Kindercourant
De rubriek van Oom Pim
VOOR DE KLEINTJES
Het Kaboutertje.
Toch is het waar!
Beste nichten en neven,
Mij valt deze week het grootc genoegen
te beurt om weer eens een babbeltje met
jullie te maken. Oom Pim heeft vacantie,
dio hij benut heeft tot het maken van een
Rijnreis. Daar zal hij ongetwijfeld geen
spijt van hebben, want het is daar buiten
gewoon mooi. Het weer heeft bovendien
zijn medewerking verleend om een boot
tocht, die Oom Pim van plan was te ma
ken, goed te doen 6lagen. En dan, ik
tspreek uit ondervinding, is het daar een
groot genot. Enfin, de Rijn-reiziger zal hei
jullie zelf wel breedvoerig beschrijven.
Laat ik maar weer beginnen met een
verhaal. Tijdens jullie vacantie schreef ik
over dit vrijetijd-genot. Nu jullie pa6 weer
naar school gegaan bent, wil ik tban6 hier
over eens iets vertellen. En wel over een
longetje, dat voor de eerste maal de school
bezocht, hetgeen altijd een bijzondere ge
beurtenis is, die wij allemaal toch hebben
meegemaakt.
KLEINE GERRIT NAAR SCHOOL.
Gerrit \va6 ccii blozend, klein ventje, die
den leeftijd van zes jaar juist bereikt had.
Door verschillendeomstandigheden, dio
buiten zijn schuld lagen, wa6 hij nooit op
een fröbelschool geweest, doch zou zijn
eerste onderwijs thans op de lagere 6chool
genieten gaan.
Dat was een gebeurtenis! Reeds maan
den van te voren had hij er met al zijn
vriendjes over gesproken ^n steeds met
lrot6 verteld, dat hij in September naar
dc „echte'' school zou gaan. De heele buurt
was op de hoogte gebracht van dit feit
cn iedereen gaf hem natuurlijk wijze lea
sen mee. Hij moest vooral altijd zorgen
precies op tijd in school te zijn, steeds lief
en aardig tegen de onderwijzeres wezen
en vanzelfsprekend goed opletten op al
datgene, wat hem verteld en geleerd werd.
Dan zou hij gauw een goede rekenmeester
zijn cn netjes briefjes kunnen schrijven
aan familieleden en aan Oom Pim van
het „Amersf. Dagblad".
Gerrit hoorde deze raadgevingen graag
aan, want hij zou ze allemaal gaan loe
passen. Alleen de medcdecling, dat hij de
eerste dagen- vooral zich als een flinke
jongen moest gedragen, achtte hij overbo
dig, want waarom zou hij dat niet uit
zich zelf doen? Hij was toch flink en
ging met zoo veel pleizier straks naar
school. Of dacht men soms van hem, dat
hij liever dom bleef cn niet als alle andere
kinderen zou willen lecren rekenen en
schrijven en nog zoo veel andere dingen'?
Geen sprake van hij zou de kennissen
wel eens laten zien, dat hij geen oogenblik
van twijfel kende.
De -da,
schoolbezoek, was vrijwef ten einde.- Ger-
2it had den héélcn dag wat onrustig ge
daan zijn gelaat toonde ook een lioog-
rooden kleur. Toen zijn ouders hem naar
de reden vroegen, had hij \erteld, dat hem
werkelijk niets mankeerde, maar hij had
zoo'n olaap. Dc adspirant-scholier werd
toen gauw naar zijn bedje gebracht.
De volgende morgen was het groote
oogenblik gekomen. Vader zou hem. weg
brengen, maar o, schrik, Gerrit begon te
gillen en te schreeuwen, dat hij beslist
niet naar school ging. Hij vond het niet
prettig om zoowel 's morgens als s mid
dags van huis weg te zijn en hij fantaseer
de er nog hij. dat de juffrouw op 6Cliooï
heelemaal niet lief voor de jongens was.
Dat had hij al van andere kornuiten ge
hoord, sprak hij.
Waar bleef nu die flinke Gerrit, die zoo
graag naar school ging? Was dat nu die
jongen, die van anderen niet hooren wou,
dat hij zich vooral dc eerste dagen heel
flink moest gedragen.
