Nieuw Parijs
EN... DE SINT KREEG OOK EENS WAT!
Gezelschapspelen
Dam-
Schaakspelen
Tric-Trac horden
M. H. VAN RAALTE
M. H. VAN RAALTE
Langestraat 35. Tel. 308
AFD. BONNETERIE
MODERNE VESTEN
met Russische kraag
LUMBER-JACQUETS
PULL-OVERS
GOLF-JACQUETS
WOLLEN JASJES
ALPINES - CEINTUURS
SHAWLS
Voor de Kleintjes
Voor de Kleintjes
VAN TWEE POPJES
Opgericht 1901
't Was in den middag van 5 December,
en 't was Zaterdag. Dien avond zou
St. Nicolaas zijn jaarlijksch bezoek bren
gen in de huizen en vele kinderen met zijn
geschenken gelukkig maken. Doch in het
kleine huisje, waar do weduwe Smit met
haar twee zoontjes woonde, zou de Sint
niet komen. Dit had vrouw Smit reeds den
vorigen avond aan Gijsje 'en Jan verteld,
toen zij met do jongens bij het roestige
potkacheltje de mandjes zat te vlechten,
waarmee de jongens, op hun vrije midda
gen, langs de straat moesten venten.
Soms verkochten Jan en Gijs, die negen
en zeven jaar oud waren, hun gchcclen
.voorraad, soms geen enkel mandje.
Dit laatste was ook weer ecnige dagen
geleden gebeurd. Schreiende waren zij toen
thuisgekomen, wel wetende, dat moeder
nu geen eten zou kunnen koopen.
Maar ondanks deze teleurstelling was
'Jan er vandaag maar weer, met een tien
tal mandjes, op uitgetrokken.
't Zou toch wel vreemd zijn, als hij dien
'dag weer niets verkocht, dacht hij. Hij,
Jan, ging dien namiddag alleen; Gijsje, die
erg hoestte, en ook niet heel sterk was,
moest thuisblijven. Daar zat hij nu, met zijn
bleek snuitje tegen het venster gedrukt, te
kijken naar de sneeuw, die in dikke vlok-
keneerdwarrelde, en hij vond het blijk
baar lang niet prettig, toen zijn moeder tot
Iicm sprak: „Niet voor het venster staan,
ventje! Het tocht daar te veel. Ga liever bij
de tafel zitten, en vlecht een mandje!"
,,'k Wil liever naar de sneeuw kijken,
moeder," pruilde Gijsje. „Die ligt al zoo
hoog, moederEn wat waait het, hè?"
„Ja, Gijs," zuchtte de vrouw. „En die arme
Jan zal in dit weer wel geen mandje kun
nen verkoopen
„Dat zal hij wèl, moeder," zei Gijsje be
slist. „Want er zijn ook kinderen, die véél
liever een mandje dan een schoen onder den
schoorsteen zetten, omdat daarin véél meer
lekkers kan... Maar dat zijn inhalige kin
deren hè, moeder? En i k zou al heel blij
zijn, als ik wat in één van mijn klompjes
kreegEven zweeg Gijsje; hij voelde,
dat hij zou gaan huilen, omdat de Sint niet
bij hem zou komen. En huilen wilde hij
niet; hij slikte daarom een traan weg en
begon daarna weer: „Zou Sinterklaas al in
de stad zijn aangekomen, moeder?"
„Misschien wel," was het antwoord.
„Dan zal Jan hem wel zien, moeder!" riep
Gijsje.
Op dit oogenblik knarste de voordeur, 't
Was Jan, die terugkwam. Blcek-blauw en
rillende van koude, liep hij dadelijk naar
het kacheltje en begon toen met een droef
stemmetje: „Niemand wilde een mandje
koopen, moeder.... Iedereen liep even hard
voorbijEu ik kon niet langer buiten
blijven.... 'k Ben al zóó koud en zóó
cat...."
„Heb jij Sinterklaas dan óók niet gezien,
Jan?" vroeg Gijsje.
„Ja, broer, ik zag 'm," was het antwoord.
„O, en waar dan! riep weer de jongste.
„En vroeg je hem toen niet: „Wilt u een
mandje van mij koopen, alsjeblieft?"
