Nieuw Parijs
M. H. VAN RAALTE
M. H. VAN RAALTE
Langestraat 35. Tel. 308
Zomerspeelgoed
Emmertjes - Zandvormen
Bootjes
Harkjes - Schopjes
Strandballen
AFD. B0HNETER1E.
HOE HANS ZIJN
BALDADIGHEID AFLEERDE
BEROUW KOMT STEEDS TE LAAT
DE VERBORGEN SCHAT
Opgericht 1901
Wollen Zomer-Ja»j«*
Alpines Barrets
Lumber - Jacquets
in mode-kleoran
Blazers
in alle maten
Peignoir's
Handschoenen - Kousen
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
„Er zit storm in do lucht!" zei mevrouw
Verhulst op een middag in do vacantie to
gen haar man cn om deze opmerking te
rechtvaardigen, voegde zij er aan toe:
„Do jongens zijn zoo rumoerig!"
Hans, Karei cn zelfs klcino Jantje waren
zoowel in huis als in den tuin erg lawaaiig
cn druk. Moeder vond het dan ook een op
luchting, toen zij bedacht, dat Karei over
een half uur zijn laatste teekenles vóór de
vacantie had en zij Ilans met een bood
schap naar den boterboer kon zenden.
De familie Verhulst bewoondo een aar
dig buitenhuis in een gedeelto van het
dorp, waar de huizen in het bosch lagen en
bij elke villa een stuk boschgrond hoorde
met denneboomen, boschbessen en rondom
het huis wat bloemen, welke geen al te
hooge eischen stelden aan de vruchtbaar
heid van den grond. Lupine en dahlia's wa
ren wel do meest voorkomende bloemen en
gaven do lupine met haar zoete geuren
cn de dahlia's met haar rijke kleuren
aan die verschillende stukken bosch het
karakter van een tuin.
Do jongens Verhulst waren dol op tui
nieren en tot hun grooto vreugde had Va
der in hun tuin een vijvertje laten aanleg
gen, waarin sinds korten tijd goudvisscben
zwommen.
„Wat is zoo'n tuin toch veel leuker dan
in do stad!" had Hans gezegd, toen hij eens
van een uitstapje teruggekeerd was en in
gedachten do keurige perken en paadjes
van Grootvaders kleinen stadstuin met hun
boschtuin vergeleek, waar op warme da
gen de hangmatten tusschen de boomen
hingen.
Op dien middag in de vacantie echter
was het de jongens in hun grooten tuin
nog te klein. Vooral Hans die altijd vol
kattekwaad zat had het gevoel, dat hij
het één of ander zou uithalen. Jongens
kunnen daarvan wel eens een voorgevoel
hebben. En daar Hans het raadzamer vond
den tuin niet uit to kiezen als terrein om
zijn dolle streken bot te vieren, was hij blij,
toen Moeder hem riep cn hem opdroeg een
boodschap voor haar bij den boterboer te
doen.
Gewillig ging hij dan ook dadelijk op
weg. Vroolijk fluitend schopte hij zoo nu
cn dan een steen een eind verder om op
die manier uiting aan zijn baldadigheid te
geven.
Daar kwamen Henk en Jaap, zijn vrien
den, aan.
„Hé, mannen!" riep Hans hun toe. „Wat
gaan jullie doen?"
„Zorgen, dat we ons niet vervelen!" was
het weinig en toch ook weer veelzeggen-
do antwoord van Henk, terwijl Jaap vroeg:
„Heb jij wat bijzonders?"
,,'k Ga naar den boterboer!" antwoordde
Hans. j,Gaan jullie soms mee?"
Daarvoor waren de vrienden onmiddel
lijk to vinden. Henk en Jaap waren er al
eens meer met Hans geweest cn de gulheid
der boterboerin was hun lang niet onver
schillig, afgezien nog van het feit, dat er
op zoo'n boerderij altijd van allerlei te zien
was.
Ze sloten zich dus onmiddellijk bij Hans
aan, die zich als „leider der excursie" plot
seling in gewicht voelde toenemen.
„Wat moet jo voor boodschap doon?"
vroeg even later Henk, die heclemaal niet
nieuwsgierig was, maar toch altijd graag
alles wilde weten.
