BALLY
SrMa
*U
Joh. Bottinga
Aniersfoorisch Dagblad
DE HEEREN EN VROUWEN VAN VEERE
ft
Langestr. 28 - Tel. 59
Als de winter komt
Amersfoortscke Radio
Centrale
HERFSTBLAREN
Van.7iei
Sluit U aan bij de
Het verhoogt Uw gezellig
heid in huis
Kantoor: Telefoon
Lange Bergstr. 13 462
door H. G. CANNEGIETER.
Tweeërlei is de wijze, waarop het woud
zijn bladeren verliest. Er zijn van die na
zomers, welke den verzamelden rijkdom'
in stille pracht uitstrooien. Op zonnige da
gen warrelt onmerkbaar het éëne blad na
het andere ter aarde, waar het onder den
brand der nog immer stralende zon ver
droogt en verpulvert. Maar er is ook de
voortijdige herfst, die met vroege vlagen
het gebladerte teistert en het mengt in de
modderbrij van regen en mist.
Welk een verschil, het tot het 'einde door
zonde goud, dat tot goudpoeder verstuift
en de droefgeestige resten van hetgeen nog
groen van den boom werd gerukt cn in
den regen cn modder verrot!
Herfstblaren zijn het symbool voor de
levensherinneringen. Als de zomer voorbij
is en de winter zijn prooi wacht, is het
tijdstip \oor zelfinkeer genaderd. Do herfst
is de tijd van de mijmering: dan dwalen
gedachten aan het verleden terug en over
peinst men gaarne hetgeen nimmer is tc
herroepen. Weemoedig stemt het verkleu
ren van 't zomerloof, weemoedig het dalen
van de zon over ontluisterde velden, waar
stoppels slechts wijzen op hetgeen eenmaal
de lust van het oog is geweest. Weemoedig
is liet staren op den vergeelden brief cn het
verbleekte portret, dat als ecnige rest van
het leven overbleef; weemoedig het terug
zien van jeugdvrienden, nu vergrijsd en
verrimpeld, als een caricatuur van hetgeen
ze eenmaal voor ons zijn geweest.
Hoe verschillend dragen menschen 't ver
ouderen! Er zijn 'er, wier gedachten, wan
neer ze aan den avond van 't leven mijme
ren over hetgeen achter hen ligt, gelijken
op de blèren, die als bros gouden weef
werk naast' hen neerritselen op de bank.
Maar ook zijn er wier gedachten door vla
gen van wilde mistroostigheid neerploffen
in den modderpoel van hun droefgeestige
ziel cn daar tot een weerzinwekkend meng
sel vergaan.
Er is een ouderdom, die als de dalende
herfstzon blijft stralen en die het leven
blijft kleuren met stille pracht. Er is een
ouderdom, die als een voortijdige herfst
dag zijn sombere wolken onheilspellend
doet vliegen, zoodat vogels opschrikken cn
menschen wegvluchten, bang voor de drui
pende cn gutsende bui.
Aantrekkelijke ouderdom, in wiens oog
het geluk glanst, als hij de jongeren mag
vertellen van al het goeds, dat hij op het
hoogtepunt van het bestaan heeft beleefd.
Die de jeugd aan zich bindt door zijn vroo-
lijke anecdoten van vroeger, door zijn kos
telijke levensherinneringen, door zijn mild
oordeel over de gestorvenen en zijn be
grijpende tegemoetkoming jegens de le
venden.
Afstootende ouderdom, die pruilt over
onnuttig bestede jaren, over verzuimde ge
legenheden, over miskenning van tijdge-
nöotcn.
Gedachten aan het verleden, hoe ver
schillend kunnen zij zijn! Lichte, zwevende,
goudglanzende herfstblaren, die opzichzelf
nog ccri stuk geluk zijn. En moddermeng-
sel, onsmakelijk en droevig voor het ge
zicht.
Kunnen wij deze twee beelden van het
oud worden tegenover elkaar plaatsen zóó
stellig, dat elk in een bepaalde persoon
lijkheid is belichaamd? Ook hier is de te
genstelling weer geenszins volstrekt.
