AHEDSFOORTSCH OAGffitAB
GEEN GEVAAR
INFLATIE
Woensdag 30 September 1931
-DE EEMLANDEft"
30e Jaargang No. 79
MINISTER DE GEER
SPREEKT
De verlaging der salarissen
TWEEDE BLAD
JAN FABRICIUS
HET GEHEIM VAN DE HEIDE
Van de voorgestelde maat
regelen kan geen enkele
worden gemist
Den Haag, 29 Sept. Het Nedcrlandsch
Correspondentiebureau voor Dagbladen
meldt:
Wij hebben ons tot den minister van Fi-
nanciëën gemeld met do vraag, of naar do
ineening van Zijne Excellentie op dit oogen-
blik hier te lande gevaar voor inflatie van
het ruilmiddel bestaat.
De minister antwoordde volstrekt ont
kennend. De gulden zeide hij staat
zeer stevig. En volkomen ongemotiveerd is
het wantrouwen, dat zich thans onder een
deel van het publiek schijnt te openbaren.
Dit wantrouwen heeft o.a. geleid tot een da
ling van do 6 pets. leening van 1922 bene
den den parikoers, hoewel van doze leening
bekend 16, dat zij op 1 Maart a.s. tegen 100
pet zal worden afgelost. Slechts angst voor
den gulden kan hierbij in het spel zijn. Ge
lukkig bestaat voor al deze zenuwachtig
heid verklaarde Zijne Excellentie niet
de minste reden. En de regeering zal er
krachtig voor waken, dat die reden er ook
niet komt, al behoeft zij hierbij natuurlijk
de medewerking van anderen.
Denkt Uwe Exc. bij dit laatste aan de
voorgenomen maatregelen van besparing en
van versterking der middelen op de Rijks-
begrooting voor het a.s. jaar?
Niet uitsluitend, maar zeker óók daaraan.
Die medewerking is trouwens te verwach
ten uit alle partijen. Wanneer men waar
neemt wat in het buitenland geschiedt, dan
mag men vertrouwen, dat ook hier velen de
kracht zullen vinden over partijmuron heen
te zien en zelfs een tijdelijk partijvoordeel
te offeren aan het duurzaam nationaal be
lang.
Moet hieruit worden opgemaakt, dat de
voorgenomen maatregelen zullen worden
gehandhaafd?
Ongetwijfeld. Er wordt hier en daar aan
drang geoefend de besparingsmaatregelen
ten deelc te vervangen door een verdere ver
sterking der middelen. Ook de Regeering
neemt aan, dat deze laatste noodig zal kun
nen blijken en houdt zich daarop voorbe
reid. Maar dan in de eerste plaats tot dek
king van de crisisuitgaven. Deze worden
thans voor een zeer groot deel gefinancierd
uit leeninggeld, wat in den nieuw gescha
pen toestand niet zonder bedenking is. Van
de besparingsmaatregelen zal dan ook geen
enkele kunnen worden gemist.
Onder deze laatsten, merkten wij op,
schijnen wel het meest bestrijding te vinden
de onderwijsherziening en do salariskor
ting.
Inderdaad, antwoordde de minister. Geen
van beiden zijn natuurlijk aangenaam,
maar te betreuren is, dat misverstand ze
nog pijnlijker doet treffen dan noodig is.
Omtrent het onderwijs heeft men in 1924
bezuinigingsmaatregelen genomen, waarvan
in de bezuinigingswet zelve werd vastge
legd, dat ze na ecnige jaren weer zouden
vervallen. Men meende blijkbaar, dat de
opgaande lijn dan weer ongebroken zou
kunnen worden gevolgd. Men heeft zich
daarin vergist. Het is thans erger dan in
1924. En nu wordt één dier maatregelen van
1924 en dan nog in verzachten vorm
hersteld. Dit kan toch bezwaarlijk een reden
vormen tot overmatig beklag.