Huilend en pruilend ging hij tenslotte
aan dc hand met Vader mee, die zijn jon
gen er op wees, dat hij niet huilend bij de
juffrouw komen mocht cn dat hij eens zou
bemerken, hoe prettig het in werkelijk
heid op school w-as. Gerrit deed nog wat
wantrouwend, maar nauwelijks was hij in*
zijn klas aangeland, of zijn gezicht draai
de bij: hij begon zelfs weer to lachen en
luisterde met groote aandacht naar de
leuko verhaaltjes, die „juf" deed.
Hoe kon hij zoo angstig zijn geweest?
N'u vond hij zich zelf toch ook wel een
heel kleine jongen om eorst zoo te huilen.
De buren hadden toch wel gelijk gehad,
dat je flink moest zijn! Maar reden tot on
gerustheid wa6 er bij bet schoolbezoek al
lerminst. Heel spoedig behoefde Gerrit dan
ook al niet meer door zijn Vader te wor
den weggebracht: hij ging alleen en toen
hij een half jaartje de school bezocht, vond
hij het vervelend al6 dc lesuren verstreken
weren.
Zooals het Gerrit is gegaan, zullen ook
onderen het dit jaar hebben meegemaakt.
Weest gerust, jongens en meisjes, de
schooljaren zijn zoo onpleizierig niet. In
tegendeel, vaak vormen ze de mooiste le
vensjaren. Later, als men groot geworden
is, denkt men nog maar al le vaak met
groote blijdschap terug aan de tijden, dat
men in de klas bij „juf zat. En men zou
er nog wel eens terug willen komen om
die heerlijke, zonnige uren, dagen en ja
ren nogmaals mee te maken. Werkelijk,
het is een glansperiodo uit het leven!
DE CORRESPONDENTIE.
Rozenknop. Wat kan ik het mij
goed indenken, dat je blij bent dat de
school weer begonnen is. Ik zie toch, dat
jij erg vlijtig bent, want ie bent ook nog
lid van een mandolineclub. En dan die
gymnastiek! Kun je aan de ringen al hei
„vogelnestje" maken? Ik denk dat tante
Joh. nog wel eens schrijven zal; dc groe
ten worden overgebracht.
Cupido. Toevallig had mijn Moeder
{Vanmorgen vergelen aardappelen le koopen.
Als ik. het geweten had, dan had ik je be
slist een bestelling van een paar kilo ge
daan. Je bent er toch zeker niet el te duur
mee? Jouw Moeder heeft het getroffen mei
zoo'n besten leverancier!
Molenaar. Inderdaad, je briefje
was erg kort. Ik kon wel zien, dat je wei
nig tijd hebt gehad, want dc oplossingen
der raadsels waren niet goed. Ik ben ech
ter heel blij, det je meer zorg aan je huis
werk besteed hebt. Wat het zwaarst ie,
moet het zwaarst wegen! Doe maar flink je
be6t op 6chool, hoor.
Speurder. Toen ik je briefje ont
ving, was Oom Pim al weg. Maar je wensch
is uitgekomen: het weer is prachtig en ik
woet, dat Oom zich best amuseert. Was
je nog nooit in Artis geweest? Het is daar
erg leuk, vind je niet?
P i t u n i a. Zit jij al in de zevende
klas? Nou. maar dat is flink, hoor. Je bent
dan vast ieder jaar overgegaan. De raad
sels waren toch niet. zoo lastig; maar je
hebt het zelf wel bemerkt: „wie zoekt die
vindt."
Achilles. Jij bent een gelukskind.
Den eersten prijs heb je, zoo je schrijft,
gewonnen met het bloemencorso, dat 1
September plaats vond en nu heb je ook
den prijs voor de raadsels bij loting weten
te bemachtigen. Mijn gelukwen6clien, hoor.
De bonnen zal ik Oom Pim na zijn thuis
komst ter hand 6tcllen.
Woudloop er. Wat was dat een
klein briefje cn dat nog wel terwijl je als
oplossing van het raadsel schrijft: „Haas
tige spoed is zelden goed." Doe volgende
week maar eens flink je best op een lan
gen brief! Beloof je rac dat? Je verzoek
om bonnen zal ik overbrengen.
