EDOUARD MANET LETTERKUNDIGE KRONIEK v MODE VOOR KLEINE TUINEN SCHILDERKUNST door Prof. Dr. ANDR6 GOURMANT. Met Edouard Manct is de moderne kunsigeschiedenie van Frankrijk cn waar schijnlijk van geheel Europa begonnen. Zijn hartstocht om vcol te zien, om vreem de en exotische dingen te bewonderen, dreef hem naar de zee, die toen nog m^er dan nu het onderwerp van romantische droomen vormde. Op zevöntienjarigen leeftijd ging hij het zeegat uit, doch reeds op zijn eerste reis, die hem naar Brazilië voerde, vervlogen al zijn droomen en leer de hij het harde leven kennen van ma troos op een zeilschip: overmatig zwaar werk, toestanden van vermoeidheid. die aan bewusteloosheid grensden en zij'* eerste reia was zijn laatste. Na zijn terug keer vond hij de juiste richting voor zijn roeping; hij kwam in het atelier van Cou- tures, een van de schilders, die destijds in Frankrijk het meest in de mode waren. In dien tijd was het onderricht op de schil derateliers echter niet geschikt, om de ontwikkeling van 'een persoonlijkheid te bevorderen- Men gaf er de leergierige jon gens verouderde regels omtrent de compo sitie van een schilderij, er werd slechts waarde gehecht aan een zoo getrouw mo gelijke weergave, kortom, men leidde de leerlingen op tot flinke, goed onderlegde vaklieden, maar daarbij bleef het dan ook. Slechts een genie met een onwankelbare zelfverzekerdheid en dat was Manet in do hoogste mate kon bij zulk onderricht zich ontwikkelen tot een meester. Bijna zes jaar heeft Manet het nog bij Coutures uitgehouden, doch eindelijk kwam hij tot het besef, dat hij hier niets meer kon leeren en integendeel zijn aan geboren talent meer cn meer bedierf. Zijn besluit was spoedig genomen, op een goe den dag gooide hij er alles bij neer en ging naar Spanje om Velasquez en Goya, die hij reeds lang in stilte vurig bewonder de, ter plaatse te bestudoeren. Wat de jon ge Parijzenaer reeds vaag aangevoeld had bij hot zien der juist in de mode komende Japansche en Chineesche gekleurde hout sneden, n.l. dat het vlak de basis van elk waardevol schilderij moet zijn, werd hem nu geheel duidelijk en bewust bij het zien van de prachtige schilderijen van Velas quez. Het spel van licht en donker bij den ouden meester, die door het aanbrengen van het helsf.i? liebt in zware massa's van de diepste duisternis de ruimte laat ver dwijnen en haar toch tegelijkertijd meer dan reëel, tastbaar laat worden, dat was liet, wat Manet van nu af aan zou nastre ven, natuurlijk met andere, moderne mid delen. Hij brak met het slaafs naschilderen van do werkelijkheid; in de uren die hij bewonderend, enthousiast en ontróerd doorbracht voor de machtige werken van Velasquez in het prado te Madrid, werd hot. naturalisme, dat tot dien tijd de Europee- sche schilderkunst volkomen en despotisch had beheerscht, in hem afgebroken als een overwonnen standpunt Zoo werd Edouard Manet degene, die de wereld een nieuwe schilderkunst zou schenken. Misschien is hij in die dagen reeds gekomen .tot zijn lijfspreuk, die zoo aanmatigend scheen en toch een profetie bevatte: „Manet et Man»bit!" (Hij blijft en hij zal blijven), waaraan hij gedurende zijn geheele leven van strijd en tegenstand heeft vastgehouden. Na zijn terugkeer in Parijs besloot de 26-jarige in 1860 zijn eer ste schilderij, dat hij volgens zijn nieuwe opvattingen had vervaardigd, te e,\posee ren, n.l. de „Jongen met den degen". Het werd prompt geweigerd door de „Salon" de groote Parijsche schilderijententoonstel ling. Eenzelfde lot viel de meesterwerken ten deel, die hij in de