DER WERELD BEDELAARSELLENDE IN DRIE LANDEN De Clochards van Parijs FORD OVER DE MALAISE WANNEER LEEUWEN ONTSNAPPEN Parijs vreemdelingen en geld Portugeesch, Spaansch, Duitsch, Engelsch, een flesch champagne 200 franc de rou lette draait een millioen, twee mil- lioen een kogel en een „fait divers" in de Parijsche kranten de wereld lacht: ga eest Paris!! Van hen, dit in de schaduw der licht stad leven, weet de wereld zco weinig, om dat zij altijd zwijgen in een geduldig lijd zaam berusten. Op de lage stcenen kaden hokken zij bij elkaar, spreiden hun '.ompen uit: de laat ste resten van een menschenleven De Seine stuwt haar gele watermassa's voor bij de kaden waarop groote zandhoopen, kranen en lastwagens verlaten staan. Hoog boven de dorre takken van een paar hoo rnen 6troomt het razende verkeer van een wereldstad, hoog boven de Seine koepelen zich de bruggen. De Seine kent al deze naamloozen, kent hen sinds eeuwen. Zij heeten „Clochards". Zij zijn geen bedelaars in de beteekenis van bedelen, want nimmer komen zij aan de deuren of spreken op straat voorbijgangers aan. Doch zij zijn bedelaars, wanneer be delen de uiterste grens der armoede en ver latenheid beteekent, want de Clochards zijn in de lichtstad de laatsten der laatsten. Waarvan mogen zij leven, zij. die nimmer door woorden of geschriften een beroep op de barmhartigheid der wereld doen? Met welke hulpmiddelen 6leepcn zij jaar in, jaar uit dit armzalige hoopje leven met zich rond? In den zomer ziet men hen in de parken of op de kaden uit hun zakken enkele broodresten en een flesch wijn (want in Frankrijk heeft nog de armste een druppel wijn, die hem zijn ellende helpt vergeten) Onder de Scinsbruggen huizen de „Clochards". te voorschijn halen en met de broodresten in de eene hand, de halfleege flesch in de andere, met de zon, die hun gekromde rug gen verwarmt, lijken zij bijna gelukkig. Ach ja, de zomer is een barmhartigen tijd voor ben. Wanneer de dagen en nachten warm zijn, dan zijn de lasten van honger en dakloosheid gemakkelijker te dragen. Doch de winter De oude staanplaatsen onder de vele bruggen moeter worden ver laten, omdat men op ijsschollen niet kan 6lapen, het weeke zand aan de kaden, waarin het zoo heerlijk rusten is, is dan stijf bevroren en de Clochards moeten weg trekken, ergens anders een boekje opzoe ken, waar het moede lijf tegen den ijzigen wind beschermd is. In de donkere wijken zijn kleine café's waarin men vuor een paar centimes het Teeht op een 6tuk bank kan koopen om op te zitten en een stuk tafel orn het hoofd op de gekruiste armen te leggen. Overdag zijn het gewone café6 als alle andere. Doch wanneer men 's nachts voorbijkomt, dan ziet men op de houten banken langs de wanden donkere in elkaar gehurkte gestal ten zitten en hoort men door de half ge opende deur het zware geronk der slapen- den. Zoo gauw het dag wordt, worden stoe len en banken onder hen weggetrokken: Op staan En al deze jammerlijke gestalten strompelen, nog zwaar van den slaap, weer naar buiten, waar de winter heerscht! Er is in Parijs een groote boekhandel: Hachette, die 's nachts voor de verzending van alle kranten der stad naar de provin ciestreken zorg draagt. Deze kranten moe ten verpakt en geadresseerd worden. Hier voor noemt de boekhandel Clochards. Men betaalt hen onmiddellijk voor hun arbeid en zoo vinden door deze filantropische in stelling ongeveer honderd dezer veriatenen iederen nacht warmte en brood. Er zijn ook restaurants waar zij 's nachts om drie uur de etensresten dor gasten mogen komen ha len. Dit is voor den oudejaarsavond zelfs algemeen gebruik geworden en wie een keer eens niet door den stralend verlichten ingang van een restaurant op een oude jaarsfeest