■a
Nieuw Parijs
Gezelschapspelen
Dam-
Schaakspelen
Tric-Trac borden
SALON
WESTERMEIER
KLEIN ZWITSERLAND EN
ZIJN BEWONERS
IJSPRET
wM
^ir
-Ar
i§&
ui
wA
Langestraat 35. Tel. 308
Opgericht 1901
Korte Gracht 4 b
Tel. 1019
Onze coupe ondulation
en watergolf is
iets aparts
door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
„Hoera!'' riep Jaap, toen liij op een Zon
dagmorgen tegen 't eind van Januari het
gordijn opentrok van de slaapkamer, welke
hij met zijn broertje Anton deelde: „Hoera!
Het heeft vannacht gesneeuwd en niet zui
nig ook!"
„Sneeuw in Klcin-Zwitserland!" juichte
Anton, die door de opwindende mcdedec-
ling van zijn broertje op eens beider wak
ker was.
Sinds cenige maanden woonde de familie
Jonker in het aardige houten huisje, dat
midden in het bosch legen een heuveltje
aan stond en waar Moeder, die heel zwak
was, veel dennenlucht moest inademen om
weer gezond en sterk te worden.
De jongens hadden het verre van naar
gevonden, do stad te verlaten. Hier buiten
vyas het immers veel fijner, veel echter,
/ooals ze zeiden. Zonder sneeuw was het al
een genot, zoo heelemaal buiten in die
mooie omgeving met Vader en Moeder te
wonen e_n als er sneeuw lag, was het bosch
eerst echt een sprookje, lloe mooi zagen de
dennen er in hun witte Kerstpakje uit,
dat'ze reeds eenigc keeren voor Jaap en
Antón aan- en uitgetrokken hadden. En
hóe fraai waren nu ook de andere hoornen,
niet het minst do fijne berken!
En dan hun heuveltje! Nu was het een
sneeuwberg geworden, een sneeuwberg,
waarop do 'jongens de edele wintersport
met lust beoefenen konden. Met een vaartje
ging het dan op hun sleetje naar beneden.
„We kunnen vandaag onze bobslee weer
gebruiken," riep Jaap opgewonden uit, ter
wijl hij 111 gedachten al naar beneden stoof.
„En ik ga skiën," zei Anton en in zijn
verbeelding bolde hij op zijn stevige laar
zen (zijn ski's) het heuveltje af, zoo vlug
als de rulle sneeuw dit maar toeliet.
„Stel je voor: nou in dc stad!" riep Jaap
eensklaps uit.
„Morgen zal bet toch wel moeten om
naar school te gaan!" merkte Anton zake
lijk op.
„Maar vóór wc naar school gaan, hollen
wij toch eerst onzen sneeuwberg af," zei
Bob.
„En 'smiddags rennen we 'm weer op!"
stemde Anton in. „We moeten 'm eigenlijk
een naam geven."
„Dat is een prachtig plan," vond Jaap.
„Hoe zullen wc hem noemen?"
„Ja, boe zullen we hem noemen?" vroeg
Anton, die dc beantwoording van deze
vraag nog niet zoo gemakkelijk vond.
„De Mont ülanc!" zei Jaap, als gold bet
een uitgemaakte zaak.
„Die naam is te bekend," luidde An tons
oordeel. „Wc hebben 't op school pas over
den Mont Blanc gehad en alle jongens uit
onze klas kennen dien dus. Ileelcmaal niet
leuk!"
,.Pic de Ncigc," stelde Jaap weer voor.
„Ilm! Niet kwaad!" meende Anton. „Ik
dacht juist: ,Suikei-brood'."
„Neen, dan liever: .Suiker b o e d', zei
Jaap.
„Colline Blanche9" steldé Anton op vra-
genden toon voor.
„Niet grootscli genoeg voor onzen ver
heven borg!" oordeelde Jaap. „Ik blijf ,Pic
de Ncige' liet mooist vinden."
„Ik eigenlijk ook!" zei Anton nu. „Leve
de .Pic de Ncigc!' *t is een praclitnaam,
net iets voor do bioscoop."
