Nieuw Parijs
M. H. VAN RAALTE
M. H. VAN RAALTE
Langestraat 35. Tel. 308
Gezelschapspelen
Dam-
Schaakspelen
Tric-Trac borden
AFD. BONNETERIE
MODERNE VESTEN
met Russische kraag
LUMBER-JACQUETS
PULL-OVERS
GOLF-JACQUETS
WOLLEN JASJES
ALPINES - CEINTUURS
SHAWLS
Zaterdag 3 October 1931
HET NEEFJE UIT INDIE
BLOEMENFEETJE EN
KABOUTER GLIMLACH
STOUT BROERTJE
V
Opgericht 1901
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Hoofdstuk V.
Eerste Indrukken.
Toen Jaap den volgenden morgen wakker
werd en hij al zijn nieuwe schatten om zich
heen zag, herinnerde hij zich onmiddellijk
de hartelijke ontvangst van den vorigen
dag.
Vlug stond hij op, maar toen hij heneden
kwam en daar nog niemand aantrof, ging
hij even terug om een bock van zijn kamer
te halen en zich daarmee in do serre te
zetten. Hij was er weldra zóó in verdiept,
dat hij Tante Rita niet eens hoorde bin
nenkomen, die lachend vroeg:
„Zoo, Jaap! Lekker geslapen? 'k Geloof,
'dat je je al hccleraaal bij ons thuis voelt,
of heb ik dat mis?"
Jaap zei zijn tante nu goedenmorgen en
antwoordde: „Ik heb net 'n gevoel, alsof ik
hier al veel langer ben en ik kan me eigen
lijk niet begrijpen, hoe ik gisteren om dezen
tijd nog heelemaal niet wist, hoe 't hier
was."
„En?" ging Tante opgewekt voort. „Zeg
nu eens eerlijk: is 't je meegevallen?"
„Nou en of!" klonk het echt jongensach
tig kort.
Toch zeiden die drie kleine woorden
heel wat.
Tante zorgde nu voor het ontbijt en wel
dra kwamen Oom en de tweelingen ook be
neden. De familie zette zich daarop aan ta
fel.
Jaap zat op zijn plaatsje van den vori
gen avond: tusschen de tweelingen in.
Even had Paula Moeder aangekeken,
toen Moeder het neefje die plaats aanwees.
Maar Moeder scheen die regeling zóó na
tuurlijk te vinden, dat Paula alle leelijke
gevoelens onmiddellijk het zwijgen oplegde
en het zelve ook niet meer dan natuurlijk
vond, dat Jaap tusschen hen in kwam zit
ten. Hij was immers hun niouwo broertje!
Ja, zóó moest zij hem boschouwen! Hij leek
een aardige jongen te zijn en zo geloofde
stellig, dat alles wel zou meeloopen.
Na het ontbijt ging Vader naar het kan
toor en trokken de tweelingen schoolwaarts.
Het liep tegen de Keralvacantie en Oom
en Tante vonden het beter, dat Jaap niet
meer naar school ging vóór Kerstmis. Dan
kon hij begin Januari met de beide ande
ren meegaan. Jaap was een pientere jon
gen, had in Indië in de zesde klas gezeten,
en hoopte nu maar, dat hij in Holland bij
zijn neefje en nichtje in de klas zou komen,
die eveneens do zesde bevolkten.
Na het ontbijt schreef hij een langen
brief aan Vader en Moeder. Wat had hij
hun veel te vertellen! Hij beschreef het
laatste gedeelte der reis, het afscheid der
familie van der Hoop en de aankomst in
'Amsterdam. Maar het allerlangst stond hij
stil bij de beschrijving van het gezin, dat
hem zoo hartelijk in zijn midden opgeno
men had. Hij raakte niet uitgepraat over
Oom, Tante en de tweelingen. Zijn hand
was stijf van het schrijven en toen zijn
epistel eindelijk af was en Tante het van
een postzegel voorzien had, brachten zij het
samen naar de bus.
Op straat keek Jaap zijn oogen uit. Hoe
heel anders was alles hier dan in Indië!
