DER WERELD
BEDELAARSELLENDE IN
DRIE LANDEN
De Clochards van Parijs
FORD OVER DE MALAISE
WANNEER LEEUWEN
ONTSNAPPEN
Parijs vreemdelingen en geld
Portugeesch, Spaansch, Duitsch, Engelsch,
een flesch champagne 200 franc de rou
lette draait een millioen, twee mil-
lioen een kogel en een „fait divers"
in de Parijsche kranten de wereld
lacht: ga eest Paris!!
Van hen, dit in de schaduw der licht
stad leven, weet de wereld zco weinig, om
dat zij altijd zwijgen in een geduldig lijd
zaam berusten.
Op de lage stcenen kaden hokken zij
bij elkaar, spreiden hun '.ompen uit: de laat
ste resten van een menschenleven De
Seine stuwt haar gele watermassa's voor
bij de kaden waarop groote zandhoopen,
kranen en lastwagens verlaten staan. Hoog
boven de dorre takken van een paar hoo
rnen 6troomt het razende verkeer van een
wereldstad, hoog boven de Seine koepelen
zich de bruggen.
De Seine kent al deze naamloozen, kent
hen sinds eeuwen. Zij heeten „Clochards".
Zij zijn geen bedelaars in de beteekenis van
bedelen, want nimmer komen zij aan de
deuren of spreken op straat voorbijgangers
aan. Doch zij zijn bedelaars, wanneer be
delen de uiterste grens der armoede en ver
latenheid beteekent, want de Clochards zijn
in de lichtstad de laatsten der laatsten.
Waarvan mogen zij leven, zij. die nimmer
door woorden of geschriften een beroep op
de barmhartigheid der wereld doen? Met
welke hulpmiddelen 6leepcn zij jaar in,
jaar uit dit armzalige hoopje leven met
zich rond?
In den zomer ziet men hen in de parken
of op de kaden uit hun zakken enkele
broodresten en een flesch wijn (want in
Frankrijk heeft nog de armste een druppel
wijn, die hem zijn ellende helpt vergeten)
Onder de Scinsbruggen huizen
de „Clochards".
te voorschijn halen en met de broodresten
in de eene hand, de halfleege flesch in de
andere, met de zon, die hun gekromde rug
gen verwarmt, lijken zij bijna gelukkig.
Ach ja, de zomer is een barmhartigen tijd
voor ben. Wanneer de dagen en nachten
warm zijn, dan zijn de lasten van honger
en dakloosheid gemakkelijker te dragen.
Doch de winter De oude staanplaatsen
onder de vele bruggen moeter worden ver
laten, omdat men op ijsschollen niet kan
6lapen, het weeke zand aan de kaden,
waarin het zoo heerlijk rusten is, is dan
stijf bevroren en de Clochards moeten weg
trekken, ergens anders een boekje opzoe
ken, waar het moede lijf tegen den ijzigen
wind beschermd is.
In de donkere wijken zijn kleine café's
waarin men vuor een paar centimes het
Teeht op een 6tuk bank kan koopen om op
te zitten en een stuk tafel orn het hoofd
op de gekruiste armen te leggen. Overdag
zijn het gewone café6 als alle andere. Doch
wanneer men 's nachts voorbijkomt, dan
ziet men op de houten banken langs de
wanden donkere in elkaar gehurkte gestal
ten zitten en hoort men door de half ge
opende deur het zware geronk der slapen-
den. Zoo gauw het dag wordt, worden stoe
len en banken onder hen weggetrokken: Op
staan En al deze jammerlijke gestalten
strompelen, nog zwaar van den slaap, weer
naar buiten, waar de winter heerscht!
Er is in Parijs een groote boekhandel:
Hachette, die 's nachts voor de verzending
van alle kranten der stad naar de provin
ciestreken zorg draagt. Deze kranten moe
ten verpakt en geadresseerd worden. Hier
voor noemt de boekhandel Clochards. Men
betaalt hen onmiddellijk voor hun arbeid
en zoo vinden door deze filantropische in
stelling ongeveer honderd dezer veriatenen
iederen nacht warmte en brood. Er zijn ook
restaurants waar zij 's nachts om drie uur
de etensresten dor gasten mogen komen ha
len. Dit is voor den oudejaarsavond zelfs
algemeen gebruik geworden en wie een
keer eens niet door den stralend verlichten
ingang van een restaurant op een oude
jaarsfeest verschijnt, doch daarentegen door
den achter-ingang, die kan op de binnen
plaats de Clochards vinden, met hun zak
ken over de schouders, geduldig wachtend
tot allen daar binnen genoeg hebben gege
ten.