verschijnt, doch daarentegen door den achter-ingang, die kan op de binnen plaats de Clochards vinden, met hun zak ken over de schouders, geduldig wachtend tot allen daar binnen genoeg hebben gege ten. Geduldig... ja. Wanneer men hen in het gelaat ziet, kan men moeilijk een huivering onderdrukken. In deze oogen gloeit geen haat, geen vertwijfeling, doch ook geen hoop. Ze zijn de vergetenen van de groote 6tad en zij weten het- Deze oogen zijn die- renoogen, dof, star, en alleen bet toover- woord „eten" kan daarin nog een sprankje van vreugde verwekken. Deze monden zijn stom tot op een paar heeschc woorden na, die terloops met een lotgenoot worden ge wisseld. Er worden voor hen geen noemenswaar dige voorzorgen getroffen. Parijs is een schoonc, wèl-doorvocde stad, waarin zelfs de eenvoudigste arbeider zijn goed eten en zijn flesch wijn heeft. Aan de deuren van deze stad kloppen geen bedelaars. De vreemdelingen, die deze stal bezoeken, worden niet lastig gevallen' Op de zandhoopen aan den oever der Sei ne liggen de Clochards. Soms worden zij door dc een of andere weldadige instelling met een bord 6oep bedeuld. Soms vinden zij werk. Vaak helpen zij bij het afladen der levensmiddelen in dc groote markthal len. Er wordt veel gegeten in Parijs. Er is veel afvalEen paar honderd Clochards wachten dagelijks, als spreeuwen in den winter, op een brokje voedsel, dat toeval lig afvalt Bedelaars uit Londen. Engeland is nog altijd het rijkste land van Europa. Als .heilig symbool" van dezen rijkdom staat in bet hartje van Londen het massale gebouw, dat men de „Bank van Engeland'1 noemt. Blank en hoog troont het boven een groot plein. Onafgebroken gaat een 6troom van menschen haar trappen op en neer en slechts weinigen van hen letten op de armoedig gekleede mannen, die roer loos op de randen der treden zitten. Slechts weinigen van hen zien dc bedelaars, die dit bolwerk van het Engelsche vermogen tot de plaats voor de uitopfening van hun jam merlijk beroep hebben uitgekozen. Zij zitten daar, zooals zij overal m het groote Londen op iederen straathoek, op elk vrij stukje trottoir beslag gelegd heb ben. Londen is een stad met negen millioen inwoners. Er wonen te veel menschen in Londen. Vooral in de westelijke gedeelten liggen, zitten en staan zij bij honderden op do trottoirs. Waar veel licht is, zegt men, is ook veel 6chaduw. De mecsten van hen leert men al 6noedig kennen, zij verlaten de plaats van hun ar beid nooit. Wanneer men regelmatig een bepaalden weg heeft af te leggen, zal men binnen eenigen tijd evengoed dc bedelaars kennen, die bij dezen weg behooren, als iederen hoek van de straat, ieder uithang bord, iederen politieagent- In Londen is bedelen werkelijk een soort arbeid, misschien zells wel georganiseerde arbeid. Doch nimmer zal men met nauw keurigheid vast kunnen stellen, hoe dit werk wordt ingedeeld, wie als hoofd van dc bedelaarsorganisatie van het werk dezer cl- lendigcn profijt trekt. Reeds 200 jaar geleden heeft een zekere Jonathan Wild geleefd, die door een orga nisatie van bedelaars millioenen aan de el lende van zijn brocdem heeft verdiend Dat zooiets thans nog bestaat is wel wat on waarschijnlijk. Toch zijn er nog verschijn selen, die het bestaan van een dergelijke or ganisatie doen vermoeden, o.a. het beroep van dc straatschilders. Het meerendccl der bedelaars leeft niet alleen van hun ellendig uiterlijk, doch zij doen ook iels om de aandacht der voorbij gangers te boeien. Zij teekenen of stellen teelceniugen ten toon, die, naar zij zeggen, van hen afkomstig zijn. Doch het vermoe den is grooter, dat de een of andere obscure volgeling van Jonathan Wild den bedelaars deze teekeningen tegen een huursom af staat. Interessant en