EDOUARD MANET
LETTERKUNDIGE KRONIEK
v
MODE
VOOR KLEINE TUINEN
SCHILDERKUNST
door
Prof. Dr. ANDR6 GOURMANT.
Met Edouard Manct is de moderne
kunsigeschiedenie van Frankrijk cn waar
schijnlijk van geheel Europa begonnen.
Zijn hartstocht om vcol te zien, om vreem
de en exotische dingen te bewonderen,
dreef hem naar de zee, die toen nog m^er
dan nu het onderwerp van romantische
droomen vormde. Op zevöntienjarigen
leeftijd ging hij het zeegat uit, doch reeds
op zijn eerste reis, die hem naar Brazilië
voerde, vervlogen al zijn droomen en leer
de hij het harde leven kennen van ma
troos op een zeilschip: overmatig zwaar
werk, toestanden van vermoeidheid. die
aan bewusteloosheid grensden en zij'*
eerste reia was zijn laatste. Na zijn terug
keer vond hij de juiste richting voor zijn
roeping; hij kwam in het atelier van Cou-
tures, een van de schilders, die destijds in
Frankrijk het meest in de mode waren. In
dien tijd was het onderricht op de schil
derateliers echter niet geschikt, om de
ontwikkeling van 'een persoonlijkheid te
bevorderen- Men gaf er de leergierige jon
gens verouderde regels omtrent de compo
sitie van een schilderij, er werd slechts
waarde gehecht aan een zoo getrouw mo
gelijke weergave, kortom, men leidde de
leerlingen op tot flinke, goed onderlegde
vaklieden, maar daarbij bleef het dan ook.
Slechts een genie met een onwankelbare
zelfverzekerdheid en dat was Manet in
do hoogste mate kon bij zulk onderricht
zich ontwikkelen tot een meester.
Bijna zes jaar heeft Manet het nog bij
Coutures uitgehouden, doch eindelijk
kwam hij tot het besef, dat hij hier niets
meer kon leeren en integendeel zijn aan
geboren talent meer cn meer bedierf. Zijn
besluit was spoedig genomen, op een goe
den dag gooide hij er alles bij neer en
ging naar Spanje om Velasquez en Goya,
die hij reeds lang in stilte vurig bewonder
de, ter plaatse te bestudoeren. Wat de jon
ge Parijzenaer reeds vaag aangevoeld had
bij hot zien der juist in de mode komende
Japansche en Chineesche gekleurde hout
sneden, n.l. dat het vlak de basis van elk
waardevol schilderij moet zijn, werd hem
nu geheel duidelijk en bewust bij het zien
van de prachtige schilderijen van Velas
quez. Het spel van licht en donker bij den
ouden meester, die door het aanbrengen
van het helsf.i? liebt in zware massa's van
de diepste duisternis de ruimte laat ver
dwijnen en haar toch tegelijkertijd meer
dan reëel, tastbaar laat worden, dat was
liet, wat Manet van nu af aan zou nastre
ven, natuurlijk met andere, moderne mid
delen. Hij brak met het slaafs naschilderen
van do werkelijkheid; in de uren die hij
bewonderend, enthousiast en ontróerd
doorbracht voor de machtige werken van
Velasquez in het prado te Madrid, werd hot.
naturalisme, dat tot dien tijd de Europee-
sche schilderkunst volkomen en despotisch
had beheerscht, in hem afgebroken als een
overwonnen standpunt
Zoo werd Edouard Manet degene, die de
wereld een nieuwe schilderkunst zou
schenken. Misschien is hij in die dagen
reeds gekomen .tot zijn lijfspreuk, die zoo
aanmatigend scheen en toch een profetie
bevatte: „Manet et Man»bit!" (Hij blijft
en hij zal blijven), waaraan hij gedurende
zijn geheele leven van strijd en tegenstand
heeft vastgehouden. Na zijn terugkeer in
Parijs besloot de 26-jarige in 1860 zijn eer
ste schilderij, dat hij volgens zijn nieuwe
opvattingen had vervaardigd, te e,\posee
ren, n.l. de „Jongen met den degen". Het
werd prompt geweigerd door de „Salon"
de groote Parijsche schilderijententoonstel
ling. Eenzelfde lot viel de meesterwerken
ten deel, die hij in de eerstvolgende jaren
tot stand bracht en die thans een eieraad
zijn voor elk museum. Do Absinfhdrinkers,
Ontbijt in de openlucht, Olyrapia, Christu£
en de Engelen. De bespotting van Christus.
