Nieuw Parijs M. H. VAN RAALTE M. H. VAN RAALTE Langestraat 35. Tel. 308 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac borden AFD. BONNETERIE MODERNE VESTEN met Russische kraag LUMBER-JACQUETS PULL-OVERS GOLF-JACQUETS WOLLEN JASJES ALPINES - CEINTUURS SHAWLS Zaterdag 31 October 1931 HET NEEFJE UIT INDIE EEN GOED MIDDEL MOEILIJK! VOOR DE KLEINTJES KABOUTERTJES Opgericht 1901 door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk IX. Jaap redt een klein poesje. Den volgenden morgen aan het ontbijt vroeg Tante Rita die wel begreep, hoe Jaap naar het opgenblik verlangde, waarop hij bij Paula epocht zijn, moar er toch tegen opzag of hij, daar het Zondag was, een briefje hij een- kennis van haar wilde afge ven. 't Zou net een mooi loopje voor hem zijn, terwijl Pim bij zijn zusje was en Jaap ging onmiddellijk Op 'pad. Het eerste eind liep hij in gepeins verzon ken. Zijn gedachten waren bij Pim geble ven, dio zich zeker een trouw vriend zou betoonen en Paula als zij haar neefje nog verdacht aan het verstand zou bren gen, dat Jaap even onschuldig was aan het verdwijnen van het sommenschrift als hij zelf. Langzamerhand werd hij echter afgeleid door hetgeen hij om zich heen zag. Wel was het oog rustig op straat, maar een speelgoedwinkel, die zijn gordijn niet mee- doogenloos had laten zakken en zijn schat ten dus niet verborgen hield, deed hem van allerlei bewonderen, 't Meest voeido hij voor de mooie meccano-doozcn en de prach tige spoorbrug, die er van vervaardigd was. Zooiets zou hij voor zijn verjaardag vragen! En hij voelde zich reeds den koning te rijk in het vooruitzicht iets dergelijks misschien weldra het zijne te kunnen noemen. Toen hij eindelijk weer verder ging, duur- do het niet lang meer, of hij had de stille gracht bereikt, waar hij het briefje mopst afgeven. Weldra had hij zich dan ook van zijn opdracht gekweten en kon hij den te rugweg aanvaarden. Nauwelijks had hij een eindje de gracht afgeloopen, of hij zag eenigo jongens en meisjes aan den waterkant staan. „Zou er iemand verdronken zijn?" dacht Jaap plotseling en zijn schreden richtten zich als vanzelf naar het groepje kinderen. „Ligt er iemand in het water?" vroeg hij aan een grooten iongen, die vlak naast hem stond. ,,'t Is maar een poes!" klonk het zonder cenig medelijden terug. „Maar een poes heeft toch ook gevoel!" riep Jaap verontwaardigd uit, terwijl hij haastig zijn schoenen uittrok. „Maak toch niet zoo'n drukte voor zoo'n klein dier!" zei dezelfde jongen nu weer. Jaap gunde zich echter niet den tijd hier op to antwoorden en sprong in het water. Do gracht was vrij diep en hij was nog lang geen volleerd zwemmer. Maar dit alles be dacht hij in dit oogenblik niet. Er was een dier in nood, een klein poesje en dit was voor hem genoeg om een poging tot red ding te wagen. Met inspanning van al zijn krachten, deed hij een paar slagen in de richting van het arme dier en het mocht hem werkelijk ge lukken, de kleine drenkeling te grijpen en op het droge te brengen. Sprakeloos stonden de jongens en meis jes aan den kant toe te kijken. Er stond be wondering op hun gezichten te lezen, ter wijl vooral de grootsto jongens een gevoel van beschaming niet konden verdrijven, be schaming over het feit, dat die tengere, vrij kleine jongen zich geen oogenblik bedacht had, waar het gold een dier in nood te red den en z ij, die toch grooter en sterker wa ren, slechts toeschouwers gebleven waren en geen behulpzame hand uitgestoken had den! Poes had weldra een plaatsjo veroverd in de koesterende armen van een meisje, dat aan den waterkant stond. En daar zich verder niemand om het arme dier schepn te bekommeren, besloot zij het mee naar huis te nemen om bet daar te vertroetelen en op die manier allo doorgestane ellende te