BESCHIKBAAR
VOOR
ADVERTENTIE
BESCHIKBAAR
VOOR
ADVERTENTIE
HET AVONTUUR MET DE SCHILDPAD
Zaterdag 16 Mei 1931
EEN MOEDIGE DAAD
door
CORRY DOMMERING
De Umbria, een Engelsche stoomer, lag
in de haven van Durban in Zuid-Afrika.
Benny en Tim lagen in hun bedjes in do
ruime hut, maar het duurde niet lang, of
Tim stak zijn hoofd naar buiten cn keek
naar beneden. Hun bedjes bevonden zich
vlak boven elkaar en het gebeurde zelden,
dat Benny zich zoo lang stil hield, want
meestal stompte hij net zoolang tegen den
onderkant van het bovenbed, totdat hij in
slaap viel.
„Hallo Ben, slaap je al?"
Even later kwam Benny's blonde krulle-
bol te voorschijn, hij gaf geen antwoord,
maar legde zijn vinger tegen zijn lippen,
keek naar boven en van daar naar de
deur. „St, daar komt vader."
Tim trok zich haastig terug cn ging plat
op zijn rug liggen, terwijl Benny het laken
over zich heen trok en z'n oogen sloot. De
deur ging open en hun vader kwam binnen.
Hij keek even naar de kwasi-slapende jon
gens en zei tegen een heer, die in do gang
was blijven staan: „Zo slapen al: ik zal
vragen, of de linnenjuffrouw een oogje in
ft zeil wil houden, dan kunnen wij van
avond gerust aan wal gaan. De jongens
zijn moe, ze hebben vanmiddag veel geloo-
pen."
De deur was nauwelijks dicht, of bijna
gelijktijdig staken twee jongenshoofden
buiten bed. Tim kon een luid „hoera" niet
weerhouden, zette zijn voet op het laddertje
en klauterde naar beneden. Hij sprong bij
Benny in bed en ging aan zijn voeteneinde
zitten.
Het gebeurde niet dikwijls, dat zij zoo'n
heerlijke gelegenheid kregen, om 's avonds
samen te praten of te spelen. Alleen wan
neer de boot een haven was binnengeloo-
pen en 's avonds kolen moest innemen,
zoodat de passagiers aan wal gingen om
het zwarte gruis te ontloopen, waren zij
vrij en konden doen en laten, wat zij wil
den.. Vader en moeder waren er niet om
naar hen te kijken en de linnenjuffrouw
luisterde alleen maar al' cn toe even aan de
deur, of ze iets hoorde. Als ze zachtjes de
den, zou ze denken, dat zij sliepen.
Ze hadden dien middag zooveel nieuws
gezien, dat er over heel wat te praten viel.
Het allerbelangwekkendste was de reuzen-
schildpad; zoo iets hadden ze nog nooit ge
zien. Vader had er hun wel eens van ver
teld, maar in hun hartje hadden zo er niets
van geloofd. En nu bleek zijn verhaal tóch
waar te zijn. Ze hadden een schildpad ge
zien van. bijna twee meter lengte, een
groot, sterk dier, dat wel in staat was een
wagentje voort te trekken.
„Tim, zou je op zijn rug kunnen zitten?"
„Natuurlijk, je zou alleen een kussentje
mee moeten nemen, hot is geen zacht
plaatsje hoor!"
Benny lachte, hij zag in zijn verbeelding
de groote schildpad al met Tim op zijn rug.
Dat zou nog eens een mop zijn! En Tim
zou best durven hoor, die was zoo dapper!
Hij zelf zou het niet graag wagen, stel je
voor, dat de schildpad op hol ging!
Benny vond die gedachte zóó eenig, dat
hij kopje duikelde in zijn bed en zich zóó
opwond, dat Tim het zijn plicht achtte,
hem te kalmeeren.
„Sehei uit, Ben, je bederi't zoo alles,
straks komt de juffrouw binnen en dan is
de pret. afgeloopen."
Maar Benny was niet zoo gauw tot beda
ren te brengen. Hij lachte zóó, dat de tra
nen over zijn wangen rolden. „Oh, oh Tim.
stel, je voor, dat de schildpad op hol ging
en jij op zijn rug zat. Wat zou je dan doen,
zeg?"