„Boter bestellen I" antwoordde Hans.
„Fijn, dat je Moeder dat niet per brief
kaart doet," merkto Henk op, die nogal
practisch uitgevallen was.
„En dat zij de boter niet uit de stad laat
komen," voegde Jaap er aan toe.
Nu eens een eind dravend, dan weer een
tijdje stilstaand bij een sloot en datgene,
wat daarin hun aandacht trok, naderden
de jongens langzamerhand de boerderij van
Jansen, het doel van hun tocht.
Plotseling riep Hans, nadat ze weer een
eind gehold hadden, buiten adem uit:
,,'s Even op dit hok gaan zitten!"
De beide anderen hadden hier niets op
tegen en weldra bungelden zes bccnen om
laag.
„Daar is een hek, dat open kan!" riep
Hans plotseling uit „Zullen we het eens
openzetten cn kijken, wat er gebeurt?"
„Dan loopt do koe, die op hetgrasveldje
staat, natuurlijk weg!" zei Henk.
„Waarom zou-ie niet?" vroeg Hans, wier,
de baldadigheid nog steeds in den weg zat.
„Een koe wil ook wel eens wat anders!"
En zonder zich rekenschap te geven van
hetgeen hij deed, zette Hans het hek wijd
open.
Met grootc, domme oogen keek Mieke,
de koe van Japiks, do drie jongens aan.
Rustig gingen de laatstcn weer op het hek
zitten om te wachten op de dingen, die ko
men zouden.
Mieke, die de zaak blijkbaar eerst niet
vertrouwde, scheen het gras buiten het
weiland toch wel eens graag te willen proe
ven. Zij kreeg misschien plotseling het ge
voel, dat de heele wereld voor haar open
stond enging steeds verder.
Zwijgend zaten de jongens op het hek
er naar te kijken.
„Laten we haar nou maar weer in de
wei opsluiten!" vond Henk, die mogelijk
aan de gevolgen van Mieke's uitstapje
dacht. Ook Jaap vond, dat het nu lang ge
noeg geduurd had, maar Hans voeldo er
nog niet veel voor.
„Even wachten!" zei hij daarom.
Maar dat „even" werd tamelijk lang en
toen Hans het eindelijk tijd vond voor
Mieko om haar eigen gebied weer op te
zoeken, was de koé zoo'n eind langs den
weg gewandeld, dat de jongens haar maar
niet dadelijk hadden ingehaald.
„Ik zal haar wel terughalen!" zei
Hans, die meende do zaak heel gemakke
lijk in orde to kunnen brengen. „Houden
jullie het hek maar open, dan zal ik dat
koetje wel eens aan het verstand brengen,
dat ze naar huis moet."
„Hoe doe je dat dan?" vroeg Henk..
„Eerst loop ik een eind hard," ontvouwde
Hans zijn plan, „dan schiet ik haar ze
vordert maar langzaam! op mijn teenen
voorbij, ga vlak vóór haar staan en drijf
haar naar jullie toe. Zoodra zo het hek door
is, doen jullie het dicht en is ze weer thuis.
Eenvoudig of niet?"
Ja, 't klonk heel eenvoudig, maar of
de uitvoering ook zoo eenvoudig zou zijn?
Dat moest nog blijken!
Henk en Jaap stelden zich nu ieder aan
een kant van het hek op, terwijl Hans het
op een loopen zette. Juist dacht hij er over
zijn vaart in te houden, toen Mieko, die
scheen to bemerken, dat men haar op de
hielen zat, het plotseling op een loopen
zetto cn do afstand tusschen Hans en haar
niet kleiner, maar grooter werd.
Natuurlijk was dit niet de bedoeling van
Hans. Aan de mogelijkheid, dat de koe ook
wel eens de beencn zou kunnen nemen, had
hij heelemaal niet gedacht.
Hans kon echter loopen als de beste. Hij
gaf den moed daarom niet op en draafde
over den weg. Steeds verder galoppeerde de
koe. Juist meende Hans, dat do afstand
tusschen het dier cn hem iets kleiner
werd, toen hij over een steen op den weg
struikelde cn... viel!
