kan daardoor juist zoo aardig worden! Daar ik vroeger oom Pirn was, wil ik ook nu graag dien naam houden. Ik denk, dat jullie daar geen bezwaar tegen zult hebben. Vóór ik deze korte inleiding beëindig moet ik julli- tot m'n spijt meededen, dat ik deze week nog geen correspondentie of nieuwe raad sels heb, aangezien andere werkzaamheden m'n tijd te veel in beslag hebben genomen. Ik hoop, dat jullie dit niet zoo heel erg zult vinden. Ik beloof je, volgende week corres pondentie en raadsels te zullen plaatsen. En dan zal ik jullie niet weer in den steek la ten. Ik doe jullie hierbij nog de groeten van oom Karei, die thans reecis onze stad heeft verlaten. Tenslotte de groeten van mijn, OOM PIM. broertje. „O, en het zijn er wel zes!" Gretig greep toen zijn handje naar een der bollen, die nu daar zoo stil bleven liggen, en gaf hem aan het zusje. Daarna nam hij er een voor zichzelf. „Fijn, hè zus!" riep hij al eten de. Zoo lieten toen do zes weggerolde oliebol len zich opeten door de twee kleine, uitge hongerde kinderen, en ik geloof, dat zij zich met vreugde door het tweetal lieten verslinden. Het sprookje vertelt ten minste niet, dat de oliebollen berouw hadden over hun goede daad. En Piet heeft nooit geweten, dat de zoo gehcimzinnig-verdwenen oliebollen twee arme kinderen zoo blij hadden gemaakt. Leeuwen in Artla. Er was eens ccn Jongen, die Piet heette, en erg graag snoepte. Van alles, wat hij zag, moest Piet altijd even proeven Zoo was het ook weer op een Zaterdag. Piet zag toen, op de aanrechtbank in de keuken, een grooten schotel vol olkbollcn staan. Het trof fijn, vond Piet, want Mina. het dienst meisje, was boven aan het werk. en moeder zorgde in de huiskamer voor de koffieta fel. Het was ook juist, alsof de oliebollen daar voor hem. Piet, waren neergezet, en zoo kon hij de verzoeking niet weerstaan er een van op te eten. Hij greep een grooten en... riep „au!" want de oliebol was glocicnd-hcet. „Wacht," dacht Piet. en hij zette het ven ster open, om de bollen wat af te doen koe len. Maar, ach, wat gebeurde er toen? Daar sprong op eens de poes, die buiten was, door het openstaande venster naar binnen, raakte bij ongeluk den stapel oliebollen met alle vier haar pootjes aan, cn wel zóó hard, dat ecnigc begonnen te rollen, en, al rol lende, naar buiten vielen! Piet schrok toen zóó geweldig, dat hij poes bij haar staart greep cn weer liet ven ster wilde uitwerpen. Doch poes. daardoor óók van streek, begon zóó hard te schreeu wen, dat moeder verschrikt de keuken in kwam loopon cn vroeg: „Wat gebeurt hier, Piet? En waarom staat het venster open?' „Om poes, die van de oliebollen wilde snoepen," jokte Piet „En omdat ik hem toen naar buiten wierp „Zoo," zei moeder, „sluit het venster dan maar weer cn kom moe naar binnen." Piet wist geen raad. want Moeder dulde geen tegenspraak. Zij duwde hem de keu ken uit, en daarna, door de gang, de kamer binnen. „Ach, cn nu liggen de oliebollen in den tuin," dacht Piet met angst. „En als Mina ze daar nu straks vindt, wat zal dan wel gebeuren?" Hij kon daarom bijna niet eten van angst, zoodat de anderen, die met hem aan tafel zaten, dachten, dat Piet ziek was. Ook Moeder keek hem cenigszins vreemd aan en vroeg daarna: „Ilcb je soms van de oliebollen gesnoept, jongen?" „Neen, Moeder," antwoordde daarop Piet zóó oprecht, dat er niet aan do waarheid van zijn