W m
Nieuw rartjs
BADSAISON
at* n
M?fPi
Langestraat 35. Tel. 308
RIBANA BADPAKKEN
'1 jfn!jil
BADHANDDOEKEN
Kinderfietsen
BADMUTSEN
BADSCHOENEN
Autopeds
MOOIE SOORTEN
Auto's
PRIMA KWALITEITEN
Vliegende
Fa.M.H.v.RAALTE
Hollanders
SUséhI
AFD. WITTE GOEDEREN
LEGKAART
Zaterdag 6 Juni 1931
BOBBY'S CRITIEK
EEN KLEIN VERSCHIL!
VOOR DE KLEINTJES
HOE ZE VRIENDEN WERDEN
Raadselhoekje
Oplossingen der raadsels
uit 't vorige nummer.
Voor grootcen.
VOOR HET A.S.
Opgericht 1901
(Nadruk verboden).
Bobby was nog maar vier jaar, toen hij
een eigen kamertje kreeg. Een mooi ka
mertje was het, zonnig en licht, met wijd
openslaande ramen en groene luiken, zoo
dat het in den zomer lekker koel bleef.
Zijn tafeltje, zijn stoeltje, zijn witte bedje
en ecnig speelgoed waren er neergezet en
alles tezamen, de aanwezigheid van 't aar
dige ventje niet in het minst, maakte van
't tot nu toe ongebruikte kamertje een ge
zellig oord.
Iedereen, die er voor in aanmerking
kwam, moest z'n kamer zien en bewonde
ren, zoo ook Tante Meta. Gedwee liet ze
zich naar boven troonen en toonde zich een
verrukt bewonderaarster. Kleine Bobby
blonk van trots, Tante trok hem op haar
schoot en beloofde hem een mooie plaat
voor z'n kamertje want die kon hij nog
best gebruiken, vond zij. Als Tante Meta
iets beloofde, deed ze het ook altijd en
warempel, den volgenden dag reeds zag
Bobby Tante aankomen. Van verre zwaai
de ze met de rol, waar de plaat in geborgen
zat en samen met Moeder deden ze de deur
voor haar open.
Dadelijk zette Bobby koers naar zijn
kamer, gevolgd door Moeder en Tante. Op
't kleine tafeltje werd de plaat uitgerold
en glad gestreken Een vroolijk hollend
meisje met een ballon, gevolgd door een
grooten bruinen tekkel, stelde de plaat voor,
alles waaide en wapperde in den wind en
't geheel in frisch rood en groen uitge
voerd, was echt geschikt om een kinder
kamer op te vroolijken.
„Eenig hoor!" prees Moeder, „zoo leuk
van kleur. Wel bedankt voor m'n zoon"
„En Bobby, wat zeg jij er van?" vroeg
Tante.
Bobby had tot nu toe zwijgend toege
keken en zijn blik gleed critisch langs
de plaat. Eindelijk zei hij: „ik vind hem wel
mooi, maar die hond heeft een veels te
langen buik; oh veels te lang!"
Moeder en Tante lachten en probeerden
hem te overtuigen, dat er werkelijk zulke
honden zijn en beloofden hem er op straat
eens éen aan te wijzen. Als door het toeval
beschikt, liep er juist een dame met zoo'n
kortpootigen, langlijvigen viervoeter langs.
„Kijk, kijk Bobby!" riep Tante, „daar
gaat er één."
Bobby keek, keek heel goed, maar kwam
tot de gevolgtrekking, dat do hond op de
plaat toch „een veels te langen buik had."
De plaat werd boven zijn bedje gehan
gen. Moeder en Tante hoopten, dat de
waardeering nog wel komen zou. Hun hoop
bleek echter ijdel. 's Avonds, toen Vader den
kleinen jongen een nachtzoen kwam bren
gen, luchtte Bobby zijn gemoed nog even:
„Wat een langen huik heeft die hond, hè
Pappie, leelijk hè Paps."
Vader, zelf schilder, had plezier in 't ge
val; stralend kwam hij de huiskamer in:
„die jongen kan heusch goed kijken, want
de proporties van dien buik ten opzichte
van dien hond zijn inderdaad niet in den
haak."