minder aan bedrog onder hevig zijn de teekeningen, die door de be delaars voor onze oogen met krijt op de straatsteenen worden geteekend. Deze tee keningen dragen vaak een t>pisch karak ter; zij varieeren tusschen de politieke cari- catuur, het portret van de nieuwste film ster en natuurschilderingen van den meest uitecnloopenden aard. Men kan hier alles aanschouwen: enkele van hen zijn aan de grillige luimen der fantasie onderworpen, andoren maken een caricatuur van zichzelf. Een der rnce6t pijnlijke gevallen, die ik ooit heb aanschouwd, was wel die van een oor logsinvalide met één been, die rondom zijn caricatuur de bitterste aphorismen had ge schreven. Rondom zijn hoed stond in een gelijkmatig schrift: en de dank van liet vaderland?" In zijn hoed lagen drie stuiverstukjes Onder deze slraatbedclaars schuilen phi- losofen. Aan de kaden van de Theems zit ten enkele oude lieden op het trottoir, men schen met groote, goedige oogen in hel leer achtige, gebruinde gelaat, die met gekleurd krijt schoonc spreuken op de straatsteenen schrijven. Men weet natuurlijk niet, of zij deze spreuken zelf bedenken, doch het met zekerheid ontkennen kan men evenmin. In tegenstelling met hun Parijsche lotge- nooten berusten zij niet altijd in hun lot en vaak geven zij door scherpe aanklachten uiting aan hun misnoegen. Op den hoek van een straat had een man eens geschre ven: „De filmster Maurice Chevalier ver dient 1000 pond (48,000 gulden) per week en een oud-soldaat kan nog niet eens 9 pence voor zijn dagelijkschen maaltijd verdienen.'1 Daarnaast prijkte een spottende caricatuur van den Franschen liedjeszanger. Soms gebeurt het, dat de bedelaars, die vroeger soldaat zijn geweest, met z'n vieren of vijven dagenlang door de drukke straten trekken, onafgebroken marschen of schla- germuziek spelend. Zoo ziet men vaak in het drukste verkeer een demonstratie der armsten van het rijkste land van Europa. De Spaansche bedelaar. Terwijl in Italië onder het bewind van Mussolini de openbare bedelarij bijna ga- heel verdwenon moet zijn, 6taat deze in Spanje nog in vollen bloei. Hoewel het bedelen ook hier verbodon is, laten de autoriteiten het oogluikend toe, en zoo kon zich in de hoofdstraten der steden, op de trappen der kerken, theaters en bioscopen een bijna fantastisch bedel- bedrijf ontwikkelen. Behalve door de toe gevendheid der politie, wordt het bedrijf begunstigd door de karaktereigenschappen der Spanjaarden; de broederlijke gezind heid onder het volk verbiedt een ieder te gen bedelarij te protesteeren of zich aan een gift te onttrekken. Een dergelijke-hou ding zou onder het pubfiek een opschud ding verwekken en daarom moet men zich vaak' een wandeling op spitsroeden laten welgevallen, wanneer men zich een weg door een rij van bedelaars met uitgestrekte handen moet banen. Het is merkwaardig, dat zulk een trot- sche en ridderlijke natie een dergelijke houding van een minderheid in stand helpt houden. Wart men kan zich niet am den indruk onttrekken, dat het bij velen uit ge makzucht in plaats van uit nood een be roep is geworden, een soort van industrie.. Voor wcrkelijken nood behoort ied^ mensch een gave beschikbaar te steilcn. Is deze hier echter wel overal aanwezig? Men zal daarover vaak met zichzelf in twee strijd verkeeren. Deze armoede heeft mia»* al te dikwijls het karakter van een poso Een in lompen gehulde vrouw, een blceke man zitten op een trap en drukken een, in dikke doeken gewikkeld kind aan het hart. Het kind heeft 6tceds de oogen ge sloten, het slaapt van honger en doodelijke vermoeidheid, zegt do moeder.... Voelt he' knaapje zich echter onbespied, dan slaat het de oogen op en lacht legen zijn vade»* of moeder. Het is een openbaar