Nieuw Parijs Langestraat 35. Tel. 308 Gezelschapspelen Dam- Schaakspelen Tric-Trac borden SALON WESTERMEIER Korte Gracht 4 b Tel. 1019 Onze coupe ondulation en watergolf is iets aparts HET VERHAAL VAN DEN OUDEN LEUNSTOEL WAT ER OP HET IJS IN DIERENLAND GEBEURDE Opgericht 1901 docr C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 't Was stil in huis, doodstil. De menschen en de kinderen sliepon. Alleen do meubels in de groote huiskamer waren wakker en daar zij overdag nooit ongestoord konden praten uit angst beluisterd te worden, spra ken zij nu op fluisterenden toon met el kaar. „Heerlijk is 't, dat men ons ten minste *s nachts met rust laat," zei een Kinder stoel, die overdag heel wat van zijn jeugdi gen eigenaar te verduren had en nu eens als paard, dan weer als vliegmachine of auto dienst moest doen om van zijn gewone bezigheid: als stoel gebruikt to worden, nog maar te zwijgen. „Kom, kom, je bent nog zoo jong en het leven met al zijn arbeid l«gt dus nog vóór je. Is dat niet heerlijk?" vroeg Opa Leun stoel, wiens bekleeding vroeger heel mooi, maar nu verschoten en versleten was. ,.'k Zou liever het grootste gedeelte van den dag met rust gelaten worden zooals U!" antwoordde de Kinderstoel. „U hebt nog eens een gemakkelijk leventje!" „Och, ik ben heel tevreden!" zei Opa Leunstoel. „Zal ik jullie eens een verhaaltje vertellen?" „Graag! Graag!" klonk het nu van alle kanten en de oude stoel begon: „Vroeger, toen ik nog jong, de menschen zeggen nieuw was, zorgde ik ervoor, dat mijn oude baas in zijn vrije uren na zijn vermoeiende dagtaak kon uitrusten. Ik kreeg dan eiken avond een plaatsje bij het vuur. Dc baas trok zijn pantoffels aan, stak een pijpje op en las zijn krantje. Tegenover hem zat de vrouw met haar breiwerk. De baas las haar voor. 't Was alles heel belang rijk en ik kreeg dingen te hooren, dingen, waarover ik vroeger nooit gedacht en nog minder gesproken hacl! De vrouw knikte dan om haar instemming te betuigen, maar langzamerhand knikte ze zóó hard. alsof haar bol er af rnoest, haar breiwerk kreeg rust en... de oude vrouw was ingedut. Even later schrikte zij dan weer op. 't Was net, of ze zich schaamde, dat ze ingedom meld was. Haastig tikten haar breipennen weer, alsof ze den verloren tijd moesten in halen, tot... haar hoofd opnieuw te zwaar begon te worden. Op het laatst knikkebolde de haas ook en ik zei dan maar niets om hen niet te sto ren. Ze hadden dat rustige uurtje wel ver diend, want wat hadden ze hard gewerkt overdag! Ik heb de menschen altijd uitste kend kunnen begrijpen, al zeg ik dat niet om mezelf te prijzen. Och nee ik heb genoeg gebreken: is er lang geleden binnenin mij soms niet iets gebroken bij het vernemen van een slecht bericht uit de krant? De baas zei, dat ik een veer brak. omdat hij eerst zoo verschrikt opsprong en zich toen met een plof weer liet zakken. Maar i k weet beter: 't was van verdriet, omdat ik begreep, dat de baas iets onaangenaams overkomen was cn ik heb altijd erg met mijn baas nieegevoeld. We waren om zoo te zeggen één." „Dan zul je hem wel erg gemist hebben, toen hij gestorven was," waagde de Rust bank, die den oudén baas en de oude vrouw nooit gekend had, op te merken. „Dat kun je begrijpen!" zei Opa Leun stoel nu. „Ik was er heuscli ziek van, bleef in een hoek staan en kon het niet over mijn hart verkrijgen een ander uit te noo- digen op mijn zitting plaats te nemen. Dat al mijn veeren toen niet gebroken zijn, is iets, waarover ik mij nog steeds verwonder, maar een stoel is soms sterker dan hij zelf weet „Hoe lang heeft het geduurd, voor u weer uit uw hoekje te voorschijn kwam, Opa?" vroeg de Kinderstoel nu, die evenals zijn jeugdig baasje dol op vertellen wa9, vooral wanneer de verhalen echt gebeurd waren. „Dat weet ik niet precies/' antwoordde Opa Leunstoel. „Ik was te bedroefd en voel de mij te ellendig om de dagen te tellen. Maar op zekeren dag de oude vrouw was toen ook gestorven werd ik voor den jongen baas, nadat hij ziek geweest was en weer mocht opzitten, voor de kachel ge- sohovcn. Eerst stribbelde ik tegen cn hield ik mij stijf en zwaar, toen de jonge vrouw mij verzetten wilde. Ik was te veel aan mijn rust gewend, maar toen ik zag, hoe het haar speet, dat haar man nu niet lek ker warm cn op zijn gemak bij de kachel kon zitten, liet ik haar maar begaan, want ik dacht: „Een stoel is nooi ongelukkig, zoolang hij wat voor oen ander doen kan. Dat hob ik ondervonden. Vanaf het oogenblik, dat ik in gebruik genomen werd, knapte ik op. 