Moeder lachte stil voor zich heen en ging
verder met haar naaiwerk, terwijl Vader
de courant las. Plotseling tegen negen uur
werden ze door een angstig geschreeuw op
geschrikt. Beiden vlogen naar boven en
daar zat een klein, angstig mannetje met
tegen 't licht, knipperende oogjes. Zijn
stoeltje stond in zijn bed en de plaat was
van den muur verdwenen.
Vader en Moeder wachtten stil en snik
kend hakkelde Bobby „ik kan er niks aan
doen, die hond had heusch oen veels te
langen buik; oh 't scheelde niet veel, zoo'n
6nippcrstukje maar en toen wou ikke pro-
beeren, of ik er niet een klein stukje af
kon scheuren en nou toen ging 't hecle-
maa' scheef en toen heb ik hem zoo in
elkaar gemaakt". Met beide handjes toonde
hij krachtig aan. hoe 't precies gegaan was
en dan met een zichtbaar voldaan snuitje
wees hij op den grond. Daar lag een scheef
afgescheurde strookhet kleine stukje
hondenbuik," daarnaast een in elkaar ge
frommelde prop papier.
Nu zijn jullie zeker erg nieuwsgierig, hoe
*t afliep voor Bobby. Dat wil ik iullie nog
wel vertellen. Omdat_ 't al zoo laat was,
ging Bobby eerst slapen en den volgenden
dag werd Tante Meta opgebeld. Bobby
moest het zelf vertellen en deed dit ook
moedig. Hij was zich niet bewust iets ver
keerds te hebben gedaan, maar Vader en
Moeder hebben hem verteld, dat je in je
later leven niet alles kunt vernietigen, wat
je niet aanstaat. Waarschijnlijk heeft hij
dat nu nog niet begrepen, maar na dien
tijd hebben Vader en Moeder het hem nog
dikwijls voor moeten houden, als hij weer
eens iets niet mooi vond en "t maar liever
niet wilde zien. Van Tante Meta kreeg hij
een andere plaat, die hij zelf uitgezocht
heeft en die hangt er nu al zes maanden.
R. ASSCHER VAN DER MOLEN.
(Nadruk verboden).
Tante Truus is bij de familie op bezoek
en allen zitten-aan het middagmaal ver-
eenigd. Als het dienstmeisje den pudding
op tafel zet, bemerkt Moeder tot haar
schrik, dat deze in zwijm gevallen i3 en
zegt zij iets tot haar verontschuldiging
daarover.
Even later, als Tante Truus den pudding
geproefd heeft, zegt zij:
„Hij smaakt heerlijk en dat is toch het
voornaamste!"
„Jawel," zegt Moeder, „maar het oog wil
ook wat!"
Kleine Paultje kijkt met grootc oogen
naar Moeder. Hij tracht iets op haar gezicht
te ontdekken, wat daar niet aanwezig is,
maar daar de pudding ook hem uitstekend
smaakt, bepaalt hij zijn aandacht weldra
alleen bij hetgeen er op zijn bordje is. Hij
smult ervan en daar het kleine baasje nooit
geholpen wil worden bij het eten, duurt het
niet lang, of zijn hccle toetje zit vol pud-
ding.
„Maar Paultje!" roept Moeder plotseling
uit. „De pudding zit zelfs op je neus!"
Ernstig kijkt de jongste van het gezel
schap Moeder nu aan en zegt:
„U zei toch zelf, dat uw oogen ook wat
wilden «.ebben!"
En als Moeder hem nog niet schijnt te
begrijpen, voegt hij er aan toe:
„Mijn neus wil ook eens meehappen!"
Nu wordt het Moeder duidelijk, dat
Paultje haar gezegde van daareven wel
wat heel letterlijk heeft opgevat. Lachend
maakt ze zijn toetje schoon. Hc*t helpt ech
er niet veel, want bij haar jongste is en
blijft het nu eenmaal: do neus', die ook
wat wil!
CARLA, HOOG.
(Nadruk verboden).
Moeder Kip woonde met. haar twaalf
snoezige kuikentjes, donzige, lichtgele
diertjes, in het kippenhok op het erf van
boer Hooiland. Heel gelukkig en tevreden
leefden de kuikentjes met elkander, want
eten en drinken kregen ze volop en moeder
Kip beschermde, met echt moederlijke lief
de, haar twaalf kindertjes voor 't minste
gevaar, dat hen bedreigde.