„Welnoe, broer, de Sint is toch geen ge
woon mensch! Hij is toch een Bisschop uit
Spanje!" legde Jan hem uit. „Maar ik heb
wèl met den Sint gesproken, hoor!"
„Wat? Ileb j"c met St. Nicolaas gespro
ken?" vroeg nu moeder.
„Ja, moeder," antwoordde Jan. „Ik stond
op het plein vóór de Kerk, waar nogal veel
menschen voorbijkwamen. Toen zag ik op
eens een ouden mijnheer aankomen met
een langen, witten baard. Hij was uit een
auto gestapt, en heel veel menschen groet
ten hem erg beleefd.
Toen dacht ik: „Dat kan best Sinterklaas
zijn, ook al draagt hij geen tabbaard en
geen mijterNou, en dat het de Sint
was, geloof ik beslist! Dat hoorde ik al da
delijk aan zijn vriendelijke stem, waarmee
hij mij vroeg: „Wel, ventje, heb je vandaag
al veel mandjes verkocht?" Ik durfde hem
toen bijna niet vertellen, dat ik nog niets
had verkocht. Maar tóch deed ik het.
Heel zacht zei ik: „Nog geen mandje ver
kocht ik, mijnheer Sinterklaas, want de
menschen loopen allemaal zoo hard"
Toen ik dit had gezegd, begon Sinterklaas
te lachen, en hij vroeg weer: „En waar
woon je, beste jongen?"
Ik vertelde toen weer, dat wij nog maar
heel kort in deze buurt woonden, en dat
hij ons huisje wel niet zou kunnen vinden,
omdat alle huisjes daar op elkander gele
ken.
En ook, dat het steegje véél te nauw was.
„Dat loopt dood", zei ik. „Daar kan geen
auto door, mijnheer Sinterklaas
Maar hij schreef toch den naam van ons
steegje op, en ook onzen naam en het
huisnummer," ging Jan voort. „Zou de Sint
misschien tóch even in onze buurt ko
men, moeder?"
„O, neen, denk dat niet, jongen," zucht
te de moeder. „Ne'ènf dit jaar komt hij niet.
En ook al bezoekthij de buren, ons
huisje zal hij wél voorbij gaanHij zal
het zelfs niet opmerken..."
„Zet u dan het olielampje voor het ven
ster, moeder", zei Gijsje. „En jij bent niet
erg slim geweest, .Jan, Je hadt.moeten vra
gen: „Wilt u alsjeblieft'een mandje koo
pen
„Moeder, liadt u zoo iets aan St. Nicoiuas
durven vragen?" begon Jan tot zijn moe
der.
„Neen, dat zeer zeker niet," antwoordde
Juffrouw Smit.
„En als de Sint hier tóch eens kwam van
avond. Wat zoudt u dan doen, moeder?"
hernam de oudste jongen.
„Stel je daarvan toch niets voor, Jan,"
zuchtte de moeder.
„Kom, warm je maar eerst, en help me
daarna met vlechten
Hoewel Jan dien dag geen enkel mandje
had verkocht, behoefden hij en Gijsje op
St. Nicolaas-avond geon honger te lijden.
Ook zaten zij dien avond met moeder rond
de tafel, en vlochten mandjes bij het kleine
olielampje. Veel licht gaf dit lampje niet.
Maar tóch was het gezellig in het armoe-
dig-gemeubelde kamertje, want moeder ver
telde van St. Nicolaas, die in de Spaansche
stad Patère was geboren, en die reeds als
kind zijn groote goedheid toonde door veel
van wat hij zelf graag had, weg te geven
aan allen, die tot hem kwamen.
„Toen, héél veel jaren later, St. Nicolaas
Bisschop van Myhra was geworden, kende
zijn mildheid geen grenzenWant voor
al zij, die arm en ongelukkig waren
Plotseling hield ze met haar vertelling
op; ze meende buiten iets vreemds te hoo-
ren. Even luisterde zij
„Moeder, waarom komt Sinterklaas toch
altijd op 5 December in de stad?" vroeg
Gijsje.
„Omdat de Sint dan jarig is, Gijs," zei
juffrouw Smit, nog steeds met haar oogen
naar de deur gericht.
„En krijgt Sinterklaas dan veel, als hij
jarig is, moeder?" hield Gijsje aan. „Wat
krijg hij dan?"
