Nieuw Parijs Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac borden SALON WESTERMEIER Voor artistieke Kapsels Langestraat 35. Tel. 308 Korte Gracht 4 b Tel. 1019 HET NEEFJE UIT INDIE VAN EEN SNEEUWPOP EN TWEE HONDJES ARTISNIEUWS Opgericht 1901 door C. E. DE LILLE HOGBRWAARD. Hoofdstuk XIV. Jaap krijgt een Zusje. Na Jaap's heerlijken twaalfden verjaar dag was het leven voor hem en de t weel in gen weer zijn gewonen gang gegaan, tot Jaap op een morgen aan het ontbijt een te legram uit Indiö kreeg. Doodsbleek maakte hij het open, las den inhoud en riep plotseling met een kleur van vreugde uit: „Ik heb een zusje gekregen! Ik heb een zusje gekregen 1" En de anders zoo kalme Jaap kon het nu niet langer aan tafel uithouden en danste opgewonden door de kamer. Plot seling riep hij uit: „Zoo blij ben ik nog nooit geweest!" „En hoe heet je zusje? Staat dat ook in hot telegram?" vroeg Tante Rita. „Ja Tante, ze heet Jenny, dus naar Moe der!" luidde Jaap's antwoord. Op eens verloren Jaap's oogen echter hun stralende uitdrukking en zei hij: „Wat vreeselijk jammer, dat ik het niet zien en... een kusje geven kan!" Ja, dat was heel jammer. En hoewel Tan te Rita begreep, hoe vurig de jongen in dit oogenblik naar „thuis" verlangde, zei zij opgewekt tegen hem: „Ik donk, dat je wel heel gauw een kiek je van Je zusje zult krijgen, Jaap. Willen we een apart album voor haar aanleggen? Dan kun je haar heelé ontwikkeling mee maken. Achter elk kiekje zetten wij dan den leeftijd Je zult eens zien, hoe aardig dat wordt. Dat album krijg je nu eens van mij cadeau. En ik denk, dat kleine Jcnneke als ze ouder is 't ook aardig zal vin den haar eigen geschiedenis op die plaatjes te zien. Wat zal ze graag in het album van haar grooten broer willen kijken!" „Ja, Tanto! Laten we dat doen!" riep Jaap uit, die natuurlijk dadelijk voor dit plannetje te vinden was. „Wat zal het leuk zijn, als Oom en Tante over een jaar met ons nichtje in Holland komen!" zoi Paula, die dól was op kleine kinderen, maar zeer tot haar spijt geen en kelen kleuter tot haar familie rekenen kon. „Ik ga dadelijk wat voor haar ma ken!" Mevrouw van Gangeion keek haar anders zoo ongedurig dochtertje vriendelijk aan. Haar robbedoes had toch een lief hartje. „Moeder, u wilt me immers wel helpen?" vroeg Paula. „Natuurlijk, kindje. Wat zou je het lief ste willen maken?" „Van die aardige rose en witte klokjes met' belletjes erin, waaraan wiegekindertjes zoo leuk kunnen trekken om ze te laten tingelen." „Goed!" zei Moeder. „Dat vind ik een prachtig denkbeeld. Paula was al weggostormd, kwam met haar spaarpot terug en was opgetogen, toen Moeder zei, dat het wel genoeg zou zijn. „En gaan we dan vanmiddag na vier uur dadelijk de wol koopen?" vroeg ze op een toon, alsof ze bang was, dat morgen alle wol misschien uitverkocht zou zijn. „Dat 's afgesproken!" zei Moeder. In het volgend oogenblik Rlo.cg Jaap zijn arm om den hals van zijn tanto en vroeg: „Mag ik ook mee, Tante? En wilt u mij helpen om wat voor Jenneke te koopen? 'k Heb een massa in mijn spaarpot en hand werken kan ik niet!" voegde hij er lachend aan toe. „Van mij krijgt zo natuurlijk ook wat," zei Pim goedig. Even na vieren ging mevrouw van Gan- gelen dus met de jeugd naar een winkel, waar de snoezigste kinderkleertjes uitge stald lagen. Jaap meende, dat ze veel te klein zouden zijn voor zijn zusje, ma&r Tante Rlta verzekerde, dat het beusch wel gaan zou. Jaap kocht nu een schattig rie- teldoeksch schortje met rose strikjes èn een rammelaar. Zijn heele spaarpot ging er aan. Maar dat was niets. Hij was im mers zoo vreeselijk blij met zijn cadeau tje: het kleine zusje. Paula kocht witte en rose wol en de noo- dige belletjes, terwijl Pim een aardig wol len beestje voor zijn nichtje uitzocht. Eigen lijk had hij niet heelemaal het geld daar voor bij elkaar. *t Was nog zoo kort na Jaap's verjaardag! Maar Moeder beloofde hem te helpen. Langzamerhand mocht hij zijn schuld dan bij haar afdoen. In de eerstvolgende dagen werkte Paula elk vrij oogenblik aan de klokjes en zoo kwam het, dat weldra het pakje, waarbij Oom en Tante ook nog een cadeautje voeg den, aan „Jongejuffrouw Jenny van Heu- ven" verzonden werd. Allen waren het er over eens, dat het vreeselijk lang zou duren, vóór zij er ant woord op konden krijgen. De tijd werd hun echter gekort door tal rijke aardige kiekjes van het kleine ding. Of Jaap daar blij mee was! 