Nieuw Parijs
Gezelschapspelen
Dam-
Schaakspelen
Tric-Trac borden
DE NIEUWE BUREN
De Schaatsen van Jan Kok
HONDENWEER
UTRECHT
SALON
WESTERMEIER
Langestraat 35. Tel. 308
Opgericht 1901
door
C E. DE LILLE HOGERW \ARD.
HOOFDSTUK I.
Een Onaangename Ontdekking.
Tussclien de dichte struiken van hun
grooten tuin verscholen zaten Jaap, Liesje,
Hans en Bcp. Aan den anderen kant der
heg scheen iets .tc zijn, wat hun belangstel
ling wekte. Muisstil zat het viertal daar,
twee aan twee aan weerskanten van het
groote gat in de heg, waarvóór zij zich niet
durfden vertoonen, uit angst ontdekt te
worden.
Plotseling fluisterde Jaap:
„Daar komen ze! 't Zijn een oude heer en
een dame!"
Zes nieuwsgierige oogen zochten een
plekje in do heg, waardoor ook zij een blik
in den anderen tuin konden werpen.
Weldra zagen Liesje, Hans en Uep de
beide vreemden ook. Deze waren nu vlak
bij hen en de vier kinderen hoorden den
ouden heer duidelijk zoggen:
„Wat een pracht-tuin is er bij het huis!"
Bijna had Hans uitgeroepen: „Onze
tuin!" maar gelukkig had hij zich nog bij
tijds bedacht en met geen enkel woord hun
aanwezigheid verraden.
Het viertal wachtte nu, tot de -heer en
dame 'weer naar binnen waren gegaan.
Nauwelijks \yaren. deze verdwenen, of de
tongetjes kwamen los.
„Wat vervelend! Oude menschep!" riep
Liesje teleurgesteld uit.
„Als er nu nog aardige kinderen kwamen
wonen!" voegde Dep er aan toe.
„Dat zou misschien een pleister op de
wond zijn!" meende Jaap.
„Al zou het beter zijn, dat er heelemaal
niemand kwam!" zei Hans en de drie ande
ren waren het met deze uitspraak geheel
eens.
Meer dan twee jaar had de aangrenzende
villa leeg gestaan en was de tuin eenvou
dig door de jeugdige Brandtjes, die met hun
Vader en Moeder „het Uilcnnest" bewoon
den, als dc hunne beschouwd.
De vorige eigenaar was buitenlands ge
gaan en had het viertal toestemming gege
ven niet alleen in den tuin te spelen, maar
er zelfs bloemen en vruchten te plukken.
Was dat niet net iets uit een boek? 't
Spreekt vanzelf, dat de kinderen een ruim
gebruik hadden gemaakt van dit recht en
veel liever speelden op het naburige ter
rein, dat langzamerhand in een wildernis
herschapen was en gelegenheid tc over
bood om allerlei leuke spelletjes te doen,
dan in hun eigen tuin, die keurig onder
houden was naar hun zin zelfs veel te
netjes! en waarin ze niet naar hartelust
bloemen en vruchten mochten plukken,
zooals op het terrein, dat bij villa Bosch-
lust hoorde.
Een open plek in de heg vormde de go-
makkelijkste verbinding en was langzamer
hand door het drukke gebruik, dat er van
gemaakt werd-, een flink gat geworden, dat
zij den raooien naam van „dc Poort" gege
ven hadden.
De kinderen waren or zóó aan gewend,
hot naburigo terrein als het hunne te be
schouwen, dat het een geweldige teleurstel
ling was, toen zij op ccn middag uit school
kwamen en in plaats van het bord „Te
koop", dat een oude vertrouwde vaii hen
geworden was, een nieuw bord zagen, waar
op met tergend duidelijke letters „Ver
kocht" stond.
Eén woord... acht letters slechts, die
voor hen een groote verandering, een heele
ommekeer beteekenden en hen beroofden
van hun „bezitting". Geen roovertje meer
spelen, geen' bloemen, geen appels, peren,
perziken of pruimen meer plukken! Al dat
heerlijke was als bij (ooverslag door dat
ééne onuitstaanbare woord weggevaagd,
alsof er heelemaal geen buurkinderen be
stonden, die er volop van genoten haddon
en or nu plotseling van beroofd werden!
„Hoe kan dat nou: zoo op eens!?" riep
Bep, de jpngste van het viertal, uit.
Jaap en Hans vpnden, dat ze dat toch wel
eens eerst hadden kunnen vragen en Liesje
zei:
„Misschien mogen we er toch nog blijven
spelen!" al hechtte zij zelf niet al te veel
geloof aan die woorden.
Verontwaardigd stormde liet viertal do
huiskamer binnen, waar Vader en Moeder
zaten.
Moeder vertelde nu, dat hun oude vriend,
meneerden Bosch, die naar het buitenland
vertrokken was en vóór zijn vertrek de
villa te koop gezet had, er eindelijk een
koopcr voor gevonden scheen te hebben.