Nog erger ging Zijn Excellentie voort
zijn de misvattingen ten aanzien van de
salariskorting. De voorstelling wordt ge
wekt, alsof dit een extra inkomstenbelas
ting zou zijn, opgelegd aan een deel der be
volking. In die lijn zou men tot de con
clusie moeten komen, dat ook een salaris-
verhooging, zooals wij die gekend hebben in
1920 en later, oen belasting privilege
zou zijn voor een deel der bevolking; en
ook tot deze conclusie, dat op dit oogenblik
tal van landen tegelijkertijd tot een aller-
eenzijdigste belastingpolitiek gekomen zou
den zijn. De figuur, zeide de minister, is na
tuurlijk een geheel andere. De inkomsten
van tal van burgers zijn teruggegaan. Het
indexcijfer der kleinhandelsprijzen is 6inds
de laatste vaststelling van de wedderegeling
in 1928 met minstens 8 gedaald, nadat
tusschen 1920 en 1928 het indexcijfer ster
ker gedaald was dan de wedden per saldo
waron teruggeloopen, ook inbegrepen het
verhaal der pensioenpremie. Onder die om
standigheden heeft de Regeering het rede
lijk geacht, dat in het complex van bespa
ringen ook de wedderegeling een bescheiden
aandepl kreeg. Men kan dit goed- of afkeu
ren, maar met belastingheffing heeft dit
niets te maken. De Staat handelt hier als
wetgever, niet als belastingheffer.
De salariskorting wordt dus niet vervan
gen, vroegen wij, door een crisisheffing
van de eerste 9000 van allo inkomens,
zooals ergens is voorgesteld?
Dit zou zoo onbillijk mogelijk zijn, ant
woordde Zijne Excellentie. Tal van rnen-
schen, wier inkomen tengevolge van de
tijdsomstandigheden reeds is achteruitge
gaan, zouden door die heffing worden ge
troffen. Niet alleen zelfstandigwerkenden
maar ook menschen in dienst van anderen.
Denk u eens om één der vele staaltjes te
noemen een verlofganger uit Indië, die
hier te lande bericht ontvangt, dat hij niet
behoeft terug te keeren en nu voortaan
van een gedecimeerd inkomen moet leven,
en wien men vertelt, dat hij in een crisis-
heffing wordt aangeslagen vanwege de bil
lijkheid, om hem niet te „bevoorrechten"
boven anderen, die hun oude inkomsten, on
der verlaagd indexcijfer, ongetemperd ge
nieten.
En waarom ging de minister voort
die grens van 9000? Vooreerst gaan de
Rijkssalarissen daarboven uit. Ook de amb
tenaren van 16.000 zullen onder de korting
vallen. En juist op de hoogste salarissen
zal, wegcn6 de degrcssiebepaling, het hoog
ste percentage worden gekort. Maar boven
dien, al verlegde men de grens tot 16.000,
dan ware het toch immers de omgekeerde
wereld, een inkomstenbelasting te gaan
heffen met vrijstelling van de hoogste „toe
nemingen", n.l. die boven 16.000. Dit is
nog in geen land ter wereld vertoond. Neen,
zeide de minister, indien men de wedde-
korting door een directe belasting wilde ver
vangen, zouden er eenvoudig opcenten op
de bestaande inkomstenbelasting moeten
worden geheven, en wel tot een getal van
tien. Intusschen zou zulk een maatregel op
dit oogenblik zeer onrechtvaardig en be
denkelijk zijn. Er zijn in dezen tijd vele per
sonen, dio 50 en meer procent van hun in
komen betalen, omdat zij aangeslagen zijn
naar hun inkomen van een vorig jaar, het
welk zij in het jaar van betaling niet meer
genieten. Ook in 1932 zal dit het geval zijn.
Verzwaring van de inkomstenbelasting is
thans dan ook uitgesloten.
Zijn er ook niet vele personen wier in
komsten nog niet zijn achreruii^egaan?
vrcegen wij.
Die zijn er zeker antwooiado Zijne Excel-
entie, al meen ik, dat hun aantal eerlang
aanzienlijk zal afnemen. Zooals de toestand
zich in de wereld 6teeds meer ontwikkelt
zal aan daling ook van vele vaste inkomens
niet zijn te ontkomen. Dit kan gaan op ver
schillende manieren. Het kan openlijk ge
schieden. Maar het kan bok gecamoufleerd
gaan, b.v. door inflatie of bescherming. In
het laatste geval kan het loon dan in schijn
op peil gehouden worden, terwijl het feite
lijk door een 6chcrpe stijging van de prijzen
der levensmiddelen achteruitgaat. In Enge
land is men nu zóóver, dat de salarisver
mindering èn de inflatie naast elkander
werken, terwijl bovendien velen als derde
daaraan nog willen toevoegen een zwaar-
bcschcrmcnd tarief van invoerrechten.