Zeker, er zijn mooie nazomers en er zijn
stormachtige herfsttijden cn elk jaar
draagt in dezen zijn eigen kenmerk.Maar
meestal wisselt toch de óénc dag met den
ander en iedere Octobermaand kent naast
het neerritselen van de gouden herfstbla
ren ook het wegrotten in regen cn modder.
Zoo kent ook do ouder wordende mensch
tweeërlei stemmingen naast elkaar. Zek-w,
de naturen loopen uiteen cn al naar zijn
aard verdraagt de één het verouderen be
ter dan de ander. Maar wisselen ook in
het mcnschenbcstaan de herfstdagen zich
niet af?
Druk cn gevuld blijft heden ten dage het
leven tot aan den jongsten snik. De mijme
rende grijsaard op de bank in zijn tuintje
is een beeld uit het verleden. De rimpelige
grootmoeder, die haar kleinkinderen
sprookjes van haar leven vertelt, is ver
dwenen. Grootmoeder noch kleinkinderen
hebben meer tijd voor het sprookje. En de
grijsaard heeft al zijn belangstelling op
heden en toekomst gericht. Men wordt im
mei-3 tegenwoordig niet oud meer?
Toch zou het een verlies wezen» zoo de
herfst uit den keerkring der soizocnen ver
dween. Zoo niet, in een oogenblik van ver-
poozing, terwijl af cn toe een herinnering
uit het verleden als een zon daalt bij liet
vallen van den avond, bros gouden herfst
blad stUlfikens neerrjtselde voor onze
oogen.
De Heeren en Vrouwen van Vcere, stil
in de nissen van het oude Stadhuis, hou
den de wacht, gelijk zij het eeuwen lang
deden, over de stad die aan hun welen
ligt. Ter weerszijden van de hooge vensters
staan zij in hun volle lengte uitgehouwen
in het eertijds harde en nu verweerde
steen, de heeren in volle wapenrusting, de
vrouwen in half middeleeuwsch-, half
renaissance-gewaad. Uit hun nissen kijken
zij uit over de stad, die eenmaal hun eigen
dom was, waarover zij heerschappij voer
den, die zij tot bloei en welvaart brachten.
Gelijk zo hier staan, in de schittering van
hun luisterrijke kleedij, gingen ze eenmaal
door de hooge zalen van het slot Zanden-
burg, dat in aanzien cn pracht alle overige
ridderhofsteden in deze landen overtrof,
maar waarvan thans geen steen meer de
herinnering bewaart. Hun doodo oogen
staren over het verlaten marktplein, waar
het gras tusschen de steenen groeit, en
waar schaarsche voetstappen de stille ver
breken, die in heel deze oude stad hangt
als in een verlaten kerk.
De Heeren en Vrouwen van Borssele en
Bourgondië, stil in de nissen van het oude
Stadhuis, nog altijd zijn zij de Hoeren en
Vrouwen van Veere. Zoo zij verdwenen,
het ware gedaan met het oude markiezaat
aan Walcherens noorderoever, en Veere
zou een dorp zijn gelijk tientallen andere,
zonder die bijzondere bekoring, zonder die
opmerkelijke schoonheid, die haar onder de
schoone, oude steden van deze landen een
geheel uitzonderlijke plaats verleent. Want
zij zijn de wachters van haar schoonheid,
en indien zif verdreven werden, zij zonden
de schoonheid rnet zich meenemen als hun
onvervreemdbaar eigendom, en wat zou
Vcere zijn, indien zij het wezenlijkste ver
loor, dat zij bezit?
In de eerste nis, onder den eenigen
tabernakel dien de tijd nog ongeschonden
liet, staat do oudste van hen allen. Hen
drik van Borssele is zijn naam; hij leefde
lange jaren aleer hij stierf op zijn hooge
huis te Zandenburg, oud van dagen en zat
van onrust. Met groote staatsie begroef
men hem, cn toen het stadhuis, waarvan
de eerste steen nog in zijn sterfjaar was
gelegd, verrezen was, beeldde men hem ten
voeten uit af in witte steen, het zwaard in
de een, den scepter in de andere hand.
Sinds peinst hij op de ijdclhcid van het
leven cn de wisselvalligheden der fortuin.