„Ze moesten ons maar cons filmen als
stoere bergbeklimmers!' vond Jaap.
„Als ons huis maar niet door een lawine
bedolven wordt!" spotte Anton.
.„Geen nood! We leven in Klein Zwit
serland. Daar gebeuren zulke dingen niet!"
riep Jaap uil.
Onder het praten hadden de jongens
zich vlug gcwasschen en aangekleed en aun
hét ontbijt liep het gesprek hoofdzakelijk
over de sneeuw en alles wat daarmee in
verband stond. „De sneeuw in het hooggc
bergte," zei Vader lachend.
Dadelijk na het ontbijt werd de slee tc
voorschijn gehaald. Natuurlijk stond de
kleeding der jongelui in het teeken der win
tersport. Ze droegen lokker warme truien
en ijsmutsen.
Moeder wuifde hen nog eens na. Wat
waren ze toch heerlijk gezond, haar jon
gens! En de levenslust sprak niet alleen uit
hun oogen, maar uit elke beweging van die
twee stoere knapen.
Op een bolletje liepen zo met de slee ach-
er zich aan naar het hoogste punt van het
heuveltje. Om beurten zouden ze naai- be
neden suizen en natuurlijk bracht ieder
zijn sleetje dan weer boven, om bet onmid
dellijk daarna met zijn broertje omlaag te
zien gaan. De wachtende verheugde zich
dan weer op zijn beurt en zoo ginS l1(?t
steeds voort. Zc dachten aan geen uur of
tijd en waren hoogst verbaasd, dat ze r.u
al naar binnen moesten, toen Moedor liet
bekende klokje, dat boven in hun huis wns
aangebracht, iuidde ten toeken, dat ze
thuis moesten komen.
De jongens spoedden zich nu naar huis
cn deden den maaltijd, die om half één
genuttigd werd, alle eer aan.
Lachend keken Vader cn Moeder elkander
eens aan. Ze konden cr goed mee overweg,
vooral als ze den li celen morgen buiten ge
spoeld hadden.
*s Middags gingen de jongens weer naar
buiten. Ze zouden ter afwisseling een groo-
te sneeuwpop maken. Dat werkje hadden zo
meer bij de hand gehad cn 't werd-dan oou.
een waar prachtstuk.
Parmantig stond na een tijdje Klaas
Wj.ttebaas om .zich heen. te kijken. Een
oude pijp. van Vader bad hij in don mond
en een dito hoed op don bol. Zijn kool
zwarte oogen sohenen dc jongens doordrin
gend aan to kijken, alsof hij zeggen wilde:
„Doe maar eens: 'wie 't laatst lacht! met
mij. Je verliest het zeker!"
De houding van Klaas was nu in de
oogen der jongens zóó uitdagend geworden,
dat Anton vond, dat hij wel een kleine be
straffing verdiende. Vlug maakte hij een
sneeuwbal cn wierp er Klaas mee. Jaap
volgde zijn voorbeeld, 't. V erd een waar
sneeuwgeveclit, maar... slechts van één
kant, dien der jongens, want Klaas bleef
stokstijf staan, dreigde zelfs niet eens met
don bezem, waarmee Anton hein tot slot
nog gewapend bad. Neen, zoo krijgshaftig
als Klaas eerst geweest was, zoo flauw werd
hij nu. Was dat een echt Hollandsclie jon
gen, die het mikpunt der sneeuwballen
vormde, zonder cr ook maar ééntje terug
te gooien of ten minste dreigend met zijn
bezem te zwaaien? Niels van dit alles! De
eenigc verandering,.welke dc witte baas on
derging, was dal bij langzamerhand van
vorm veranderde, beter gezegd: dat alle
dcclcn van zijn lichaam uitwassen begon
nen tc vertooncn. Dit was natuurlijk een
bewijs, dat de sneeuwballen wol degelijk
at. op hem hadden, ook al deed hij niets
terug.
„Wat 'n s.aaic Klaas!" dacht Jaap en
aan een plotselinge ingeving gehoor gevend
mikte hij zijn sneeuwbal plotseling niet
op Klaas, maar op Anton. Die liet niet zoo
met zich sollen als Klaas cn bekogelde
Jaap fluks niet met één, maar wel drie,
vier sneeuwballen.