Men nam aanstoot aan deze werken en
vergaf het den schilder niet, dat hij bijv.
met gebruikmaking van een motlof van Ti-
tiaan een Venusfiguur verving door een in
do geheele stad bekend Parijsch model,
alsof hij daarmeo den ouden flaljaanechon
meester zou willen bespotten. Zoó werden
„Nana" en „Olyrapia" afgewezon; zoo ging
bet mét allo schilderijen van Manét. Dóch
de etijfhoofdige Parijzenaar gaf geen kamp;
hij legdo zich er niet bij neer en bealoot
eindelijk, zich zelfstandig te maken. Tijdens
de Parij6che wereldtentoonstelling van 1S67
deed zich dan ook het ongehoorde feit voor,
dat een tot dusver onbekend schilder het
waagde, geheel alleen van zijn schilderijen
een tentoonstelling te houden. En wat meer
was, hij had succes! Het bedenkelijks!©
vond men nog, dat hij volgelingen kreeg,
ionge talenton. die reeds lang genoeg had
den van de zelfverheerlijking van de „Sa
lon". De nieuwe „Salon des Independents"
ontstond en nam op schitterende wijzo de
leiding ovor, terwijl de oude „Salon" lang
zaam vermolmde.
Men heelt wel eens gezegd, dat met de
stichting van do „Salon des Indépéndant"
do impressionistische school is ontstaan. Dat
is niet gehéel juist Die bliksemsnello tech
niek van den rechtstreekschen indruK, die
de vlakken verdeelt en eigenlijk verbreekt
door een groot aantal brutaal naast en
over elkaar neerg^zetto penseelstreken, is
nooit de techniek van Manet geweest. Neemt
men het begrip „impressionisme" achter
ruimer en vat men daaronder alles samen,
wat zich tot taak stelde, een nieuwe kunst
tot stand te brengen en het oudi, fotogra
fisch werkende naturalisme te vernietigen,
volgens de uitspraak van Zola, dat een
schilderij een stuk werkelijkheid is, gezien
door een temperament, dan behoort ook
Manet tot het Impressionisme en dan is
hij zelfs do eigenHJko baanbreker daarvan.
In ieder geval is de geheele moderne schil
derkunst in al haar richtingen eerbied ver
schuldigd aan dezen kunstenaar, die be
vrijding gebracht heeft.
Tegen 1880 voltooide Manet zijn ontwikke
lingsgang met groote werken, die van een
gerijpt talent getuigden. Het materieele
werd voor hem steeds minder belangrijk;
6teeds minder liet hij zich ophouden door
het bedenken van nieuwe onderwerpen:
steeds meer werd het zijn doel om heel
eenvoudige, dagelijks voorkomende dingen
als een bosje asperges, een paar vruchten,
wat bloemen op een nieuwe wijze te zien.
Hij beeldde niet langer de werkelijkheid af,
hij schilderde wonderen van licht en kleur,
onstoffelijk en toch in de hoogste mate tast
baar. Zijn werk was als gezuiverd en scheen
bevrijd van allo technische dingert. Toch
was deze schilderkunst er slechts gekomen
door een zwaren strijd. Het ideaal, om
evenals de groote Spanjaard de kunst weer
te bevrijden uit de boeien van het voorwor-
pelijke en haar terug te voeren tot haar
zuivere basis van twee dimensies, was ver
wezenlijkt. Het woord van den Duitschen
impressionist Liebermann: „Teekenen is
weglaten", geldt ook voor het grafische
werk van Manet, doch het werk van den
We**
Franschman is meer kleurrijk, boeiend en
levendig.