De minister herinnerde er aan, dat in een
vorige moeilijke periode door sommigen
hier te lande is gezegd: beter dan een open
lijke loonsverlaging is „een beetje inflatie",
welke immers geruimen tijd, n.l. zoolang de
looncn nog niet aan de verminderde waarde
van het geld zijn aangepast, als eene loons
verlaging werkt, maar als eene die minder
duidelijk naar voren treedt en daardoor een
minder onbehagelijke stemming wekt. Men
zou daarvoor misschien nog iets kunnen ge
voelen, zeide de minister, indien men de
mate van inflatie in de hand had. Maar
zóó is het niet. „Een beetje inflatie" is niet
als een beetje vergif in de apotheek, maar
veeleer als een beetje déraillement van een
sneltrein op een spoordijk. Niemand heeft
de gevolgen in de hand.
Daarom verbaast de minister zich, dat
men in sommige landen over inflatie thans
zoo gemakkelijkt spreekt. Zijne Excellentie
schrijft dit toe aan de steed6 wanhopiger
stemming, waarin sommigen geraken en
waarin ieder radicaal middel, hoe funest
ook, uitkomst schijnt te bieden. Ter wille
van een kortstondig vertier in de bedrijven
willen sommigen thans onafzienbaar onheil
over zich inroepen. Wij zullen daar niet
aan meedoen. Indien de industrie slechts
geholpen kan worden door verlaging der
productiekosten dan bedenke men, dat in
flatie deze verlaging slechts brengt tijdelijk,
kunstmatig en ten koste van onmetelijke
rampen. De rechte weg is ook hier de beste.
De minister onderschrijft nog wat hij in
1923 opmerkte: „Inflatie is loonsverlaging
met een blinddoek. Een dergelijksoulaas
bij tegenspoed kan nuttig zijn, maar niet
wanneer het den tegenspoed zelf vertien-
dubbelt".
Mag nog even worden teruggekomen, vroe
gen wij op de misvattingen, die gewezen zijn
omtrent de 6alariskorting? Uwe Excellentie
noemde er ééne.
Er is nog een andere, niet minder ernstigo
misvatting, zeide de minister, die ook noo-
deloos leed veroorzaakt. Het is deze, dat
de salarissen tot „sluitpost" van de begroo
ting worden gemaakt. Daarvan is geen spra
ke. Nu over de gehecle linie moest worden
nagegaan, op welke wijze ip de uitgaven
bespaard kon worden, is de Regeering tot
het besluit gekomen, dat, gezien dc loop van
het indexcijfer en dc teruggang van veler in
komen, ook een matige korting op de wed
den hierbij behoorde in aanmerking te ko
men. Nadat deze korting tot een laag per
centage en onder de noodige verzachtingen
was aangebracht, bleef nog een groot tekort
bestaan. Ter dekking hiervan zijn belasting
voorstellen ingediend en zal feitelijk zelfs
leeninggeld worden opgenomen. Daar heeft
men de sluitpost. De weddekorting vormt
evenmin een sluitpost als b.v. de verlaging
der defensie bcgrooting of dc reductie der
invaliditeitsbijdrage.
Uwe Excellentie acht het dus niet waar
schijnlijk, dat op de voorgenomen salaris
korting wordt teruggekomen? vroegen wij.