vergoeden. Als er niemand om het poesje kwam, zou Moeder stellig goedvinden, dat zij het hield en in dit blijde vooruitzicht liep zo vlug naar huis, het poesje nu en dan zacht over het kopje streelend en hot. vriendelijke woordjes toefluisterend. En Jaap? Was er ook iemand, die zich over hem, den kleinen, dapperen jongen ontfermde? Volwassen voorbijgangers wa ren er op dat oogenblik op de Zondag-stille gracht niet en de opgeschoten jongens, die er waren, maakten zicfft beschaamd uit de voeten. Dat tengere baasjo had hun een lesjo gegeven. Druipend en rillend trok Jaap zijn schoe nen aan en liep hij naar huis. En toch was hij gelukkig, want nu zou zelfs Paula moe ten toegeven, dat hij geen lafaard was en zou dat geen tien natte pakken waard zijn? Hij besloot hard te loopen om warm te worden en hoewel dat in die kletsnatte plunje niet meeviel, scheen het denkbeeld: weldra bij Paula to mogen komen hem vlugge voeten te geven. Hij zag nu niet lan ger tegen dit oogenblik op. Alles zou im mers goed worden! Toon Tante Rita even later zelf de deur voor hem open deed en zij den jongen rillend en klappertandend op do mat zag staan, schrikte zij hevig. „Maar Jaap, wat is er gebeurd?" vroeg zij ontdaan. „Ben je in het water geval len?" „Nee Tante, niet gevalle n," antwoord- do Jaap. „Ik ben er in gesprongen om een klein poesje, dat in de gracht lag, er uit te halen. Dat is alles!" Ja, dat was alles! Tante Rita maakto zich echter bezorgd, dat het ongewenschte bad slechte gevolgen hebben zou en nam den jongen haastig mee naar de badkamer, waar zij vlug een warm bad klaar maakte. En terwijl het water stroomde, hielp zij Jaap zijn natte kleeren uittrekken. „Gelukkig, dat we nu zoo gauw een bad klaar hebben, sinds de centrale verwar ming ons onmiddellijk warm water be zorgt!" dacht zij. Om de zaak te bespoedigen hielp zij Jaap en droogde hem na zijn tweede onderdom peling dien morgen stevig af. Daarna weid hij onder de wol gestopt, kreeg een glas warme melk te drinken en moest een dutje doen. Wel speet het hem, dat hij nu niet naar Paula kon gaan, maar als iemand slaapt, gaat de tijd gauw voorbij en Jaap nam zich voor* niet al te lang do oogen dicht te hou den. Hij voelde zich behaaglijk warm en soezerig worden en het duurdé dan ook niet lang, of hij ging onder zeil. Behoedzaam kwam Tante Rita nu en dan even naar hem kijken. Het beviel haar niet, dat de jongen zoo'n opgezetto kleur had. Hij was immers niet sterk en dat zwemmen in het koude water zou misschien heel gevaarlijk voor hem ge weest zijn. Wat zag hij er koortsig uit! Zij moest eens even zijn handen voelen. Klam waren die. Onrustig bewoog hij zich nu in zijn slaap, terwijl hij onverstaanbare woor den mompelde. In dit ogenblik stond het voor Tante Rita vast, dat hij koorts had en zij keek hem be zorgd aan. Zij was niet iemand, die onmid dellijk een dokter komen liet, maar als Jaap niet spoedig gezond en frisch wakker werd, besloot zij toch om dén dokter te stu ren en niet langer alleen de verantwoording te dragen voor dat zwakke jongenslichaam, waarin zoo'n dappere geest leefde, 't Was net, of zij voor dit teerc ventje, wier ouders op zoo grooten afstand woonden, spoediger bezorgd was dan voor haar eigen spruiten, dio een gezond en sterk gestel bezaten. En hoewel zij er niet tegen opgezien had het kind van haar zuster met haar eigen tweeling op te voeden, voelde zij in deze oogenblikken de verantwoording voor den haar toevertrouwden jongen sterker dan ooit. (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). „Och, och! Wat is het loven toch eentonig en glad!" zuchtte een ontevreden mangel, die op een zolder stond. „Altijd moet Ik maar draaien en nog eens draaien! Nooit eenigo afwisseling! En soms tijden, dat ik heelemaal niets te doen heb en