Wat stonden de huizen vreesclijk dicht op
elkaar en wat waren ze hoog! Hij was maar
blij, dat Oom en Tante wat buiten-af woon
den en hun huis midden in een grooten
tuin lag. Nu was die tuin dor en kaal. Alles
leek er wel dood, behalve een paar mooie,
groene boomen, waarvan Tante hem vertel
de, dat het dennen waren.
Maar in het voorjaar zou alles in blad
komen en zouden er overal mooie bloemen
prijken. Wonderlijk land, Holland, waar
zoo iets mogelijk was!
Nauwelijks waren zij weer thuis, of het
begon te sneeuwen. Vol verbazing keek
Jaap naar die reine, witte vlokken, die
plotseling uit de lucht kwamen tuimelen,
stoeiend als kinderen, die in hun haast om
ergens het eerst te zijn, tegen elkaar aan
vliegen.
,,'t Lijkt wel, of het suiker regent in Lui
lekkerland," yond Jaap, ~-v
.i*
Tot zijn groote vreugde bleef de sneeuw
liggen. O, wat was de tuin nu mooi!
„Net een sprookje!" riep hij opgetogen
uit. „Wat zijn alle boomen en struiken
prachtig! 't Is, of al die kale takken een wit
jasje aangetrokken hebben, maar die be
sneeuwde dennen vind ik toch het aller
mooist!"
Glimlachend keek Tante Rita naar het
verrukte jongensgezicht, terwijl ze zei:
„Je treft het, Jaap, dat je den tweeden
dag al sneeuw ziet. Met sneeuw houd ik
van onzen tuin cok eigenlijk het aller
meest."
Toen even na twaalven de tweelingen
met frisscho wangen en stralende oogen uit
school kwamen, stelden zij Jaap voor het
was juist Woensdagmiddag! zoodra het
met sneeuwen ophield, mee naar den tuin
te gaan om daar een sneeuwgevecht te le
veren.
Nu, Jaap wilde wel!
Zoo heel spoedig kon dit echter nog niet,
want nog steeds vielen er groote vlokken
sneeuw uit de lucht. Maar langzamerhand
werd het toch minder en eindelijk hield het
geheel op. Er was aardig wat sneeuw ge
vallen in betrekkelijk korten tijd.
Vroolijk ging het drietal nu, warm aan
gekleed, den tuin in en hoewel Jaap de
sneeuw eerst wel wat erg koud vond, liet
hij zich hierdoor toch niet afschrikken. Hij
wilde immers een echte Hollandscho jon
gen worden en die was niet bang voor
sneeuw of kou!
Weldra suisden do ballen door de lucht.
Jaap mikte ze met een handigheid, alsof
dit in Indië dagelijksch werk voor hem ge
weest was en wist de ballen der tweelingen
met evenveel vaardigheid te ontduiken.
Na een tijdje stelde Pim voor: een
sneeuwpop te vervaardigen en zij begonnen
met een grooten sneeuwbal to maken en
dien over den grond te rollen. Eindelijk
was de bal, die do romp van den witten
baas moest worden, zóó groot, dat ze hem
met hun drieën niet meer konden voortdu
wen. Hij lag nu juist achter het huis en
do jeugd vond dit een prachtige plaats voor
de sneeuwpop.
Zes vlugge handen kwakten er steeds
meer sneeuw tegen aan, zoodat wat oor
spronkelijk een groote, rondo bal geweest
was, nu een meer langwerpigen vorm had
en een aardige lengte vertoonde.
Een tweede, kleiner© bal moest als hoofd
dienen. Pim haalde uit het kolenhok een
paar stukken cokes, welke als oogen dienst
moesten doen, terwijl Paula naar de keu
ken ging en in triomf met een grooten wor
tel, 's mans neus,, buiten kwam!
Pim was zoo gelukkig een oude, afge
dankte pijp van Vader in den aschbak te
ontdekken. Dat was een vondst! De pijp
werd in „het gezicht" van de sneeuwpop
gestoken op de hoogte, waar bij een mcnsch
de mond is.