Dit schijnt uitgesloten antwoordde dc mi
nister. Natuurlijk is een besluit «nis dit nipt
genomen dan na zeer ernstig beraad. Er
thans op terug te komen zou nog erger zijn
dat het niet genomen te hebben. Afgezien
van al het andere bedenke men eens, welken
indruk dit in Indië zou maken, waar de be
kende beweging nieuw voedsel zou krijgen,
en welke hinderpalen door zulk een antece
dent in den weg zouden worden gelegd aan
maatregelen van soortgelijken aard. die in
de naaste toekomst elders noodig zullen
blijken. De minister houdt zich overtuigd,
dat ook de betrokkenen spoedig zullen in
zien dat het mede in hun belang is, dat de
regeering tijdig tot dezen maatregel is over
gegaan. Ware langer gewacht en waren dien
tengevolge ook andere besparingen die
6teeds belangen kwetsen minder gemak
kelijk aannemelijk te maken en door to voe
ren, dan zou binnenkort het te brengen of
fer grooter zijn geweest. Het Is niet onmo
gelijk dat, daarvan in andere openbare li
chamen eerlang de ervaring wordt opge
daan.
Dc minister eindigde met het vertrouwen
uit te spreken dat dc nuchtere zin en hel
saamhoorigheidsgcvocl van ons volk belang
rijke facloren zullen zijn om ons door de
moeilijkheden van dezen tijd heen te hel
pen.
De schrijver van Dolle Hans'
zestig jaar
Heden, 30 September, wordt de schrijver
van „Dolle Hans" zestig jaar.
Jan Fabricius niet te verwarren met
zijn zoon Johan, den romanschrijver is in
alle opzichten een self-made man aldus
het Handelsblad, dat dan verder gaat:
Hij is eerst in zijn geboorteplaats Assen
krullejongen bij een aannemer geweest en
daarna zettersraaatje aan dc „Provinciale
Drentsche en Asser Courant". In Indië wist
hij zich op te werken tot chef van een
drukkerij te Batavia en vervolgens tot di
recteur van de „Preangerbode" te Ban
doeng. Voor gezondheid ging hij naar Ne
derland terug en werd hoofdredacteur van
dezelfde .Asser Courant", waar hij zijn
journalistieke loopbaan als zettersleerling
was begonnen. Daarna tusschen 1900 en
1905 was Fabricius achtereenvolgens di
recteur van ,.De Spaarnebode" te Haarlem,
„De Nieuwe Courant" in Den Haag en ad
ministrateur van het „Soerabayasch Han
delsblad". Hij keerde naar het vaderland
terug en schreef in 1906 zijn eerste tooneel-
stuk: „Met den handschoen getrouwd."
JAN FABRICIUS.
Fabricius had toen nog bijna geen tooneel
gezien. Maar te Amsterdam zag hij den
ouden Frits Bouwmeester spelen, in wat
wij tegenwoordig „een sterk speelstuk"
zouden noemen. Hij kwam zeer onder den
indruk hij is altijd een heftige, impul
sieve natuur geweest schreef een bewon-
derenden brief en leerde Frits Bouwmees
ter kennen, die op het punt stond naar In
dië te gaan. De acteur vond dat deze
journalist gezonde begrippen over tooneel
had. „Schrijf een stuk voor mij, dat ik in
Indië kan spelen", vroeg hij hem. En bin
nen zes weken schreef Jan Fabricius zijn
eerste stuk „Met den handschoen ge
trouwd". Maar zijn „lastgever" was intus
schen al naar Indië vertrokken. De Raad
van Beheer van de Kon. Ver. „Het Neder-
landsch Tooneel" weigerde het stuk, om
dat men de hoofdrol van den planter te
crü vond Maar Van Eysden durfde het
aan en in 190? werd Fabricius' debuut bij
de Rotterdammers, met Nico de Jong en
Alida Tartaud in de hoofdrollen, een groot
succes, dat spoedig gevolgd werd door „Een
zaam" en „De rechte lijn".
Daarna ging Fabricius weer naar Indië,
waar hij in 1812 en 1913 hoofdredacteur
was van het „Bataviasch Handelsblad", dat
intusschen reeds is verdwenen. In bet be
gin van den oorlog woonde hij in Parijs,
maar al spoedig keerde hij naar Nederland
terug en in die eerste oorlogsjaren, toen de
belangstelling voor het inheemsche too
neel toenam en er weinig nieuwe stukken
uit het buitenland kwamen, was Fabricius
een tijdlang „de man der toekomst". On
danks de niet altijd gunstige critieken, be
haalden zijn stukken als „Onder één Dak",
„Totok en Indo" en vooral „Dolle Hans"
bij het groote publiek stormachtige suc
cessen, waartoe het pathos en het idealisme
van deze stukken alle aanleiding gaven.