woorden werd getwijfeld. Neen, 't was waar, van de oliebollen had Piet niet gesnoept, en wat hij had willen doen, had de komst van poes hem belet. Rn zelfs toen even later Mina kwam vertellen, dat het juist was, alsof iemand ccnige van de oliebollen had weggenomen, zei Piets Moeder: „Dat komt waarschijnlijk, omdat het gebak wat is afgekoeld, Mina. Het ven ster hoeft opengestaan Héél dien middag dacht Piet aan de weg gerolde oliebollen. Zoodra hij dan ook maar even alleen was, holde hij door de keuken deur naar buiten. Hij keek en zocht onder het venster, doch zag geen onkelen oliebol. „Gelukkig," dacht hij, „natuurlijk heeft poes zc opgegeten1' Maar de poes had zelfs geen der wegge rolde oliebollen gezien. Want toen ze met een vaartje door het geopende venster in den tuin terecht kwam, waren de oliebol len reeds weggerold. Ja, het was waarlijk heel vreemd toege gaan, sprookjesachtig-vrecmd zelfs ging het met die oliebollen! Met z n zessen waren ze in den tuin terecht gekomen, waar het heel $lacl jras, want er lag sneeuw cn het had heel hard gevroren. V aarschijnlijk door die gladheid, rolden cn tolden de zes oliebollen al verder cn vorder, totdat zc op een weg tegenover het bosch kwamen, en uit dit bosch sprong juist een konijntje, dat „o, wat fijn!" riep. en reeds dacht, eejis heerlijk te kunnen smullen. „Neen, konijntje.zeiden de oliebollen, „we zijn geen kost voor jou!" Daarna rolden ze weer verder, totdat ze een magcren hond ontmoetten: „Jullie komt juist van pas.' gromde het dier, „want 'k heb ergen hon ger!" „Mei mogelijk, zeiden de oliebollen, „maar' wij zijn te zoet voor je. Zoek maar iets har tigers om je honger te stillen „Rollcbollebol!" ging het toen weer, tot dat cenige kraaien, die in een boom zaten, hun toekrastcn: „Kra-kra-kra, jullie zult een feestmaal voor ons worden!" „Jawel, dat kun jullie denken!" riepen de bollen cn zij rolden en tolden weer verder langs den weg. die nu sterk glooide. Ze rui den zóó vlug voort, dat ze met ccn vaartje op een weiland terecht kwamen, waar ccni ge paarden liepen: „O, ik lust zoo graag oliebollen!" hinnikte een der paarden. „Ilooi en haver zijn veel gezouder voor je!" was het antwoord, cn weer verder rol den ze, totdat een ezel hen zag, en toen be gon te balken, dat dc distels onder de sneeuw bedolven waren cn hij niets te eten vond. „Zoek dan maar wat anders!" riepen, al voortrollend, de oliebollen. Daar kwam een boer aan, die misschien wat bijziende was, want hij dacht, dat het aardappelen waren, die zoo vlug over den weg rolden cn tolden. Ilij wreef eerst zijn oogen uit, keek nog eens en vroeg toen: ,.Zcg eens, aardappeltjes, waar rollen jul lie heen? Jo komt toch niet uit mijl» schuur?" „Neen, we komen niet uit jouw schuur." sniwoordden de bollen. „We koinen uit do olie en uit de pan, cn wc moeten nog verder vandaag Toen zag op eens de boer zijn vergissing „O, jullie bent van die heerlijke oliebollen!" riep hij. „Wol, dat treft! Ik ben dol op olie bollen! O, wat zal ik smullen'" „Vandaag zul jo niet van ons smullen, boertje," antwoordden de bollen, cn nog vóórdat de boer er één kon grijpen, waren ze alle zes al weer een heel eind voortgo- iold. En zoo al maar rollende cn tollende, kwa men de zes oliebollen in een straatje, waar twee arme kinderen, bibberend cn blauw van de koude, stonden te huilen. Eerst wil den toen dc oliebollen