eerstvolgende jaren tot stand bracht en die thans een eieraad zijn voor elk museum. Do Absinfhdrinkers, Ontbijt in de openlucht, Olyrapia, Christu£ en de Engelen. De bespotting van Christus. Men nam aanstoot aan deze werken en vergaf het den schilder niet, dat hij bijv. met gebruikmaking van een motlof van Ti- tiaan een Venusfiguur verving door een in do geheele stad bekend Parijsch model, alsof hij daarmeo den ouden flaljaanechon meester zou willen bespotten. Zoó werden „Nana" en „Olyrapia" afgewezon; zoo ging bet mét allo schilderijen van Manét. Dóch de etijfhoofdige Parijzenaar gaf geen kamp; hij legdo zich er niet bij neer en bealoot eindelijk, zich zelfstandig te maken. Tijdens de Parij6che wereldtentoonstelling van 1S67 deed zich dan ook het ongehoorde feit voor, dat een tot dusver onbekend schilder het waagde, geheel alleen van zijn schilderijen een tentoonstelling te houden. En wat meer was, hij had succes! Het bedenkelijks!© vond men nog, dat hij volgelingen kreeg, ionge talenton. die reeds lang genoeg had den van de zelfverheerlijking van de „Sa lon". De nieuwe „Salon des Independents" ontstond en nam op schitterende wijzo de leiding ovor, terwijl de oude „Salon" lang zaam vermolmde. Men heelt wel eens gezegd, dat met de stichting van do „Salon des Indépéndant" do impressionistische school is ontstaan. Dat is niet gehéel juist Die bliksemsnello tech niek van den rechtstreekschen indruK, die de vlakken verdeelt en eigenlijk verbreekt door een groot aantal brutaal naast en over elkaar neerg^zetto penseelstreken, is nooit de techniek van Manet geweest. Neemt men het begrip „impressionisme" achter ruimer en vat men daaronder alles samen, wat zich tot taak stelde, een nieuwe kunst tot stand te brengen en het oudi, fotogra fisch werkende naturalisme te vernietigen, volgens de uitspraak van Zola, dat een schilderij een stuk werkelijkheid is, gezien door een temperament, dan behoort ook Manet tot het Impressionisme en dan is hij zelfs do eigenHJko baanbreker daarvan. In ieder geval is de geheele moderne schil derkunst in al haar richtingen eerbied ver schuldigd aan dezen kunstenaar, die be vrijding gebracht heeft. Tegen 1880 voltooide Manet zijn ontwikke lingsgang met groote werken, die van een gerijpt talent getuigden. Het materieele werd voor hem steeds minder belangrijk; 6teeds minder liet hij zich ophouden door het bedenken van nieuwe onderwerpen: steeds meer werd het zijn doel om heel eenvoudige, dagelijks voorkomende dingen als een bosje asperges, een paar vruchten, wat bloemen op een nieuwe wijze te zien. Hij beeldde niet langer de werkelijkheid af, hij schilderde wonderen van licht en kleur, onstoffelijk en toch in de hoogste mate tast baar. Zijn werk was als gezuiverd en scheen bevrijd van allo technische dingert. Toch was deze schilderkunst er slechts gekomen door een zwaren strijd. Het ideaal, om evenals de groote Spanjaard de kunst weer te bevrijden uit de boeien van het voorwor- pelijke en haar terug te voeren tot haar zuivere basis van twee dimensies, was ver wezenlijkt. Het woord van den Duitschen impressionist Liebermann: „Teekenen is weglaten", geldt ook voor het grafische werk van Manet, doch het werk van den We** Franschman is meer kleurrijk, boeiend en levendig. Manet heeft zich in zijn kunst tot volle rijpheid kunnen ontwikkelen, doch het was hem niet gegeven, do volkomen overwin ning van zijn opvattingen te beleven. Na dat zijn laatste levensjaar een kwelling voor hem was geweest hij kon zich nog slechts in een rolstoel voortbewegen - stierf hij op 30 