Doch op een morgen, heel vroeg, toen
zelfs de haan nog niet had gekraaid, ont
waakte moeder Kip, doordat ze in de ren,
waar iedcrcn dag haar kuikentjes speelden
en stoeiden, een vreesdijk gepiep hoorde.
Zij zelf lag nog heerlijk in het nachthok cp
het hooi, en omdat zij dacht, dat haar kin
deren nog bij haar waren, keek ze onder
haar vleugels, en ze schrok vreeselijk, toen
zij daar haar kuikentjes niet vond. In een
wip was ze uit 't hooi en daarna in de ren,
want haar eerste gedachte was, dat daar
een kat of een ander dier was gekomen
om haar kuikentjes kwaad te doen.
Weldra echter veranderde haar schrik in
groote verbazing, want in plaats van een
kat of een vos zag ze, omringd door haar
twaalf luid-piepende kuikentjes, een klein,
geel eendje, dat heel angstig scheen te zijn
en een uitweg zocht om te kunnen ont
snappen.
Nog angstiger scheen het kleine eendje,
zoodra het moeder Kip zag aankomen. Doch
al heel gauw werd het gerustgesteld door
het gekakel van de oude kip, die, op deze
manier, haar kindertjes vermaande, dat
zij het kleine eendje toch met rust zouden
laten.
„Wie hen je? En hoe kom je hier in ons
hok?" vroeg daarna moeder Kip het eendje,
dat haar met angstige oogjes aankeek. „En
waar is je moeder?"
„Ik weet niet, waar mijn moeder is," ant
woordde het eendje met een droef stem
metje. „Een mensch stopte haar in een
mand en nam haar meeEn nu ben ik
op weg om mijn moeder le zooken. Maar ik
kan haar nergens vinden. En waar onze
sloot ligt, weet ik ook niet meer. Ach, ik
geloof, dat ik heelemaal verdwaald ben
Moeder Kip kreeg medelijden met het
arme, verdwaalde eendje, dat geen moeder
meer had. Daarom vroeg ze: „Zeg eens,
kleintje, wil je bij mij cn mijn kuikentjes
blijven? Wil je mijn pleegkind worden? Jc
zult het goed bij me hebben, hoor! Eten en
drinken krijg je volop, en je moogt bij ons
in 't hooi slapen"
„Ik zou heel graag bij u willen blijven,
mevrouw Kip," antwoordde heel verlegen
het eendje. „Maar ik ben zoo bang, dat uw
kindertjes dit niet prettig vinden; zc wilden
mij nü al pikken..."
„Maar nu zullen ze dit niet meer doen,
klein eendje," zoo stelde moeder Kip het
angstig-trillende diertje gerust. „Neen, dat
zullen zij niet; blijf maar gerust hier." En
toen tot de twaalf kuikentjes: „Jullie hebt
het gehoord, kinderen, dat dit kleine eendje
geen moeder meer heeft, nietwaar? En jul
lie begrijpt dus ook wel, dat we hot arme
diertje, dét alleen slaat, met liefde tot ons
zullen nemen en goed cn vriendelijk voor
het stumperdje zullen zijn, nietwaar?"
„O, ja, moeder!" was het antwoord van
elf kuikentjes. „We zullen heel lief voor 't
eendje zijn...!'
Moeder Kip had er in 't geheel niet op
gelet, dat alleen het twaalfde kuikentje
niets gezegd had. en dus denkende, dat al j
haar kinderen lief voor het eendje zouden
zijn, liet zc het vreemde diertje met gerust
heid meegaan, als haar kuikentjes door de
groote mazen van het ijzergaas, dat de ren
omsloot, naar buiten kropen.
Nu was het twaalfde kuikentje, dat niets
gezegd had, een nijdig, valsch diertje, dat,
als moeder Kip het niet zag, het kleine
eendje pikte cn plaagde, zooveel liet maar
kon. En nooit klikte het eendje, over wat
het kuikentje deed, tegen moeder Kip.