Manet heeft zich in zijn kunst tot volle
rijpheid kunnen ontwikkelen, doch het was
hem niet gegeven, do volkomen overwin
ning van zijn opvattingen te beleven. Na
dat zijn laatste levensjaar een kwelling
voor hem was geweest hij kon zich nog
slechts in een rolstoel voortbewegen -
stierf hij op 30 April 1883, slechts 51 jaar
oud. Men heeft nog geen standbeeld voor
hem opgericht, dóch bij de herdehkirtg van
zijn lOOsten gohoqptedag wil men aan de
daartoe reeds lang bestaande plannen vas
ten vorm gevon. Do dichter Paoul Valéry is
op den schoonen inval gekomen, dit eere-
betoon ook uit te strekken tot de andere
groote Fransche impressionisten, Degas,
Renoir en Monet. Een zeer eenvoudige ge
denksteen, misschien een pyramidevorm,
zou de eenheid van streven der vier kun
stenaars 6ymboliseercn, waarbij Manet bo
ven de anderen zou komen te staan, terwijl
op het moment te lezen zou zijn: Manet et
Manebit,
door H. G. Cannegieter.
Kan men nog iets nieuws over de mode
schrijven? Zij is reeds zoo oud als het eerste
kleedjngetuk, waarmee de menschen zich
bedekten, zoo.dra zij zich begonnen te scha
men, omdat zij naakt waren. Maar juist om
dat zij zoo oud ia, moet zij wel wortelen in
een wezenlijke behoefte van het mensch-
zijn. Welke is deze behoefte?
Veel moge er in de tienduizenden jaren,
sinds welke de mensch zich is gaan klee-
den, veranderd zijn, de mode is gebloven
en onder de modernste vertegenwoordigers
van oils geslacht geldt zij nog steeds als een
ernstige zaak. Het grondbeginsel, waarop
zij berust, heeft zich gehandhaafd.
De mensch ging zich kloeden, omdat hij
niet langer den dieren gelijk wilde zijn. Het
kleed werd zijn onderscheidingsteeken. En
onderscheidingsteeken bleef het, ook nadat
het menschdom zich in steeds meer gele
dingen had geordend. Ontstond er een hoo-
gere orde, onmiddellijk toonde zij haar uit-
gëlezenheid in het kleed.
Zoo werd het kleed het voorrecht der kas
te. Nu nog mag de gewone burger niet in
de uniform van den krijgsman, met den
kroon van den koning of den tabberd van
den rechter over straat gaan. Het staatsie
gewaad blijft stand en ambt voorbehouden.
Men moet kunnen zien, dat men met een
bizondcr iemand te maken heeft.
Vroeger heeft er een dergelijke wet ge
golden ook tus9chen de rangen en klassen
der maatschappij. De knecht zou het niet
wagen zich als heer, de juffrouw niet als
jonkvrouw te kleeden.
Maar zoodra de democratische gedachte
zich baan brak, ontstond de zucht naar ge
lijkvormigheid in do kleeding. Doch de be
hoefto zich te ondorscheiden, boven de rest
uit te blinken, door een bizonder kenteeken
op te vallen, is blijven bestaan.
Sinds de Fransche revolutie is de schaam
te, om als de kudde, als de dieren te zijn,
drijfveer geworden van een waanzinnigen
wedloop. De toonaangevende kringen heb
ben een nieuw snit of een nieuwe kleur uit
gevonden en verheugen zich in het kentee
ken, dat hen van de massa scheidt. Maar
die massa wil óók tot do toonaangevende
kringen behooren, en haast zich, met het
onderscheidingsteeken te tooien.
Doch nu is het geen onderscheidingstee
ken meer en zoo zien zich de eerste kringen
genoopt, een nieuw bewijs van hun uitver
korenheid te ontwerpen. Nauw hebben ze
't nieuwe kleed aan, of ook kring nummer
twee loopt er mee. En weer moet nummer
één aan 't veranderen gaan.
Hierom is de rnode nooit bij te houden.
Hierom zijn de vormverwisselingen zoo
grondig. Het is de eeuwige strijd, om elkan
der den loef af te steken; een zinnelooze, uit
puttende, vernederende strijd.
Niemand draagt een kleed, omdat hij het
mooi vindt of omdat het doelmatig is.
Waarom bewondert men 't nieuwste snuf
je? Om het bizondere en om den moed, het
te durven dragen. Want het vergt een eigen-
aardigen durf, zich van de ma9sa te onder
scheiden. Slechts weinigen is het gegeven,
de algcraeene aandacht zonder schroom te
trotseeren.