ik me vree- seüjk verveel. Wat zou ik eens graag een verzetje willen hebben en ja, nog liever zou ik kattekwaad willen uitvoeren! Na tuurlijk niet, als ik hier in mijn ééntje sta! Daar is niets aan! Maar... als dc vrouw weer met een bak vol opgerold goed komt, dat ze te lui is om zelf glad tc strijken en Mijn oom in Indië 't is ver! Moet ik een briefje schrijven, Want anders weet ik. heel secuur, Dat wij geen-vrienden blijven. Ik heb het oompje vast beloofd; Maar 't is mo een karweitje! Zoon heusche brief met echten inkt! En 't kan niet op een leitje. Ik weet wel, wat ik schrijven moet, Maar moeilijk zijn de zinnen Om zoo te zetten in een brief... Hoe moet ik nou beginnen? Ik kan ook niet per radio Een briefj' aan oom gaan schrijven. O, wist ik toch maar, hoe het moest! Want zóó kan 't ook niet blijven! Vooruit maar! 't Moet! Dus schrijf ik gauw. Wat zal hij vroolijk wezen, Als hij een echten, langen brief Van mij zal kunnen lezen! TR. VERDONER SALOMONS. (Nadruk verboden). liever door mij behandelen laat, ja, dan zal ik haar eens een poets bakken. Dat kan leuk worden!" Dc mangel kraakte van plezier. Weg was op eens zijn booze, ontvreden bui. Het duurde nog een paar dagen, vóór do vrouw met een bak met goed boven kwam en do mangel begon al ongeduldig te wor den. Maar op een goéden of een k w a- d e n? morgen kwam de vrouw toch met haar vrachtje op zolder. Ze bracht als ge woonlijk haar dochter mee en de mangel wist zelf niet, hoe het kwam, maar aan do dochter had hij eigenlijk nog meer het land dan aan de vrouw zelf. Do moeder vouwde een rol linnengoed voorzichtig uit en legde die op dc plank zóó, dat de voorkant juist tusschen de beide rollen door kon wandelen, zoodra de man gel zich in beweging beliefde te zetten. De dochter nam het handvat van het groote rad in de hand en begon te draaien. „Wacht!" dacht dc mangel. „Nu of nooit!" Even ging alles goed, maar toen volgde zoo'n hevige knal, dat de beide vrouwen, die niets kwaads vermoedden, met een gil op zij sprongen. Zij waren bijna nog witter van schrik dan de lakens, die zij juist bezig waren tc mangelen. „Lieve help!" riep do moeder uit. „Ik heb het laken laten glippen en nu is het heele maal vuil geworden. Er zal niets anders op zitten dan het over tc wasschen. Laten we dus maar eerst het andere goed mange len." Maar of dc dochter vlug of langzaam draaide en of de moeder het goed ook nog zoo zorgvuldig klaar legde dc mangel wilde het niet opnemen. Wat moesten de vrouwen toch doen om hem tot zijn plicht te roepen? Ten einde raad haalden zij er een man bij en die zei: „Wacht! Ik ken zijn kunsten en zal dat zaakje wel eens voor jullie opknappen! Hij maakte de schroef open en weer dicht en zei: „Ziezoo! Nu zal het wel gaan. Ik weet, hoe ik 'm moest aanpakken!" „Ha! ha!" lachte de mangel in zijn vuist je. „Dat zal 'm niet meevallen! Dwingen laat ik mij niet! O, zoo!" Dc moeder legde het goed nu weer onder den mangel, de dochter greep het handvat en... do mangel begon op eens zóó hard te draaien, dat de dochter het niet kon bij houden, haar evenwicht verloor en boven op den bak met goed tuimelde! De poes, die ook op zolder was, schrok daarvan zóó hevig, dat zij hals over kop naar beneden rende. Ze dacht minstens, dat iemand haar achterna zat en holde de straat op, juist tusschen de beenen van den man door, die den mangel tot de ordo had willen roepen en die nu aan de deur stond. De man greep van schrik iemand beet. Dit was toevallig de melkman. Hij had een kan melk in de hand en in een ommezien lag die op den grond. Hiervan schrikte het paard, dot vóór den melkwagen gespannen was, zóó, dat het op hol sloeg. Eindelijk botste de wagen te gen een electrische tram op. Een vreeselijk geraas volgde. De melkbussen vielen op den grond en goten