Het snecuwballengevecht tusschen dc
beide jongens was nu in vollen gang. Zc
keken niet op een enkel bolletje, sneeuw
genoeg immers! En Klaas was plotseling
in plaats vuil mikpunt toeschouwer gewor
den, al bleef liij cr dan ook even ijskoud
bij staan.
Elke bal. waarmee dc jongens elkaar
gooiden er miste cr maar zelden oen
werd onmiddellijk beantwoord en Jaap en
Anton waren zóó in hun spel verdiept, dat
zc op niets anders letten, tot Jaap plotse
ling bij ongeluk een sneeuwbal tegen zijn
neus kreeg en de tranen hem uit dc oogen
sprongen.
„Vijf minuten wapenstilstand!" riep An
ton uit. „Om de gewonden te verzorgen!"
Berouwvol naderde bij zijn brocrjt,e maar
toen bij zag, dat het ongeval nogal mee
viel, klaarde zijn gezicht al weer op.
„Dat was een verdwaalde kogel!" riep liij
lachend uit.
„Maar één, die goed aankwam!meende
de ander.
De jongens konden hot steeds opperbest
samen vinden. Moeder zei wel eens: „bijna
al te goed," want ook in kattekwaad uit
voeren waren ze altijd eensgezind cn na
men zij elkanders partij op. Zelfs een bard
aangekomen sneeuwbal deed het sneeuw
geveclit dan ook niet in een echten strijd
overgaan.
Zij keken eens om zich heen en zagen
een heer het heuveltje naderen. Als bij af
spraak verstopten de jongens, die nogal
mager uitgevallen waren, zich nu achter
Klaas, die juist een dikkerd was cn nog
in omvang toegenomen had, daar hij alle
hem toegeworpen sneeuwballen immers
krampachtig vasthield.
Klaas vond ook dit goed. Hij was nu
eenmaal een sul. Zelf kattekwaad uitvoe
ren kwam niet in zijn koelen bol op, maar
li ij was te stijl' en te onverschillig om ook
maar één poging aan te wenden anderen
lot betere gedachten te brengen.
Behoedzaam achter hun witten vriend
zich verschuilend, keken do jongens nu
ieder aan een kant langs Klaas Witte-
baas heen en zagen don heer, dien zij niet
kenden, het heuveltje opklauteren.
„Die gaat de sneeuwbergen in!" fluister
de Jaap, maar Anton gaf hem een stomme
en tegelijkertijd welsprekende por.
Dc vreemde heer was nu vlak bij en de
jongens hielden zich zoo smal en rustig
'mogelijk, ten einde hun tegenwoordigheid
niet te verraden. Nauwelijks was de vreem
de een eindje voorbij, of 'Jaap wierp hem,
in een overmoedige bui eoïi sneeuwbal in
den rug.
Verbaasd keek de lieer om. Nergens
waren' jongens te zien en'toch een sneeuw
bal? Waar kwam die plotseling vandaan?
Misschien bad hij 't zich verbeeld! En hij
vervolgde zijn weg.
Pats! daar loog een Sneeuwbal tegen
zijn schouder. Ditrhaad was Antoh'de schul
dige, maar ook hij verschuilde zich Onmid
dellijk na zijn aanval achter Klaas Witlc-
baas.
Weer keek de vreemde heer om en weer
zag hij niets, dat'op jongens geleek. Tot
zijn oog plotseling dc sneeuwpop aan den
kant van den weg ontdekte. Daar zouden
zo wel achter zitten, dc bengels! Hij .deed
echter, alsof hij geen argwaan koesterde en
liep rustig door, tot plotseling zijn hoed het
ontgelden moést, 'van zijn bol geschóten
werd en vroolijk liet heuveljc afdanste, blij
met zijn plotseling verkregen M ij held'.