Het heugt hem, hoe hij, jong nog, zijn
vader, heer Wolfaart, opvolgde als heer
van Veere en Zandenburg, en hoe hij in
zijn lange leven zijn huis en zijn stad tot
grooten bloei bracht. Naar Oost en West
zond hij zijn schepen uit; met rijke winst
keerden zij in de haven van Veere terug.
Macht cn rijkdom vielen hem in overvloed
ten deel, en vele waren de eerbewijzen, hem
geschonken. In den strijd tegen de Ooster
lingen en in het land van Luik betoonde
hij zich een dapper krijger; wegens zijn
moedig verzet tegen den hertog van Col
chester sloeg hertog Philips van Bourgon
dië hem tot ridder van het Gulden Vlies.
Op hoogen leeftijd nog werd hij admiraal
van Zeeland. Maar ook gedacht hij het heil
van zijn onsterfelijke ziel; met zijn zoon
toog hij ter bedevaart, naar Rome, 'swe-
rcls middelpunt, en hij stichtte, even buiten
Vcere, het klooster van Sinte Clara, en in
de hoofdkerk van zijn stad een college van
kanunniken. Hij weet, hoe van al deze
heerlijkheid schijn nog schaduw rest, en
in de onaantastbare eenzaamheid van zijn
nis zint hij op het woord van Oen Predi
ker: IJdelheid der ijdelhcdcn
Naast hem staat Jannc van Ilalcwijn
en Witkerke, die zijn vrouw was, de doch
ter van Olivier van Halewijn, heer van
IIcmsródc. Zij is een der ontelbare vrou
wen van staat uit vroeger eeuwen, over
wie de geschiedenis zwijgt; zij leefde haar
eigen, stille leven, voor elkeen verbor
gen, in de binnenkamers van haar slot; zij
diende haar man en schonk hem kinde
ren. cn vóór hem daalde-zij ten grave. Ook
haar beeldde men af in steen; nu staat zij
in den hoogen gevel van het Stadhuis, en
ziet aan haar voeten de kinderen spelen
op het stille marktplein, gelijk zij, lang,
lang geleden, haar eigen kinderen zag
spelen in de lommerrijke tuinen van Zan
denburg.
Hun beider zoons is Wolfaart van Bors
sele, graaf van Grandpró en Bouchain,
heer van Veere, Vlissingen, Westkapelle,
STADHUIS TE VEERE.
(Naar een teekening van LUCIE VAN DAM VAN ISSELT)
Domburg, enz., ridder van het Gulden
Vlies als zijn vader, cn even dapper krij
ger als deze. Zijn eerste vrouw was een
koningsdochter, Maria, de dochter van
Jacobus I van Schotland, en rijke voor
deden bracht dit huwelijk aan Veere. De
Schotsclie stapel deed de stad bloeien als
nimmer tevoren, maar Maria stierf jong,
en ook Wolfaart zelf werd in de kracht
van zijn leven in de kapel van het slot be
graven. De laatste heer van Veere, uit den
stam van Borssele, daalde met hem ten
grave. Het is al vele honderden jaren ge
leden, dat hij de laatste handelsvloot de
haven van Veere in zag zeilen, als een
vlucht van witte vogels.
Charlotte van Bourbon, dochter van
graaf Philips van Montpcnsier, is de edel-
vrouw die aan zijn zijde staat, gelijk zij
tijdens haar leven hem terzijde stond.
Als tweede vrouw van heer Wolfaart
kwam zij in zijn kinderloos huis. Zij
schonk hem een zoon en dochters cn stierf
jong spoedig gevolgd door haar zoon. Heer
Wolfaart bleef eenzaam met zijn dochters
achter, wetend dat zijn naam weldra met
hem zou uitsterven. Wanneer Vrouwe
Charlotte de kinderen van Veere het bor
des van het Stadhuis ziet beklimmen, her
innert zij zich den dag, dat een vierjarig
kind den eersten steen van dit gebouw
legde.
Philips van Bourgondië, heer van Be-
veren, is haar schoonzoon, de bastaard
kleinzoon van dien vorst, wiens naam
hij droeg, en dien men den Goede noem
de. Tijdgenoot en nakomeling roemden
hem als dapper strijder te water en te
land, als bevorderaar van den koophan
del, als handhaver der justitie. Als ridder
van het Gulden Vlies, voogd over den jon
gen erfprins na den dood der landvorstin,
admiraal der Nederlanden cn kapitein der
Vlaamsche garden, werd hij onder de
machtigen der aarde gesteld.