Vlug stond hij weer op, maar do koe had
natuurlijk niet op hem gewacht. Die had
wel wat beters te doen en zou, nu de vrij
heid haar eenmaal gegeven was, niet zoo
dom zijn zich gewillig te laten vangen.
Daarvoor zou liet hek, dat haar altijd zoo
in den weg gestaan had, als zo eens wat
van de wereld wilde zien, toch zeker niet
opengezet zijn?
Steeds verder weg holde Mieko en hoe
wel Hans met zijn lange boenen heel hard
loopen kon en al zijn krachten inspando
om do vluchtelinge te achterhalen, mocht
het don jongen toch niet gelukken. Reeds
verminderde zijn vaart en begon hij te be
grijpen, dat hetgeen als een dolle klucht
begonnen was, wel eens als eon drama zou
kunnen eindigen.
Dapper hield hij vol. Hij moest de koe
inhalen. Dit was het, dat hij zichzelf voort
durend voorhield. Het huilen stond hem
nader dan het lachen, maar hij had nu geen
tijd om bij do pakken te gaan neerzitten
en mocht pas uitrusten, als hij de koe inge
haald, voorbijgekomen en teruggedreven
had, als?...
Achter dat als kwam in zijn gedachten
een groot vraagtecken te staan.
Ja, popje-lief, dat komt er van!
Nu heb je groot verdriet!
Maar heusch, het is je eigen schuld,
Want luist'ren wou je niet!
Ik heb wel honderdmaal gezegd:
Pop, niet zoo gulzig eten!
Maar nècn, je deedt je eigen zin,
Je zou het zelf wel 'weten!
(Nadruk verboden).
Dat je je mond nu hebt gebrand,
Ja, popje, dat doet pijn!
Hoe kon je met die heete soep
Toch ook zoo gulzig zijn?
Kom, droog je traantjes nu maar gauw!
't Was heusch een goede leer!
'k Weet zeker, als je voortaan eet,
Ben jij niet gulzig meer!
R. WINKF.L.
Alles zou Hans er in die oogenblikken
voor overgehad hebben, indien het hem
gelukken mocht de koe te laten omkeeren:
zijn liefste speelgoed, zijn... nee, nee, nu
nergens anders aan denken dan aan loo
pen, hard loopen. Daar kwam het immers
op aan en hing alles van af!
Hij zag vuurrood van inspanning cn was
vreeselijk warm, maar toch gunde hij zich
den tijd niet zijn gezicht af te vegen. Elke
seconde was kostbaar, tot... hij op eens
zóó'n kramp in de zij kreeg, dat hij niet
verder loopen kon en aan den kant van
den weg van den onafzienbaar langen
weg! moest gaan zitten.
De koe, die door den afstand steeds klei
ner scheen te worden, draafde nog altijd
doorplotseling keek Hans scherp toe
stond zij ook stil?... maar dan zou hij
haar misschien tóch kunnen inhalen!
En weer draafde Hans verder om even
later echter tot de verpletterende zekerheid
te komen, dat de koe opnieuw voortrende
en hij er niet aan denken hoefde haar te
zullen inhalen. Reeds zag hij haar heele
maal niet meer. Zou zo een zijweg ingesla
gen zijn?
Doodmoe en diep ongelukkig zat Hans
aan den kant van den weg zijn verhit ge
laat af te vegen. O, dat gevoel van on
macht! Waarom holde die ellendige koe
ook zoo hard, zoo vreeselijk hard weg?
Waarom, ja waarom had hij het hek open
gezet? Hoe had hij toch zoo onnadenkend
cn baldadig kunnen zijn enhoe zou dit
alles afloopen?
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
Nellie zat met Grootmoeder, Moeder, de
broertjes en de kleintjes in de keuken. Zij
speelde met haar pop en vroeg:
„Zou jij ook zoo graag een poesje willen
hebben, Marictje?"
Pop knipte met haar oogen en met dit
antwoord was Nellie tevreden, want het
beteekende „ja!" Als Marictje iets niet wil
de, zou ze nooit met de oogen knippen,
maar altijd strak vóór zich uit staren. Niet
iedereen kon dat maar zoo begrijpen, maar
Nellie kende haar kind immers al zoo lang!