Dc jongens schrokken er van, vóbrat' toén
zij zagen, dat de heer zijn hoed achterna
wilde snellen, liet heuveltje dus weer af
liep, zijn voet daarbij uitgleed cn
hij kwam te vallen. Daar bij niet dadelijk
opstond, meenden Jaap en Anton, dat bij
zich bezeerd bad. Dit was dan ook werke
lijk het geval.
Dc jongens bedachten zich geen oogen-
blik, maar snelden naar den vreemde toe.
„K kunnen wc u ook helpen, meneer?
't Spijt ons ergbegon Anton.
„Wc deden het voor de grap," voegde
Jaap cr aan toe.
Vriendelijk keek de lieer, die zich geluk
kig maar weinig bezeerd had cn al weer
opgestaan was, nu in dc open jongensge
zichten.
„Jullie komt ten minste eerlijk voor je
baldadigheid uit!zei bij.
Maar Jaap on Anton vonden heelemaal
niet, dat zc een pluimpje verdiend hadden
en holden als om strijd bet heuveltje af orn
het verloren hoofddeksel op tc rapen. Dit
mocht Anton gelukken. Vlug bracht hij het
den eigenaar terug.
Dc vreemde keek de beide jongens nu
onderzoekend aan cn er gleed een glim
lach over zijn gezicht, 't Was, óf hij plotse
ling iets ontdekte; maar hij zei geen
w oord.
Jaap en Anton begrepen er niets van»
Wat een rcuzc-lcukc baas, die niet eens
kwaad was, maar zelfs nog vriendelijk
keek!
„Onze sneeuwkogels zullen u nooit meer
treffen!" zei Jaap cn op zijn eerlijk jon
gensgezicht stonden de beste voornemens te
lezen.
„Mij zullen u voortaan ongemoeid laten!"
voegde Anton er aan loc, die bet net iets
uit een bock vond.
„Dan sluiten wij vrede!" zei de lieer ern
stig. „Kunnen jullie me ook zeggen, waai
de familie Jonker woont?"
Even keken de jongens elkaar vcelbctce-
kenend aan. Toen wees' Jaap den vreemde
ling 't buisje, dat deze in gedachten voor-
bijgegaan was.
„Daar moet ik zijn!" ging de lieer voort.
De jongens durfden elkaar nu zelfs niet
aankijkep. Dat trof al heel ongelukkig!
Waarom moest liij nu juist daar: in bun
buis zijn? Ilij zou wel niet klikken daar
voor zagen ze hem niet aan! maar
prettig was liet toch niet!
Dc vreemdeling nam nu afscheid van hon
door
E DE LILLE IIOGERWAARD
rJR\ tS
Achter hall' bevroren ruiten
Zit klein Dicntje, kijkt naar buiten,
Ziet boe allen vroolijk gaan
Met hun wintel-spullen aan
En hun schaatsen in dc hand
Evc;i verder naar bet land.
Dat vóór enk'lc dagen was
Nog een grootc, breede pJas.
d'IJsvorst blies in éénen nacht
Met zijn adem, lang niet zachi.
t Water koud en hcel'inaal stijf
Ik geloof, dat ik hier blijf!
Mompelde hij in zijn baard.
'k Heb wat koude opgespaard.
'k Doe den kind'ren vast plezier,
Als 'k nog wat wil blijven bier!
En nu schaatsen Jong en Oud,
Vinden 't buiten „lokker koud!"
Vroolijk zwieren langs de haan
Dientje's broertjes: l'ict en Daan.
En de kleuter achter 'i glas
Denkt- Ik wou, dat 'k zóóver wast -
Nog één jaartje heel misschien.
En dan rijdt ook kleine Dien.
Vroolijk wuift zc d'and'rcritoe.
Als. die cind'lijk, wvel wat moe.,
Huiswaarts keeren van de baan,
Kijk, dc lichten gaan al aan!
Diént je drukt haar neusje plat.
Och, wat is zc toch een schat!
Weet je, wat de broertjes doen?
Geven haar een dikken zoen
Bij hun thuiskomst. Liovc Dien,
'k Heb je al heel lang gezien!
Zoggen zij. Het volgend jaar
Rijden w' allen met elkaar! - -
Ha! Hoera! dat is een feest!