Zonneroo6je. Hartelijk dank voor
je langen brief. Ik heb nog nooit cigaret-
ten mot kleedje, vlinders, enz. gerookt,
maar als ik het nog eens doen ga, dan zal
ik aan je donken. Heb je jo goed geamu
seerd bij het burgemeestersfeest? Ik was er
ook en heb je toch heelemaal niet gezien.
Maar het was ook zoo druk, hè! Zoo'n
fce6t komt lang 2iiet iederen dag voor.
Iris. Jij bent nog eens waard om een
boek te bezitten. Niet alleen dat je bot leest,
maar je weet hot ook zoo aardig na te ver
tellen. Op deze wijze zul je den inhoud veel
beter in herinnering houden. Ja, Oom
Pim vond het heerlijk nog een weekje va
cantie te hebben. Eu toch geloof ik, dat hij
op reis heel veel aan zijn nichten en neven
denkt. Dat komt natuurlijk, omdat zijn
„krant-familie" hem altijd zoo aardig
schrijft, hetgeen ik nu zelf ook ondervind.
Bolsemientje. Bramen plukken 16
wel leuk, doch je moet altijd erg voorzich
tig zijn. Dat zie je wel aan je vriendinnetje;
gelukkig dat het zoo goed afgeloopen is.
Je wensch om een verhaal is in vervulling
gegaan; hopelijk vind je het aardig.
Kanarie. Dat is een grappig geval:
je bent een beetje achter met dc kindercou
ranten en stuurde me de oplossing van
vorige raadsels. Enfin, dat zal ik maar aan
de vacantie toeschrijven. Neen. alleen als Je
de raadsels heelemaal opgelost hebt, zou ik
ze opsturen. An,ders maak je toch geen
kans op een prijs. Probeer deze weekje
k réchten maar eens en dan zal het vel
lukken!
BELEEFDHEID.
Twee broers gingen tezamen.
Op visite bij hun tante Toos,
Waar zij tamelijk vaak kwamen,
Want anders was tante boos.
Zij kregen er altijd wat lekkers,
Tante ontving hen toch zoo graag,
En göf dan gauw een lekkernij
Voor hun snoepziekc jongcnsmiag.
Ook dit keer wérden de neven
Met heel groote blijdschap begroet.
Wim en Gerard amuseeren zich
En ook tante deed dit goed.
De jongens kwamen onverwachts,
Hun tante zat wat verlegen.
Zij had 6lechts twee koeken thuis,
Die zij zelf had gekregen.
Bovendien was nog de grootte
Dozer koeken heel erg ongelijk.
Er was evenwel niets aan te doen:
Méér was zij thans niet rijk!
Eerst presenteerde zij Wim,
Die evenwel niet nemen wou,
Want de beleefdheid had geleerd
Dat hij de kleinste krijgen zou.
Zoo dacht ook z'n broer Gerard
En ook deze weigerde subiet.
Tante begreep er niets van,
En zei: „Snoepen jullie niet?
Na eenig aarzelen nam Wim
Toen zelf de grootste koek.
Gerard nam de kleine maai.
Doch zijn blijdschap was zoek.
Toen zij later huiswaarts togen,
Sprak Gerard zonder schromen:
„Manieren ken jij niet, Wim,
Want anders had je de kleine 'koek
genomen."
„Wat zou j ij dan hebben gedaan?"
Zei Wim met kwaden stem.
„Natuurlijk de kleinste genomen,"
Was Gerard'6 antwoord met klem.
„Nou, dan begrijp ik jou niet.
En zou liever hebben gezwegen;
Je hebt. dan toch je zin gehad,
En inderdaad dc kleinste gekregen?!"
OOM TOM.
Haastige spoed is zelden goed met-
hoed, gas, Linge, zadel, 6toel, spies en dag.
De prijs is deze week voor Achilles, die
hem Maandag kan komen halen.
Nieuwe raadsels.
I
xxxxxxxxx
X
X
X
X
X
X
X 1
X
1 Op de kruisjeslijncn komt de naam van
een stad in Noord-Holland.
Op de le rij: het gevraagde woord.
Op de 2e rij: een dorp bij Vinkcveen.
Op dc 3e. rij: vindt men in een kanaal.
Op de 4e rij: verscheurende dieren.
Op de 5e rij: een plaats in Drenthe.
Op de 6o rij: een deel van de melk.