Op ons „officieele" tooneel, dat in dien
tijd meer dan ooit op „literaire" verfijning
uit was, heeft Fabricius zich niet lang kun
nen handhaven. Maar des te meer beteekent
zijn oeuvre nog altijd voor Vlaanderen,
Friesland, Groningen en NedcrDuitsch-
land. Niet alleen omdat Vlaamsche en an
dere nationalisten in figuren als „Dolle
Hans" zich zelf willen terugvinden, maar
ook omdat dit volkstooneel .met zijn sterke,
maar vaak ietwat grove of sentimenteele
effecten daar beter aardt.
Volkstooneel is steeds Fabricius' ideaal
geweest en het is wel merkwaardig, dat hij
in Holland nooit vasten voet in een volks
schouwburg heeft kunnen krijgen en dat
hij bij ons zich meer en meer tevreden
moest stellen met dilettanten-opvoeringen.
Een lijd lang heeft Fabricius samenge
werkt met Louis de Vries, een tijd lang is
hij zelf directeur geweest van het Haag-
sche Odéon, maar een tooneelschrijver-di-
recteur als Heyermans is hij nooit gewor
den. Zijn latere stukken als „Nonni", „Son-
na" en ,Hans Hopper maakt carrière" zijn
in Amsterdam weinig bekend geworden en
„Hein Roekoe" dankte zijn succes voorna
melijk aan Louis Bouwmeester.
In het buitenland vond Fabricius herhaal
delijk waardeering. Zijn „Dolle Hans" werd
onder den titel „Insult" te Londen een suc
ces, maar „A Knight Passed By" moest er
al spoedig na dc „oerpremière", van het
repertoire worden genomen. „Ynske", het
„noordelijke" stuk, dat in ons land geen op
gang maakte, oogstte te Oslo in de Noor-
sche vertaling veel bijval en hoe populair
in Noord-Duitschland de plat-Duitsche ver
talingen van Fabricius' stukken zijn, blijkt
wel uit de wijze, waarop in Hamburg zijn
zestigste verjaardag wordt gevierd.
BESTEKKEN VOOR ARBEIDERS
WONINGBOUW.
Geweigerde voorkeur voor Ne-
derlandsche werkkrachten.
Het Ned. Corr. Bur. meldt ons uit Den
Haag:
Naar aanleiding van een bericht in het
„Utrechtsch Dagblad", volgens hetwelk aan
de R.-K. Bouwvereeniging „Volksbelang" te
Sas van Gent, die met steun van het Rijk
een complex arbeiderswoningen gaat bou
wen, en in het bestek wilde bepalen, dat
uitsluitend Nederlandsche werkkrachten
mogen worden tewerkgesteld, van uit Den
Haag zou zijn bericht, dat een dergelijke
clausule niet toelaatbaar is, is ons bij in
formatie gebleken, dat inderdaad bezwaar
wordt gemaakt tegen beperking van den
aannemer in de keuze van werkkrachten
bij den bouw van arbeiderswoningen met
Rijkssteun, aangezien de ervaring heeft ge
leerd, dat elke zoodanige beperking leidt tot
verhooging van den prijs en daardoor ten
nadeele komt van de arbeiders, voor wie
de woningen bestemd zijn.
DE VOORDRACHT VAN
PROF. PICCARD.
's-Gravenhage, 29 Sept. Z. K. H. Prins
Hendrik heeft aan het weekblad Het
Leven, dat prof. Piccard uitgenoodigd heeft
Vrijdagavond in den Dierentuin een voor
dracht te houden, doen weten dat Z. K. H.
deze voordracht zal bijwonen.
Ook in de uiting van den waren humor
zal de tragiek niet ontbreken.
ALB. VOGEL.
Uit het Engelsch van MORICE GERARD
door W. v. E.—v. R.
26
Waar zijt gij?, vroeg hij. Hij zag niets
dan de heidegrond en de in elkaar ge
strengelde stekels van de brem.
Hier op den bodem van dc spleet, met
een gebroken been, en heelemaal bont en
blauw, antwoordde een zwakke mannen
stem.