Zij wist altijd alles van haar pop. 't Was
net, alsof ze op haar gezicht kon lezen, of
zo gesnoept of gejokt had, of heel zoet was
geweest.
„Miauw-miauw!" klonk het op eens kla
gelijk aan de achterdeur.
„O, Moeder! daar is een poes!" riep Nellie
uit, terwijl ze met haar poppekind in de
armen naar de deur liep en deze open
deed.
„Miauw! miauw!" zei eon snoezig, grijs
poosje met een wit borstje cn witte pootjes.
Moeder stond nu naast Nellie en zei:
,,'t Heeft zeker dorst!"
„Zullen we het wat water geven?" vroeg
Nellie.
Maar nu moest Moeder toch lachen.
„Och, welnee!" zei ze. „Poesjes houden
niet van water, maar melk, die drinken ze
graag."
„Mag ik het dan een schoteltje melk ge
ven, Moeder?" vroeg Nellie.
Even scheen Moeder zich te beden.kgji-
Zij hield evenals haar dochtertje veel van
dieren, maarwaar reeds zooveel mon
den te vullen waren!...
Maar nu kwam Grootmoeder haar klein
dochtertje en naamgenoot te hulp. Ze zei
tegen Moeder:
,,'k Zou 't maar wat melk geven en
als 't een zwerfpoes is haar een plaatsje
bij de kachel afstaan. Wie weet, of zij ons
geen geluk aanbrengt!"
Nellio klapte van vreugde in de handen
en ook de zusjes en broertjes waren blij,
dat het poesje niet weggejaagd werd.
„Hoe zullen we het noemen?" vroeg Moe-1
der.
„Marietje: naar Nellie's pop!" zei Groot
moeder. „Maar nee, dat is geen poesenaam.
We zullen haar Mieke noemen."
Dien naam vonden allen prachtig en
Mieke beviel het zóó goed in het groote
gezin, waarin allen veel van dieren hielden,
dat zij er eenvoudig niet over scheen te
denken weer weg te gaan.
Mieko was eenmaal bij de familie Mul
der en als 't aan haar lag, zou zij er blij
ven ook. Het grappige was, dat zij vanaf
het eerste oogenblik naar haar naam luis
terde.
„Misschien heeft ze wel altijd Mieke ge-
heeten," meendo Moeder.
Ja, dat was natuurlijk heel goed mo
gelijk, al zou 't wel toevallig zijn.
Mieke was heelemaal niet valsch en ze
deed niemand dan ook kwaad. Zelfs als de
kleintjes bij ongeluk wel eens wat hard
handig in hun liefkoozingen waren, zou ze
nog geen nageltje uitsteken.
Zoo was Mieke.
Iedereen hield dan ook veel van haar en
niemand zou haar meer willen missen.
Moeder ook niet? Neen, Moeder misschien
nog wel het allerminst! Wat kwam Mieke
haar eiken morgen vriendelijk kopjes ge
ven! En wat kon ze gcnoegelijk vóór de
kachel zitten spinnen, alsof ze zeggen wil
de:
„Hier bevalt het me en hier wil ik niet
weg!"
Grootmoeder zat aan den anderen kant
vóór het vuur en scheen zich daar ook
thuis te voelen. Grootvader was pas gestor
ven en had haar alleen in een klein huisje
achtergelaten. O, wat voelde zij zich vree
selijk eenzaam! Toen haar dochter haar
dan ook vroeg, bij hen te komen wonen,
besloot zij dit te doen bij wijze van proef.
Ze was bang, dat het jonge volkje haar te
druk zou zijn. Maar dè.t was meegevallen!
Allen waren er van doordrongen, dat als
ze te veel leven maakten, Grootmoeder
weer in haar eigen huisje zou trekken. Fin
dat zou vreeselijk zijn! Ze zouden die lieve
Grootmoeder, die attijd voor ieder een w d
woord had en zulke mooie verhalen vertel
len kon, voor niets ter wereld meer uit hun
midden willen missen. Grootmoeders
plaatsje was nu bij het vuur in de groote
keuken, die tegelijkertijd tot zitkamer dien
de en daar zou haar plaatsje blijven, zoo
lang als dit maar mogelijk was.