nog verder rollen, maar één der zes hoorde een van de kinde ren klagen: „Ach, ik ben zoo erg koud, cn ik heb zoon honger.. En moeder heeft geen brood meer in huis, cn ook geen vuur „Kom, zus, laten we dan maar hout cn dcnncappels gaan zoeken," zei toen het an dere kind „Dan kan moeder dc kachel aan maken „Maar ik heb ook graag wat te eten," her nam weer het zusje. „Hooren jullie dat?" vroeg de oliebol aan dc vijf andere. „Ja," luidde het antwoord. En toen, alsof zc op eens allo zes dezelfde gedachte kre gen, rolden zc vlak vóór de voetjes dor ver kleumde cn hongerige kinderen. „O, kijk eens. zus, hier liggen oliebollen, zoo maar op den wes!" juichte nu het Jullie hebt allemaal op school wel eens met mooie of lcclijke? letters geschre ven: Honger is een scherp zwaard. Maar de waarheid \an die woorden heb je, hoop ik, nooit ondervonden. Met mij is dat echter anders. Ik heb dien regel niet behoeven te schrijven, maar dat het waar is, weet ik maar al te goed, al ben ik dan de koning der dieren, want mij heeft do honger do vrijheid doen verliezen. Ge moot weten, dat ik niet hier in Arlis geboren ben. Ik kom oorspronkelijk uit Centraal-Oost-Afrika. Ik had daar een bost leven, 't Is waar: veel vrienden had ik niet. „Aan hem heb ik een broertje dood," dachten do zebra's en de antilopen, als ze mij zagen. Dat was werkelijk zoo; en me nigeen een zusje ook! Kijk. zie je: klein goed, bijv. hazen, gazel len, vossen e.d daar zijn wij, leeuwen, niet bijzonder op gesteld. Een sabclantilope, een flinke zebra, zoo iets valt meer in on/en smaak. Nu moet je niet denken, dat we die maar altijd voor 't grijpen hadden. Soma was het wild heel schaarsch en in zulke tij den heb üf zelfs wel sprinkhanen gegetoD, al deed ik het ook met lango tanden. In zoo'n schralen tijd was het, dat ik dicht bij een klein boschje een verrukkelijken geur in mijn neus kreeg. Wat zou dat zijn? Het was avond. Voorzichtig sloop ik nader; je kon nooit weten! Daar hoorde ik een zacht klagend „Mé!" Mooier muziek kende ik niet Ik begaf mij tusschen het geboomte, t Wos daar al tamelijk donker. Weer hoorde ik een angstig „Mé!" en daar zag ik recht voor mij uit de omtrekken van eên witte geit Heerlijk! Weet je, wat ik niét zag? Dat die geit in een ijzeren kooi zat, die rnaar aan één kant open was, en ook zag ik niet, dat die geit met een touw wos vastgemaakt Dat zijn twee omstandigheden, die mij In gewone tijden niet zouden ontgaan zijn, maarik had zoo n honger! Ik stiet een korten schreeuw uit nam mijn sprong en ik greep mijn slachtoffer. Bons' deed de valdeur achter mij en ik zat opgesloten! Den nacht, die nu volgde, zal ik nooit vergeten. Als koning der dieren heb je na tuurlijk \eel verstand, dus je kunt heel wat missen, voordat het in 't oog loopt maar als dat niet het geval was, zou ik stellig krankzinnig geworden zijn. Den volgenden morgen kwamen de ja gers, die de val gesteld hadden. Aan den ééncn kant waren tralies, dus ze zagen mij dadelijk zitten. Groote pret, maar ^liet van mijn kant! Wat nu? „Dadelijk doodschieten en dan villen," ze! de één. „Neen," zei een ander, „hij is onbescha digd. Laten we hem naar de kust transpor toeren en naar Europa zenden; de een o. andere diergaarde zal eg wel goed vooi betalen." De laatste spreker kreeg zijn zin. Mijn kooi werd aan een stevig stuk hout opge hangen en zoo werd ik, tusschen twee