En zoo is zijn onderscheidingsteeken den
volgenden dag algemeen. Nu ziet men 't een
ieder dragen. Want dit is de tweede drijf
veer van mode, aan de eerste tegenoverge
steld dat zij alle onderscheid wegneemt.
Wie zich aan de mode niet stoort, wordt
een zonderling en wekt ieders spot. Daarom
is ook het opvallend trotseeren van de mo
de een middel, om zijn onderscheid van de
schare toonbaar te maken en zich het ken
teeken van het bizondere te geven.
Meedoen met de mode behoedt tegen het
onveilig gevoel van buiten do gemeenschap
te staan. De behoefte aan de beschermende
dekking van de massa dwingt ons, de mode
te volgen. W(j schamen ons anders te zijn.
Zoo is het nog steeds, gelijk in den oertijd,
de schaamte, die ons om doet kleeden, onge
acht, of wij ons schamen anders te zijn, dan
wel gelijk aan de rest.
Het stekken van heesters.
In vorband met de dikwijls gestelde vraag
of men deze of gene heester ook kan stek
ken lijkt het mij wenschelijk om hier het
antwoord daarop te geven. We kunnen
heesters stekken wanneer deze in rust en
bladerloos zijn; ook kunnen jonge scheu
ten, even voordat dezo gaan verhouten
hiervoor worden gebruikt In het laatste ge
val stekken we dus in den zomer. Winter-
stek snijden we zoo vroeg mogelijk, in De
cember of Januari, daar dan de heesters
gewoonlijk geheel in rust zijn en de gesne
den stekken niet spoedig uitdrogen en in
krimpen. We gebruiken voor stek krachti
ge, jonge soheuten welke we met een scherp
mes even onder en boven een bladknoop
afsnijden. We nemen de lengte der stekken
25 tot 35 c.M., waarbij we rekening hebben
te houden met de lengte der stengelledén;
dit laatste is de afstand tusschen 2 blad-
knoopen. Wanneer de stekken gesneden zijn
worden ze direct, ongeveer tot op de helft,
dicht bijeen opgekuild, om uitdrogen te
voorkomen. Op het onderste snijvlak, wat
dus in de gronds taat, ontwikkelt zich nu
al een rand van nieuw weefsel, callus ge
naamd, en hieruit ontstaan straks de nieu
we wortels. Wanneer in Maart de tuin is
omgespit en geen gevaar voor opvriezén
meer bestaat, plaatsen we de stekken in
den vollen grond, al naar de soort, op 15
tot 30 c.M. afstand. Na verloop van 1 2
jaar, dit hangt af van de groeikracht der
soort, worden ze dan ruimer geplaatst. Nu
kan men lang niet alle heesters door win-
terstek voortkweeken, maar wel veel beken
de soorten, als Ribes, Sambucus of vlier
Philadelphus of jasmijn, Deutzia, Tamarix,
Forsythia of Chineesche klokjes, de meest
voorkomende Cornussoorten, Spiraoasoor-
ten, veel Ligustrumsoorten enz.
Van de veel voor hagen gebruikte, deels
groenblijvende Ligustrum ovalifolium snij
den we bij het maken van stekken de bla
deren af om uitdrogen zooveel mogelijk
tegen te gaan. De meeste van bovenge
noemde soorten leveren in 2 i 3 jaar een
krachtige jonge hee*ster. De vermenigvul
diging door zomerstek is niet zoo eenvoudig
en nu ook niet aan de orde. Wol kan men
door zomerstek ook tal van betere hees
tersoorten voortkweeken, maar dit geschied
in een bak en vereischt veel zorg. We ko
men daarop later nog wel eens uitvoerig
terug.
WAT IEDEREEN NOG NIET WEET.
Tiet Vaticaan van Rome bevat een geza
menlijke oppervlakte van 55.000 vierkante
meter. De gebouwen omgeven 20 binnen
plaatsen, die 35.000 vierkante meter groot
zijn. De gebouwen bevatten rond 1000 zalen,
kamers en kapellen.
Het oudste gedeelte van „het slot" te Ber
lijn heeft muren van bijna drie meter dik
te.
