Nieuw Parijs BADSAISON Langestraat 35. Tel. 308 Kinderfietsen Autopeds Autofs Vliegende Hollanders RIBANA BADPAKKEN BADHANDDOEKEN BADMUTSEN BADSCHOENEN MOOIE SOORTEN PRIMA KWALITEITEN Fa.M.H.v.RAALTE AFD. WITTE GOEDEREN EEN MOEDIGE DAAD MET SPEK SCHIETEN LILY GAAT UIT! Raadselhoekje Om op te lossen. Voor grooteren. Voor kleineren. van Oom Pim Opgericht 1901 VOOR HET A.S. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 't Was kwart vóór twee en op het School plein krioelde het van spelende en stoeien de jongens, 't Was een gedraaf en gespring, een geroep en gejuich om de ooren voor ie sluiten en ieder, die niet bepaald op het Schoolplein zijn moest, bleef er vandaan en getroostte zich liever de moeite een eindje om te loopen dan zich te midden der joelen de jeugd te wagen. Vooral ouden van dagen, die niet zoo vast meer op de boenen stonden als dit in hun jonge jaren het geval geweest was, vermeden het Schoolplein. Een enkele voor bijganger, die het plein wenschte over te steken, keek boos, maar de meesten waren den tijd nog niet vergeten, toen ze zelf jong waren en niets liever deden dan stoeien. Wat was dat lang geleden! Maar op eens scheen die, tijd als weggevaagd te zijn! Landerig, aan den kant van het School plein, stond Kees Verploeg. Hij wenschte niets liever dan onopgemerkt te blijven. Of hij dan niet graag meespeelde? Och, maar al te graag, doch hij kon niet! Zijn man ko been belette hora met de anderen mee te doen en dat das het ergste nog niet! Veel, veel erger dan van allerlei wilde spelletjes uitgesloten te zijn, was het, dat de jongens hem voor laf aanzagen, want dót was hij heelemaal niet! En is er voor een jongen, die met een grooten voorraad moed uitge rust is, wel iets cllendigers denkbaar dan dat hij van lafheid beschuldigd wordt? O. als er zich maar eens een gelegenheid voor deed, waarbij hij toonen kon, dat hij, wat moed betrof, voor geen der anderen behoef de onder te doen! Maar die gelegenheid, welke Kees alleen in zijn droomen had, «deed zich in werke lijkhcid helaas niet voor. Integendeel: on nadenkend, als jongens gewoonlijk zijn, lie ten zij geen gelegenheid voorbijpaan om hem te bespotten, hem „flauwerd" en zelfs „de manke" na te roepen. Natuurlijk hadden de onderwijzers 'dit streng verboden, maar als de jongens wis ten, dat zij niet door hen gehoord werden, plaagden zij Kees maar al te vaak. En het slachtoffer dacht er niet over, zich bij den klasse-onderwijzer of het hoofd der school te beklagen. „Dat zou echt laf zijn!" mom pelde hij. Liever liet hij zich tot het uiter ste sarren dan tot klikken zijn toevlucht te nemen. Zoo stond Kees dan ook nu weer bij het spel der anderen toe te kijken. Hij moest toch iets doen en kon moeilijk op zijn eentje het schoollokaal binnengaan. De bel, die den anderen altijd te vroeg kwam, klonk hem maar al te vaak als een verlossing in 'de ooren, want zoodra de les begon, verdwe nen zijn moeilijkheden om wanneer de school uitging, met nieuwe kracht los te breken. 't Leek wel, of de jongens na hun ge dwongen stilzitten zich om vier uur volop schadeloos moesten stellen daarvoor. Dan was het getier vooral als er storm in do lucht zat op zijn ergst en zocht Kees on gemerkt tusschcn de anderen uit te komen, wat hem gewoonlijk gelukte. Een enkel scheldwoord bleef hem daarbij nog in de ooren hangen en hij balde soms zijn han den tot vuisten en klemde do tanden stijf op elkaar. Dat ellendige been! Zou hij dan nooit in de gelegenheid zijn om to toonen, dat lafheid hem vreemd was? Weinig besefte hij, dat die gelegenheid heel nabij was. Als altijd was hij doorge- loopen, terwijl de anderen nog op 't School plein stoeiden. Zich ongemerkt uit de voe ten maken was in zijn oog het verstandig ste, wat hij doen kon en hij liep dan ook door het plantsoen naar huis. Plotseling trof een klagend miauwen zijn nor. Kees, die een echte dierenvriend was, hoorde onmiddellijk, dat er iets aan scheel de en zijn vlugge oogen hadden weldra het poesje ontdekt, dat heel hoog in een boom geklommen den terugtocht blijk baar