Eindelijk zette Paula den witten baas
een heel ouden hoed van Vader op, dien
Moeder haar voor dit doel had afgestaan
en kwam Pim niet een bezem aansjouwen,
die den sneeuwman „in de handen" gege
ven werd. 't Leek wel, of hij hem dreigend
ophief tegen ieder, die hem te na wilde
komen.
Hoe genoot Jaap van dit alles! Ilij vond
het alleen maar jammer, dat zijn brief aan
Vader en Moeder juist weg was. Maar
erg was dat ook niet: hij kon er in zijn
volgend schrijven immers meo beginnen!
Toen Moeder eindelijk het drietal binnen
riep, verbeeldde zij zich werkelijk, dat Jaap
al een beetje kleur had. Zou 't mogelijk
zijn? Maar wat niet was, kon nog komeA
en de stralende jongensoogen vertelden haar
maar al te duidelijk van het plezier, dat
hun eigenaar dien middag gehad had.
Hij en do tweelingen aten als wolven.
Erwtensoep was ook net een lekker kostje
met dit winterweer.
Natuurlijk had Jaap in allerlei boeken en
tijdschriften wel over sneeuw en ijs gele
zen en er afbeeldingen van gezien, maar
dat sneeuw zóóveel pret kon geven, had hij
toch niet gedacht.
En toen hij 's avonds in bed lag en door
het raam nog even naar de sneeuwpop ge
keken had, die daar in den maneschijn als
een witte bewaker van het huis stond,
hoopte hij maar, dat het lang koud zou
blijven, zoodat de sneeuwpop er niet over
denken zou heen te gaan.
Maar dat viel hem den volgenden dag
leelijk tegen, want toen de zon er door
kwam, smolt de witte man langzaam maar
zeker weg. Als verslagen lag hij daar ein
delijk, geheel in elkaar gezakt en do bezem,
die eens zoo dreigend door hem opgeheven
werd, had nu een totaal andere houding
aangenomen.
Jaap vond het vreeselijk jammer en toen
de tweelingen na twaalf uur uit school
kwamen en zijn beteuterd gezicht zagen,
moesten ze hartelijk lachen. De winter be
gon immers pas en er zou nog sneeuw ge
noeg komen. Dan konden ze weer een nieu
we sneeuwpop maken!
Dio gedachte hielp Jaap over zijn te
leurstelling heen. Hij hoopte nu maar, dat
het weer spoedig zou gaan sneeuwen!
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
In een heel stil gedeelte van het bosch,
daar waar nooit kinderen en slechts zelden
grooto menschen kwamen, woonde Bloe-
menfeetje.
Zij had met opzet dit rustige plokje als
woonplaats uitgekomen, omdat ze daar
overdag ongestoord kóh uitrusten van de
vele bezigheden, welke zij in den nacht te
verrichten had.
Haar taak behoorde werkelijk niet tot de
lichtste: het verzorgen van de in het wild
groeiende bloemen in het bosch en op de
hei en van de gekweekte exemplaren in
tuin en park gaven haar heel wat te doen,
vanaf het vroege voorjaar, als zij de Kro
kusjes en Sneeuwklokjes uit hun winter
slaap moest wekken, tot Kerstmis toe, als
zij de Kcrtrozen had aan te sporen, toch
vooral hun witte kleedje aan te trekken,
nog vóór de Kerstklokken luidden.
Bloemenfeetje was echter graag bezig en
nooit was haar werk haar te veel. Plotse
ling echter was zij ziek geworden. Ze had
het in den afgeloopen zomer misschien te
druk gehad en voelde zich nu moe, vreese
lijk moe. Ze besloot daarom wat rust te ne
men en hoopte spoedig haar taak weer te
kunnen opvatten.
Daar lag nu Bloemenfeetje op een rust
bank van dorre varens in het groote, stille
bosch! Zo had al een paar dagen haar werk
niet kunnen doen en 't was net, alsof de
lust daartoo haar hoe langer hoe meer be
gon te ontbreken.
Ze werd er verdrietig onder en wanhoop
te soms aan haar herstel.
Zóó vond Kabouter Glimlach haar op ze
keren avond.