April 1883, slechts 51 jaar oud. Men heeft nog geen standbeeld voor hem opgericht, dóch bij de herdehkirtg van zijn lOOsten gohoqptedag wil men aan de daartoe reeds lang bestaande plannen vas ten vorm gevon. Do dichter Paoul Valéry is op den schoonen inval gekomen, dit eere- betoon ook uit te strekken tot de andere groote Fransche impressionisten, Degas, Renoir en Monet. Een zeer eenvoudige ge denksteen, misschien een pyramidevorm, zou de eenheid van streven der vier kun stenaars 6ymboliseercn, waarbij Manet bo ven de anderen zou komen te staan, terwijl op het moment te lezen zou zijn: Manet et Manebit, door H. G. Cannegieter. Kan men nog iets nieuws over de mode schrijven? Zij is reeds zoo oud als het eerste kleedjngetuk, waarmee de menschen zich bedekten, zoo.dra zij zich begonnen te scha men, omdat zij naakt waren. Maar juist om dat zij zoo oud ia, moet zij wel wortelen in een wezenlijke behoefte van het mensch- zijn. Welke is deze behoefte? Veel moge er in de tienduizenden jaren, sinds welke de mensch zich is gaan klee- den, veranderd zijn, de mode is gebloven en onder de modernste vertegenwoordigers van oils geslacht geldt zij nog steeds als een ernstige zaak. Het grondbeginsel, waarop zij berust, heeft zich gehandhaafd. De mensch ging zich kloeden, omdat hij niet langer den dieren gelijk wilde zijn. Het kleed werd zijn onderscheidingsteeken. En onderscheidingsteeken bleef het, ook nadat het menschdom zich in steeds meer gele dingen had geordend. Ontstond er een hoo- gere orde, onmiddellijk toonde zij haar uit- gëlezenheid in het kleed. Zoo werd het kleed het voorrecht der kas te. Nu nog mag de gewone burger niet in de uniform van den krijgsman, met den kroon van den koning of den tabberd van den rechter over straat gaan. Het staatsie gewaad blijft stand en ambt voorbehouden. Men moet kunnen zien, dat men met een bizondcr iemand te maken heeft. Vroeger heeft er een dergelijke wet ge golden ook tus9chen de rangen en klassen der maatschappij. De knecht zou het niet wagen zich als heer, de juffrouw niet als jonkvrouw te kleeden. Maar zoodra de democratische gedachte zich baan brak, ontstond de zucht naar ge lijkvormigheid in do kleeding. Doch de be hoefto zich te ondorscheiden, boven de rest uit te blinken, door een bizonder kenteeken op te vallen, is blijven bestaan. Sinds de Fransche revolutie is de schaam te, om als de kudde, als de dieren te zijn, drijfveer geworden van een waanzinnigen wedloop. De toonaangevende kringen heb ben een nieuw snit of een nieuwe kleur uit gevonden en verheugen zich in het kentee ken, dat hen van de massa scheidt. Maar die massa wil óók tot do toonaangevende kringen behooren, en haast zich, met het onderscheidingsteeken te tooien. Doch nu is het geen onderscheidingstee ken meer en zoo zien zich de eerste kringen genoopt, een nieuw bewijs van hun uitver korenheid te ontwerpen. Nauw hebben ze 't nieuwe kleed aan, of ook kring nummer twee loopt er mee. En weer moet nummer één aan 't veranderen gaan. Hierom is de rnode nooit bij te houden. Hierom zijn de vormverwisselingen zoo grondig. Het is de eeuwige strijd, om elkan der den loef af te steken; een zinnelooze, uit puttende, vernederende strijd. Niemand draagt een kleed, omdat hij het mooi vindt of omdat het doelmatig is. Waarom bewondert men 't nieuwste snuf je? Om het bizondere en om den moed, het te durven dragen. Want het vergt een eigen- aardigen durf, zich van de ma9sa te onder scheiden. Slechts weinigen is het gegeven, de algcraeene aandacht zonder schroom te trotseeren. En zoo is zijn