Wie van Berlijn uit, per spoor naar de
Japansche hoofdstad Tokio wil reizen moet
een ailweg van 15.000 kilometer afleggen.
De reis duurt 14 dagen.
Er zijn op het oogenblik in Duitschland
380.000 schoenmakers.
Goethe's Faust, opnieuw
vertaald door A n t h o n i e
Donker. (Van Loghum Sla
terus' Uitg. Mij. Arnhem).
Het is tegenwoordig „du ton" pessimis
tisch te zijn, en daarom voorspellen alle
bittertafel-profeten en alle koffiekrans
sibillen elkander met meewarige gezich
ten de komende ellenden van het pas be
gonnen jaar. Maar hoeveel materieele na
righeid er ons wellicht te wachten staat,
voor hen die zich gaarne terugtrekken in
het rijk van den geest, zal de naaste toe
komst in-elk-geval ook één groot geluk
brengen: de hernieuwde kennismaking met
Goethe. Want 1932 zal, zooals men weet,
het jaar zijn der Goethe-herdenking. Den
twee-en-twintigsten Maart as. is hot hon
derd jaren geleden dat Duitschland's groo
ten dichter en denker stierf, cn geen poli
tieke troebelen of maatschappelijke nooden
zullen het Duitsche volk weerhouden om
hij deze gelegenheid Goethe's figuur, zijn
wérk, zijn persoonlijkheid in de herinne
ring der geheele raenschheid terug te roe
pen. Uit den aard der zaak zal het stedeke
Weimar het middelpunt zijn dozer herden
king. Weimar, waar Goethe zoo lange
.iaren centrum en zenith was van een rijl:
en voornaam geestelijk leven. Maar ook uit
vele andere Duitsche steden bereiken ons
aankondigingen van plechtige samenkom
sten, tentoonstelling, opvoeringen van
Goethe's tooneelspelend, enzoovoort F.r
ligt hierin stellig een element van gefor
ceerdheid van pralend nationaliteitsgevoel
misschien, en wellicht zelfs van een naïef
soort snobbisrae, maar de buitenstaander
kan er toch een aanleiding in virtden om
het contact te vernieuwen niet een heen
gegane Groote, wiens levensarbeid allengs
onder den uitbloei van andere, jongere
geestelijke waarden op den achtergrond
van onze belangstelling en waardeerine
is geraakt. En dit hernieuwd contact mot
Goethe zal voor Holland een winst blijken
te zijn.
De invloed van Goethe in Holland is,
geloof ik, meer uitgegaan van den mensch
dan van den kunstenaar. Men kan Sha
kespeare bewonderen en toch maling heb
bon aan de Shakespeare-Bacort-kwestie;
men kan Molière genieten zonder to weten
wie Molière was; men kan den roman
schrijver Dostojewsky vereeren en den
mensch in hem verafschuwen, maar
Goethe leest men om Goethe-zelf, en bijna
om bèm alléén. Hij werd het symbool
van eer. schoone, sterke, edele levenshou
ding, die het beste deel der liberale bur
gerij van de vorige eeuw zich tot voorbeeld
had gesteld, een voorbeeld dat de ver
vulling bracht van hunne zedelijke, geeste
lijke en ook maatschappelijke idealen.
Het door eigen vrije krachten, door eigen
zoeken en vinden, door eigen strijd en wor
steling veroveren van een wereld-inzicht,
dat voor een soort ondomatisch gelóóf kon
doorgaan, het bewust en zelfstandig op
bouwen eenor stoere persoonlijkheid, die
ruim en vrij stond temidden van het leven
der onderen en die door die andoren be
wonderd en vereerd werd: een mensch aan
wien niets menschelijks vreemd was ge
bleven, maar toch als kunstenaar een.