Nu moest' Tim toch óók lachen. „Nou, ik
zou stil blijven zitten als je dót op hól
gaan noemt! De schildpad kan wel vlug
löopen, maar toch niet harder dan vader,
als hij flink doorstapt. Heb je gezien, wat
een dikke pooten hij hoeft?"
Tim praatte nog een heolen tijd door,
Benny zat nu stil te luisteron, hij was erg
moe, al wilde hij het niet weten. Eigenlijk
was hij liever dadelijk gaan slapen, maar
hij had het zonde gevonden dezen laatsten
avond, dien ze alleen waren, voorbij te la
ten gaan zonder pret te bebbcn gemaakt
Maar, hij kon den slaap toch niet tegen
houden en Tim hield zijn mond, toen hij
ontdekte, dat zijn broertje niet meer luis
terde en in slaap gevallen was. Hij voelde
er niet veel voor, in zijn eigen bed terug te
gaan, want straks, als Benny wakker werd,
konden zij weer verder praten.
Tim ging voorzichtig naast hem liggen
en trok het laken over hen beiden heen.
Benny 9cheen erg prettig te droomen, want
er lag een blijde glimlach over zijn ge
zichtje. Tim wenschte bijna, in zijn plaats
te zijn, hij verveelde zich alleen en sloot
zijn oogen. En toen, zonder dat hij het
eigenlijk wilde, kwam de slaap ook bij hém
en nam hom mee naar het land der droo
men.
Dat was een merkwaardig land! Als je
dacht, dat schildpadden alleen maar op de
aarde bestonden, dan had je het mis. En
het allermerkwaardigste was wel, dat de
zelfde groote schildpad, die ze vanmiddag
gezien hadden, er óók.was. Tim en Benny
hadden allo gelegenheid om hem goed te
bewonderen. Wat glansde het schild prach
tig! Daar gleed hij op eens in het water.
Neen maar, zoo iets hadden ze zich niet in
kunnen denken! De schildpad zwom nog
harder dan hij liepTim kreeg een reu
zen denkbeeld. Hij wist een zeilbootje te
liggen cn trok Benny er mee naar toe. Het
was een heerlijk land.als ze iets noodig
hadden, wès het er ook. Je hoefde cr heo-
lemaal geen moeite voor te doen. Bij den
oever van het meertje, waar ze zich bevon
den, lag een tuig, prachtig geschikt om de
schildpad aan te doen en hem voor de boot
te spannen. Tim liep ermee naar het dier
toe, dat weer naar den kant was gezwom
men, en deed hem het tuig aan. Daarna be
vestigde hg bet aan de boot en sprong er
in, Benny toeroepende, hem tc volgen.
Er was veel wind en het bootje scheen
als vanzelf te gaan. De schildpad zwom
gestadig door en de oevers van het meer
gleden langzaam voorbij. Zoo kwamen ze
bij een rivier en bet viel Tim .op, dat de
golfslag hoe langer hoe grooter werd. Hij
riep de schildpad toe, stil te houden of
naar den kant te zwemmen, maar hij wilde
niet luisteren of hoorde hem niet. Een jon
gen stond aan den oever en schreeuwde
hen toe: „Heila, waar gaan jullie heen?
Moet je soms op de vischv-angst? Dan kun
je beter terug gaan naar het meer, het is
op zee veel te gevaarlijk voor zoo'n kleine
zeilboot."
Benny schrok... „Tim, hoor je dat? Hij
daar durf ik niet naar toe
man was er achtergebleven. Zijn huisje
•stond een eind van de andere af, op den
top van een kleinen heuvel.
Pierre Latour, zoo heette de man, zat in
zijn grooten armstoel vóór het open raam,
Hij was oud, bovendien zeer rheuraatisch
en kon zich moeilijk meer bewegen. Gaarne
zat hij daar zoo rustig uit te kijken en liet
zegt de zee.