ka- meclen in, naar een havenstad gedragen. Hier bracht men mij over op het dek van een stoomboot van de Oost-Afrikalijn, en die vervoerde mij naar Amsterdam. Ik ben dus naar de kust gedragen door het schip der woestijn en vervolgens naar Holland door het schip van den Oceaan; zo Haas Wiemper Piemper ging naar school, Al zeker zeven jaren! De meester kreeg van dezen haas Te vroeg zijn grijze haren! Haas Wiemper Piemper kon maar niet De letters rechtop schrijven! Dus moest hij bijna eiken dag Na schooltijd nog wat blijven! HETTY BOREL. Omaatje-lief, toe vertelt u mij eens: ('k Zie u zoo ijverig breien!) Wat moet het worden, die heel groote kluw? Is het voor één van ons beién? O Voor kleine Zusje een truitje of muts? Of soms voor mij een nieuw jasje? Moeder zei laatst nog ('k heb 't zelf heusch gehoord!; Ik had wel heel graag een dasje! Of is het soms een mooi kussen voor Paps' Makk'lijken stoel in het hoekje? Waar ik zoo graag bij de schemerlamp zit, Als u me voorleest uit 't boekje, Dat u mij meebracht? Het i s toch zoo leuk En het vertelt van prinsessen. Daarom alleen al toch houd ik zoo van 't Uurtje van vijven tot zessen. Omaatje-lief, toe vertelt u mf| eens: '1 Was u ook vroeger een meisje? Hieldt u van poppen en sprookjes als ik?, Hadt u een poesje als Grijsje? Omaatje, luister eens! Eén ding wist "k graag.' Kon u als kind wel eens stout zijn? Speelde u t o e n ook voor „groote mevrouw".? Wou u altijd al zop oud zijn? Oma en dan nog: van wie houdt u 't meeat? Wie wilt u kusjes graag geven? Toe. als u dat mij alleen maar vertelt! Fluister 't mij in, maar heel even! Omaatje bukt over 't meisje zich heen, Drukt op haar voorhoofd een kusje, 11 Antwoordt: Het meeste, mlln vraagstertjc-klein, Houd ik van jou en van Zusje! bevielen mij geen van beiden, maar daar werd niet naar gevraagd. Aan boord van mijn schip, de Jagersfon tein, ontmoette ik een leeuwin, die ik vroe ger wel eèns in de woestijn gezien had. Ik zeg daar „ontmoette"; dat is eigenlijk het juiste woord niet. want zij zat ook in ecu kooi, evenals ik. t Was haar gegaan, zooals mij: avond, schreeuwend geitje, één sprong, bons! Gedeelde smart is halve smart. Wij bab belden nog al eens met elkaar en we waren er niet rouwig om, dat we allebei voor Am sterdam cn wel voor Artis bestemd waren. Hier gaf men ons, als goede kameraads, sa men één hok. De oppasser gaf ons namen; ik werd Ca- sar genoemd cn mijn vrouw Manda. Dat alles is nu drie jaar geleden. We heb ben in dien tijd veel menschenkennis opge daan; do raenschcn, die ons kwamen tt- kijken, kregen ook wel een beetje leeuwen- kennis, maar niet veel. Telkens verschenen er exemplaren voor ons hok, die van een leeuw niet het minste idee hadden Zoo hoorden we zeggen: „Is dat nu een leeuw? 't Is, dat zijn naam op het bordje staat, maar anders zou ik het niet kunnen gelooven! Is dat nu de koning der dieren Hij is nog niet eens zoo groot als mijn paard!" Ik had hem wel willen toebrullen: „Heb je er nooit van gehoord, dat de kleine Da vid den reus Goliath versloeg?" maar., ik zweeg. Een ander vroeg aan den oppasser: „Iioe oud zijn die leeuwen?" Toen hij ton ant woord kreeg: „Een jaar of vijf," zei hij heel boos: „Denk je, dat ik mij zoo gemakkelijk laat beetnemen! 