Ze was erg bedroefd, dat ze nog steeds niet
beter was. En met dien aanhoudenden re
gen durfde zij het er heelemaal niet op
wagen van huis te gaan. Stellig zou die
haar nog veel zieker maken dan zij reeds
was!
Ze snikte dan ook zóó luid, dat ze heele
maal niet hoorde, dat Kabouter Glimlach
er aankwam.
Plotseling spitste zij echter de oortjes en
hoorde zij een fijn stemmetje zeggen:
„Wat 'n verdriet! Och, och, wat 'n ver
driet!"
Bloemenfeetje snikte opnieuw.
Kabouter Glimlach dien zij nog nooit
eerder gezien had kwam nu vlak vóór
haar staan, keek haar heel vriendelijk aan
en zei:
„Wat scheelt er aan, Bloemenfeetje, dat
jo zoo in tranen bent? Heb je verdriet of
pijn?"
„Allebei!" klonk het droef.
„Allebei?!" herhaalde de Kabouter op een'
toon, alsof hij niet zeker wist, wel goed
verstaan te hebben.
„Ja, allebei!" luidde het antwoord.
„Dat is akelig!" klonk het medelijdend.
En Kabouter Glimlach overlegde bij zich
zelf:
„Dan moeten we probeeren twee kwalen
te genezen!"
Bloemenfeetje zuchtte en dachtr
„Kon dat Kabourtje mij maar helpen!
Doch dat kleine baasje zal al wel meer
dan genoeg hebben aan zijn eigen werk!"
„Ik zal je eens wat vertellen," begon Ka
bouter Glimlach nu. „Als mijn verhaal je
moe' maakt, moet je het natuurlijk dade
lijk zeggen. Dan houd ik er mee op. Zul je
dat doen?"
Bloemenfeetje knikte. Ze begreep wel
niet, wat de Kabouter haar te vertellen had,
maar nieuwsgierig was ze wel een klein
beetje. Ze was dan ook één-en-al aandacht.
En Kabouter Glimlach begon:
„Als kleine jongen ben ik eens heel ziek
geweest. «Mijn Vader en Moeder lieten den
kabouterdokter, een bijzonder knappen
baas, komen, die alle planten en kruiden
uit het heele bosch kende en de kunst ver
stond zijn patiënten in weinig tijd niet al
leen te genezen, doch hun tevens een mid
del te verstrekken, dat hen er voor be
hoedde opnieuw ziek te worden.
„Wat 'n knappe dokter!" prevelde Bloe
menfeetje. „Maarik ik begrijp niet
goed
„Wat dat met jou te maken heeft, hè?"
vulde de Kabouter haar zin aan.
Bloemenfeetje knikte weer en haar
vriend ging voort:
„Luister maar, dan zal het je wel duide
lijk worden. Ik was dan erg ziek en ik
voelde mij ellendig. Do Kabouterdokter
kwam en vertelde mij de laatste guiten
streken van zijn jongsten zoon: Kabouter
tje Lastpost, die dat moet ik er even aan
toevoegen! zijn naam alle eer aandeed.
Hij vertelde mij, hoe Kaboutertje Lastpost
zijn broertjes en zusjes altijd weer op
nieuw fopte, hoe hij soms hard voortuitren-
de, de deur van hun huisje vlak vóór de
anderen in het "slot wierp, maardaarbij
zelf in een emmer met koud water terecht
kwam! 't Was ook hier steeds weer: Wie
een kuil graaft voor een ander, valt er zelf
in.
Ik was in dien tijd een echte rakker en
moest zóó hartelijk lachen om de guiten
streken van Kabouter Lastpost, dat... ik
mij op eens veel beter voelde. En al was
ik nog te jong om te begrijpen, hoe dat
kwam, ik heb toch heel goed onthouden,
dat het verhaal, dat mij zoo deed lachen,
mij van mijn ziekte genas.
Toen ik wat ouder geworden was, be
greep ik, dat Vroolijkheid natuurlijk geen
ziekte, maar toch besmettelijk is en toen
ik dat wist, heb ik geprobeerd altijd heel
vroolijk te zijn. Ik dacht: waar Vroolijk
heid zit, is geen plaats voor iets anders!"