en jij
Tim hield zich goed, hij was de oudste,
dus hij moest flink blijven. Hij nam een
stok, die op den bodem van het scheepje! hy "oogen"dwaTen°l8ngs~dë mööiC'hön
ag en tikte daarmee de schildpad op zijn, het vorschiet of naar het
kop. „Stop of ga terug commandeerde hg, i
w dorpskerkje in het dal z g n kerkje, waar
„we mogen met zoo ver weg gaan. Maar, I
hij reeds zooveel jaren do klokken geluid
had onder allerlei blijde, maar ook droe
vige omstandigheden, Dio klokkon en hij
waren oude bokenden, neen, zij waren
niets. En tot overmaat van ramp, begon de
avond te dalen. De oevers weken hoe lan
ger hoe verder achteruit en de jongens be
gonnen zich stoeds vcrlatener te voelen
Benny had dorst en schepte met zijn hand
je wat water uit de rivier. Maar toen nij
ervan wildo drinken, gaf hij een schreeuw
en spuwde het uit zijn mondje. „Bah Tim,
wat is dat? Het is zout! Oh, had je maar
nooit dit akelige plan bedacht," klaagde
hij.
„Zeg eens Tim, Waaróm is hei jqq
zout?"
Tim begreep het dadelijk en dacht aan
de woorden van den jongen zooeven. „Het
is de zee, Ben; wij zijn er vlak bij."
Benny begon te huilen en dat was iets,
wat Tim niet verdragen kon; zoolang zijn
broertje vroolijk bleef, was 't nog niet zoo
erg, maar nu moest er iets gedaan worden,
anders zou het heelemaal mis loopen. Maar
wat? Hij koek rond in de boot, of hij iets
kon vinden, wat hem Op een denkbeeld
kon brengen. Toon viel zijn aandacht op
eens op een groote schaar, die onder.eoD
bankje verscholen lag. En toen wist hij
het!
Het was al donker geworden, de sterren
flonkerden aan den hemel en het bootje
zwaaide zóó door den grooten golfslag, dat
de jongens er zeeziek van werden Tim liep
voorzichtig naar deu voorsteven, boog zich
een weinig voorover en... knipte do tou
wen door van het tuig. Op hetzelfde
oogenhlik zwenkte het bootje naar links en
werd als door een onzichtbare hand naar
den kant gedreven. Met leedwezen zagen
de jongens hun vriend, de schildpad, zich
hoe langer hoe verder van hen verwijde
ren. Hij scheen niet eens gemerkt te heb
ben, wat er gebeurd was, want hij vermin
derde geenszins zijn vaart en zwom een
zaam verder, de zee tegemoet
Het bootje droel' gelukkig zonder verdere
gevaren naar den oever en, daar aangeko
men, spoedden de jongens zich langs het
water terug naar de plaats, waar zij van
wal waren gestoken.
Het was nu heel donker geworden, zóó
donker, dat zg niet meer konden zien, waar
ze liepeD. Toen besloten zo maar in het
gras te gaan liggen, tot het ochtend word
on ze den tocht konden voortzetten. Benny
vleido zich tegen Tim aan en weldra vie
len ze in slaap.
Toen Tim wakker werd, dacht hij, dat
een nachtfee hem gewekt had, want bij zag
een lief gezicht over hem heengebogen.
Maar toen hij goed keek, zag hij, dat het
Rijn moeder was. En, hij was werkelijk heel
blij, dat alles zoo goed was afgeloopen,
zich afvragend hoo Benny 't zou makeu,
%vannoer hij wakker werd. Maar Benny
lag heerlijk tegen hem aan, terwijl op zijn
gezichtje nog dezelfde blijde glimlach te be
speuren was, zoodat Tim daaruit opmaak
te, dat zijn broertje niet zoo in angst had
gezeten als hij
(Nadruk verboden).
Vredig en stil lag het kleine dorpje aan
den voet der Alpen. Een heldere berg
stroom weerkaatste de daken der huizen,
die op korten afstand van elkaar lagen.
Hot kerkje stak boven al die huisjes uit en
teekende zich met den klokketoren tegen
de heldere lucht af.
Het was warm, drukkend weer, zoodat
de menschen tegen elkaar zeiden:
„Ër zit onweer in de lucht!"
In de verte vormden de witte sneeuw
bergen een scherp contrast met het blauwe
uitspansel, terwijl de daken der gehuchten,
welke hier en daar verspreid lagen, in de
gouden zonnestralen glinsterden.