geheim, dat deze kinderen hun manier van doen zoodanig is ingepompt, dat zij automatisch de oogen sluiten, wanneer zij door vreen) den bestudeerd worden. Alleen reeds orn de manier, hoe hier kleine kinderen wor den geëxploiteerd, hoe hun le gelegenheid wordt ontnomen om zich a!s kind te uiten, zou men dergelijke bedcimethoden moeteu verbieden. Oogcn6chïjnlijk exploiteert men hier alleen heel kleine kinderen, doch kijkt men wat nauwkeuriger toe, dan ziet men vaak een paar goed toegedekte beenen uit den dook tevoorschijn komen, v-icr lengte er op wijst, dat de moeders er niet voor terugdeinzen om kinderen van 4 tot 6 jaar den geheelcn dag hun bewegingsvrijheid te ontnemen. Zonder eenige vrees voor ge wetenswroeging k8n men beweren, dat hier een zwendel wordt bedreven, die bij de overheid goedkeuring vindt. In andere gevallen wordt men in Madrid vaak op een opdringerigo wijze lastig ge vallen door ongelukkigen. waarvan het in Spinje wegcn6 het ontbreken van een be drijfsongevallen-wet, wemelt. Pijnlijk is het, om te ontwaren, hoe deze menschen zich met carnaval en andere feestelijkheden als clowns optuigen en met hun gebreken de menschen trachten te vermaken. Deze ten toonstelling van menschelijke ellende en lichamelijk gebrek doet ons pijnlijk aan. Laten wij hopen, dat onder het nieuwe be wind het bedelaarsbedrijf voor goed onmo gelijk wordt gemaakt! Geen loonsverlaging, maar samenwerking van Land bouw en Industrie. New York. Juni 1931. Een collega van mij heeft een uitgebreid interview gehad, waarin Ford zijn opvat tingen over de tegenwoordige malaise en de mechanisatie zeer uitvoerig uiteenzette. Waar deze groot-industrieel zich reeds in het begin van zijn carrière 6terk interes seerde voor economische vaagstukken, lijkt het ons wel van belang om over zijn mee ningen ten aanzien der massaproductie het een en ander mede te deelcn. Juist in een depressie, als wij thans beleven, vraagt menigeen zich af of de mensch niet onder de voet gcloopen wordt door de machines, die hij zelf gemaakt heeft. Dit wordt door Ford met beslistheid ont kend. Deze man, die do machine en de massa-productie heeft helpen opbouwen en thans op 68-jarigen leeftijd door zijn'genie nog 6tceds een leidendo positie in de indus trie inneemt, heeft de idealen van zijn jeugd bewaard en beschouwt de machine nog steeds als do beste dienstknecht, die de mcnschhoid ooit heeft gehad, en als het middel bij uitstek om een nieuwere en betere welvaart te vorkrijgen dan de wereld nog ooit heeft gekend. Hij ziet dc toekomst met vertrouwen tegemoet, al telt hij dc moeilijkheden van dezen overgangstijd niet te licht. Doch hij laat ze ook niet te zwaar wegen, want hij ziet in, dat dit een over gangstijd is. Men vroeg hem, o.a. of naar zijn meening bij de opbloei der techniek geen fundamen- tecle economische fouten waren gemaakt Zijn kernachtige antwoord luidde: „Neen, Amerika heeft een tijd van vooruitgang doorgemaakt, dio de bewondering van de gehccle wereld afdwingt, en wij kunnen te vreden zijn met do resultaten. Het is niet meer dan natuurlijk, dat ook hierbij fouten zijn gemaakt, doch die zijn van onderge schikt belang vergeleken met het geheel en dan zij zijn geen van alle te ernstig om verbeterd te worden. Het is onze taak, die fouten van het verleden te verbeteren, doch de oplossing ligt niet in een achter uitgang. Wij moeten leeren. niet te denken zooals in het verleden gedacht werd, doch zooals de menschen in de toekomst zullen denken." Dit verklaart misschien, waarom de bijna zeventig-jarige Ford nog altijd zoo flink en levendig blijft, al is hij de laatste jaren wat grijzer geworden. De meeste menschen verwonderen zich, wanneer zijn leeftijd ge noemd wordt; deze