Ja, die verhalen van Grootmoeder! Eiken
avond opnieuw vertelde Grootmoeder cn
de ééne geschiedenis was nog mooier dan
de andere. Maar het allermooist vonden zij
toch het verhaal van den verborgen schat:
hoe de ridder in zijn kasteel bij het nade
ren van den vijand een schat verborgen
had en zelfs zijn zonen dien later niet vin
den konden, totdat eindelijk de jongste
hem als bij toeval ontdekte.
Na dit verhaal gedaan te hebben, kon
Grootmoeder soms vóór zich uit blijven sta
ren om eindelijk te zeggen:
„En ik geloof vast, dat Grootvader in ons
oude huisje ook een schat verborgen heeft
Ik heb het verscheiden malen van onder
tot boven doorgezocht, maar hem nog hooit
kunnen vinden.
De oudste kinderen spitsten bij deze
woorden de ooren en dachten:
„Zou dat sprookje dan nog echt wer
den?"
Jan en Karei bleven er met hun gedach
ten niet zoo lang bij stilstaan, maar Nellie
kon er soms nog over denken, tot ze in
sliep. O, als Grootmoeder den schat eens
vond! Dan werden ze allemaal rijk en heel
rijk ook! Want Grootmoeder had haar ver
teld, dat Grootvader een massa rijksdaal
ders in een paar kousen gestopt had om ze
daarna op een geheim plekje te verbergen.
Als Grootmoeder nu maar wist, waar die
plaats was!
Nellie kon er 's avonds dikwijls niet van
inslapen. Zóó moest ze aan dien geheim-
zinnigen schat denken!
En nu had Grootmoeder op een avond
verteld, dat zij het oude huisje ontruimen
zou. Er kwamen menschen in, die het met
eenige meubels en andere zaken gekocht
hadden. Wat Grootmoeder niet verkocht
had, kon ze gemakkelijk in een koffer pak
ken en 's avonds zou Vader dien koffer
met zijn kruiwagen gaan halen.
Zoo was het afgesproken.
Grootmoeder had er al eenige nachten
niet van kunnen slapen. Niet, dat zij haar
huisje niet kwijt wilde! Ze had er wel veel
goeds met Grootvader in beleefd, maar nu
het eenmaal vast stond, dat ze bij haar
kinderen en kleinkinderen blijven zou, was
zij blij een kooper voor haar boeltje gevon
den te hebben. De opbrengst kon haar
dochter best voor haar huishouden gebrui
ken. Er was altijd zooveel noodig! Nee,
ze moest blij zijn, dat ze haar helpen kon
en dat was ze dan ook.
Maar die schat! Daar ging het om! Als
ze hem niet vóór den eersten der volgende
maand overmorgen dus! vond, zou
hij van de nieuwe bewoners zijn. Maar dat
was vreeselijk! Dat mocht toch niet! Het
geld, dat haar man zoo zuinig gespaard
had! O, waarom had hij haar toch niet ver
teld, waar hij die kousen met rijksdaal
ders gestopt had?! Ze had immers zoo dik
wijls en zoo nauwkeurig gezocht, dat zij er
aan begon te twijfelen, of het wel zoo was.
Zou het niet heel goed mogelijk zijn, dat
alles dien avönd vóór zijn sterven slechts
een koorts-fantasie geweest was en het ge-
heele verhaal dus onwaar? Maar als zij
zich eens vergiste?! Ze moest morgen nog
eens naar het oude huisje en alles opnieuw
heel nauwkeurig doorzoeken. Geen plekje
mocht ze overslaan! En ze zou Nellie mee
nemen.
Nellie wilde wel, toen Grootmoeder het
haar vroeg en ze was dubbel blij, toen ze
hoorde, dat ze Mieke mee mocht nemen.
Mieke liet zich nu in de handen nemen en
werd graag aangehaald en zelfs gedragen.
Zoo gingen Grootmoeder, Nellie en Mieke
den volgenden dag naar het oude huisje.
Al meer dan een uur liad Grootmoeder ge
zocht, waarbij Nellie haar trouw geholpen'
had, maar nog steeds zonder iets gevonden
te hebben. En toch gaven ze het nog niet
op. Dat konden, neen, dat mochten ze Im
mers niet doen!