onderscheidingsteeken den volgenden dag algemeen. Nu ziet men 't een ieder dragen. Want dit is de tweede drijf veer van mode, aan de eerste tegenoverge steld dat zij alle onderscheid wegneemt. Wie zich aan de mode niet stoort, wordt een zonderling en wekt ieders spot. Daarom is ook het opvallend trotseeren van de mo de een middel, om zijn onderscheid van de schare toonbaar te maken en zich het ken teeken van het bizondere te geven. Meedoen met de mode behoedt tegen het onveilig gevoel van buiten do gemeenschap te staan. De behoefte aan de beschermende dekking van de massa dwingt ons, de mode te volgen. W(j schamen ons anders te zijn. Zoo is het nog steeds, gelijk in den oertijd, de schaamte, die ons om doet kleeden, onge acht, of wij ons schamen anders te zijn, dan wel gelijk aan de rest. Het stekken van heesters. In vorband met de dikwijls gestelde vraag of men deze of gene heester ook kan stek ken lijkt het mij wenschelijk om hier het antwoord daarop te geven. We kunnen heesters stekken wanneer deze in rust en bladerloos zijn; ook kunnen jonge scheu ten, even voordat dezo gaan verhouten hiervoor worden gebruikt In het laatste ge val stekken we dus in den zomer. Winter- stek snijden we zoo vroeg mogelijk, in De cember of Januari, daar dan de heesters gewoonlijk geheel in rust zijn en de gesne den stekken niet spoedig uitdrogen en in krimpen. We gebruiken voor stek krachti ge, jonge soheuten welke we met een scherp mes even onder en boven een bladknoop afsnijden. We nemen de lengte der stekken 25 tot 35 c.M., waarbij we rekening hebben te houden met de lengte der stengelledén; dit laatste is de afstand tusschen 2 blad- knoopen. Wanneer de stekken gesneden zijn worden ze direct, ongeveer tot op de helft, dicht bijeen opgekuild, om uitdrogen te voorkomen. Op het onderste snijvlak, wat dus in de gronds taat, ontwikkelt zich nu al een rand van nieuw weefsel, callus ge naamd, en hieruit ontstaan straks de nieu we wortels. Wanneer in Maart de tuin is omgespit en geen gevaar voor opvriezén meer bestaat, plaatsen we de stekken in den vollen grond, al naar de soort, op 15 tot 30 c.M. afstand. Na verloop van 1 2 jaar, dit hangt af van de groeikracht der soort, worden ze dan ruimer geplaatst. Nu kan men lang niet alle heesters door win- terstek voortkweeken, maar wel veel beken de soorten, als Ribes, Sambucus of vlier Philadelphus of jasmijn, Deutzia, Tamarix, Forsythia of Chineesche klokjes, de meest voorkomende Cornussoorten, Spiraoasoor- ten, veel Ligustrumsoorten enz. Van de veel voor hagen gebruikte, deels groenblijvende Ligustrum ovalifolium snij den we bij het maken van stekken de bla deren af om uitdrogen zooveel mogelijk tegen te gaan. De meeste van bovenge noemde soorten leveren in 2 i 3 jaar een krachtige jonge hee*ster. De vermenigvul diging door zomerstek is niet zoo eenvoudig en nu ook niet aan de orde. Wol kan men door zomerstek ook tal van betere hees tersoorten voortkweeken, maar dit geschied in een bak en vereischt veel zorg. We ko men daarop later nog wel eens uitvoerig terug. WAT IEDEREEN NOG NIET WEET. Tiet Vaticaan van Rome bevat een geza menlijke oppervlakte van 55.000 vierkante meter. De gebouwen omgeven 20 binnen plaatsen, die 35.000 vierkante meter groot zijn. De gebouwen bevatten rond 1000 zalen, kamers en kapellen. Het oudste gedeelte van „het slot" te Ber lijn heeft muren van bijna drie meter dik te. Wie van Berlijn uit, per spoor naar de Japansche hoofdstad Tokio wil reizen moet een ailweg van 15.000 kilometer afleggen. De reis duurt 14 dagen. Er zijn op