Geduldig... ja. Wanneer men hen in het
gelaat ziet, kan men moeilijk een huivering
onderdrukken. In deze oogen gloeit geen
haat, geen vertwijfeling, doch ook geen
hoop. Ze zijn de vergetenen van de groote
6tad en zij weten het- Deze oogen zijn die-
renoogen, dof, star, en alleen bet toover-
woord „eten" kan daarin nog een sprankje
van vreugde verwekken. Deze monden zijn
stom tot op een paar heeschc woorden na,
die terloops met een lotgenoot worden ge
wisseld.
Er worden voor hen geen noemenswaar
dige voorzorgen getroffen. Parijs is een
schoonc, wèl-doorvocde stad, waarin zelfs
de eenvoudigste arbeider zijn goed eten en
zijn flesch wijn heeft. Aan de deuren van
deze stad kloppen geen bedelaars. De
vreemdelingen, die deze stal bezoeken,
worden niet lastig gevallen'
Op de zandhoopen aan den oever der Sei
ne liggen de Clochards. Soms worden zij
door dc een of andere weldadige instelling
met een bord 6oep bedeuld. Soms vinden
zij werk. Vaak helpen zij bij het afladen
der levensmiddelen in dc groote markthal
len. Er wordt veel gegeten in Parijs. Er is
veel afvalEen paar honderd Clochards
wachten dagelijks, als spreeuwen in den
winter, op een brokje voedsel, dat toeval
lig afvalt
Bedelaars uit Londen.
Engeland is nog altijd het rijkste land
van Europa. Als .heilig symbool" van dezen
rijkdom staat in bet hartje van Londen het
massale gebouw, dat men de „Bank van
Engeland'1 noemt. Blank en hoog troont het
boven een groot plein. Onafgebroken gaat
een 6troom van menschen haar trappen op
en neer en slechts weinigen van hen letten
op de armoedig gekleede mannen, die roer
loos op de randen der treden zitten. Slechts
weinigen van hen zien dc bedelaars, die dit
bolwerk van het Engelsche vermogen tot
de plaats voor de uitopfening van hun jam
merlijk beroep hebben uitgekozen.
Zij zitten daar, zooals zij overal m het
groote Londen op iederen straathoek, op
elk vrij stukje trottoir beslag gelegd heb
ben. Londen is een stad met negen millioen
inwoners. Er wonen te veel menschen in
Londen. Vooral in de westelijke gedeelten
liggen, zitten en staan zij bij honderden op
do trottoirs. Waar veel licht is, zegt men,
is ook veel 6chaduw.
De mecsten van hen leert men al 6noedig
kennen, zij verlaten de plaats van hun ar
beid nooit. Wanneer men regelmatig een
bepaalden weg heeft af te leggen, zal men
binnen eenigen tijd evengoed dc bedelaars
kennen, die bij dezen weg behooren, als
iederen hoek van de straat, ieder uithang
bord, iederen politieagent-
In Londen is bedelen werkelijk een soort
arbeid, misschien zells wel georganiseerde
arbeid. Doch nimmer zal men met nauw
keurigheid vast kunnen stellen, hoe dit
werk wordt ingedeeld, wie als hoofd van dc
bedelaarsorganisatie van het werk dezer cl-
lendigcn profijt trekt.
Reeds 200 jaar geleden heeft een zekere
Jonathan Wild geleefd, die door een orga
nisatie van bedelaars millioenen aan de el
lende van zijn brocdem heeft verdiend Dat
zooiets thans nog bestaat is wel wat on
waarschijnlijk. Toch zijn er nog verschijn
selen, die het bestaan van een dergelijke or
ganisatie doen vermoeden, o.a. het beroep
van dc straatschilders.
Het meerendccl der bedelaars leeft niet
alleen van hun ellendig uiterlijk, doch zij
doen ook iels om de aandacht der voorbij
gangers te boeien. Zij teekenen of stellen
teelceniugen ten toon, die, naar zij zeggen,
van hen afkomstig zijn. Doch het vermoe
den is grooter, dat de een of andere obscure
volgeling van Jonathan Wild den bedelaars
deze teekeningen tegen een huursom af
staat.