De dorpsbewoners waren in het veld om
den oogst binnen te halen en het kleine
dorpje was als uitgestorven. Slechts één
vrienden geworden in al dien tijd en geen
stem klonk hem zoo liefelijk in de ooren als
hun gebeier,
i Plotseling slaakte Pierre echter een kreet
van schrik. Zagen zijn oude oogen goed?
Misleidden zo hem niet? Do rivier steeg
De stroom versnelde! Het anders zoo hel
derc water was nu vuil goel! Geen wonder,
dat de oude klokkenluider ongerust was,
want dit alles duidde op een ovorstroo
ming!
En het zou weldra blijken, dat zijn angst
gegrond was. De warme zon had de toppen
der sneeuwbergen doen smelten. Groote
hoeveelheden sneeuw waren naar beneden
gekomen, alles wat zich op bun weg be
vond, meosleepend om zich eindelijk in de
reeds gezwollen rivier to storten. Do laat
ste was al buiten haar oever getreden; hoo-
gcr, steeds hpoger steeg zij, totdat boomen
en struiken door het gelige water over
stroomd werdon. Boomtakkon werden af
gerukt en dreven op het water weg.
De oude klokkenluider trachtte op te
staan. Een hevige pijn deed hem echter
kermend weer in zijn stoel terugzinken.
„Jean!" riep hij nu.
Onmiddellijk kwam zijn kleinzoon, een
jongen van een jaar of twaalf er aan. Hij
zag er aardig uit met zijn helderblauwe
oogen en zijn vriendelijk, open gezicht.
„Ja, Grootvader?" zei hij op vragenden
toon.
„Kijk!" was alles wat de oude man zei,
terwijl hij naar buiten wees.
Ook Joan schrikte hevig, toen hij zag,
wat er gaande was en riep ontstold uit:
,,'n Overstróoming!"
„Wat moeten we doen? O, wat moeten
we doen?" kermde Pierde Latour.
Jean dacht een oogenblik na. Toen hief
hij plotseling het hoofd op en zei:
Natuurlijk moet de alarmklok geluid
worden om de menschen uit het veld te
roepen. Zij weten niets van het gevaar, dat
hen bedreigt en moeten gewaarschuwd
worden. En daar u vandaag de klok niet
luiden kunt, Grootvader, zal ik het doen."
„Nee, nee!" stribbelde de oude man tegen.
„Het water moet nu al in de kerk zijn. Je
zult er misschien nog door kunnen waden,
maar nadat je de klok geluid hebt, is het
vast en zeker te hoog."
,U zou toch gaan, als u loopen kon,
Grootvader?" vroeg de jongen.
„Natuurlijk!" luidde het antwoord
maar jij
„Dan ga ik ook!"
En zonder cr een woord moer aan loe te
voegen, holde Jean weg. Als oen gems
sprong hij over de rotsblokken en weldra
had hij do kerk bereikt. Zijn grootvader
had zich niet vergist: reeds sijpelde hot wa
ter onder de groote deur door cn over
stroomde het voorportaal. Terwijl Jean na
derbij kwam, hoorde hij angstkreten opstij
gen uit een huisje, dat wat lager vlak
bij de rivier! gelegen was. Hij herkende
de stem van een kind, dat hem niet vreemd
was en holde erheen. Toen hij het huisje
bereikt had, kwam het water tot halver
wege zijn beenen. Hij ging desniettegen
staande naar binnen en zag boven op de
trap een meisje van een jaar of zeven, acht
Zij was doodsbeek van angst en schreide
luid.
..Zijn je ouders in het veld? vroeg Jean
„Ja," snikte het kind.
„Kom dan mee! Gauw!"
Zij stak haar armpjes uit Jean nam
haar nu in zijn 6terke armen en droeg haar
haastig naar de kerk. in het voorportaal
greep hij het dikke touw, dat aan de klok
bevestigd was en trok er uit alle macht
aan.
Iel het begin was het geluid slechts zwak
en onzeker, maar langzamerhand klonk
het regelmatiger en duidelijker. Verschei-
zond hij de waarschuwende stem der noodr
klok over de omgeving uit
De wind was opgestoken en een dof en
onheilspellend gerommel van onweer
dreunde tusschen de bergen. Uitgeput hield
Jean eindelijk met luiden op.