Op do 7e rij: een deel van een huis.
Op de 8c rij: een deel van een wagen.
Op dc 9e rij: een medeklinker.
II.
Verborgen plaatsnamen:
Loop toch wat harder, wij kunnen niet
tegen dat gedrentel.
Heb jij "een houten dak; vind jc dat niet
gevaarlijk voor brand?
Geen rozen zonder Doornen.
Dat pak wordt erg vaal; straks kun Je
het ook al niet meer naar je werk aan
hebben.
Het is koud water in die beek, jc frischt
er heerlijk va.n op.
Verzend dat maar als monster zonder
waarde, zei de rnagazijnchef.
OOM TOM.
Sprookje door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
De oplossingen.
I.
S
o P a
Kring
SPIEGEL
t ij Ger
P E ai
L
Klein Liesjc van den houthakker was een
lief meisje: ze kon nooit zien, dat een mcnsch
of dier verdriet had of pijn leed. Toen
"ze"nog een kleine hummel was cn niet eens
goed praten kon, vleido zij zich al tegen
Moeders schoot, als Moeder hoofdpijn had,
een kwaal, waaraan de houthakkersvrouw
veel leed. Dan kon zo met zóó'n ernstig
gezichtje vragen: „Isse al wat wetcr?" dat
haar Moeder haar eens knuffelen moest
cn't net was, alsof de pijn werkelijk
al wat minder werd.
Moortje, het pikzwarte poesje, dat Vader
eens voor Liesje uit de stad had meege
bracht, zat dikwijls bij haar to spinnen, als
het kleine meisje met haar pop speelde,
die Moeder van lappen gemaakt had en
die wat lekker sliep in de kartonnen doos,
welke als wieg dienst moest doen. Ja, zelfs
Bruno, de waakhond, die toch heusch zoo'n
lieverd niet was! liet zich door het kleine
vrouwtje aanhalen en knipte daarbij met do
oogleden tegen haar, alsof hij zeggen wilde:
„Tegen jou kan ik niet grommen en
moet ik wel vriendelijk zijn!"
Als Moeder tijd had, las ze Liesje voor
uit een oud boek, dat zo zelf als klein
mci9je was dat niet grappig?! gelezen
had. Daarin stonden allerlei mooie verha
len over kabouters, elfjes cn feeën cn Moe
der zei wel eens lachend, dat Liesje veel
leek op een feetje, dat in het boek stond
afgebeeld. Liesje zelf kon de gelijkenis niet
zien, maar ze wist ook niet, dat Moeder
haar „net een feetje'' vond.
't Leek wel, of de konijntjes en de haas
jes zelfs niet bang voor Liesje waren, als
ze dicht bij de houthakkerswoning met haar
pop zat te spelen. Vroolijk trippelden ze om
haar heen, alsof ze dachten:
„Dat lieve, kleine menschenkind zal ons
geen kwaad doen!"
En wat gluurde Roodstaart, het eek
hoorntje, dikwijls naar haar vanuit den
hoogen boom, in welks top hij zijn zoraer-
ncst had! Dio kende Liesjc van den hout
hakker ook best!
Liesjc luisterde ook graag naar de
vogeltjes in het bosch, die vooral in het
voorjaar zulke mooie, vroolijke wijsjes zon
gen, dat zelfs Marietje, de lappenpop, er ook
graag naar luisterde, zooals haar Moedertje
dacht.
Maar al vond Liesje het ook nog zoo heer
lijk in het bosch, één ding speet^ haar toch
cn dat was: ze had nog nooit een kabouter
gezien, een echten kabouter met een langen
baard, puntmuts cn gespscbocnen! In Moe
ders sprookjesboek stonden er genoeg en ze
wist dus bost, hoe kabouters er uitzagen..
Ze zou ze dan ook dadelijk herkennen, a 1 s
ze er een zag, maar dol was nog nooit ge
beurd!
Toch gaf Liesje den moed niet op en
hoopte ze nog maar steeds, dat ze eens het
geluk zou hebben, een echten kabouter te
zien, want dat zou net iets uit een boek,
uit. Moeders sprookjesboek, zijn!