wereldgenie, als geleerde een beoefenaar
van alles wat er geweten kon worden, als
staatsburger gestegen tot den rang van een
permanent eersten minister, de vriend en
raadsman, de gelijke, ja de méérdere van
ziin vorst. In de geheele groei, bloei en
rijpwording van dit leven lag voor de beste
en meest-bcwuste dragers van het libera
lisme een groot, veelzijdig ideaal. Daarbij
streelde het misschien hunne ijdelheid,
het versterkte in elk geval hun sociaal-
ethische overtuiging en het prikkelde
hunne fantasie, dat een mart van burgerlij
ke afkomst dit alles bereikt had enkel-en-
alleen door ziin gTóóte gaven van hoofd art
hart. gaven wier zoó schoone, vollediga
ontplooiing mede mogelijk was geworden
door de liberale geestessfeer waarin hij
zich zijn geheele. lange, volle, rijke leven
bewogen had. Goethe is voor de tot macht
en aanzien gekomen liberalen van de ne
gentiende eeuw het symbool geweest, of
liever: hij is voor hen het symbool gewór
den van de vervulling hunner nobelste be
geerten. Met het verval van het liberalisme
begon ook de belangstelling en de veree
ring voor Goethe te kwijnen; voor de
dragers eener nieuwe cultuur, die wellicht
komende is, dreigt Goethe weinig meer te
zullen zijn dan een der meest-eerbiedwaar-
dige figuren in het museum van ons gees
telijk verleden; levenwekkende kracht
zal er, in de komende jaren, van zijn ar
beid en van zijn persoonlijkheid alleen nog
maar uitgaan naar enkele vereenzaamde
en ietwat verouderde idealisten.
Of is dit te donker ingezien, en offer ook
ik hier onbewust en tegen mijn zin aim
de depressieve psychose van onzen tijd?
Eigenlijk hen ik hartelijk geneigd mijn
eigen inzicht op het eerste signaal van een
optimistischer overtuiging onmiddellijk te
verloochenen; daarom verheug ik mij in-
stilte over alles wat er gedurende dit her
denkingsjaar ook ten onzent voor Goethe
gedaan wordt, cn een zeer verblijdend tee
ken is het stellig dat een onzer knapste
enjóngste dichters den moed en den
lust had om opnieuw den Faust in Neder-
landsche verzen over te brengen. Het nieu
we geslacht, waartoe Anthonie Donker be
hoort, is dus Goethe's meesterwerk nog
lang niet vergeten en in zijn bewondering
ervoor rekent Donker op de belangstelling
zijner tijdgenooten.
Men kent doctor Faustus. Ik bedoel niet
den historischen doctor Faustus, zooals hij
in den aanvang van de 16e eeuw ergens in
Schwaben of Wurtemberg heeft gewerkt
en geleefd temidden van 'ijn retorten en
smeltkroezen, die volleerd was in alle
toen bestaande vakken van raenschelijk
kennen en kunnen, niet het minst in astro
logie en magie, en die zijn verworven ken
nis slechts aanwendde om de overblufte
boeren eu burgers de lieve duiten uit de
zakken te kloppen; ik bedoel veel meer
den legendarischen Faust, zooals de volks
verbeelding hem in den loop der jaren ge
schapen heeft, gelijk ze een Uilenspiegel
en een Wandelenden Jood schiep. Deze
^auét is. met al zijn geleerdheid en met al
de bewondering welke hern van den kant
der gewone menschen ten deel viel, voor
zichzelven een arme, ongelukkige drom
mel, die zóó min bevrediging vond bij al
zijn onderzoekingen en nasporingen, dat
hij, in de hoop eindelijk de zoo hevig be
geerde geestelijke harmonie deelachtig te
worden, een met bloed geteekend contract
met den duivel sluit, hetgeen hem natuur
lijk nog dieper in de ellende brengt, tot hij
tenslotte een jammerlijken dood sterft.
Men weet, hoe de fantasie van vele
mcnschenge3lachten rondom deze Faust-
figuur een overgroot aantal geheimzinni
ge, wondervolle legenden geweven heeft.
hoe aan die legenden dichters cn schrij
vers de stof voor hunne werken hebben
ontleend, en hoe er nu welhaast geen volk
bestaat of het kent zijn Faust, geen litera
tuur of het heeft zijn Faust-verhaal. Spe
ciaal in Duitschland is gedurende den tijd
van „Sturm und Drang" de Faustlegende
een geliefkoosd onderwerp geweest. Be
halve van Goethe bezitten we beroemde
Kaust-verhalen van Klinger, Friedrich
Müller en (iets later) van Lenau. Van
Goethe is Faust het hoofdwerk geworden.