„Dat is genoeg!" zei hfj. ,.De bewoners
van het dorp en de naburige gehuchten
moeten het geboord hebben. Do mannen
zullon hun boeêten en andere bezittingen
op de borgen in veiligheid brengen Na
gaan we eens naar Grootvader kijken. Kom,
kleine meid!"
Rillend van angst cn koudo waadden de
beide kindoren nu hand aan hand door het
water, dat in het voorportaal der kerk
stond. Toen Jean de deur opentrok, stroom
de het plotseling met kracht naar binnon..
Welk een ontzettend tooneel zag hij siu
vóór zich! Wator, niets dan water!
Het kleine meisje begon opnieuw !e
schreien. „Ik ik durf er niet door!" snik
te zij, terwijl zij heftig tegenstribbelde. „l.k
wil niet!"
Ik ook niet! Het Is onmogelijk!" zei
Jean. „Maar wat moeten we dan doeni"'
voegde hij er ontsteld aan toe. Hij slaagde
cr niet in, de zware deur weer dicht la
doen: het water had te veel kracht.
Voor zichzelf kende hij geon vrees; hij
dacht alleen aan zijn plicht: het kleine
meisje te beschermen, dat hij reeds van ee>.i
wissen dood gored had.
Plofseliug had hij een goeden inval. He*
was het klokketouw, dat hem dien ingaf.
We kunnen niet in het water blijven
staan!" zei hij. „Bovendien zal het hooger
en hooger stijgen en zouden wij er in 'v'er«
drinken. Ik zal je op mijn schouders naar
de torenklok brengen."
„O maar jo schouders komen toch.niet
tot de klok!" zei het meisje, dat nog steeds
schreide.
Jean moest in alle narigheid nu toch nog
lachen.
„Noe," antwoordde hij, „maar ik noem je
op mlin schouders en zal dan zoo in het
klokketouw naar boven klimmen."
Dit was echter gemakkelijker gezegd dan
gedaan!
Met het meisje op zijn schouders klom de
moedige jongen langzaam langs het touw
omhoog, nu en dan even ophoudend om
wat uit te rusten. Het ging niet gemakke
lijk, maar toch gelukte het hem boven te
komen. Hij had er niet meer dan vijf mi
nuten voor noodig gehad, dio, hem echter
een eeuwigheid geleken hadden en hij was
dan ook heel dankbaar, toen hij eindelijk
de balken bereikt had, waarop het dak der
kerk rustte. Het was nu nog slechts een
kwestie van zijn beenen uit te strekken
om veilig met zijn last vlak onder de klok
aan te landen.
„Wo zijn er!" riep hij uit. „Ga zitten en
doe, alsof je thuis bent!"
Het meisje, dat nu gerustgesteld was, nes
telde zich behaaglijk op de breede balken
on keek onderzoekend en bijna nieuwsgie
rig deze vreemde schuilplaats rond.
„Ik heb honger," zei ze, na een poosje.
Jean tastte in zijn zak, vond er een korst
brood in cn gaf die aan het kind.
Intusschen had de oude Pierre Latour.
die nog altijd voor het open raam zat, me!
onuitsprekelijke voldoening het kordate
klokgelui gehoord. Vol spanning wachtte
bij daarna op den terugkeer van zijn klein
zoon.
In de verte zag hij volgeladen karren en
herders met hun kudden langzaam de ber
gen beklimmen, maar van Jean was nog
steeds geen spoor te bekennen. Het was
nutteloos te roepen, want op zoo'u grooten
afstand zou niemand hem kunnen ver
staan.
Plotseling dacht hij aan zijn fluden hoorn
die sinds zijn rheumatischo ziekte vergeten
In een kast gelegen had.
Pijnlijk stond hij op en strompelde
zwaar op zijn stok leunend met veel
moeite door de samer. Nada-» hij zijn hi«»rn
uit de kast genomen had, sleepte hij zich
weer naar zijn stoel terug.
In het volgend' oogenblik bracht hij het
instrument aan de lippen en speelde hij
een marsch.
„Dat moeten ze toch hooren!" meende
Pierre Latour. Ze zullen nu wel bij mij
komen."
En hij werd niet teleurgesteld. Verschel
den mannen kwamen op den hoorn af en
den minuten hield de jongen het vol en vroegen, wat dit boteekende.