Nu en dan ging Vader naar de naburige
stad om er inkoopen tc doen. Dit gebeurde
niet zoo dikwijls cn daardoor kwam het
zeker, dat Vader er altijd een soort feest
van maakte. Hij trok zijn beste kleeren aan
en Liesje was echt trotsch op dien mooicn
Vader al hield zij van Vader als hout
hakker natuurlijk evenveel. Met allerlei
schatten beladen kwam Vader dan thuis.
Hij bracht altijd een zakje halletjes of een
andere versnapering voor zijn dochfertjo
mee cn die lekkernij uit do stad smaakte
het houthakkersmeisje maar wot goed.
Maar op zekeren avond, toen Vader veel
later dan gewoonlijk uit de stad thuis
kwam en het al lang donker was, koek hij
erg terneergeslagen. Moeder en zelfs kleine
Liesje zagen dadelijk, dat er wat aan ha
perde, maar wat? Dat begrepen ze niet zoo
gauw. Maar eindelijk vertelde Vader, dat
hij op weg naar huis zijn beurs verloren
had! Ilij was met zijn vrachtje even gaan
zitten om wat uit te rusten en toen was de
beurs waarschijnlijk uit zijn zak gegleden!
Vader had precies geweten, waar hij ge
zeten had: bij den hollen boom, waarin do
konijntjes dikwijls verstoppertje speelden.
Zoodra hij bemerkte, dat hij zijn beurs ver
loren bad, was hij naar die plek terugge
keerd. Al was het reeds vrij donker, hij
liep toch regelrecht op den hollen boom af,
zocht en zocht, maarzag nergens een
beurs liggen. De paddenstoelen en bloemen
keken zóó slaperig, dat hij onmiddellijk be
greep. dat zij niets te verbergen hadden.
Maar wie dan wel? Menschen kwamen er op
deze plek nooit; er liep eigenlijk niet eens
oen pad langs. Dc houthakker, die alle
boomen in het bosch kende, wist echter
precies, hoe hij dwars door het bosch moest
loopen om den koristen weg naar huis af
te leggen.
Do beurs zou toch niet in den boom te
recht zijn gekomen? 't Was eigenlijk niet
mogelijk, maar voor alle zekerheid keek en
voelde de houthakker er toch in. Hij stak er
zelfs voorzichtig een paar lucifers bij aan
cn zocht in alle hoekjes en gaatjes. Maar
neen, nergens kon hij zijn beurs ontdekken,
wel spinnen, torren en zelfs mieren, die
daar steeds ongestoord hadden gewoond
aan het spel der konijntjes waren zij ge
wend en nu niet al te best te spreken
waren over die menschenvingers, welke
met groote stappen over hun terrein wan
delden en wel op een tijd, dat het al lang
dierenbedtijd was en zij dus lekker sliepen!
Misschien dachten ze wel, dat er onraad
was en een tor, die plotseling op zijn rug
was komen te liggen, keek uitdagend om
zich heen om te zien, wie hem die poets
gebakken had. Een paar mieren maakten
zich haastig uit de voeten, bang, dat zij
ervan beschuldigd zouden worden en nog
geheel van streek door de onzachte manier,
waarop zij zelf in hun slaap gestoord
waren.
Eindelijk, toen de boschwachter alle
mogelijko cn onmogelijke/, plaatsen afge
zocht had, was hij moedeloos naar huis ge
gaan. Wat zou zijn vrouw wel zeggen, dat
hij zijn beurs met bijna vijf gulden er in
verloren had? En waarvan moesten zij nu
leven, al3 dc voorraad, dien hij bij zich had,
op wa6?
Was het dus wonder, dat de arme man
diep terneergeslagen thuis kwam? Zijn
vrouw schrikte niet weinig van da slocbU
tijding, maar zei flink:
„Weet jo wat, man, wo gaan nu slapen.
Maar zoodra het morgen vroeg licht wordt»
zullen wij er samen op uit gaan. Twee zien
racer dan één en wie weet, of we dc beurs
nog niet terugvinden!"