Interessant en minder aan bedrog onder
hevig zijn de teekeningen, die door de be
delaars voor onze oogen met krijt op de
straatsteenen worden geteekend. Deze tee
keningen dragen vaak een t>pisch karak
ter; zij varieeren tusschen de politieke cari-
catuur, het portret van de nieuwste film
ster en natuurschilderingen van den meest
uitecnloopenden aard. Men kan hier alles
aanschouwen: enkele van hen zijn aan de
grillige luimen der fantasie onderworpen,
andoren maken een caricatuur van zichzelf.
Een der rnce6t pijnlijke gevallen, die ik ooit
heb aanschouwd, was wel die van een oor
logsinvalide met één been, die rondom zijn
caricatuur de bitterste aphorismen had ge
schreven. Rondom zijn hoed stond in een
gelijkmatig schrift: en de dank van
liet vaderland?" In zijn hoed lagen drie
stuiverstukjes
Onder deze slraatbedclaars schuilen phi-
losofen. Aan de kaden van de Theems zit
ten enkele oude lieden op het trottoir, men
schen met groote, goedige oogen in hel leer
achtige, gebruinde gelaat, die met gekleurd
krijt schoonc spreuken op de straatsteenen
schrijven. Men weet natuurlijk niet, of zij
deze spreuken zelf bedenken, doch het met
zekerheid ontkennen kan men evenmin.
In tegenstelling met hun Parijsche lotge-
nooten berusten zij niet altijd in hun lot
en vaak geven zij door scherpe aanklachten
uiting aan hun misnoegen. Op den hoek
van een straat had een man eens geschre
ven: „De filmster Maurice Chevalier ver
dient 1000 pond (48,000 gulden) per week en
een oud-soldaat kan nog niet eens 9 pence
voor zijn dagelijkschen maaltijd verdienen.'1
Daarnaast prijkte een spottende caricatuur
van den Franschen liedjeszanger.
Soms gebeurt het, dat de bedelaars, die
vroeger soldaat zijn geweest, met z'n vieren
of vijven dagenlang door de drukke straten
trekken, onafgebroken marschen of schla-
germuziek spelend. Zoo ziet men vaak in
het drukste verkeer een demonstratie der
armsten van het rijkste land van Europa.
De Spaansche bedelaar.
Terwijl in Italië onder het bewind van
Mussolini de openbare bedelarij bijna ga-
heel verdwenon moet zijn, 6taat deze in
Spanje nog in vollen bloei.
Hoewel het bedelen ook hier verbodon
is, laten de autoriteiten het oogluikend toe,
en zoo kon zich in de hoofdstraten der
steden, op de trappen der kerken, theaters
en bioscopen een bijna fantastisch bedel-
bedrijf ontwikkelen. Behalve door de toe
gevendheid der politie, wordt het bedrijf
begunstigd door de karaktereigenschappen
der Spanjaarden; de broederlijke gezind
heid onder het volk verbiedt een ieder te
gen bedelarij te protesteeren of zich aan
een gift te onttrekken. Een dergelijke-hou
ding zou onder het pubfiek een opschud
ding verwekken en daarom moet men zich
vaak' een wandeling op spitsroeden laten
welgevallen, wanneer men zich een weg
door een rij van bedelaars met uitgestrekte
handen moet banen.
Het is merkwaardig, dat zulk een trot-
sche en ridderlijke natie een dergelijke
houding van een minderheid in stand helpt
houden. Wart men kan zich niet am den
indruk onttrekken, dat het bij velen uit ge
makzucht in plaats van uit nood een be
roep is geworden, een soort van industrie..