„Hij krijgt niets, ventje," was het ant
woord. „Doch hij geeft heel veel op dezen
dag
„Dat is toch eigenlijk niet zooals het
moet, moeder!" viel Jan in. „Waarom krijgt
de Sint, die zooveel aan de menschen geeft,
op dien dag zelf niets?..."
„Omdat niemand daaraan denkt, Jan
maar wees eens stil! 't Is juist alsof..."
„O, er klopt iemand op de deur, moeder!"
riep Gijsje.
„Dan hoorde ik tóch wel goed," zei juf
frouw Smit. „Het zal de oude vrouw Bos
zijnDie stumperdJa, ik kom al,
moeder Bos!" riep ze, toen er weer werd
geklopt.
Vlug ontsloot zij de deur^maar niet voor
moeder Bos. Want hij, die vóór haar stond,
wasSt. Nicolaas
Gevolgd door Picter, die een groote mand
droeg, stapte de Sint, gekleed in zijn Bis
schoppelijk gewaad, en den gouden myter
op zijn witte haren, op juffrouw Smit toe
en begon vriendelijk: „Ik bemerk reeds
aan de mandjes op uw tafel, dat ik hier te
recht ben bij de moeder van Jan Smit, dien
ik vandaag op het Kerkplein heb ont
moet."
„Ja...ja, mijnheerSt. Nicolaas...",
stamelde juffrouw Smit. Doch zo scheen zóó
ontdaan door het onverwachte bezoek,
dat zij op eens begon te schreien.
„Maar waarom huilt u toch zoo?" vroeg
St. Nicolaas met zijn vriendelijke stem.
„Heb ik u door mijn komst verschrikt'? Dat
zou mij vrecselijk spijten... En heeft uw
zoontje u dan niet verteld, dat hij mij
sprak
Juffrouw Smit knikte en veegde met haar
schort de tranen weg.
Terwijl de Sint met hun moeder dit ge
sprek voerde, stonden Jan en Gijsje hem
met groote, verbaasde oogen aan te staren.
Doodstil waren beiden; geen stap durfden
zij naderbij komen. Jan trok telkens zenuw
achtig zijn blouse af en Gijsje stopte van
verlegenheid twee vingers in zijn mond.
't Duurde ook niet lang, of de Sint begon
te vragen: „Hoe kom jij nü zoo ver
legen, Jan? Dit was je toch hcclemaal niet,
toen ik je op het Kerkplein zag..."
„U bent nu ook zoo prachtig gekleed,
mijnheer Sinterklaas," was het verlegen ant
woord. „En vanmiddag was u zoo heel tn-
derszoo gewoon was u toen aange
kleed
„En weet jij, waarom ik toen zoo gewoon
gekleed was?"
„Neen, mijnheer Sinterklaas" was het
antwoord.
„Wel," hernam de Sint, „dit was, om 'de
kinderen in deze stad te leercn kennen.
Want vertoon ik mij in dit gewaad aan do.
kinderen, die ondeugend of lui of leugen
achtig zijn, dan zouden deze zich aan mij
voordoen, alsof zij de liefste en vlijtigste
kinderen der wereld waren. Dén zou ik
hun wellicht het lekkers en de andere ge
schenken geven, die ik voor brave, vlijtige
en eerlijke kinderen heb bestemd. Begrijp
je het nu, Jan? En is dit ventje je broertje?"
„Ja, mijnheer Sinterklaas, dat is Gijsje,"
vertelde Jan. Terwijl St. Nicolaas met Jan
en Gijsje sprak, was Pieter bezig met het
uitpakken der mand, en misscuicn niet be-
begrljpende, dat hij den inhoud op de ta
fel moest neerleggen, spreidde hij alles op
den grond uit.
Doch op eens keek St. Nicolaas om.
„Maar, Pieter, hoe heb ik het nu toch?"
vroeg hij. „Wie legt er nu al die etenswa
ren up den grond, terwijl er toch een tafel
staat! Kom, raap alles vlug op!"
Van de weinige oogenblikkcn, dat "de
Sint tot Pieter sprak, maakte Jan gebruik,
zijn moeder vlug iets in 't oor te fluisteren,
't Scheen een aardig plannetje te zijn, want
juffrouw Smit fluisterde terug: „Ja, dat
doen we, Jan!"