het oogenblik in Duitschland 380.000 schoenmakers. Goethe's Faust, opnieuw vertaald door A n t h o n i e Donker. (Van Loghum Sla terus' Uitg. Mij. Arnhem). Het is tegenwoordig „du ton" pessimis tisch te zijn, en daarom voorspellen alle bittertafel-profeten en alle koffiekrans sibillen elkander met meewarige gezich ten de komende ellenden van het pas be gonnen jaar. Maar hoeveel materieele na righeid er ons wellicht te wachten staat, voor hen die zich gaarne terugtrekken in het rijk van den geest, zal de naaste toe komst in-elk-geval ook één groot geluk brengen: de hernieuwde kennismaking met Goethe. Want 1932 zal, zooals men weet, het jaar zijn der Goethe-herdenking. Den twee-en-twintigsten Maart as. is hot hon derd jaren geleden dat Duitschland's groo ten dichter en denker stierf, cn geen poli tieke troebelen of maatschappelijke nooden zullen het Duitsche volk weerhouden om hij deze gelegenheid Goethe's figuur, zijn wérk, zijn persoonlijkheid in de herinne ring der geheele raenschheid terug te roe pen. Uit den aard der zaak zal het stedeke Weimar het middelpunt zijn dozer herden king. Weimar, waar Goethe zoo lange .iaren centrum en zenith was van een rijl: en voornaam geestelijk leven. Maar ook uit vele andere Duitsche steden bereiken ons aankondigingen van plechtige samenkom sten, tentoonstelling, opvoeringen van Goethe's tooneelspelend, enzoovoort F.r ligt hierin stellig een element van gefor ceerdheid van pralend nationaliteitsgevoel misschien, en wellicht zelfs van een naïef soort snobbisrae, maar de buitenstaander kan er toch een aanleiding in virtden om het contact te vernieuwen niet een heen gegane Groote, wiens levensarbeid allengs onder den uitbloei van andere, jongere geestelijke waarden op den achtergrond van onze belangstelling en waardeerine is geraakt. En dit hernieuwd contact mot Goethe zal voor Holland een winst blijken te zijn. De invloed van Goethe in Holland is, geloof ik, meer uitgegaan van den mensch dan van den kunstenaar. Men kan Sha kespeare bewonderen en toch maling heb bon aan de Shakespeare-Bacort-kwestie; men kan Molière genieten zonder to weten wie Molière was; men kan den roman schrijver Dostojewsky vereeren en den mensch in hem verafschuwen, maar Goethe leest men om Goethe-zelf, en bijna om bèm alléén. Hij werd het symbool van eer. schoone, sterke, edele levenshou ding, die het beste deel der liberale bur gerij van de vorige eeuw zich tot voorbeeld had gesteld, een voorbeeld dat de ver vulling bracht van hunne zedelijke, geeste lijke en ook maatschappelijke idealen. Het door eigen vrije krachten, door eigen zoeken en vinden, door eigen strijd en wor steling veroveren van een wereld-inzicht, dat voor een soort ondomatisch gelóóf kon doorgaan, het bewust en zelfstandig op bouwen eenor stoere persoonlijkheid, die ruim en vrij stond temidden van het leven der onderen en die door die andoren be wonderd en vereerd werd: een mensch aan wien niets menschelijks vreemd was ge bleven, maar toch als kunstenaar een. wereldgenie, als geleerde een beoefenaar van alles wat er geweten kon worden, als staatsburger gestegen tot den rang van een permanent eersten minister, de vriend en raadsman, de gelijke, ja de méérdere van ziin vorst. In de geheele groei, bloei en rijpwording van dit leven lag voor de beste en meest-bcwuste dragers van het libera lisme een groot, veelzijdig ideaal. Daarbij streelde het misschien hunne ijdelheid, het versterkte in elk geval hun sociaal- ethische overtuiging en het prikkelde hunne fantasie, dat een mart van burgerlij ke afkomst