Weet ge zeker, dat Uw been gebroken
is?, vroeg dokter Morpeth. Hij herkende de
6lem van den speurder niet als die van
iemand uit die streken.
Ja, ik weet best, wat een gebroken
been is! Ik lig hier al een uur, denk ik;
maar het lijken er wel tien! Ik voel me nu
wel wat zwak, moet ik U zeggen. Ik pro
beerde er zelf uit te kruipen, maar het
ging niet, het was te steil. Ik dacht al, dat
ik hier tot morgen zou moeten blijven lig
gen! Ik geloof, dat ik huilde van vreugde,
toen ik Uw stem hoorde! Ik weet niet, wie
U bent!
Plotseling klonk een andere stem, die
zelfs den dokter deed opspringen, en hem
bijna dc lantaarn uit de hand deed val
len: -
Hebt U daar beneden iemand gevon
den, dokter? Ik meende een menschelijke
stem te hooren roepen, en daarom liep ik
hier zoo hard ik kon heen.
Ben jij het, Ducros?, vroeg de man
in de kloof, en daarop volgden eenige ver-
wcnschingen, die wij niet zullen neerschrij
ven.
Wenlove want die was het natuurlijk,
die op den bodem van dc kloof lag, deed
er niemand aan twijfelen, wien hij dc
schuld van zijn ongeluk gaf. De vloeken,
die geuit werden, deden niet aan zwakte
denken, tot de dokter hem het zwijgen op
legde.
Luister eens. vriend, sprak hij, je doet
beter niet zulke taal te laten hooren. Als
je niet zwijgt, laat ik jou en je vriend hier
achter, om het samen uit te vechten, en ik
ga weer naar mijn eigen werk terug. Ik
verkies niet den halven nacht voor jou
te verliezen.
Ik weet niet. wie u bent, antwoord
de de dcteclive boos. Hoe weet ik, of u
niet met dat bec6t samenspant?
Hij is niet erg beleefd, verontschul
digde Ducros. Ik begrijp niet, wat hij be
doelt! Alsof ik er iets mee te maken heb!
Ik ken den man ternauwernood: hij is een
kunstenaar of zoo iets, geloof ik. Ilij komt
me niet eens dagelijks onder de oogen,
voor zoover ik weet!
Daar heb ik niets mee te maken! Ik
moet hem hieruit halen en naar zijn bed
brengen, om zijn heen te zetten, dat ge
broken is, zooals hij beweert
Hebt ge een touw bij de hand? Zoo niet,
dan moeten wij naar beneden zien te ko
men en hem er uit dragen.
Ducros had geen touw, dus daalde het
vreemdsoortige paar een eindje verder op,
waar de spleet meer helde dan daar. waar
Wenlove er in was gevallen, naar beneden
en slaagde er na veel moeite en behendig
hcid in den gekwetsten man naar de
oppervlakte van de heide te br'mgen. Toen
zij met hun last boven waren gekomen,
was de detective in zwijm gevallen en hij
bleef, hoewel hem ecnige malen wat bran
dewijn werd ingegoten, in dien toestand,
tot hij in het dorpsziekenhuis m bed was
gelegd.
Toen Wenlove in het karretje was getid,
verdween Ducros even vlug cn bijna even
geheimzinnig als hij verdwenen was.
Dokter Morpeth onderzocht het gekwet
ste rechterbeen cn zag, dat het een enkel
voudige breuk was. Ilij zette het, geholpen
door de verpleegster, die in het ziekenhuis
woonde, en die inderhaast geroepen was.
Ziezoo, beste kerel, nu moet je maar
eens een poosje op je rug blijven liggen,
merkte de dokter op, maar dat zal je geen
kwaad doen. Waarom je bij nacht over de
heide awaaldc, is mij een raadsel!
De detective had ecnig voedsel gebruikt
en voelde zich nu wat beter. Hij had zijn
verstand genoeg bij elkaar, om tegenover
den dokter niets los te laten; hij betreurde
het toch reeds, dat hij zijn tong niet
in bedwang had gehouden, toen h«j de
stem van den gewezen mijnwerker had ge
hoord.
Ik ben dol op avondwandelingen, was
de eenige uitleg, dien Wenlove gaf.