Gelukkig, de Sint had niets van het ge
fluister verstaan, dacht Jan, zoodra St.
Nicolaas hem en Gijs riep bij de tafel te ko
komen.
Neen, wat daér toch niet lag! Peperkoe
ken en chocoladeletters, en brood en spek,
en ook warme kleeren voor Jan en Gijsje,
en een briefje voor moeder!
„Ddar zit geld in, Jan," fluisterde Gijsje,
die zijn groot geluk niet op kon.
Jan zei echter niets; hij keek alléén naar
moeder, die uit de kast een paar der mooi
ste mandjes had gehaald. Ze liep daarmee
naar St. Nicolaas, die juist wilde heengaan,
en sprak tot hem met bevende stem: „Hoe
kan ik u bedanken, goede Heilige, voor de
heerlijke verrassing, die gij niet alleen mijn
jongens, maar ook mij hebt bezorgd? Hoe
kan ik u mijn dankbaarheid toonen voor
al het heerlijke, dat gij met uw komst
in mijn huisje bracht? En mogen wij u,
die ons met uw goede gaven zoo gelukkig
hebt gemaakt, nu óók een klein geschenk
geven? Ach, 't is maar héél weinig, goede
St. Nicolaas! 't Zijn maar een paar kleine
mandjes, door mij en mijn jongens gevloch
ten. Maar 't zijn de mooiste! En 't is alles
eigen werk, ook de kleuren! En wij geven
ze u met liefde! Versmaad u daarom dit
kleine geschenk, ons verjaarsgeschenk,
niet
„Maar hoe kunt ge toch denken, dat ik
die mooie mandjes niet zou aannemen?"
vroeg St. Nicolaas. „Begrijpt ge dan niet,
hoe blij ik er mee ben? Wel, wel, dat is mij
nog nimmer overkomen! Een verjaarsge
schenk! Neen, nog nooit kreeg ik, die op
dezen dag geschenken geef, zelf een ge
schenk! En weet, dat het 't mooiste ge
schenk is, dat gij en uw lieve kinderen mij
hebt kunnen geven! Want het getuigt van
de hartelijkheid en dankbaarheid van een
moeder en haar kinderenEn daarna
sprak hij tot Jan en Gijsje: „Blijft braaf en
vlijtig, beste jongens, en ge zult later heel
gelukkig worden!"
Even later verliet St, Nicolaas met zijn
verjaarsgeschenk het kleine huisje en zoo
dra hij buiten kwam, sprak hij tot Pieter:
„Wel zwartje, wat zeg je er wel van?"
„Waarvan, heilige meester?" vroeg Pie
ter.
„Wel, van mij!" lachte St. Nicolaas, en
hij toonde hem de mooie mandjes. „De Sint
kreeg eindelijk óók eens wat!"
TANTE JOH.
(Nadruk verboden).
JANTJE EN DE WORTEL VOOR HET
PAARDJE VAN SINTERKLAAS
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Sint Niklaasje, lieve Bisschop,
Kom vanavond met je paard,
Want ik heb voor hem al dagen
'n Lekker worteltje bewaard!
'k Zet het in mijn schoentje buiten
'k Kijk zoo lang al naar je uit!
Maar je kon mij vast niet zien, hè?
Door de dik beslagen ruit?
Sint Niklaasje, lieve Bisschop,
Toe, vergeet je 't stellig niet?
En doe je mijn complimenten
Aan dien besten Zwarten Piet?
Zoo sprak zacht een kleine 'jongen,
Maar... als 't eind'lijk avond is,
Wat ligt in den schoen? Een wortel?.
Nee, och nee, je hebt het mis!
Jantje kon zoo lang den wortel
Niet bewaren voor het paard V.
En hij stak hem in zijn mond je. »B
O, het was een kiekje waard,
Toen hij d' and'ren morgen tijdig
'n Briefje in zijn schoentje vond,
Waarop (Moeder las het voor, hoor!)
Janneman is klein nog! stondi
O, hoe Jantje zich nu schaamdel
Moeder, vroeg hij, wat zal 'k
doen?
Wel, was 't antwoord, leg
vanavond
Maar twee wortels in je schoen!
Jantje volgde Moeders raad op,
Snoepte van de wortels niet.