„En is je dat gelukt?" vroeg Bloemen
feetje nu belangstellend, 't Was gek, maar
ze voelde zich op eens ook vroolijk worden,
veel lichter en ook minder moe en pijnlijk.
Zou Vroolijkheid werkelijk aanstekelijk of
„besmettelijk" zooals de Kabouter het
noemde, kunnen zijn?
'k Geloof wel, dat het mij gelukt is," ant
woordde het Kaboutertje, ,,'t Helpt me al
tijd, als mijn werk mij wat zwaar begint te
vallen."
Bloemenfeetje kon dit nu plotseling be
grijpen.'t Kaboutertje had haar werkelijk
ook beter gemaakt. Zij kreeg niet alleen
heel veel zin om haar werk weer op te vat
ten, maar zij voelde zich ook uitgerust en
zelfs krachtig.
Juist wilde zij den Kabouter bedanken,
toen het haar inviel, dat ze zijn naam nog
niet kende. Daarom vroeg ze:
„Hoe heet je, vriendelijk Kaboutertje?"
„Mijn naam is Glimlach," luidde het ant
woord.
„Wat een prachtige naam en wat past die
goed bij je!" riep Bloemenfeetje opgetogen
uit en zij klapte' van plezier in de handjes.
„Dolgraag zou ik zoo willen heeten
Daar ritselde het plotseling in de takken
boven hun hoofden, 't Was het Windje, dat
altijd graag luistert naar de gesp'rekken
van Elfjes, Feetjes en Kaboutertjes...
Kabouter Glimlach bedacht nu plotse
ling, dat het nog van allerlei te doen had
dien nacht en nam haastig afscheid van
Bloemenfeetje.
Daar verscheen de Maan aan den hemel
en... had nog juist tijd Kabouter Glim-
lach's gezicht te weerkaatsen, vóór het
manneke verdween. Het werd natuurlijk
veel breeder dan van den kabouter, maar
dat kwam, omdat de Maan zelf zoo rond
en dik Is.
Bloemenfeetje ging weer opgewekt aan
haar werk. Ze was heelemaal uitgerust en
het verhaal van Kabouter Glimlach, dat
vroolijke baasje, had haar veel geleerd. Ze
zou het nooit vergeten en moest er nog dik
wijls aan denken, vooral wanneer de Maan
weer met haar breeden glimlach aan het
uitspansel stond.
Bloemenfeetje knikte haar dan eens op
gewekt toe en als iemand na Kabouter
Glimlach zelf dien naam verdiende, was
zij het. 't Was net alsof de bloemen, waar
over zij waakte, wat van haar vroolijkheid
meekregen. Of zij dan altijd genoeg had om
van uit te deelen! O ja! want is dat niet
grappig: hoe meer vroolijkheid je om je
heen verspreidt, hoe grooter die vroolijk*
heid wordt
Kabouter Glimlach had Bloemenfeetje
voorgoed genezen. - _t
(Nadruk verboden).
Rik-tikke-rikke-tik!
Daar valt de regen neer.
De regen valt in dolle vlucht
In dikke stralen uit de lucht,
Wat is het toch een weer!
Rik-tikke-rikke-tikl
Klein broertje mag niet Uit.
Daar buiten,is het veel te nat,
Kijk toch eens, hoe die regen spat
Met spetjes op de ruit -i1
Rik-tikke-rikke-tik! I
Waar gaat hij nu naar toe?
Stout broertje gaat er uit heel zach\
Terwijl hij in zijn vuistje lacht:
Het mag niet, wat ik doel
Rik-tikke-rikke-tikl
Daar danst en kraait van pret
Stout broertje in een grooten plas,
Hij loopt er door het natte gras j
En 't modd'rig blocmcnbed.
Rik-tikke-rikke-tikl
Stout broertje zit in bad,
Want Moesje vond hem vrees'lijÊ vuil,
Toen zij hem onder groot gehuil
Weer bij zich binnen had.
ANNIE VLEMING,
(Nadruk verboden)'.