man staat nog midden in het leven. Van de machine zei hij nog liet volgende: „De industrie staat nog slechts aan het begin van haar ontwikke ling. Zij zal het leven 6teeds aangenamer en verfijnder maken, steeds meer de moei te waard. Dank zij de machine zullen onze kleinkinderen leven in een weelde, die thans nog ongekend is. De machine heeft geen ongeluk gebracht over de mensch- hcid, de menschheid moet alleen nog lee ren, om de machine beter te begrijpen en daardoor beter te gebruiken." Hij acht het fundamenteel verkeerd om in deze moeilijke tijden uitkomst te zoeken in een verlaging der loonen. Dit zegt een man. die als weinig anderen de gevolgen ondervindt van de economische crisis, om dat hij één van de grootste internationale werkgevers is. Doch hij bestrijdt met alle kracht de meening der economen, die van de loonsverlaging willen komen tot lagere prijzen en grooter verbruik der artikelen. Ford zegt: „Ik licb nooit do prijzen van mijn auto kunnen verlagen, als ik niet te voren in 6taat was om de loonen te ver- hoogen. De economen, die meer lezen dan zij denken, gelooven dat niet. en toch i6 het zoo eenvoudig. De feiten bewijzen het dagelijks. Waar blijft de koopkracht, als de menschen geen behoorlijk loon verdienen?" En hij ging voort: „De prijs van een ar tikel wordt niet verlaagd door de loonen te drukken, maar door rationeele arbeidsme- thoden. Goed ingerichte bedrijven en daar door koopkrachtige bevolking. Dat is het geheim der welvaart voor alle trappen der Maatschappij." En van het voorgestelde ex periment om de werkverschaffing aan de werkeloozcn mogelijk te maken, door op grootcn schaal den vicrurigen werkdag op half loon in te voeren, zei hij: „Dat plan aj- leen bewijst al, hoe weinig er nagedacht wordt. Een 6lccht betaalde arbeider werkt lang niet zoo vlug of zoo goed als een an der die een behoorlijk loon verdient. Zoo wel de kwaliteit als de kwantiteit der pro ductie zouden eronder te lijden hebben en deze maatregel zou dus de fabricatiekos- ten verhoogen inplaat6 van zo te verlagen. En de arbeiders op half loon hebben dan maar nauwelijks genoeg om van te leven, zoodat zij geen koopkrachtige bevolking vormen en daardoor in de mee6t verschil lende branches depressie veroorzaken. La ge loonen zouden de armoede algemeen en permanent maken." De werkverschaffing wil hij dus in geen geval op die wijze geregeld zien. Door zijn invloed zijn 5200 bedrijven, waarvan zijn fabrieken producten betrekken, gedwongen bij contract om hun bestaande loonpeil te handhaven. Hij acht het onjuist, de wet van vraag en aanbod invloed te laten ver krijgen op do arbeidsmarkt, want hij be schouwt het loonpeil als een blijvende fac tor en de werkeloosheid als een tijdelijk verschijnsel, dat veroorzaakt wordt door een samenloop van omstandigheden. De over productie beschouwt hij eveneens als een gevolg van het feit, dat de loonen niet hoog genoeg zijn in alle lagen der bevolking, zoodat het dagelijks voorkomt, dat men schen zich alleen om financieel© redenen don aankoop van een bepaald artikel moe ten ontzeggen. Dat is heel wat anders dan dat er geen vraag meer is naar dat artikel. Hij ziet evenals vele andere economen de oplossing wel in prijsverlaging, om de ar tikelen binnen ieders bereik te brengen, doch het t'und-amcntecle verschil is, dat hij die prijsverlaging dus verlaging van de fabricatiekosien niet tot 6tand wil brengen door loonsverlaging, maar door meer rationeele productie-methoden. Over de landbouwers, wier positie in Amerika op het oogenblik bijzonder on gunstig is, zei hij tenslotte: „De ouderwet- sche boerderij heeft in de eeuw der tech niek geen nut meer. Er moet meer gepro duceerd worden en de productiekosten moeten