's Morgens vond hij 'n suiker beestji
Met een groet van Sint en Piet.
Weer las Moeder voor het briefje:
't Paardje dankt je hart'lijk, Jan,
En ik vind je nu toch werk'lijk
Een heel grooten Janneman! -
Jantje klapte in zijn handjes.
Nooit zou hij meer gulzig zijn!
Want dat Sint hem „groot" genoemd had,
Was veel prettiger dan „klein"!
(Nadruk verboden).
Pierladotje en Pierladijntje waren beiden
in dezelfde fabriek gemaakt. Samen kwa
men ze bij de naaister, die Pierladotje in
een mooi blauw jurkje stak en Pierladijntje
een aardig rood jurkje aantrok. Elk werd
daarna in een doos-bedje gelegd en Bamen
met nog heel veel andere poppen in een
groot pak naar de stad gezonden. Nu waren
ze in een speelgoedwinkel aangeland.
Juist was men er bezig een mooie etala
ge te maken. Pakhuizen, spoortjes, poppen
wagens en stoeltjes, poppen, ja, van alles
stond erin.
„Daar vooraan moesten we nog een paar
aardige poppetjes plaatsen," dacht de juf
frouw, die de uitstalkast verzorgde. Ze
zocht tusschcn de poppen, die ze pas ont
vangen had, enPierladotje en Pierla
dijntje werden uit hun doozen genomen, en
voor de ruit geplaatst.
„O, Pierladotje, wat heerlijk, dat ik je
weer zie!" riep Pierladijntje. „Ik was al
liang, dat je niet mee op reis \vas gegaan.
Dan zou ik me toch zoo eenzaam gevoeld
hebben tusschen al dat vreemde speelgoed.
Tegen wie had ik moeten spreken? Ik kan
met zoon zwarten spoortrein toch geen
praatje maken?!"
„Of met die groote kat! brrrr.. verbeeld
je!" zei Pierladotje, „nee hoor, dan is het
maar wit gezellig, dat wij bij elkaar staan."
„Kijk eens, wat een lief kindje daar voor
bij gaat," merkte Pierladijntje op.
„Nou, zeg! Wat heeft ze mooie blonde
krullen! Bijna net als jij," zei Pierladotje.
Vol aandacht keken beiden weer naar
buiten en hadden over alles en nog wat te
babbelen.
„Wat gezellig hè, dat we voor het raam
mogen staan. Veel leuker, dan steeds in die
donkere doos tezei Pierladijntje.
„O, wat een mooi paard en wat een prach
tig rijtuig!" viel Pierladotje haar tweeling
zusje in de rede.
„Ja zeg, en wat een massa kinderen ko
men daar aanloopen! Wat roepen ze toch?"
Ze luisterden goed. „Hoeral Hoera, lang
Ievo Sinterklaasl Hoera!" hoorden ze nu.
Het rijtuig hield stil voor den winkel.
„Eenig zeg, ze staan vlak vóór ons. Nu
kunnen wij het beste alles zien."
„Nou zeg, en óf! Wat een zwarte Jongen
stapt daar uitl Een zak heeft hij in de
hand. Waarvoor is dat nou?"
„Hé, een oude heer stapt ook nog uit.
Och, wat een lange baard. En deftig ge
kleed, als hij is!"
„Ik vind dat veel mooier, dan van andere
heeren, zoo'n wijdo roode capel"
„Ze komen hierheen!" Ja, dat was waar.
Sinterklaas en Piet, want die waren het,
gingen voor de etalage kijken. Zo spraken
wat met elkaar en wezen op de poppen-
tweeling. Die werden wel wat verlegen, dat
ze zoo aangekeken werden.
Nu stapten Sinterklaas en Piet den win
kel binnen.
„Dag mijnheer Sinterklaas. Dag mijnheer
Piet," zeiden de dames en heeren van den
winkel en ze maakten er meteen een def
tige buiging bij. „Waarmee kunnen we U
van dienst zijn?"
„Dag dames en heeren," antwoordden de
Sint en Piet. En Sinterklaas zei: „Ik wou
nog graeg wat meisjesspeelgoed hebben. Er
waren meer zoete meisjes dan waarop we
gerekend hadden. Nu zijn alle poppen op
en ik moet nog naar een tweeling, die beé-