Voor wcrkelijken nood behoort ied^
mensch een gave beschikbaar te steilcn. Is
deze hier echter wel overal aanwezig? Men
zal daarover vaak met zichzelf in twee
strijd verkeeren. Deze armoede heeft mia»*
al te dikwijls het karakter van een poso
Een in lompen gehulde vrouw, een blceke
man zitten op een trap en drukken een,
in dikke doeken gewikkeld kind aan het
hart. Het kind heeft 6tceds de oogen ge
sloten, het slaapt van honger en doodelijke
vermoeidheid, zegt do moeder.... Voelt he'
knaapje zich echter onbespied, dan slaat
het de oogen op en lacht legen zijn vade»*
of moeder. Het is een openbaar geheim,
dat deze kinderen hun manier van doen
zoodanig is ingepompt, dat zij automatisch
de oogen sluiten, wanneer zij door vreen)
den bestudeerd worden. Alleen reeds orn
de manier, hoe hier kleine kinderen wor
den geëxploiteerd, hoe hun le gelegenheid
wordt ontnomen om zich a!s kind te uiten,
zou men dergelijke bedcimethoden moeteu
verbieden. Oogcn6chïjnlijk exploiteert men
hier alleen heel kleine kinderen, doch kijkt
men wat nauwkeuriger toe, dan ziet men
vaak een paar goed toegedekte beenen uit
den dook tevoorschijn komen, v-icr lengte
er op wijst, dat de moeders er niet voor
terugdeinzen om kinderen van 4 tot 6 jaar
den geheelcn dag hun bewegingsvrijheid te
ontnemen. Zonder eenige vrees voor ge
wetenswroeging k8n men beweren, dat hier
een zwendel wordt bedreven, die bij de
overheid goedkeuring vindt.
In andere gevallen wordt men in Madrid
vaak op een opdringerigo wijze lastig ge
vallen door ongelukkigen. waarvan het in
Spinje wegcn6 het ontbreken van een be
drijfsongevallen-wet, wemelt. Pijnlijk is het,
om te ontwaren, hoe deze menschen zich
met carnaval en andere feestelijkheden als
clowns optuigen en met hun gebreken de
menschen trachten te vermaken. Deze ten
toonstelling van menschelijke ellende en
lichamelijk gebrek doet ons pijnlijk aan.
Laten wij hopen, dat onder het nieuwe be
wind het bedelaarsbedrijf voor goed onmo
gelijk wordt gemaakt!
Geen loonsverlaging, maar
samenwerking van Land
bouw en Industrie.
New York. Juni 1931.
Een collega van mij heeft een uitgebreid
interview gehad, waarin Ford zijn opvat
tingen over de tegenwoordige malaise en
de mechanisatie zeer uitvoerig uiteenzette.
Waar deze groot-industrieel zich reeds in
het begin van zijn carrière 6terk interes
seerde voor economische vaagstukken, lijkt
het ons wel van belang om over zijn mee
ningen ten aanzien der massaproductie het
een en ander mede te deelcn. Juist in een
depressie, als wij thans beleven, vraagt
menigeen zich af of de mensch niet onder
de voet gcloopen wordt door de machines,
die hij zelf gemaakt heeft.
Dit wordt door Ford met beslistheid ont
kend. Deze man, die do machine en de
massa-productie heeft helpen opbouwen en
thans op 68-jarigen leeftijd door zijn'genie
nog 6tceds een leidendo positie in de indus
trie inneemt, heeft de idealen van zijn
jeugd bewaard en beschouwt de machine
nog steeds als do beste dienstknecht, die
de mcnschhoid ooit heeft gehad, en als het
middel bij uitstek om een nieuwere en
betere welvaart te vorkrijgen dan de wereld
nog ooit heeft gekend. Hij ziet dc toekomst
met vertrouwen tegemoet, al telt hij dc
moeilijkheden van dezen overgangstijd niet
te licht. Doch hij laat ze ook niet te zwaar
wegen, want hij ziet in, dat dit een over
gangstijd is.
Men vroeg hem, o.a. of naar zijn meening
bij de opbloei der techniek geen fundamen-
tecle economische fouten waren gemaakt
Zijn kernachtige antwoord luidde: „Neen,
Amerika heeft een tijd van vooruitgang
doorgemaakt, dio de bewondering van de
gehccle wereld afdwingt, en wij kunnen te
vreden zijn met do resultaten. Het is niet
meer dan natuurlijk, dat ook hierbij fouten
zijn gemaakt, doch die zijn van onderge
schikt belang vergeleken met het geheel
en dan zij zijn geen van alle te ernstig
om verbeterd te worden. Het is onze taak,
die fouten van het verleden te verbeteren,
doch de oplossing ligt niet in een achter
uitgang. Wij moeten leeren. niet te denken
zooals in het verleden gedacht werd, doch
zooals de menschen in de toekomst zullen
denken."