dit alles bereikt had enkel-en- alleen door ziin gTóóte gaven van hoofd art hart. gaven wier zoó schoone, vollediga ontplooiing mede mogelijk was geworden door de liberale geestessfeer waarin hij zich zijn geheele. lange, volle, rijke leven bewogen had. Goethe is voor de tot macht en aanzien gekomen liberalen van de ne gentiende eeuw het symbool geweest, of liever: hij is voor hen het symbool gewór den van de vervulling hunner nobelste be geerten. Met het verval van het liberalisme begon ook de belangstelling en de veree ring voor Goethe te kwijnen; voor de dragers eener nieuwe cultuur, die wellicht komende is, dreigt Goethe weinig meer te zullen zijn dan een der meest-eerbiedwaar- dige figuren in het museum van ons gees telijk verleden; levenwekkende kracht zal er, in de komende jaren, van zijn ar beid en van zijn persoonlijkheid alleen nog maar uitgaan naar enkele vereenzaamde en ietwat verouderde idealisten. Of is dit te donker ingezien, en offer ook ik hier onbewust en tegen mijn zin aim de depressieve psychose van onzen tijd? Eigenlijk hen ik hartelijk geneigd mijn eigen inzicht op het eerste signaal van een optimistischer overtuiging onmiddellijk te verloochenen; daarom verheug ik mij in- stilte over alles wat er gedurende dit her denkingsjaar ook ten onzent voor Goethe gedaan wordt, cn een zeer verblijdend tee ken is het stellig dat een onzer knapste enjóngste dichters den moed en den lust had om opnieuw den Faust in Neder- landsche verzen over te brengen. Het nieu we geslacht, waartoe Anthonie Donker be hoort, is dus Goethe's meesterwerk nog lang niet vergeten en in zijn bewondering ervoor rekent Donker op de belangstelling zijner tijdgenooten. Men kent doctor Faustus. Ik bedoel niet den historischen doctor Faustus, zooals hij in den aanvang van de 16e eeuw ergens in Schwaben of Wurtemberg heeft gewerkt en geleefd temidden van 'ijn retorten en smeltkroezen, die volleerd was in alle toen bestaande vakken van raenschelijk kennen en kunnen, niet het minst in astro logie en magie, en die zijn verworven ken nis slechts aanwendde om de overblufte boeren eu burgers de lieve duiten uit de zakken te kloppen; ik bedoel veel meer den legendarischen Faust, zooals de volks verbeelding hem in den loop der jaren ge schapen heeft, gelijk ze een Uilenspiegel en een Wandelenden Jood schiep. Deze ^auét is. met al zijn geleerdheid en met al de bewondering welke hern van den kant der gewone menschen ten deel viel, voor zichzelven een arme, ongelukkige drom mel, die zóó min bevrediging vond bij al zijn onderzoekingen en nasporingen, dat hij, in de hoop eindelijk de zoo hevig be geerde geestelijke harmonie deelachtig te worden, een met bloed geteekend contract met den duivel sluit, hetgeen hem natuur lijk nog dieper in de ellende brengt, tot hij tenslotte een jammerlijken dood sterft. Men weet, hoe de fantasie van vele mcnschenge3lachten rondom deze Faust- figuur een overgroot aantal geheimzinni ge, wondervolle legenden geweven heeft. hoe aan die legenden dichters cn schrij vers de stof voor hunne werken hebben ontleend, en hoe er nu welhaast geen volk bestaat of het kent zijn Faust, geen litera tuur of het heeft zijn Faust-verhaal. Spe ciaal in Duitschland is gedurende den tijd van „Sturm und Drang" de Faustlegende een geliefkoosd onderwerp geweest. Be halve van Goethe bezitten we beroemde Kaust-verhalen van Klinger, Friedrich Müller en (iets later) van Lenau. Van Goethe is Faust het hoofdwerk geworden. Zestig jaren van zijn leven heeft hij er, het zij dan met groote tusschenpoozen, aan