'k Begon weer belang te stellen in alles rond om mij, kortom: ik was weer een leunstoel, die voelde, dat hij niet gemist kon worden. Mijn nieuwe baas was weldra heelemaal beter, 'k Heb het altijd op prijs gesteld, dut hij mij toen niet weer in den hoek zette, maar rnij 's avonds na tafel nog een poosje gezelschap hield. We waren ook zulke goede vrienden geworden. Overdag kon ik mij echt verheugen op het oogenblik, dat 1 mijn vriend zich weer aan mij toevertrou wen zou. Op een goeden dag liet hij zijn zoontje voor het eerst op zijn knie paardje rijden, terwijl ik natuurlijk alles meemaakte. H^t ventje, dat Hans heette naar mijn oudeti baas, dien ik nooit vergelen zal, kraaide van plezier en klapte in de handjes. Wat had hij een pret! Maar zijn Vader lachte ook en ik?.... ik moest toch ook wat doen! Ik kraakte van plezier cn voelde mij ook een soort grootvader, toen ik dat kleine jongetje hoorde lachen. Vanaf dien tijd was ik Opa Leunstoel en ik heb dien naam gehouden. Hans is nu ul een groote jongen, maar dat weten jullie natuurlijk allemaal, want zelfs het kleinste Voetenbankje in deze kamer kent Hans, den vroolijken gymnasiast, die altijd vol grappen zit. Maar ik ga verder met mijn verhaal. Hans kreeg een zusje, Paula, cn ook zij vond het na een tijdje heerlijk op Vaders knie mij te berijden. Groote reizen maakte zij: naar Amsterdam, Middelburg, Gronin gen on Maastricht» Ja, ze zag er zelfs niet tegen op de zee over te steken en wilde eens Sint Nicolaas in Spanje bezoeken. Maar haar Vader zei, dat dat niet ging, want dat de reis veel te ver was voor 't paardje. Ik had wel graag wat van de wereld willen zien, toen ik nog jong was, maar n u zou het mij, vrees ik, te vermoeiend zijn ge weest. Na Paula bestegen Llcsje cn Jaap het paardje. Ook zij hadden dolle pret cn 't deed mijn oude veeren goed, hen zóó te hooren lachen. Toen volgde er een tijd, waarin de baas mij wel trouw bleef, maar zijn knie niet meer voor paardje speelde. Ik was zóó aan die vroolijke kinderstemmetjes gewend, dat ik hen erg miste. O. ik hoorde ze wel: in do kamer om de gezellige, ronde tafel heen, maarmij hadden ze bij hun spel niet meer noodig en dat vond ik jammer, heel jammer. Ik was op het punt een brommerige, oude Leunstoel te worden, toen op zekeren dag de Wieg weer in de huiskamer verscheen. Het kleine menschje, dat daarin lag, speel de al gauw met handen en voeten en ik dacht: nu nog wat geduld cn Bob, zoo. heet te het nieuwe kindje, zal je ruiter zijn. Dat denkbeeld hielp mij door een moei lijken zomer heen, waarin niemand der kinderen naar mij scheen om to kijken. Steeds hield ik mezelf voor: „Je zult het zien, als 't weer winter wordt, krijg je op nieuw een plaatsje bij de kachel cn rijdt kleine Bob paard. En mijn voorspelling is uitgekomen: op een goeden dag werd ik in triomf door de jeugd naar de k ach oh getrokken cn even later... daar zaten ze:"Vader met Bob. Ook dit ruitertje lachte van pret en hk -voelde mij op eens weer veel jongèr Wórden: Even probeeren, of ik nog kraken 'kón van ple zier. Ja werkelijk, het ging! Dat had ik aan Bob te danken en ik zal het nooit vergelen. Is het dus wonder, dat Bob een potje bij mij breken kan? Ja, al zou hij zelfs een veer breken door zijn wilde spelletjes, daar zou ik heusch niet boos om kunnen worden. Weet je, op wie ik wèl boos