't Was ook zoo'n snoezig kindje! Daarover waren al len het eens en zoowel Jaap als de tweelin gen warén trotsch op dat kleine ding in het verre, warme land. Eindelijk kwam er een brief, die geadres seerd was aan het drietal en waarin zij hartelijk bedankt werden voor hun ge schenken. „...Op het oogenblik," schreef Jaap's moeder, „heeft Jcnneke Jaap's scho-tje aan en het zal niet lang meer duren, of ze grijpt naar Paula's belleklokjcs, die ik aan de wieg heb vastgemaakt. Wat heeft haar grooto nichtje die keurig gewerkt! De ram meiaar cn het wollen beestje houden onze lieveling gezelschap en zullen met de belletjes haar eerste speelgoed zijn. Na tuurlijk zal ik jullie er trouw van op de hoogte houden, wat zij er mee doet cn jul lie ook kiekjes van Jenneke met haar speel goed sturen. Als Oom vanmiddag thuis komt, zal ik hem vragen, een kiekje van onze kleine prul te maken, zooals ik haar hierboven beschreef en jullie er alle drie een afdruk van zenden..." „O, wat verlang ik er naar, dat Tante en Oom eindelijk met Jcnneke in Holland ko men!" zei Paula later, toen Jaap er niet bij was, tegen Pim en ook haar broertje vond een jaar „vreeselijk lang". Vlak vóór de groote vacantie had het drietal met goed gevolg toelatingsexamen voor de H.B.S. gedaan. Dat was een vreugde in den huize van Gangeion geueest! Maar ook in Indië werd dit bericht met blijdschap ontvangen. 't Werd een heerlijke vacantie. De heele Augustusmaand bracht do familio van Gangelen met Jaap aan zee door, waar Oom Leo een aardig huisje gehuurd had. Vooral voor Jaap, die nog nooit de zee gezien had, was deze één groot wonder. Gelukkig was het, op een enkelen dag na, steeds mooi weer en kon do jeugd naar hartelust zandkasteelen maken „met tin nen cn kanteel", zooals Oom Leo hot noem de. 't Werden heele prachtstukken en menige kleine kleuter bleef bewonderend staan kijken naar het fraaie kasteel, dat deze drie groote kinderen eigenhandig ge maakt hadden. Wel speet het hun heel erg, dat de vloed het eindelijk overstroomde. Vooral Jaap, voor wien alles wat do zee bood immers ge heel nieuw was, keek teleurgesteld. Lachend zei Oom Leo echter, dat ze don volgenden dag eon nog mooier en grooter kasteel moesten bouwen. „Zand genoeg!" merkte Pim op. „En zes armen!" zei Paula. Nu, daar had Jaap natuurlijk niets tegen in te brengen. Maar het allerprettigst vond hij het toch: In zee te gaan baden. De badpakken, die Tante voor dit doel had meegenomen, be wezen goede diensten en het drietal had dolle pret, wanneer do golvon bruisend kwamen aanrollen. Natuurlijk werden er allerlei kieken van het strandleven naar Indiö gezonden en had Jaap in zijn brieven heel wat te ver tellen. Soms ook werd er een groote wandeling ondernomen en In de duinen gepicnict, wat natuurlijk een groote bekoring had. De weken vlogen letterlijk om en de maand, die eerst zoo'n onafzienbaar lange tijd geleken bad $1 dagen nog well spoedde veel te vlug naar hun zin ten einde. Tot groote vreugde van allen zag Oom Leo echter kans er nog eenige dagen bij aan te knoopenl Konlngin's verjaardag werd gevierd met door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Een sneeuwpop had het erg te kwaad, Want Flik en Flok, twee honden, Die zeiden, dat ze met elkaar Wit goed verslaan hem konden! 