Dit verklaart misschien, waarom de bijna
zeventig-jarige Ford nog altijd zoo flink
en levendig blijft, al is hij de laatste jaren
wat grijzer geworden. De meeste menschen
verwonderen zich, wanneer zijn leeftijd ge
noemd wordt; deze man staat nog midden
in het leven. Van de machine zei hij nog
liet volgende: „De industrie staat nog
slechts aan het begin van haar ontwikke
ling. Zij zal het leven 6teeds aangenamer
en verfijnder maken, steeds meer de moei
te waard. Dank zij de machine zullen onze
kleinkinderen leven in een weelde, die
thans nog ongekend is. De machine heeft
geen ongeluk gebracht over de mensch-
hcid, de menschheid moet alleen nog lee
ren, om de machine beter te begrijpen en
daardoor beter te gebruiken."
Hij acht het fundamenteel verkeerd om
in deze moeilijke tijden uitkomst te zoeken
in een verlaging der loonen. Dit zegt een
man. die als weinig anderen de gevolgen
ondervindt van de economische crisis, om
dat hij één van de grootste internationale
werkgevers is. Doch hij bestrijdt met alle
kracht de meening der economen, die van
de loonsverlaging willen komen tot lagere
prijzen en grooter verbruik der artikelen.
Ford zegt: „Ik licb nooit do prijzen van
mijn auto kunnen verlagen, als ik niet te
voren in 6taat was om de loonen te ver-
hoogen. De economen, die meer lezen dan
zij denken, gelooven dat niet. en toch i6
het zoo eenvoudig. De feiten bewijzen het
dagelijks. Waar blijft de koopkracht, als de
menschen geen behoorlijk loon verdienen?"
En hij ging voort: „De prijs van een ar
tikel wordt niet verlaagd door de loonen te
drukken, maar door rationeele arbeidsme-
thoden. Goed ingerichte bedrijven en daar
door koopkrachtige bevolking. Dat is het
geheim der welvaart voor alle trappen der
Maatschappij." En van het voorgestelde ex
periment om de werkverschaffing aan de
werkeloozcn mogelijk te maken, door op
grootcn schaal den vicrurigen werkdag op
half loon in te voeren, zei hij: „Dat plan aj-
leen bewijst al, hoe weinig er nagedacht
wordt. Een 6lccht betaalde arbeider werkt
lang niet zoo vlug of zoo goed als een an
der die een behoorlijk loon verdient. Zoo
wel de kwaliteit als de kwantiteit der pro
ductie zouden eronder te lijden hebben en
deze maatregel zou dus de fabricatiekos-
ten verhoogen inplaat6 van zo te verlagen.
En de arbeiders op half loon hebben dan
maar nauwelijks genoeg om van te leven,
zoodat zij geen koopkrachtige bevolking
vormen en daardoor in de mee6t verschil
lende branches depressie veroorzaken. La
ge loonen zouden de armoede algemeen en
permanent maken."
De werkverschaffing wil hij dus in geen
geval op die wijze geregeld zien. Door zijn
invloed zijn 5200 bedrijven, waarvan zijn
fabrieken producten betrekken, gedwongen
bij contract om hun bestaande loonpeil te
handhaven. Hij acht het onjuist, de wet
van vraag en aanbod invloed te laten ver
krijgen op do arbeidsmarkt, want hij be
schouwt het loonpeil als een blijvende fac
tor en de werkeloosheid als een tijdelijk
verschijnsel, dat veroorzaakt wordt door een
samenloop van omstandigheden. De over
productie beschouwt hij eveneens als een
gevolg van het feit, dat de loonen niet hoog
genoeg zijn in alle lagen der bevolking,
zoodat het dagelijks voorkomt, dat men
schen zich alleen om financieel© redenen
don aankoop van een bepaald artikel moe
ten ontzeggen. Dat is heel wat anders dan
dat er geen vraag meer is naar dat artikel.
Hij ziet evenals vele andere economen de
oplossing wel in prijsverlaging, om de ar
tikelen binnen ieders bereik te brengen,
doch het t'und-amcntecle verschil is, dat
hij die prijsverlaging dus verlaging van
de fabricatiekosien niet tot 6tand wil
brengen door loonsverlaging, maar door
meer rationeele productie-methoden.