Doch op een dag, toen het eendje weer
heel erg door het booze kuikentje gepikt cn
geplaagd was, vluchtte het radeloos van
droefheid naar een sloot, die achter do
boerderij lag. Zoodra echter liet kuikentje
het eendje zag wcgwaggelen, liep het, uit
lust om nog meer te plagen, het diertje na
en nauwelijks had hij 't ingehaald, of hij
begon weer met het eendje geducht tc pik
ken.
„Houd toch op," smeekte liet eendje. „Ik
doe jou toch óók geen kwaad? Waarom
plaag jc mij toch altijd zoo?"
„Omdat ik 't wil," snauwde het kuikentje,
cn het vloog weer op het eendje toe. Doch
juist wilde hij het weer pikken, toen hij,
lot zijn grooten schrik, een kat zag aan
komen. Het kuikentje was zóó hevig ge
schrikt, dat zijn pootjes bijna verlamd
waren en geen raad wetende, om weg te
komen, keek hij met angstige oogjes naar
hét eendje, dat óók vreeselijk was ge
schrokken, zoodra het <5c kat zag. 't Wilde
daarom dadelijk de sloot in springen, om
op die manier zijn leverr tc redden. Maar
daar zag het op eens het angstig-piepende
kuikentje, dat niet weg kon loopen. Toen
sprak het goedo hartje van het kleine
eendje, want haastig riep het zijn plaag
geest, het booze kuikentje, toe: „Kom,
spring vlug op mijn rug!"
Geen raad meer wetend, hoe aan de klau
wen der kat tc ontkomen, sprong toen het
kuikentje op den riig van het eendje, dat
op eens met hern in de sloot sprong en
daarna vlug naar den anderen oever zwom.
Daar aangekomen, begon het ccndjo weer
tot het kuikentje:
„Nu zijn wc gered! Nu kan de kat ons
geen kwaad doen! Wat zal moeder Kip blij
zijn, als zc het hoort! En pik me nu alsje
blieft niet, want ik hen doodmoe van het
zwemmen met jou op mijn rug..."
„Zou ik jou weer pikken? Zou ik jou
weer plagen?" piepte het kuikentje. „Jij,
die mijn leven hebt gered! Neen, nooit zal
ik je weer kwaad doen, lief eendje! Ik ben
en blijf nu voor altijd je vriendje, hoor!"
Het eendje wist niets te zeggen, zoo blij
was het, toen het kuikentje zóó tot hem
sprak. Maar om toch iets te zeggen, riep
het vroolijk: „Wat zal moeder Kip blij zijn,
dat we er allebei zoo goed zijn afgekomen!"
Nou, cn of moeder Kip blij was, toen
het kuikentje haar, zoodra zo weer in de
ren terug waren gekomen, het groote
avontuur, dat hij cn het eendje beleefd
hadden, vertelde. „Moeder, als het eendje
er niet was geweest, dan hadt u nu één
kuikentje minder," zei hij. ,,'t Was het
eendje, dat mijn leven redde, mbederl"
„Je bent een braaf eendje," sprak nu
moeder Kip. „Je bent en blijft mijn lief
pleegkind en ik ben trotsch op je!"
„Ja en hij heeft ook een goed hartje,
moeder," zei het kuikentje, cn het vertelde
eerlijk, hoe hij altijd het eendje geplaagd
had. „Maar n u is het eendje mijn beste
vriendje en dat zal altijd zoo blijven!" be
loofde hij.
Het bleef werkelijk zoo, want vanaf dien
dag waren het eendje en het kuikentje de
beste vriendjes, en dit zijn ze hun leven
lang gebleven!
TANTE JOH.
(Nadruk" verboden).
FOUTEN IN HET ZOEKPLAATJE
UIT HET VORIGE NUMMER.
De tien fouten zijn:
I. Hoed zonder lint.
II. Jas zonder linkerhelft kraag.
III. Kastanjeboom met appels.
IV. Ilond met één oor.
V. Poot van de bank zonder verbin
dingstuk.
VI. Bcnsine met s.
VII. Lochum met u.
VIII. Fiets zonder zadel.
IX. Fiets zonder vóórspatbord
X ITandclsbad zonder 1.
(Nadruk verboden).
1. Harlekijn, Nijl, Lek, klaar.
2. O Olllaa^
olm
vlieg
O I i t n n t
b r n a m
A n e
t
3. Politicagent.
4. Een secretaris (schrijver en yogeO\