lager worden. Met is waar, dat de zelfde fouten onze industrie nog aankleven, doch in onzen lanbouw zijn zij nog ernsti ger en daarom zijn do landbouwers er ook zooveel slechter aan toe dan de fabrieks arbeiders. Bovendien werken zij eenzijdig, zij produceeren uitsluitend voedsel. Hoe veel bijproducten zouden er niet van nut kunnen zijn \oor de industrie! Daarom moesten landbouw en industrie ook niet langer hun eigen weg gaan, doch be hoorden zij samen te werken, om beide ten volle te kunnen profitccren van de nieuwe welvaart, die wij tegemoet, gaap, wanneer de industrie de over tollige landbouwproducten zal verwer ken ook lot andere dingen dan voedsel al leen, terwijl de landbouw een arbeidsveld biedt aan de werkkrachten, die vrijkomen door de steeds verder doorgevoerde ratio nalisatie in dc industrie." door den dierentemmer HANS BRICK. Wanneer roofdieren in een circus ont snappen is het gevaar veel grooter dan wanneer men hen in do vrijheid ontmoet. In de wildernis kan men de dieren meestal uit den weg gaap wanneer men niet zelf een ontmoeting uitlokt, doch in een circu6 temidden van linnen, planken en muren is het gevaar bijna onvermijdelijk. Hier geldt geen ontwijken, men heeft slechts de plicht om het dier weer tc vangen, dat zoowel onder menschen als dieren binnen enkele oogenblikken zijn slachtoffers kan maken. Doch bij het vangen van een losgebroken roofdier moet men nog wel de voorzichtig heid in acht nemen, dat men het dier niet verwondt of doodt, daar de dieren kost baar zijn cn het dreeseeren van een nieuw dier zeer veel tijd in beslag neemt. En al leen in het allergrootste gevaar mag men van de revolver gebruik maken. Het ontsnappen der dieren is niet altijd een quaestic van onvoorzichtigheid, daar zich tal van andere moeilijkheden voor kunnen doen. Ondanks alle voorzorgsmaat regelen breken herhaaldelijk weer dieren lo6, enkele weten b.v. te ontsnappen, wan neer zij na hun nummer in hun kooien terug moeten keeren. Slechts hoogst zelden is het voorgekomen, dat dieren tijdens de voorstelling losbreken en nog nimmer dat de dieren over de hekken van de centrale kooi neen zijn gesprongen. Een enkele keer is het wel gebeurd, dat op generale repeti ties een schuw dier, dat nog nimmer in het licht der schijnwerpers had gestaan, tegen de tralies opsprong en deze door het gewicht van zijn lichaam wist to verbui gen en zoodoende wist te ontsnappen, doch dit is gelukkig nog nooit tijdens een voor stelling voorgekomen. In 192S was ik eens, op bezoek bij het cir cus Alberty in Italië. Het circus speelde reeds enkele dagen in de stad. Juist zaten wij gemoedelijk bij een kopjo koffie in den woonwagen, terwijl mijn vriend en collega Joscphi zijn lceuwentroep voorleidde. Op dat oogenblik kwam de dochter van den directeur binnen en zei: „Die domme bal letmeisjes maken ongepaste grappen, zij strooien het praatje rond, dat er enkele leeuwen zijn losgebroken. Denk eens aan wat voor paniek er kan ontstaan wanneer het publiek hiervan hoort." Plotseling sprong ik overeind en wees naar een bruinachtig lichaam, dat ik juist in den paardentent zag verdwijnen. „Een leeuw11, schreeuwde ik cn terwijl de anderen koortsachtig naar wapens zochten, rende ik naar buiten en stormde de tent. binnen. Onderweg voegde Josephi zich bij mij en vertelde mij bij stukken en brokken, dat een der staljongens door een vergeetachtigheid had nagelaten om na af loop van het nummer aan het hoofdeinde van den wagen hekken te plaatsen. In plaats dat nu de leeuwen in den wagen sprongen slopen zij onder den wagen door en kwamen zoo in vrijheid. Eerst toen mijn vriend uit de kooi kwam, hoorde hij van de ontsnapping en de haren rezen hem van 6chrik te berge. Wij gingen