Over de landbouwers, wier positie in
Amerika op het oogenblik bijzonder on
gunstig is, zei hij tenslotte: „De ouderwet-
sche boerderij heeft in de eeuw der tech
niek geen nut meer. Er moet meer gepro
duceerd worden en de productiekosten
moeten lager worden. Met is waar, dat de
zelfde fouten onze industrie nog aankleven,
doch in onzen lanbouw zijn zij nog ernsti
ger en daarom zijn do landbouwers er ook
zooveel slechter aan toe dan de fabrieks
arbeiders. Bovendien werken zij eenzijdig,
zij produceeren uitsluitend voedsel. Hoe
veel bijproducten zouden er niet van nut
kunnen zijn \oor de industrie! Daarom
moesten landbouw en industrie ook niet
langer hun eigen weg gaan, doch be
hoorden zij samen te werken, om beide
ten volle te kunnen profitccren van
de nieuwe welvaart, die wij tegemoet,
gaap, wanneer de industrie de over
tollige landbouwproducten zal verwer
ken ook lot andere dingen dan voedsel al
leen, terwijl de landbouw een arbeidsveld
biedt aan de werkkrachten, die vrijkomen
door de steeds verder doorgevoerde ratio
nalisatie in dc industrie."
door den dierentemmer
HANS BRICK.
Wanneer roofdieren in een circus ont
snappen is het gevaar veel grooter dan
wanneer men hen in do vrijheid ontmoet.
In de wildernis kan men de dieren meestal
uit den weg gaap wanneer men niet zelf
een ontmoeting uitlokt, doch in een circu6
temidden van linnen, planken en muren is
het gevaar bijna onvermijdelijk. Hier geldt
geen ontwijken, men heeft slechts de plicht
om het dier weer tc vangen, dat zoowel
onder menschen als dieren binnen enkele
oogenblikken zijn slachtoffers kan maken.
Doch bij het vangen van een losgebroken
roofdier moet men nog wel de voorzichtig
heid in acht nemen, dat men het dier niet
verwondt of doodt, daar de dieren kost
baar zijn cn het dreeseeren van een nieuw
dier zeer veel tijd in beslag neemt. En al
leen in het allergrootste gevaar mag men
van de revolver gebruik maken.
Het ontsnappen der dieren is niet altijd
een quaestic van onvoorzichtigheid, daar
zich tal van andere moeilijkheden voor
kunnen doen. Ondanks alle voorzorgsmaat
regelen breken herhaaldelijk weer dieren
lo6, enkele weten b.v. te ontsnappen, wan
neer zij na hun nummer in hun kooien
terug moeten keeren. Slechts hoogst zelden
is het voorgekomen, dat dieren tijdens de
voorstelling losbreken en nog nimmer dat
de dieren over de hekken van de centrale
kooi neen zijn gesprongen. Een enkele keer
is het wel gebeurd, dat op generale repeti
ties een schuw dier, dat nog nimmer in
het licht der schijnwerpers had gestaan,
tegen de tralies opsprong en deze door het
gewicht van zijn lichaam wist to verbui
gen en zoodoende wist te ontsnappen, doch
dit is gelukkig nog nooit tijdens een voor
stelling voorgekomen.
In 192S was ik eens, op bezoek bij het cir
cus Alberty in Italië. Het circus speelde
reeds enkele dagen in de stad. Juist zaten
wij gemoedelijk bij een kopjo koffie in den
woonwagen, terwijl mijn vriend en collega
Joscphi zijn lceuwentroep voorleidde. Op
dat oogenblik kwam de dochter van den
directeur binnen en zei: „Die domme bal
letmeisjes maken ongepaste grappen, zij
strooien het praatje rond, dat er enkele
leeuwen zijn losgebroken. Denk eens aan
wat voor paniek er kan ontstaan wanneer
het publiek hiervan hoort."
Plotseling sprong ik overeind en wees
naar een bruinachtig lichaam, dat ik juist
in den paardentent zag verdwijnen.
„Een leeuw11, schreeuwde ik cn terwijl
de anderen koortsachtig naar wapens
zochten, rende ik naar buiten en stormde
de tent. binnen. Onderweg voegde Josephi
zich bij mij en vertelde mij bij stukken en
brokken, dat een der staljongens door een
vergeetachtigheid had nagelaten om na af
loop van het nummer aan het hoofdeinde
van den wagen hekken te plaatsen. In
plaats dat nu de leeuwen in den wagen
sprongen slopen zij onder den wagen door
en kwamen zoo in vrijheid. Eerst toen mijn
vriend uit de kooi kwam, hoorde hij van
de ontsnapping en de haren rezen hem van
6chrik te berge.