Het houthakkersgezin ging dus naar bed,
maar Vader kon don slaap niet vatten. On*
rustig lag hij heen cn weer te woelen, ter*
wijl zijn vrouw uitrekende, hoe lang zo -*
als ze heel zuinig waren genoeg zouden
hebben aan het brood en de kruidoniers*
waren, die Vader uit de stad bad meege*
bracht
En Liesje? Wel, die droomde, dat een ka»*
bouter do beurs gevonden had en terug*
bracht. Ze glimlachte in haar slaap en pre
velde iets van „gelukkig!'*
„Moeder en Vader stonden bij haar bedja
en Moeder zei:
„Zo slaapt er gelukkig nog goed om en
maakt zich geen zorgen, 't lieve kind."
„Ze is ook nog te klein," meende Vader.
„Maar laten wo nu gaan t Is al bijna licht.**
Nauwelijks had Vader echter do deur
van hun huisje opengedaan, of nee
maar, wat was dat!? Vader wreef zich eens
goed do oogen uit en fluisterde:
„Een kabouter! Zio jo *m, vrouw?"
Nog vóór zijn vrouw ochter tijd had te
antwoorden, zei een fijn stommetje:
„Ik geloof, dat ik wat van je gevonden
heb! Kijk, hier is het!"
En hot kleine mannetje liet de verloren
beurs zien.
Liesje's Vader cn Moeder koken elkaar
aan, ze keken den kabouter aan, herkenden
de beurs en konden in de eerste oogenblik*
ken niet spreken!
Waren ze nu heusch wakker of droom*
den ze?
Pas toen zc zagen, dat do kabouter het
licht in het lantaarntje, dat hij in de hand
droeg, uitblies, zei Moeder fluisterend:
„Komt u alstublieft binnen en gaat u op
dit krukje dat van ons Liesje zitten
om wat uit te rusten."
„Heel graag!" antwoordde het kabou*
tertje met zóó'n fijn stemmetje, dat Liesje
er niet wakker van werd.
„O, wat ben ik blij, dat u mijn beurs
gevonden hebt!" zei Vader nu. „Ik bedank
er u duizendmaal voor. Maar waar hebt
u 'm gevonden?"
„Bij den hollen boom in bet boscb," luid-
do het antwoord. „Ik kwam daar gister
avond, toen het donker begon te worden,
voorbij en zag 'm liggen. ,Van wie zou die
zijn?' dacht ik. .Misschien is er wel een
papiertje in met den naam van den eige*
naar!' Maar h o e ik ook zocht, ik vond niets
dan geld en een klein portretjo
van een lief meisje. Ik bekeek bet eens goed
bij het licht van mijn lantaarntje en zag,
dat het 't portretjo van uw lieve, kleine
meisje was, dat ik wel eens in het bosch
gezien heb, als ze mij niet zag. .Ik begreep
onmiddellijk, dat de beurs van u was en
nam 'm mee in mijn mandje, waarin ik een
geneesmiddel en wat eten voor een oude,
zieke vrouw bad. Tot vóór een kwartiertje
waakte ik bij haar on daarna liep ik vlug
naar uw huisje om u het verloren voorwerp
terug te bezorgen. Maar nu ben ik weer
uitgerust en moét ik verder.'
Vader en Moeder bedankten den kabou
ter nog eens hartelijk en namen afscheid
van hem. En toen Liesje er een uurtje later
van hoorde, was ze heel blij, dat de beurs
terecht was, al speet het haar we! erg, dat
ze geslapen had, toen er een echte kabou
ter in hun huisje geweest was cn nog wel
op haar krukje gezeten had! Zou het mis
schien juist op het oogenblik gewèest zijn,
dat zij van hem gedroomd had?
Ze hoopte maar, dat hij nog eens zou
terugkomen, als ze niet sliep!
Ons jongetje is over,
Zit in een nieuwe klas.
Hij kon eerst niet begrijpen.
Dat hij het wcrk'lijk was.
De juffrouw was dezelfde.
Die hem op school ontving
Dien allercersten morgen,
Dat was me toen een ding!
Wat gek: toen moest hij huilen,
Toen was hij ook nog klein.
Nu niet! Verbeeld je dat eens!
Hij zou wel wijzer zijn!
En toch, als hij naar school stapt
En komt in 't nieuw lokaal.
Dat is toch wel heel vreemd, hoor!
Zoo'n allereerste maal!
Maar toch hij weet: hij 's over!
En nu mijn best gedaan!
Zoo denkt het kleine joggie,
Dan zal 'k weer overgaant
TR. VERDONER—
SALOMONS.