gearbeid, en toen hij het in 1831 op twee- en-tachtigjarigen leeftijd voltooid had, zeide hij tot zijn getrouwde vriend en secre taris Eckermann, dat hij zijn verder leven „als ein reines Geschenk" beschouwen kon. Maar de toegift op zijn aardsch bestaan is niet groot geweest: reeds in de vroegere lente van het volgend jaar stierf hij. Dat Goethe's „Faust" als letterkundige schej ping geen éénheid is, wordt thans wo» algemeen erkend. De oorspronkelijke stuk ken (tezamen de zoogenaamde „Ur-Faust') waaruit het latere drania is opgebouwd, zijn reeds in Goethe's jonge jaren op zijn reizen door Zwitserland en Italië ontstaan, en men vindt er (zooals o.a. professor Frantzen uiteen gezet heeft) den geheelen. ontzaglijken levens- en scheppingsdrang terug van den genialen jonge-man in de Sturm und-Drang-periode: zijn mystisch natuurgevoel, zijn extase en zijn twijfelin gen. zijn titanisch verzet tegen alle beper king, zijn haat tegen don pttilister, zijn gloëiónde liefdesdrang met haar hooge ideale vrucht en haar diepen val in de stof. Dat Faust do geliefde in het verderf stort, was toen voor Goethe het onafwendbaar noodlot van den daemonischen mensch die gedoemd is om het kleine en zwakke dat hij op zijn weg ontmoet te verpletteren en om dan misschien daaraan zelf te gronde te gaan. Toen Goethe meer dan twintig jaren later, zijn Faust-arbeid hervatte, was hij reeds bovon dat oude lovensgevoe! uit gegroeid: hij had den daemon in zijn hart bedwongen, hij had leven en kunst on derworpen aan wet en regel. Toén werd Faust voor hem de door innerlijke worste lingen heen omhoog-groeiende mensch, en de tweespalt der natuur werd do strijd van twee bovennatuurlijke machten: God en Satan, vechtende om de ziel van den mensch. Aldus groeide er een diepere idee in zijn drama, en het realistisch spel van den Ur-Faust werd in de voleindigde tra gedie tot symboliek. Intusschen: het is hier niet dc meest-ge- schikte plaats om over de beteekenis van Goethe's Faust-figuur (vooral niet die van het tweede deel) te mediteeren: de allures van een dagblad-artikel zouden daarmede grotesk cn dus op-goeden-grond een beetje lachwekkend worden, en bovendien is het in dit geval te doen om dc qualiteiten eener vertaling. Iedere vertaling kan natuurlijk slechts een min-of-meer geslaagde benadering zijn van het oorspronkelijke: een volledige equi valent is nimmer te verkrijgen. Na do ver taling van Ten Kate (de nog oudere van den Vlaming Vleeschhouwer kan rnen bui ten beschouwing laten) was die van Adama van Scheltema een groote vooruitgancr. Want Ten Kate had eigenlijk alleen zijn best gedaan den Faust op Hollandsche wijze .aan te kleeden". Hij gaf meer een travestie dan een vertaling. Adama van Scheltema volgde een beteren weg. Hij trachtte, zooals hij het zelf gezegd heeft, „het klankbord van eigen ziel schoon te wisschen en slechts den adem van den schepper zelf daarover te laten gaan." Anthonie Donker ondernam precies hetzelf de en men krijgt het gevoel dat hij nog bete- geslaagd is dan Sehelfema, b^ter althans voor den Nederlandschen mensch van tegenwoordig. Want Scheltema's ver taling is al weer een twintig jaren oud, onze taal heeft zich sindsdien vervormd en vooral, ons oor legt zich op andere wijze te luisteren. Daarom kan. dunkt me, vooral het, jongere geslacht van deze nieuwe Faust- vertaling profiteeren, en het is bovendien een kostbare bijdrage tot de Hollandsche herdenking van Duitschlands grootsten, sterksten en rijksten kunstenaar. HERMAN POORT.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 16