't Was heel onaardig van vriend Flik, Natuurlijk ook van Flok je! Ze zeiden zelfs: Zoo'n bleekc baas Valt daad'lijk van zijn stokje, Als wij maar brommen cn brutaal Do tanden laten kijken! Zoo'n stijve, witte, laffe vent, Die moedig slechts kan lijken! Een bezem heeft hij in zijn hand! Om ons angst aan te jagen! Waf, Waf! Kom, Wit jas, zeg eens wat! Wat kan dat tweetal plagen! Dacht Sneeuwman, maar ik plaag zo vast Het meeste door te zwijgen! Ze zullen zeker na een tijd Er wel genoeg van krijgen! De hondjes plaagden Sneeuwman steeds En wilden naar hem happen! Maarleek die sneeuwpop soms wat saai, Hij zat toch he.uscb vol grappen! Apsjoe! Apsje! wat is dat koud! De hondjes rilden, proestten, Zoodat zij nu het hazenpad Wel heel gauw kiezen moesten! Die Sneeuwman bijt met 't heele lijf, Wij slechts met onze tanden! Zoo bromden nijdig Flik en Flok, Wegdravend door de landen. En Sneeuwman keek hen lachend na. Hij had den strijd gewonnen, Terwijl die domme Flik en Flok Toch heusch waren begonnen! De hondjes renden angstig weg En als het niet ging dooien, Dan liet de Sneeuwman zich heel graag Met nog een bezem tooien! Hij hief den zijne dreigend op, Als zei hij: Domme honden, No# nooit werd één van mijn postuur Zoo vrees'lijk laf gevonden! Maar Flik en Flokje waren thuis, Vertelden 't avontuurtje Nog hijgend aan hun kleine vrouw, Gezeten vóór het vuurtje. (Nadruk verboden). een wedstrijd voor kinderen cn daar de tweelingen en Jaap do leeftijdsgrens nog niet overschreden Hadden, mochten zij tot hun groote vreugde meedoen. De prijsvraag luidde: Wie kan het mooiste zandkasteel maken? Dat was natuurlijk net iets voor ons drie tal! Vol animo namen zij dan ook aan den wedstrijd doel en... waren zoo gelukkig den eersten prijs te winnen, een prachtige zeilboot. „Gelukkig, dat we nog niet wog moeten!" merkte Paula op. „Nu kunnon we met onze boot aan het strand nog plezier hebben!" Dat hadden zo ook, tot eindelijk de dag van vertrek was aangebroken en ons drie tal bruin gebrand door de zon huis waarts keerde. Na een paar dagen richtte het drietal voor het eerst zijn schreden naar do H.B.S. „*t Is net. of we op eens een heel stuk ouder geworden zijn, Moeder," zei Paula. Moeder begreep haar wel. De plotselinge overgang van aan hot strand spelende kin deren tot leerlingen der H.B.S. was dan ook wèl groot! (Slot volgt). (Nadruk verboden). door G. J. VISSCHER. Hans, da Dierentemmer. Wanneer ik vraag, of ge Hans kent, dan zult ge waarschijnlijk vragen: „Welken Hans?" En dat is best te begrijpen, want evenzeer als er meer hondjes zijn, die Fik heeten, zoo zijn er ook meer jongetjes, die Hans heeten. Ik zal dan maar dadelijk zeggen, welken Hans ik op het oog heb. Mijn Hans is een kleine achtjarige Am sterdammer, die voor de meesten van jullie wel een onbekende zal zijn. Zijn vader hoeft in een kelder een groentenzaakje, waarmee hij voor zich en zijn gezin den kost verdient, maar meer ook niet Op Zondag ging hij nogal eens met Hansje wandelen en dan waren ze ook wel langs Artis gekomen. Tusschen de tralies van het hek door zagen ze dan wel vreem de vogels en soms hoorden ze in de verte een dof gebrul. Op de vragen van Hans had vader dan geantwoord, dat er binnen dat hek allerlei dieren te zien waren, zooals olifanten, leeuwen, beren, aapjes, in één woord: alle dieren, die in het prentenboek stonden, dat Hans van zijn tante gekregen had. Of vader eens met hem daar binnen ging kijken? „Neen," zei vader, die toch wèt moest zeg gen, „je bent nu nog zoo klein. Je moet wachten, totdat je acht jaar bent." Dat was niet aan een doove gezegd, en toen Hansje op een der eerste Augustusda gen acht jaar werd, zei hij al heel gauw: „Vader! Nu ben ik acht jaar en dan zou den wo naar Artis gaan. Wanneer gaan we nu?" „Ja," zei Vader lachend, „géén doen we, dat is zeker, want Ik heb het beloofd. Maar je blijft nog wel een poosje acht jaar! 