Ja, we moeten allen boeten voor onze
kleine zwakheden, merkte de dokter schert
send op Die van U zullen U eenigen tijd
verhinderen kwaad te doen!
Hij was ecnigszins bcleedigd, dat Wenlo
ve zoo gesloten was, want hij had hem ten
slotte gered! Het was heel duidelijk, dat er
meer achter stak dan de patiënt wilde be
kennen.
.Den volgende morgen kwam Squire Jack
Mark Wenlove bezoeken, en werd in de
slaapzaal gebracht, waar deze de eenige pa
tiënt was.
Nadat clc bezoeker zijn deelneming had
betuigd, vroeg hij:
Hoe gebeurde het eigenlijk?
Wenlove knarsetandde.
Ik ging Ducros na, en dacht, dat ik zoo
slim te werk ging. dat hij het niet merkte
ITij liet mij klimmen en dalen cn voerde
mij tenslotte naar de kloof. God, wat een
sukkel ben ik geweest! vergeef mij, mr
Myddleton, maar hij liet de lantaarn op en
neer dansen, alsof hij plotseling was gaan
hardloopcn. Ik liep ook hard en voelde me
meteen in de diepte vallen. Ik trachtte mij
aan iets vast te grijpen, waardoor ik alleen
bereikte, dat mijn handen werden ontveld.
Toen bereikte ik de bodem en moet het be
wustzijn hebben verloren. Toen ik bij
kwam, meende ik een hatelijk lachje dicht
bij mij te hooren. Het deed mijn haren ten
berge rijzen en ik was werkelijk een oogen
blik te banc om te roepan.
Wenlove hield de gebalde vuist boven de
dekens, alsof hij gaarne iemand zou hebben
geslagen.
Ik schaam mij te moeten bekennen,
dat die beestachtige manier van doen op
mijn zenuwen werkte.
Deed Ducros dat? vroeg Myddleton
deelnemend. Hij is werkelijk een zwarte
kraai, zooals men hem noemt,
Ja, het was heel zeker Ducros! Ik zal
het hem betaald zetten! Het ellendigste is.
dat ik door dat been minstens een maand
gedwongen ben te blijven liggen, en dat wij
nog niet" verder zijn met het opsporen van
het koper, dan wij eerst waren! Ik moet
het nu aan U overlaten, mr. Myddleton en
ik hoop, dat U meer geluk zult hebben dan
ik!
Goed, ik zal zien wat ik doen kan.
En na ecnige vriendelijke woorden verliet
de Squire hem. Buiten de deur ontmoette
hij juffrouw Keigwm.
Ik heb juist Uw nieuwen patiënt een
bezoek gebracht, juffrouw Mildred. Hij
schijnt nog al opgewekt, hoewel hij zegt,
dat hij bont cn blauw is en een gebroken
been heeft opgeloopen bij het werkje
Ik kan mij niet indenken, hoe dat al
les gebeurde. Het lijkt zoo'n vreemde plaats
om des nachts heen te gaan!
Squire Jack vertelde haar daarop alles,
wat hij juist vernomen had.
Verandert dat niets aan Uw verzoek,
die mannen ongemoeid te laten? vroeg hij
met eenige gestrengheid. Het gebeurde had
hem zeer op Ducros vertoornd.
Ik geloof, dat Ducros het verdient,
maar George Manson heeft er niets mee
te maken gehad. Zijn dochtertje is zeer ern
stig ziek, en daar ik pas van „De Klippen"
kom, weet ik, dat hij gisteren en vannacht
in het geheel niet uit is geweest, voegde zij
er zachtjes bij.
Margaret vertelde mij maar dat is
nu nog een geheim dat haar man reeds
lang heeft ingezien, hoe slecht hij gehan
deld heeft; dat do ziekte van het kleine
meisje, dat hij boven alles lief heeft, een
anderen man van hem heeft gemaakt cn
dat hij bij de eerste de beste gelegenheid
bij U wil komen en U alles wil bekennen.
En hoe moet het dan met zijn kame
raad gaan? Die schijnt niet veel berouw
te hebben, te oordeelen naar het gebeurde
van dezen nacht.
v ÏWordt vervolgd! I