't Is mogelijk, dat die groot ste olifant ginds vijf jaar is, maar die leeuwtjes zijn stellig niet ouder dan één jaar!" Anderen vertelden met een wijs gezicht, dat we op Zondag geen eten kregen; anders zouden we te vet en te vadzig worden. V beeld je! Op Zondag krijgen we gelukkig evenveel als op andere dagen cn het vet rit ons heusch niet in den weg. Toch kwamen er ook wel bezoekers, -lie goed op de hoogte waren. Zoo hoorde ik eens zeggen- „Ja, ja! Die Cesar heeft lange manen. De in 't wild levende hebben ze niet zoo lang. Ook is hij een echte Oost- Afrikaleeuw. Dat is wel te zien aan zijn gele woestijnkleur. In Noord-Afrika, in het Atlasgebergte, heb ik er gezien, die veel don kerder waren, bij zwart af zelfs." Kijk, zie je, die wist het wel, maar zulke bezoekers zijn zeldzaam. In den voorzomer van dit jaar hebben we «en nieuw verblijf gekregen en ik moet zog gen: we zijn er, wat onze woning betreft, kolossaal op vooruitgegaan. Ons nachthok lijkt veel op het oude, maar ons dagverblijf, dat den naam draagt van Kcrbert-terras (genoemd naar den vroegc- ren directeur van Artis), is een juweel Vroeger hadden we altijd een dak boven ons, wanden aan drie kanten en tralies óór ons, aan de vierde zijde. En nu? Ons terras gelijkt op een Afrikaansche oase in 't klein! 't Is een zandvlakte van verschei den meters breed en enkele meters diep; op don achtergrond liggen groote blokken Duitsche zandsteen. Daarop loopen we vrij rond in de open lucht! Aan den achterkant wordt ons terras begrensd door een hoogen muur, gelijkende op een Afrikaanschen bergwand; onze muur is eigenlijk mooier, want op den bovenrand ziet men een weel de van bloemen en struiken, zooals men op de woestijnbergruggcn nooit aantreft De voorzijde van het terras loopt langs een vijver van ongeveer vier meter breed te, waarin vischjes zwemmen en waterle liën droomen. Aan den overkant daarvan bevindt zich een muurtje, waarop de toe schouwers kunnen leunen, als ze ons zoo in ons vrije leven gadeslaan. Ik moet hier nog bijvoegen, dat In twee hoeken een paar, door pilaren ondersteun de schuilplaatsen aangebracht zijn, waarin we ons bij groote hitte, of regen en hagel, kunnen terugtrekken. Toen we voor de eerste maal !n dit para dijsje werden toegelaten, moest ik mij in houden om mijn bewondering niet te too- nen; dat was ik. als koning der dieren, na tuurlijk verplicht aan mijn waardigheid. Maar Manda kon dat niet. Zij sloeg van vreugde de voorpooten om mijn hals en juichte: „O, Cesar! Klein-Afrika! Klein- Afrika!" Eén ding mankeert er maar aan dit ver blijf: we kunnen er niet uit' Wij, leeuwen, zijn slechte zwemmers en al iouden wo ons daaraan wagen het muurtje, waarop da menschcn leunen, is aan hun kant laag, maar aan ónzen kant knapjes hoog en on beklimbaar. Dat is wel jammer, want er zijn hier In Artis lekkere schapen cn zebra's, maar hon ger behoeven we gelukkig niet te lijden. El- ken middag om vier uur brengt de oppasser ons elk een pond of acht vleesch met been. Vóór het etensuur loopen we onrustig heen en weer We kijken in de verte, we spitsen het oor en we roepen: „Komt er haast wat?" Maar als we onze portie bionen hebben, strekken we ons uit in 't warme zand en dan geven we elkaar fluisterend raadsel tjes op. In Afrika hebben we ons wel eens moeten vernederen tot het eten van sprinkhanen en torren, maar dat zal stellig nooit noodig rijn hier op het heerlijke Kerbertterras',

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1930 | | pagina 7