kan worden...? Vragend keek Opa Leunstoel nu de kamer rond, die juist verlicht werd door de maan. Allen bleven het antwoord op deze vraag schuldig en toen niemand dus wat zei, ging Opa Leunstoel voort: „Op meubels, die pas komen kijken en al boos worden, als ze eens wat hardhandig worden aangepakt Ze verdienen uit deze gezellige huiskamer verbannen te worden! De Kinderstoel was blij, dat de Maan op dit oogenblik juist achter eeu wolk kroop en niemand zien kon, hoe hij zich schaam de. Hij zag op eens een toekomstbeeld van zichzelf: een oude, afgedankte kinderstoel in een hoekje op den zolder. Geen kind, dat naar hem omkeek, natuurlijk! Weg uit de gezellige huiskamer, weg van Bob cn door allen vergeten! En toen de Maan opnieuw in de kamer scheen, zei de Kinderstoel tegen Opa Leun stoel: „U hebt gelijk: zoolang Bob maar mot mij wil spelen en ik in de huiskamer blij ven mag, heb ik geen reden tot klagen." De andere meubels hadden eerbiedig ge luisterd naar do levensgeschiedenis van Opa Leunstoel. Ook zij hadden we! eens een dreigende, krakende houding aangenomen, als Bob of één der grootere kinderen hen wat onzacht behandelde, maar wat zouden zij het vrecselijk vinden, als zij uit de huis kamer verbannen werden! „Dan maar liever wat van de jeugd ver dragen I" zei het Buffet, waarvan de laden wel eens v\ildcr opengetrokken werden dan volgens zijn oordeel met z'n waardigheid overeenkwam. „Dan maar liever een enkel krasje!" zei de Tafel, die wel eens gemopperd bad over schoppende kindervoetjes. En toen Bob den volgenden morgen weer met den Kinderstoel speelde, was deze ge willig paard, auto of vliegmachine, al naar zijn jeugdig baasje het verkoos. Maar hot aardigste van alles was, dat hij zelf schik rn het spelon van hot vontje be gon te krijgen. (Nadruk verboden). Heel wat kouder dan in ons land, was het dezen winter in Dioren-land. Alles lag on der de sneeuw cn het vroor er sinds eenigo dagen zóó hard, dat in alle woningen, die niet diep genoeg onder den grond lagen, het water bevroren was. In het hol der familie Egel was zelfs het water in de waschkom met zulk een dikke ijslaag bedekt, dat kleine Egelientje vroo- lijk uitriep: „0, wat fijn! Nu worden we vandaag lekker niet gewasschen." „Ja, dat kun je denken, vuilpoetsje!" lach te moeder Egel. Daarna riep zij tot vader Egel: „Toe, man, help mc eens met het ijs in de waschkom stuk te stampen! Breng de jongens maar mee; die kunnen óók wel helpen!" Weldra stonden toen vader en moeder Egel, met hun zoontjes Stekel en Pen, op de ijslaag. Ze stampten daarop zóó hard, dat het ijs „krak" zei en... vader Egel in 't koude water viel! „Brrr't is erg koud, en 't is zoo nat!" gromde hij. „Dat is het, man," stemde moeder Egel toe. Ze wreef toen vlug zijn stekels droog cn waschte daarna Egelientje en haar broertjes. „Als jullie zoo te keer gaat, dompel ik jullie alle drie heelemaal onder water," waarschuwde zij, toon het drietal luid klaagde, dat het water zoo koud was. Dat hielp, want op eens waren de Egeltjes dood stil. Ook in het Vossenhol was het water bevroren. En omdat vader en moeder Vos dien morgen nog niet terug waren ge komen van een nachtelijk bezoek aan de kippen op een boeren-erf, riepen, al. kij kende naar, de Ijslaag, do jonge vosjes: „Fijn, geen gewasch vandaag!" Ditzelfde riepen dien morgen veel dieron- kinderen. Doch Bruin en Ted, de twee kin deren van de familie Beer, hadden in hun warme woning geen last van de koude. En omdat het water in hun waschkom geen ijs was geworden, lieten zij zich zoet door be ren-moedertje baden. Daarna gingen *zU ontbijten. Als keurig opgevoede beertjes, liepen dan ook Bruin en Ted naar de ontbijtka mer, waar vader Beer het Stedelijk Diercn- blad zat te lezen, en heel zacht zei toen Bruin: „Goeden morgen, paatje !H „Morgen, vader, goea geslapen?" vroeg de wat grootere Ted. „En staat er veel nieuws in het Ochtend blad?" „Nieuws, waar jij héél blij