niet aanvaarden durfde en angstig te miauwen zat, alsof het zeggen wilde: „Help me toch! Och, help me toch!" In dit oogenbïik bestond er voor Kees niets anders dan een dier in nood. Aan zijn manke been en alle ellendige gevolgen c'rarvan dacht hij niet. Het poesje moest geholpen worden! En zich niet afvragend, of hij wel zoo hoog zou kunnen klimmen, gooide hij haastig zijn jas uit en begon den gevaarvollen tocht naar boven. Met inspanning van al zijn krachten ge lukte het hem steeds hooger te komen. Nog altijd miauwde het poesje heel angstig en riep Kees het nu en dan geruststellende woorden toe. Intusschen waren er meer jongens in het plantsoen gekomen en hadden ook zij het miauwen gehoord. Ze renden naar den boom en waren heel verbaasd, daar Kees Verploeg te ontdekken, die al een aardig eindje geklommen had. ,,'t Is de manke!" fluisterde Piet Jonker en er stond bewondering op zijn gezicht te lezen. „Hij haalt het nooit!" meende Wim de Vos. ,,'k Geloof het ook niet!" mompelden een paar anderen. Maar Kees liet zich door de aanwezigheid der jongens niet afleiden. Eén gedachte be zielde hem slechts: het arme, kleine poesje moest van haar hoogo zitplaats verlost worden. Steeds hooger klom hij en met ingchou den adem volgden de jongens beneden zijn bewegingen. Plotseling deed een onheilspellend ge kraak allen doodsbleek worden. Zou zou de manke...? Maar neen! Het was gelukkig niet Kees Verploeg, die naar beneden kwam, doch een vermolmde tak, welke den jongen n et dragen kon cn juist bezweek op het oogen bïik, dat Kees zijn voet hooger wilde zet ten. Eén oogeriblik sloeg de schrik hein om het hart, doch hij-wist zich vast te grijpen en bleef als door een wonder gespaard. Nog vóór de tak beneden was, had Kees zijn voet op een anderen gezet enklom hij verder, alsof er niets gebeurd was. Beneden keken de jongens elkander veel- beteekenend aan. Als bij afspraak zeidon ze niets om Kees niet af te leiden. Er hing een eerbiedige stilte in de lucht. Zelfs-de moedigstcn onder de jongens moesten zichzelf bekennen, dat z ij zich nog wel eens bedacht zouden hebben, vóór ze verder gingen. En toch hadden zij twee ge zonde becnen, die even lang waren, terwijl de manke... Plotseling verbrak Jan Hcukels de stilte door op fluisterenden toon te zeggen: „Hij heeft 'm!" En ja! Kees had het poesje in de hand cn nam het beschermend in zijn arm. Het kleine ding scheen onmiddellijk te begrij pen, dat dit de redding was en zette de na geltjes in de trui van Kees om zich goed vast te houden. Langzaam kwamen zij nu samen naar beneden. De jongens onder den boom zouden niets liever gedaan hebben dan een luid „Hoera!" aan te beffen, maar zij begrepen, dat bet verstandiger was hiermee te wachten, tot dat Kees zijn gevaarvollen tocht beëindigd had en weer op den grond stond. Onder diepe stilte kwam Kees tot onge veer een meter boven den grond. Op dit oogenblik was er geen houden racer aan en brak er plotseling een oorverdoovend „hoe ra!" geroep los. Haastig wilde Kees zich uit de voeten maken, maar de jongens zorg den er wel voor dat dót niet gebeurde! „Manke, je bent een held!" riep Wim de Vos uit. Het was voor het eerst in zijn leven, dat „manke" Kees niet als een scheldwoord in de ooren klonk. Vóór hij eigenlijk tot bezinning kwam, zat hij al op de schouders van Wirn de Vos en werd hij in triomf met allen achter hen aan naar huis gedragen. Het poesje was voor de luidruchtige jon gens gevlucht, maar Kees had dit niet mo gen gelukken. Of hij er spijt van had? Neen, spijt behoefde hij niet te hebben! En hoewel lu'j zelf zijn daad niets buiten gewoon vond, was hij toch,heel dankbaar, dat de jongens hem nu niet langer als een lafaard beschouwdèn. „Manke, je bent oen held!" hadden ze ge zegd en die woorden zouden nog heel lang in zijn ooren naklinken. Vanaf dezen dag werd zqn leven vóór en na schooltijd anders.