Anna van Borssele, die aan zijn lin
kerzijde staat, is zijn vrouw, en de doch
ter van heer Wolfaart cn Charlotte van
Bourbon. Als kind reeds werd zij verloofd
aan Philips van Bourgondië; al spoedig
na hun huwelijk bleef zij als zijn weduwe
achter. Zij trouwde ten tweede male en
werd kort nadien ten tweede male wedu
we. Nog geen vijftig jaren telde zij, toen
zij zelf stierf; men begroef haar bij haai*
vaderen, beeldde haar sterfelijke gestalte
uit, en plaatste haar tusschen haar man
en haar zoon. Onder de zeven Heeren en
Vrouwen van Veere is zij de meest be
proefde, en terwijl de wiekslag der ecuwen
langs haar versteend gewaad ruischt, her
innert zij zich al het leed, dat over haar
leven werd uitgestort; de dood van haar
beide echtgenooten, de armoede, waarin
zij menigmalcn verkeerde, le brand
van het slot Zandenburg, de rampen die
Veere troffen door grondbraken cn over
stroomingen cn pestziekte. Maar ook blij
der dagen herdenkt zij: de huwelijken van
haar kinderen, het bezoek van Karei V cn
van prinses Isabella van Oostenrijk op
haar kasteel, cn van zoovele andere be
vriende vorstelijke personen. En dikwijls
denkt zij aan haar vriend Erasmus. Zij
herinnert zich, hoe zij den armen Augus
tijner-monnik voor het eerst bij zich ont
ving op haar adellijk slot Cortgcnc, zij een
dertigjarige weduwe, hij slechts weinig ja
ren ouder. Levenslang bewaarde zij den
Heienden brief, dien hij haar schreef, en
waarin hij haar lof verhief als edelvrou
we, als vrouw en als jonge moeder, niet
zonder hoop, schoon deze niet uitgespro
ken werd, dat zij hem in staat zou stellen
een reis naar Italië te ondernemen. ITet
was haar schuld niet, dat hij haar voor
rijker aanzag, dat zij in werkelijkheid
was, en sinds lang heeft zij het hem ver
geven, dat hij, in zijn verwachtingen te
leurgesleld. enkele onvriendelijke opmer
kingen over haar heeft geschreven. Zij
heeft nog lang genoeg geleefd, om van
zijn roem te hooren; zij weet thans dat,
zoo haar naam nog niet gestorven is, dit
dank zij haar vriendschap met Erasmus
is, dien zij tot leermeester aanstelde van
haar zoon.
Adolf van Bourgondië, dc zoon van
Anna van Borssele en heer Philips, is
de jongste der zeven. Ook hij werd in zijn
leven onder de grooten der aarde gere
kend. De koning van Castilië, de keizer
van het Duitscho rijk en diens keizerlijke
broeder Ferdinand*rekende hij onder zijn
naaste bloedverwanten. Groote vreugde
had er gehcerscht, toen hij geboren werd;
hoogop hadden de teertonnen gebrand, do
straten waren versierd, do klokken werden
geluid, trompetters bliezen blijde klanken
in do lucht, rijkelijk stroomde dc wijn, dc
geheele stad had dagen lang feest ge
vierd. Onder leiding van zijn leermeesters,
de geleerde Battus, en de nog geleerder
Erasmus, wiens toekomstige wereldver
maardheid de jonge Bourgondiër destijds
nog weinig vermoeid had, bereidde hij zich
voor op zijn taak. Als groot-baljuw van
Henegouwen, admiraal cn kapitein-gene
raal van do zee, ridder van St. Andries,
ridder van het Gulden Vlies, als bekwaam
vestingbouwkundige ook, was hij geëerd
cn gevreesd. Op zijn kasteel Zandenburg
voerde hij een grooten staat; een geleerde
als Jason Pralenis werd zijn oppergenees-
heer, een beroemde als Jan van Mabeuze
zijn hofschilder. Maar fel troffen hem de
slagen van het lot; hooge watervloeden
teisterden zijn landen herhaaldelijk, twee
van zijn zoons stierven eer zij volwassen
werden. Zelf was hij nog in dc kracht van
zijn leven, toen hij de oogen voor altijd
sloot cn in de kapel van zijn slot werd
bijgezet. Zijn erfgenamen liet hij een be
rooide nalatenschap achter; zijn dochters
cn zijn eenig overgebleven zoon stierven
kinderloos. Hij was de laatste der Heeren
van Veere, wiens beeld een plaats werd
vergund in den gevel van liet Stadhuis.