over zult zijn, Ted," zei vader Beer, en hij likte van den honing, die op tafel stond. „En raad jij nu eens, wat ik daar las, jongen?" „Dat jij niet zoo onbehoorlijk van den ho ning moogt likken, man!" viel moeder Beer in. „Foei, is dat nu een goed voorbeeld voor onze jongens?" „Ach, vrouw, ik deed het in gedachten!" verontschuldigde zich vader Boer. „Maar luister nu eerst even, wat er in het Och tendblad staat: „De burgemeester van Die- reh-stad maakt bekend, dat er vanaf heden op alle meren en plassen kan gereden wor den. Ook geeft hij aan alle kinderen ijs- vacantie, zoodat zij zich zoolang de vorst aanhoudt, met schaatsenrijden kunnon ver maken!" „O, wat fijn, vader!" riep Tod. „Ik ga vlug mijn schaatsen halen!" „Heerlijk, paatje!" juichte Bruin. „Ik ga met Ted mee!" „Neen, kinderen, eerst rustig ontbijten," zei moeder Beer. „En jij, Ted, lik niet, zoo als gisteren, den honing van je brood, an ders komt er van schaatsenrijden niets, hoor!" „Ik zal keurig netjes eten, moeder," be loofde Ted. Hij at dan ook zóó keurig, als hij nog nooit had gegeten, zoodat toen moe ders huiswerk was afgeloopen en vader het Ochtendblad had uitgelezen, Tod en Bruin hun schaatsen mochten halen. Ook vaders schaatsen brachten ze mee. En vader leende een slede. Daarin ging moeder Beer, die niet rijden kon, en Bruin, op zijn schaatsen, duwde haar in de slee voort. Wat ging dat heerlijk en vlug! Vader Beer, die met Ted een flinken tocht over het Bevermeer naar Vossendorp wilde maken, keek Bruin, achter de slee, lachende na en zei daarna: „Kom, Ted, wij beginnen nu ook vlug onzen tocht!" 't Werd steeds drukker op het groote meer. Moeder Beer zag er al haar kennis sen. En ze zat in de slee zóó prettig en zóó warm, als in haar eigen woning. O, ze had het véél prettiger, dan moeder Haas, die zelf de slee duwde, waarin haar vier Hazcnkindertjes zaten. Naast dit klei ne sleetje reed vader Hamster op zijn nieuwe schaatsen, en achter hem kwam de familie Eekhoorn en daarna de familie Muis. Ja, zelfs de groote Vossen families reden met elkander. Dat ontdekte al spoe dig mijnheer Haan, die, met zijn zes kip- pen, even naar de ijs-pret kwam kijken. „Neen, wij doen veel verstandiger met naar huis terug te koeren," sprak hij tot de kippen. „Voor de familie Vos zijn we hier» op den oever, zelfs niet veilig." „Tok-tok-tok, ja, laat ons heengaan!" ka kelden de kippen. „Wij worden liever uit gelachen, omdat wij ons niet op het ijs wa gen, dan opgepeuzeld." Hanen nóch kippen, waren er daarom op het ijs te zien. Doch men zag er des te meer beren. (Want de beren en de Neushoorns behoor den tot de voornaamste inwoners van Die» ren-stad). Bennie Beer, een neef van Ted cn Bruin, was er zelfs met zijn ijs-boot, on daarmee zeilde hij zóó woost over het ijs, dat hij Mieltjc Muis, die bozig was, met zijn schaatsen, cirkels in hot ijs te krassen, on< dersteboven wierp. Doch het allcr-vreeselijkste gebeurde op een oogenblik, toen Bennie Beer's vader, met een nóg veel grootere ijsboot, over het Bevermeer kwam aanzeilen, cn wel recht op moeder Haas cn haar vier Hazcn-kindcr- tjes aan. Bovendien trof het ook zoo onge lukkig, dat er vlak bij de plek, waar juist moeder Haas het sleetje voortduwde, een bijt was gehakt, die Bennie Boor's vader, van uit zijn ijs-boot nog niet had opge merkt. Doch wèl zag hij moeder Haas en riep haar ook luid toe: „Uit den weg! Vlug, uit den weg!" Zijn geroep kwam echter te laat! Want reeds wierp het voorste gedeelte der ijs boot het arme Hazenmoedertje met slee on kindertjes omver, zoodat ze met een vaart over het gladde ijs voortgleden tot aan de bijt, en toonwas moeder Haas met de slee en haar vier kleine haasjes op eens verdwenon Radeloos waren alle dieren, die het on geluk hadden bijgewoond. Want diep was bet meer, en het ijs was dik cn heel sterk. „Een pot vol honing geef ik aan hem, di«

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 19