't Is nu te duur, want het kost In deze maand een gulden per persoon. Maar als Augus tus voorbij is, komt September. In die maand kost het voor de Amsterdammers een kwartje en dan gaan we stellig!" Eindelijk was het zoo ver. Daar ging Hans met zijn Vader naar Artis! Ze moes ten voor het hek een heel poosje in de rij staan, want er waren heel veel liefhebbers voor die kwartjesdagen. „Als het maar niet vol is," meende Hans. „Geen nood!" zei Vader. „Artis is heel groot; we komen er wel in." Toen ze binnen het hek waren, kwamen ze al dadelijk bij de papegaaien, die daar in de hoofdlaan, links en rechts elk op hun eigen paaltje, waren opgesteld. Hansje zei niets, maar zijn oogen waren hem niet voldoende en hij zette zijn mond ook open, vol bewondering als hij was voor die twee lange rijen schitterende, babbelen de en schreeuwende vogels. Moeder had hem een zakje met biscuitjes en pinda's meegegeven. Eerst moest Vader het voor hem doen, maar weldra was hij zelf moedig genoeg, om een van de vogels een lekker hapje over te reiken. Hij vond het zoo prettig, dat Vader weldra moest zeggen: „Nu is het genoeg. Hans. Anders houd je niets over voor de olifanten!" „Ja," zei Hans, „gaan we nu naar de oliverder kwam hij niet, want daar zag hij tusschen een paar hokken door op een grasveld een jongen neen, 't was geen jongen... met lang rood haar op een schommel zitten. Kijk' Daar viel hij op den grond... „Vader! Ga mee, daar kijken!" riep Hans en hij trok Vader aan zijn mouw. „Vooruit dan maar!" zei Vader en wel dra stonden ze bij een groot grasveld, om geven door een laag hekje. Midden op dat grasveld stond een groote, dikke boom en daaronder stond een rechthoekige keuken tafel met een Iade erin en twee stoelen er bij. Ook lag er nog een doode boom. die een paar dikke takken als armen omhoog stak en daaraan hing een echte schommel, pre cies zoo een als bij Hansje's neefjes op den zolder. Dat. alles was nog heel gewoon, maar ook stond er op dat grasveld een man, een oppasser uit Artis, en die oppasser had daar bij zich drie apen en wel twee tame lijk groote orang-oetans met lange roode haren cn dan een klein zwart aapje, een chimpansee, nog kleiner dan Hans' jongste broertje, dat thuis rfc wieg lag. En weet je, wat dfe aapjes deden? De orang-oetana liepen «erst een klein eindje op hun vier handen en dan gingen ze op eens in 't gras kopje duikelen, wel vier of vijf keer achter elkaar. Dan ging er een op den schommel zitten, net als een echte jongen, en de oppasser schommelde hem op en neer, hoe langer hoe harder; de aap hield zich goed vast. Het kleine zwarte aapje liep, precies als een mcnsch, op zijn achterste ledematen hand aan hand met den oppasser over het grasveld Bleef de oppasser stilstaan, dan klom het aapje vlug tegen hem op en dan sloeg het zijn beide armen om den hals van den man. precies zooals een klein kindje dat wel bij zijn moeder doet Dan weer trok de oppasser de lade van de tafel een klein eindje open; hij legde er een stukje wortel in en deed de lade weer dicht. Een van de orangs had dat gezien. Vlug als de wind hij naar de tafel, de lade open getrokken en hap! 't Stukje wortel ging naar binnen. De andere orang was intusschon naar den kant van het grasveld geloopen en daar werd hem door een van de vele toeschou wers een peertje voorgehouden. „Niets ge ven!" riep de oppasser, maar 't was al te laat. De orang zat er een eind verder reeds van te smullen. Toon wildo hij opnieuw naar de mcnschen gaan. maar de oppasser riep: „Ga jo weg!" en nu durfde hij niet, „Waarom mag dat niet, Vader?" vroeg Hans. „Als ze daaraan wennen, blijven ze vra gen en bedelen cn dan doen ze in 't geheel geen kunstjes meer," zei Vader. Hans hoorde het laatste niet eens, want alle menschen schaterden het uit, toen ze zogen, dat de beide orangs op de tafel sprongen, waarop de een den ander eraf gooide. Daar kwam de oppasser met den chim pansee aan do hand dicht bij Han6. Eerst wilde Hansje achteruit gaan, maar Vader zei: „Blijf maar staan! 't Is eon lief dier tje!" Nu werd Hans moediger en toen de op passer zei: „Geef het aapje maar een hand- Hij doet geen kwaad. Daarvoor is hij im mers veel te klein," ja, toen waagde hij het en Vader zei: „Dat moet je thuis arm Mooder vertellen!" Hansje zou daar nog wel graag een poos gebleven zijn, maar Vader zei: „Kom voor* uit! Je moet de olifanten ook zien." Al hei

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1931 | | pagina 19