Zoo staan de Heeren en Vrouwen van
Veere, stil in de nissen van het oude Stad
huis. Hun oogen staren over de wijde ver
ten, over het water dat eenmaal de rijk-
beladen schepen op zijn golven droeg, de
zee die hun stad beurtelings rijkdom en
armoede bracht. Zij herinneren zich hun
leven en zij herdenken het leven der stad,
waarvan zij eenmaal dc gebieders waren,
waarmee hun bestaan als verweven was,
en zij weten een wisselspel van vreugde
en leed. Wanneer dc onheilen kwamen,
wanneer water cn vuur, pest en honger
dc bevolking teisterden, zagen zij het
machteloos aan, en zij konden niet meer,
als in vroeger tijden hun onderdanen te
hulp komen. In den loop der eeuwen heb
ben zij geleerd te berusten, en deze wijs
heid is hun deel geworden, dat al wat
zich op aarde voltrekt, over menschen en
steden, onafwendbaar is, en dit geluk, dat
zij zich de wachters weten van de schoon
heid, die hier op aarde onvergankelijk
is, en een troost voor allen die zich tot
haar wenden. Toen zij omgingen door dc
straten en over de wallen, waarover hun
oogen sinds eeuwen uitzien, bouwden zij
aan de schoonheid cn de welvaart van
Veore en elk hunner gaf zijn taak bij zijn
dood als een testament aan zijn opvolger
over. Nu zij allen gestorven zijn, weten zij
het nageslacht verantwoordelijk voor deze
taak, cn de wetenschap dat deze plicht
altijd weer vervuld zal worden heeft hun
die rust geschonken, die in hef steenen
masker van hun aangezicht en do strenge
plooien van hun gewaad is uitgebeeld.
Sinds do jongste onder hen het leven af-
lei, zagen zij de welvaart al meer en meer
uit Veere wijken, om niet meer terug tc
keeren en zij berustten er in. En klaagde
een enkele onder hen somwijlen over de
eenzaamheid der stad/ die eertijds zoo vol
^°lks was, zij zagen met stille vreugde
hoo hun oudo veste in den loop der jaren
tot een heiligdom van schoonheid werd,
waarheen elk jaar de duizenden van alle
landen ter bedevaart opgingen. En van dit
heiligdom wisten zij het Stadhuis, het
symbool van hun vroegere macht en aan
zien, het middelpunt. Èn altijd wisten zij
het schoon, hetzij de zon het in gouden
glansen zette, hetzij de maan het met zijn
bleek witte stralen bescheen, hetzij don
kere wolken den hemel verduisterden, zoo
dat het leek alsof het zich in zwarte floer
sen verborg. En duizenden oogen zagen zij
elk jaar in bewondering opgeheven naar
dc-n Gothischen gevel, waarin zij roerloos
de wacht hielden over de stad en haar
schoonheid, zoo roerloos als zij doen, die
der wereld sinds lang zijn afgestorven.
Daarom staan de Heeren cn Vrouwen
van Veere stil en onbewogen in hun hoo
ge nissen, verzoend met het lot van hun
stad; zij weten, dat de schoonheid onver
gankelijk is, zoolang deze aarde bestaat,
zij weten dat de mensch zonder schoonheid
niet kan leven, zij weten dat geen stad
in deze lage landen aan zee schooner is
dan deze, waarover zij eenmaal geheerscht
hebben, en waarover hun oogen nog uit
staren, als in vroeger eeuwen over de zeo
vanwaar zij dc vloot verwachtten, in de
dagen toen zij nog onder de levenden cn de
grooten der aarde werden gerekend, in de
dagen toen Veero rijk en machtig was.
P. 'J. MEERTENS.