Nooit is Dien zóó blij geweest
En het drietal, straks in bed,
Droomt licel stellig van dc pret!
(Nadruk verboden).
en verdween weldra in het huisje tegen den
heuvel.
De jongens besloten nog wat buiten te
blijven. Dat zou dc zaak niet noodeloos
moeilijk maken, want als ze ook naar
binnen gingen, zouden zc natuurlijk niet
kunnen doen, alsof ze hem nog nooit ge
zien hadden cn dan moest óf bij, óf een van
hun het verbaal wel doen. Ze zouden dus
nog maar wat buiten blijven. Gelukkig werd
het nog niet donker.
In sneeuwballen gooien hadden zc echter
geen zin meer cn iets anders lachte hun
al evenmin loc. Zc liepen doelloos rond,
verveelden zich en begonnen het koud te
krijgen. Dan maar naar binnen gaan? Neen
beter, veel beter was liet buiten in dc kou
dan binnen met den vreemden lieer!
Maar wat was dat? Daar luidde liet
klokje en moeste n zc dus wel naar bin
nen! Schoorvoetend naderden zij bun huis,
krabden overbodig lang de sneeuw van hun
voeten iels wat Moeder heelemaal niet
van hen gewend was! hingen netjes hun
mutsen aan den kapstok, waschten zelfs hun
handen, alles om den tijd maar te rekken
en den vreemdeling dc gelegenheid te ge
ven te vertrekken.
Deze scheen echter den tijd tc hebben. En
toen Moeder haar hoofd al eens om de deur
stak en vroeg: „Jongens, waar blijven jullie
toch?" moesten ze wel naar binnen
gaan, al deden ze dit dan ook zeer bedaard.
Moeder begreep er niets van. Waren dat
baar jongens, die zoo onstuimig binnen
konden stormen? Ze zc zouden toch
niets op hun kerfstok hebben?
Lang tijd ora hierover na te denken, had
zij echter niet De gast, die naast Vader
zat, was al opgestaan, trad op de jongens
(oc en riep vragend uit:
„En zijn dit nu mijn.beide neven: Jaap
en Anton?"
„Ja," antwoordde Moeder en zich tot de
jongens wendend, ging zij voort:
„Ilier is jullie Oom Jan, die sinds enkele
dagen uil Jndic gekomen is."
Jaap en Anton kregen een kleur tot ach
ter hun ooren.
Moeder en Vader begrepen cr niets van.
Sinds wanneer waren hun jongens ver
legen geworden?
Oom Jan scheen de eenigc van het ge
selschap te zijn, die niet verbausd of ver
legen was en zei:
„Ik bob daar straks al met dc jongelui
kennis gemaakt en ben tot dc ontdekking
gekomen, dat mijn neven wel als echto
bengels graag met sneeuwballen gooien,
maar ook, als Hollandsclie jongens eerlijk
voor de waarheid uitkomen."
En terwijl Oom Jan Jaap en Anton
lachend dc band toestak, ging bij voort:
„Straks bobben wij vrede gesloten en nu
sluiten wij vriendschap!"
Hartelijk schudde bij dc jongens de band;
dat de vreemde heer bun oom was, hadden
zij allerminst verwacht! Zo vonden, dat ze
't erg getroffen hadden met dien oom, dio
plotseling uit de lucht was komen vallen
cn wijdden li cm weldra in over do heerlijk
heden van .Klein-Zwitscrland' cn den ,PiQ
de Neige'.
Oom bleef eenigc weken logceren en le
verde nog menig snecuwballengevecht met
de jongens, maar met dit verschil, dat hij
nu naar eigen verkiezing aan hun spel
deelnam. Zoo wérd het ccn eerlijke kamp en
geen ouvcrhóedscïic -aanval
En toen eind Februari de sneeuw ge
smolten was cn Oom zijn neven meenam
naar de bioscoop in de naburige stad, waar
.Storm boven den Mont Blanc', een pracht
film, gegeven werd, vonden, zij, dat er maar
één Oom Jan op de beele wereld was.. Wat
een bof, dat bet juist hun oom was!
(Nadruk verboden).