^Dve- jongens wedijver- der er in, allerlei spelletjes te verzinnen, waaraan Kees Verploeg kon deelnemen en per slot waren het er licol wat. „Dat zoo'n klein poesje zoo'n ommekeer kon brengen!" dacht Kees menigmaal,maar hij vergat, dat het kleine poesje hem in staat gesteld had zijn moed te toonen. Geen der jongens, die er getuige van wa ren geweest, zouden ooit het tooneeltje vergeten cn wee defcgene, die het wagen zou Kees Verploeg onaangenaam te zijn! Hij had alle andere jongeps tegen zich cn dat was geen kleinigheid! Jaap is een echte opschepper. Wanneer hij iets vertelt, maakt hij het verhaal altijd wat mooier of bluft hij op daden, welke hij toch eigenlijk niet zóó verricht heeft, als hij ze voorstelt. Moeder kent het zwak van haar oudsten zoon maar al te goed cn op een keer, ah Lily met haar mooie hoedje En haar nieuwe jurkje aan, Lily, keurig als een plaatje, Mag met Moeder wand'len gaan! Lily voelt zich héél gewichtig. 'n Nieuwe jurk, is dat niet fijn? En haar held're oogjes stralen Als de zomerzonneschijn! En ze vraagt me met een lachje: Vindt U haar niet netjes staan? Kind, ik vind je keurig, zeg ik, 'k Wou je jurkje zóó wel aan! Zie, de kleine voetjes dansen En de nieuwe jurk danst mee, Lily en je nieuwe jurkje, 'k Vind je snoezig, alle twee! RO FRANKFORT. Jaap weer aan het snoeven is, zegt zij dan ook vermanend: „Je moet niet altijd mot spek schieten, Jaap!" Jaap krijgt een kleur als iemand, die op heeterdaad betrapt wordt en zwijgt, daar hij niets tot zijn verdediging weet aan te voeren. Den volgenden dag gaat Moeder met Mies je naar een boerin, die ze goed kent. Het kleine ding vindt het altijd weer een feest haar Moeder op die bezoeken te ver gezellen en is ook nu weer dadelijk bereid haar speelgoed er voor in den steek tc laten. „Zouden de kuikentjes er al zijn?" vraagt zij onderweg. „Ja, dat denk ik wel," antwoordt Moeder. En werkelijk! zoodra Miesje aan Moeders hand het boerenerf betreedt, ziet ze Moeder Kloek rnet heel wat snoezige kuikentjes rondloopen. Bij het naderen van Moeder en Miesje vlucht het jonge goed echter haas tig onder Moeder Kloek's veeren, dio een veilige en warme schuilplaats bieden. Maar later, als de boerin de kippen voert, komen al die kleine donsjes weer te voor schijn, natuurlijk tot grooto vreugde der jeugdige bezoekster. Miesje heeft ook dezen keer op de boer derij weer van alles te zien cn daar zij graag het naadje van de kous weet, volgt de écne vraag op de andere. Plotseling kijkt ze do boerin heel ernstig aan, terwijl ze op iets wijst en vraagt: „Wat is dat?" Als ze hoort, dat het spek is, vraagt ze verder: „Is dat om to eten?" „Ja, natuurlijk!" luidt het antwoord der boerin. „Waarvoor zou het anders dienen? „Om mee te schieten," antwoordt Miesje zonder blikken of blozen. Maar nu kijkt de boerin toch heel ver baasd. M-eder helpt haar echter uit den droom cn vertelt lachend, hoe zij haar oudsten zoon den vorigen dag gezegd liceft, dat hij niet met spek moest schieten. Daarna legt zij haar kleine meid uit, wat deze uitdrukking beteekent. Hoe had Miesje ook kunnen weten, dat Moeder geen echt spek bedoelde? CARLA HOOG. Ik ben een nijv're graver, Den landman wel bekend. Of hij mij graag mag lijden! Als je geen domoor bent, Dan weet je, dat de landman Mij heel ongaarne ziet. Och. ieder die een tuin heeft, Vindt mij daar liever niet! Drie letters zijn slechts noodig Om mij tc noemen, maar Als je mij wilt verdelgen, Ben je zoo vlug niet klaar! Een vogel verloor zijn staart. Toen werd hij iets, wat sommige visschen heb ben. IToe kan dat? Met p noem ik afval, met d een hoogte cn mét t een stuk grond. 1. Mijn geheel wordt met S letters geschre ven en noemt een grappenmaker. 8, 7, 4 is een rivier in Afrika. 1, 2, 3, 6 is tuingereedschap. De 4, 5, G stroomt door ons land. 6, 4, 2, 2, 3 is een ander woord voor helder. 2. Kruisraadscl. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een groot viervoetig dier. x X X X X X X X X X •Xe* X X lo rij een klinker. 2o een boom. 3o een insect 4o 't gevraagde woord. 5o een klein vruchtje, dat in het wild groeit. 6o een verkorte meisjesnaam. 7o een medeklinker. 