in de tent en zagen den leeuw Cesar, die opgewonden onder de bui ken der paarden doorliep zonder van deze notitie te nemen. Plotseling kwam de schoolrijder met een gewapende revolver in de hand de tent binnen en schreeuwde in doodsangst: „Mijn paard, mijn paard!" Onmiddellijk staakte de leeuw zijn heen en weer loopen, bleef ongelukkigerwijze on der het sehoolpaard staan en sloeg naar het dier. Hij sloeg het paard een diepe wond in het achterdeel. Tegelijkertijd sprongen wij met stangen toe en wisten te bereiken, dat de leeuw van het paard af hield. Onophoudelijk riepen wij om de jongens, die de hekken moesten brengen, doclï niemand liet zich zien; het circus leek wel uitgestorven. Cesar had zich onderwijl op een ezel ge worpen, die klagelijk begon te schreeuwen. De doodstrijd voor het arme dier duurde niet lang. Wij deden alle mogelijke pogin gen om het. te redden, doch het doodvon nis voltrok zich zoo snel, dat wij bij onzen eersten aanval reeds te laat kwamen. Ik wierp den leeuw een strik over den kop, doch hij wist zich te bevrijden en sprong door een stalopcning naar buiten. Wij hem na. In een hoek, die door enkele wagens werd gevormd, rende hij zich vast en van daar uit gelukte het ons hem in zijn wa gen terug te firengen. Op het kantje al Inmiddels was een vrachtauto van het circus gekomen en wij vingen weer met de achtervolging aan. Drie leeuwen waren in dien tusschen tijd in een tuin gesigna leerd en hun aanwezigheid had den eige naar op een merkwaardige en een ietwat beangstigende wijze ontdekt. Hij liep n.L in het donker door zijn tuin, toen hij plot seling bij zijn broekspijp werd gegrepen. Toen hij zich omdraaide, ontwaarde hij con geweldigen leeuw achter zich! Hij schreeuwde luidkeels om hulp en dit was zijn redding, want de leeuw liet van schrik de broekspijp los. De man wist in huis te vluchten en telefoneerde het circus, dat hij door enkele leeuwen werd belegerd. Wij begaven ons naar de opgegeven plaats, maar daar wij niet wisten, of zich in dien tuin alle leeuwen hadden verzameld, reden wij langzaam en lieten het licht van onze schijnwerpers aan weerszijden van den weg dwalen op zoek naar leeuwen6porcn en daar stopten wij om den grond nader to onderzoeken. Zonder verdere sporen te vinden kwa men wij bij den bedreigden tuineigenaar. Wij lieten de auto 6taan en begaven ons voorzichtig naar de aangewezen plaats. Door een boschje glurend zag ik twee-leeu wen, waarvan Josephi vaststelde, dat het Saida en Menelik waren, een mannetje en een vrouwtje. Spoedig voegde ook Nero, de springer, zich bij dit tweetal. Terwijl ik voorzichtig naar de auto terugliep en ijze ren hekken naderbij liet brengen, had mijn vriend Josephi de leeuwen aangeroepen cn was met een ijzeren stang gewapend in den tuin geklommen. De leeuwen, aan gehoor zaamheid gewend, bleven op hun plaats en hel gelukte ons zoowaar om bij het zwakke licht der lantaarns de hekken om de leeu wen op te stellen en hen zoodoende gevan gen te nemen. De kooiwagen arriveerde nu eveneens snel ter plaatse en bijna was het ons gelukt dc dieren we or naar binnen te drijven, toen door een onvoorzichtigheid van een der drijvers, die een der leeuwen niet een kooi voorhield, deze een woesten uitval, waardoor onder alle aanwezigen een paniek ontstond. Hierdoor golukte het Nero weer te ontsnappen, terwijl wij Saida en Menelik in de kooi wisten te drijven. Doch Nero scheen na een kwartier zijn vrijheid moe te zijn, want door met ver standelijk overleg te werk te gaan, lukte het Josephi om hem veilig en wel achter slot en grendel te zetten. Zoo eindigde deze ontsnapping zonder dat een mensch als slachtoffer was geval len-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 16