Wij gingen in de tent en zagen den
leeuw Cesar, die opgewonden onder de bui
ken der paarden doorliep zonder van deze
notitie te nemen. Plotseling kwam de
schoolrijder met een gewapende revolver
in de hand de tent binnen en schreeuwde
in doodsangst: „Mijn paard, mijn paard!"
Onmiddellijk staakte de leeuw zijn heen
en weer loopen, bleef ongelukkigerwijze on
der het sehoolpaard staan en sloeg naar
het dier. Hij sloeg het paard een diepe
wond in het achterdeel. Tegelijkertijd
sprongen wij met stangen toe en wisten te
bereiken, dat de leeuw van het paard af
hield. Onophoudelijk riepen wij om de
jongens, die de hekken moesten brengen,
doclï niemand liet zich zien; het circus leek
wel uitgestorven.
Cesar had zich onderwijl op een ezel ge
worpen, die klagelijk begon te schreeuwen.
De doodstrijd voor het arme dier duurde
niet lang. Wij deden alle mogelijke pogin
gen om het. te redden, doch het doodvon
nis voltrok zich zoo snel, dat wij bij onzen
eersten aanval reeds te laat kwamen. Ik
wierp den leeuw een strik over den kop,
doch hij wist zich te bevrijden en sprong
door een stalopcning naar buiten. Wij hem
na. In een hoek, die door enkele wagens
werd gevormd, rende hij zich vast en van
daar uit gelukte het ons hem in zijn wa
gen terug te firengen.
Op het kantje al
Inmiddels was een vrachtauto van het
circus gekomen en wij vingen weer met
de achtervolging aan. Drie leeuwen waren
in dien tusschen tijd in een tuin gesigna
leerd en hun aanwezigheid had den eige
naar op een merkwaardige en een ietwat
beangstigende wijze ontdekt. Hij liep n.L
in het donker door zijn tuin, toen hij plot
seling bij zijn broekspijp werd gegrepen.
Toen hij zich omdraaide, ontwaarde hij con
geweldigen leeuw achter zich! Hij
schreeuwde luidkeels om hulp en dit was
zijn redding, want de leeuw liet van schrik
de broekspijp los. De man wist in huis te
vluchten en telefoneerde het circus, dat
hij door enkele leeuwen werd belegerd. Wij
begaven ons naar de opgegeven plaats,
maar daar wij niet wisten, of zich in dien
tuin alle leeuwen hadden verzameld, reden
wij langzaam en lieten het licht van onze
schijnwerpers aan weerszijden van den weg
dwalen op zoek naar leeuwen6porcn en
daar stopten wij om den grond nader to
onderzoeken.
Zonder verdere sporen te vinden kwa
men wij bij den bedreigden tuineigenaar.
Wij lieten de auto 6taan en begaven ons
voorzichtig naar de aangewezen plaats.
Door een boschje glurend zag ik twee-leeu
wen, waarvan Josephi vaststelde, dat het
Saida en Menelik waren, een mannetje en
een vrouwtje. Spoedig voegde ook Nero, de
springer, zich bij dit tweetal. Terwijl ik
voorzichtig naar de auto terugliep en ijze
ren hekken naderbij liet brengen, had mijn
vriend Josephi de leeuwen aangeroepen cn
was met een ijzeren stang gewapend in den
tuin geklommen. De leeuwen, aan gehoor
zaamheid gewend, bleven op hun plaats en
hel gelukte ons zoowaar om bij het zwakke
licht der lantaarns de hekken om de leeu
wen op te stellen en hen zoodoende gevan
gen te nemen. De kooiwagen arriveerde nu
eveneens snel ter plaatse en bijna was het
ons gelukt dc dieren we or naar binnen te
drijven, toen door een onvoorzichtigheid
van een der drijvers, die een der leeuwen
niet een kooi voorhield, deze een woesten
uitval, waardoor onder alle aanwezigen een
paniek ontstond. Hierdoor golukte het
Nero weer te ontsnappen, terwijl wij Saida
en Menelik in de kooi wisten te drijven.
Doch Nero scheen na een kwartier zijn
vrijheid moe te zijn, want door met ver
standelijk overleg te werk te gaan, lukte
het Josephi om hem veilig en wel achter
slot en grendel te zetten.
Zoo eindigde deze ontsnapping zonder
dat een mensch als slachtoffer was geval
len-