3. Maak uit deze letters den naam van iemand, dien je dagelijks op straat kunt zien. tante olie pig 4. Welken schrijver kan men in een die rentuin vinden? Beste Nichten en Neven, Verleden week heb ik jullie verteld hod wij aan boord van den Onderzeeër O 11 zijn gekomen. Juist, wij waren op het dek, maar nu moesten wij nog in dat ding klauteren; ja werkelijk, het was klauteren. Eerst moesten we langs een smal randje loopen, waarbij onzo eenigc steun was een ijzeren leuninkje, dat boven ons langs den conimandotoren liep cn waaraan wij ons angstvallig vastklampten totdat wij bij een paar kloino uitstekende ijzeron treden kwamen, die ons naar boven brachten. Zoo dra wij op den^oren waren, waar de com mandant van de onzerzeeboot lachend naar de angstige en voorzichtige bewegingen der landrotten stond tc kijkon, moesten wij in het ding afdalen. In den bodem van den toren was een rond gat, waar net 1 man door kon kruipen. Eén voor één gingen wi] langs een ijzeren ladder, die loodrecht naar beneden liep, in de boot om daaiaia nóg eens een ladder af to dalen tot wij onder in het schip waren, waar de beman ning in een betrekkelijk nauwe ruimte do vele raderen en handles bedient, die do machines in beweging zetten en de boot in do goede richting cn op de goedo diepte houden. Toen wij allen beneden waren be gon een der officieren de verschillende in strumenten te verklaren. Plotseling voelden wij een druk in het oor. Dat is altijd zoo, zei de officier itegen ons als de luiken dichtgaan'en hij vertelde rustig verder van de groote waterreservoirs, dio nu vol ge pompt werden om do boot te laten zinken. Wij stonden daar rustig in dc voorste kamer van de boot en merkten er niets van dat wij geheel afgesloten waren van do buitenlucht cn dat wij bezig waren tc zinken. Terwijl wij daar kalm stonden tc praten en de mooie torpedo lanceer-instal- latic stonden te bekijken, gaat de telefoon. Jullie moet namelijk weten, dat de com mandant in den toren telefonisch alle af- dcelingon in de boot kan bereiken. De tor- pedist antwoordt door de telefoon, dat hij zal uitzien naar lekken. Nou, dat was wat voor ons: uitzien naar lekken! Hij steldo ons echter gauw gerust door tc vertellen, dat dit zoo dc gewone gang van zaken is vóór de boot dieper gaat. Wij merken niets cn toch vertelt men ons dat wij varen. Ieder van ons dacht, dat we nog rustig stil lagen, maar neen hoor, er zat beweging in do boot. Dat wij daar niets van merkten kwam natuurlijk omdat wij niet naar buiten kun nen zien, omdat wij geheel ingesloten zijn' door stalen wanden en waterreservoirs. Wij voelen iets eigenaardigs onder onzo voeten; de officier dio. ons een en ander uitlegde, wijst op een soort waterpas. Do boot duikt Met een kleino hoek gaan wij naar beneden. Verder zien wij niets! Hoe diep wij gaan en in welke richting, dat kun je pas zien als je in de centrale bent, waar dc oudsto officier cn de roergangers zitten. Wij gaan dus nu langs den marconist, die ijverig aan zijn radiotoestel zit te sei nen, naar de centrale. Twee matrozen zit ten voortdurend ieder aan een groot stuur wiel te draaien. Waarom twee? Omdat een onderzeeër éen roer vóór en één roer van achteren heeft. Gaat het voorste roer om laag, dan duikt de boot, cn dan moet het achterste roer omhoog gehaald worden. Moet de boot weer stijgen, dan gebeurt het omgekeerde. Eenvoudig gezegd hè Maar de menschen, daar beneden in die nauwe? centrale hebben daar handen vol werk. Geen minuut konden zij het gezicht van do meters, die precies aangeven wc.t er mot het schip gebeurt, afwenden. De oudste of ficier staat voortdurend dcor de periscoop te zien om na tc gaan of vrij geen botsing met andero booten kunnen krijgen. Op een van de rr.cters zien v.*ij, dat wij 10 Meter onder liet wateroppervlak zitten. Niets bij- Verborgen metalen. Wij hoorden Tante Lock op Ernst brom men. Ik laat in geen geval meer iets van me hooren. Liet Tante Margo U daarom bij zich komen? x Zijn de meisjes thuis? Dan zullen wij zey20 ers vin'h- dat aan boord van een raadsels opge\en, onderzeeër. De koks koken cveh kalm het

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19