hun kostelijken inhoud over de straatsteenen uit. Op dit oogenblik kwam de melkman er aan en toen hij zag, hoe groot de aangerich te schade was, steeg zijn woede ten top. De man, die den melkman de melk uit de handen gegooid had, kwam ook toeschieten en de beide verschrikto vrouwen voegden zich bij hen, terwijl dc kat alle poesen uit de buurt uitnoodigde om op het melkfeest te komen, dat hun zoo onverwacht werd aangeboden. Alleen voor de viervoeters bleek liet on geluk een buitenkansje te zijn. Maar de menschen dachten er anders over! ,,'t Komt alles door die ellendige kat!" zei de man boos. „Welnee, 't komt door den mangel!" zei den de vrouwon en zij vertelden, wat do aanleiding van de ramp geweest was. „Dan zal ik hem morgen eens flink on derhanden nemen!" zei de man en het was maar goed, dat de mangel niet zag, hoe boos hij was, want hij zou dien nacht zeker geen oog dicht hebben gedaan van angst. Den volgenden morgen werd de mangel geopereerd. De man had een witte doktersjas aange trokken en kwam met een hamer en een tasch vol gereedschappen boven. Dat beviel den mangel al dadelijk niet. Hij dacht: „Och, och! wat zal me nu weer boven mijn onschuldig hoofd hangen?" Maar zoo heel onschuldig was hij toch eigenlijk niet! Hij had niet lang tijd om hier over na te denken, want de man begon uit alle macht tc kloppen en los te schroeven. Weldra ver loor de mangel dan ook het bewustzijn en zag of hoorde hij niets van hetgeen er met hem gebeurde. En dat was maar goed ook, want het duurde niet lang, of de arme mangel lag aan stukken op den grond. Lang duurde zijn verdooving echter niet Hij kwam weer bij en schrikte geweldig van hetgeen hij nu zag. „O, oh!" kermde hij. „Ik heb wel erg naar een verandering verlangd, maar dit ts vreeselijk! Zou zou ik ooit wel weer be- ter worden?" En hij nam zich ernstig voor, dat mocht hij genezen hij voortaan nooit meer kattekwaad zou uithalen. Hij had niet kunnen vermoeden, dat de gevolgen zoo vreeselijk waren, maar nu hij het wist... Spoedig begon do man .de verschillende deelen weer in elkaar te zetten en hoewel de mangel al dat geklop en geschroef verre van aangenaam vond, verdroeg hij het toch met het grootste geduld. Zou hij mis schien begrepen hebben, dat dit de weg tot beterschap was? Juist kwam de mangel tot de ontdekking, dat hij weer de oude werd, toen de man met een groote medicijnflesch en een spuitje terugkwam Wat zou dat beteekencn? Zou 't drankje erg leelijk smaken? Lekker was het niet, maar de mangel roeide al gauw, dat het hem heel aange naam aandeed. Die drank maakte hem zoo heerlijk zacht van binnen; 't was net, alsof hem nieuwe levenskracht ingespoten werd. En hij was den man daarvoor zóó dank baar, dat hij vanaf dit oogenblik altijd trouw zijn plicht heeft gedaan en nooit meer in de verzoeking kwam om katte kwaad uit te halen. Het middel had goed geholpen! (Nadruk verboden). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Vorst Puntbaard uit Kabouterland, Zoo heet de Dwergenkoning, Heeft in een grooten, hollen eik Heel diep in 't bosch zijn woning. Vorst Puntbaard geeft éénmaal In 't jaar Een bal aan alle Dwergen. Zij komen dan van heind' en ver Uit 't bosch en van de bergen. Vorst Puntbaard spreekt hen allen toe, Zegt: Luister naar mijn wenschen, Die luiden: Wees vooral heel goed Voor dieren en voor menschen. Hulpvaardigheid behoort nog steeds Tot de Kabouterplichten. Je kunt al ben je nog zoo klein! Voor 'n ander wat verrichten! Het kleine volkje knikt gedwee. 't Wil graag hulpvaardig wezen. Dat heb j' iu menig Sprookjesboek Toch zelf wel kunnen lezen! Kabouters wonen... ja! waar niet? 'k Hoop ook In jullie woning. Maar doe je allen wel den wenscb Van den Kabouterkoning? (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19