Zestig jaren van zijn leven heeft hij er,
het zij dan met groote tusschenpoozen, aan
gearbeid, en toen hij het in 1831 op twee-
en-tachtigjarigen leeftijd voltooid had,
zeide hij tot zijn getrouwde vriend en secre
taris Eckermann, dat hij zijn verder leven
„als ein reines Geschenk" beschouwen kon.
Maar de toegift op zijn aardsch bestaan is
niet groot geweest: reeds in de vroegere
lente van het volgend jaar stierf hij.
Dat Goethe's „Faust" als letterkundige
schej ping geen éénheid is, wordt thans wo»
algemeen erkend. De oorspronkelijke stuk
ken (tezamen de zoogenaamde „Ur-Faust')
waaruit het latere drania is opgebouwd,
zijn reeds in Goethe's jonge jaren op zijn
reizen door Zwitserland en Italië ontstaan,
en men vindt er (zooals o.a. professor
Frantzen uiteen gezet heeft) den geheelen.
ontzaglijken levens- en scheppingsdrang
terug van den genialen jonge-man in de
Sturm und-Drang-periode: zijn mystisch
natuurgevoel, zijn extase en zijn twijfelin
gen. zijn titanisch verzet tegen alle beper
king, zijn haat tegen don pttilister, zijn
gloëiónde liefdesdrang met haar hooge
ideale vrucht en haar diepen val in de stof.
Dat Faust do geliefde in het verderf stort,
was toen voor Goethe het onafwendbaar
noodlot van den daemonischen mensch die
gedoemd is om het kleine en zwakke dat
hij op zijn weg ontmoet te verpletteren en
om dan misschien daaraan zelf te gronde
te gaan. Toen Goethe meer dan twintig
jaren later, zijn Faust-arbeid hervatte, was
hij reeds bovon dat oude lovensgevoe! uit
gegroeid: hij had den daemon in zijn hart
bedwongen, hij had leven en kunst on
derworpen aan wet en regel. Toén werd
Faust voor hem de door innerlijke worste
lingen heen omhoog-groeiende mensch, en
de tweespalt der natuur werd do strijd van
twee bovennatuurlijke machten: God en
Satan, vechtende om de ziel van den
mensch. Aldus groeide er een diepere idee
in zijn drama, en het realistisch spel van
den Ur-Faust werd in de voleindigde tra
gedie tot symboliek.
Intusschen: het is hier niet dc meest-ge-
schikte plaats om over de beteekenis van
Goethe's Faust-figuur (vooral niet die van
het tweede deel) te mediteeren: de allures
van een dagblad-artikel zouden daarmede
grotesk cn dus op-goeden-grond een beetje
lachwekkend worden, en bovendien is het
in dit geval te doen om dc qualiteiten eener
vertaling.
Iedere vertaling kan natuurlijk slechts
een min-of-meer geslaagde benadering zijn
van het oorspronkelijke: een volledige equi
valent is nimmer te verkrijgen. Na do ver
taling van Ten Kate (de nog oudere van
den Vlaming Vleeschhouwer kan rnen bui
ten beschouwing laten) was die van Adama
van Scheltema een groote vooruitgancr.
Want Ten Kate had eigenlijk alleen zijn
best gedaan den Faust op Hollandsche
wijze .aan te kleeden". Hij gaf meer een
travestie dan een vertaling. Adama van
Scheltema volgde een beteren weg. Hij
trachtte, zooals hij het zelf gezegd heeft,
„het klankbord van eigen ziel schoon te
wisschen en slechts den adem van den
schepper zelf daarover te laten gaan."
Anthonie Donker ondernam precies hetzelf
de en men krijgt het gevoel dat hij nog
bete- geslaagd is dan Sehelfema, b^ter
althans voor den Nederlandschen mensch
van tegenwoordig. Want Scheltema's ver
taling is al weer een twintig jaren oud,
onze taal heeft zich sindsdien vervormd en
vooral, ons oor legt zich op andere wijze te
luisteren. Daarom kan. dunkt me, vooral
het, jongere geslacht van deze nieuwe Faust-
vertaling profiteeren, en het is bovendien
een kostbare bijdrage tot de Hollandsche
herdenking van Duitschlands grootsten,
sterksten en rijksten kunstenaar.
HERMAN POORT.