„Zullen we er dan maar blijven spelen,
tot het ons verboden wordt?" vroeg Jaap,
die al een lichtpuntje in de duisternis zag.
„Geen sprake van!" had Vader geant
woord. „Zoolang- de villa van meneer ton
Bosch was. mochten jullie or spelen, maar
nu zij in andere handen is overgegaan, ver
valt dit cn moet ik jullie verbieden een
voet op het terrein tc zetten."
De vier Brandtjes wisten bij ondervin
ding, dat met Vaders woorden niet te spot
ten viel. Zij moesten zich dus wel in het
onvermijdelijke schikken, of ze wilden of
niet
Jaap noemde den nieuwen eigenaar „de
vijand" en de anderen dachten 't was
eigenlijk heel dwaas! al niet veel vnen
del ijker over hem.
Zij bleven nu op hun eigen terrein, maar
hun blikken dwaalden telkens weer naar
het verloren Tooverland, waarin de bloe
men en vruchten weldra door anderen ge
plukt zouden worden. Dc heerlijke wilder
nis zou dan wel in een model tuin herscha
pen zijn!
En zöo hadden zij dien middag stemmen
gehoord op hun voormalig lustoord cn zich
achter de heg verscholen om te zien, hoe
de nieuwe bewoners er wel uitzagen.
Hun bevindingen hebben \vo hierboven
reeds gelezen.
Aan tafel werd er niet 'veel meer over dc
onaangename ontdekking, die de jeugd go-
daan had, gesproken, maar na tafel gingen
de kinderen opnieuw den tuin in en staken
zij hun hoofden samen, geheimzinnig fluis
terend en drukke bewegingen makend. Hun
booze blikken in de richting van het aan
grenzend terrein voorspelden niet veel
goeds.
Moeder kende haar volkje-echter en ver
trouwde er op, dat ze niet tot baldadighe
den zouden overgaan. Zij begreep hun
groote teleurstelling, al keurde zij hun ver
ontwaardiging af. O, wat een domme kin-
ders had zij toch!
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
„Vrij voor ijs vanmiddag," riep Jan op
gewonden, toen hij thuiskwam.
„Hè, wat flauw," zei Kees, z'n jonger
broertje. „Wij hebben geen vrij!"
„Jullie zijn ook nog zulke dreumessen,"
plaagde Jan, „maar wij, lI.B.S.'ers, zijn
groot en verstandig genoeg om te welen,
waar we rijden moeten."
„En onze meneer heeft gezegd, dat 't ijs
nog niet draagt," verzekerde Kees.
„Dan weet jullie meneer er niets van,
want op dc ijsbaan wordt wél gereden," be
weerde Jan.
„Dat 's ook ondergeloopcn land," zei
Moeder. „Maar jij bent toch geen lid van
de ijsbaan?'
„Neen, maar vanmiddag is de toegang
een kwartje. En ik heb nog 35 cent van m'n
zakgeld. Dus ga ik fijn rijden."
Na dc koffietafel zocht Jan z'n schaatsen
op. Wat hadden die lang in de kast gehan
gen! In twee winters had hij zc niet onder
gehad. Den vorige 11 winter had 'l heel niet
hard gevroren en den winter daarvoor was
hij ziek geweest.
„O, wat lijken ze me klein," zei Jan in
zichzelf, toen hij dc schaatsen voor den dag
haalde. Gauw zette hij er een op den grond
cn hield z'n voet er boven. Dc hak van z'n
schoen kwam er heelemaal buiten te
staan. Er was geen sprake van, dat hij ze
aan kon hebben. Ontdaan liep hij met dc
ijzers naar beneden en liet aan moeder
zien, hoe hij er totaal uitgegroeid was.
„Wat 'n pech!" zei deze.
„En wat nu?" vroeg Jan.
„Ik weet er niets op, vent. Ik kan je on
mogelijk dadelijk een paar nieuwe schaat
sen geven. Misschien met je verjaardag."
„Dat is pas met Januari. E11 dan kan het
best zijn, dat de ijspret alweer afgeloopcn
isi"
Jan was erg teleurgesteld. Wat had hij
nu aan z'n vrijen middag? Met opzet had
den ze heel weinig werk opgekregen. Zou
hij dat eerst maar gaan maken? Of zou hij
eens naar 't rijden gaan kijken? Neen, dat
Een bakkertje, in 't witgekleed,
Droeg op een dag,— het was heel
heet!
Een mand met brood recht op zijn bol,
Iioc hield, zoo'n bakkertje dat vol?
Dc mand bleef goed in evenwicht
En werk'lijk was zij toch niet licht!
Met beide handen in zijn zak
Liep 't bakkertje op zijn geraak.
Zijn baas had tegen hem gezeid;
Loop vlug, don kom je nog op
tijd!
Maar 't bakkertje was \vcl wat lui
En in ccn heellangzame bui'
Plots zag hij aan den waterkant,
Gezeten op den hougen rand,
Een heng'laar, die aan 't Visschen was,
Aan 't visschen in een diepen plas.
Ons bakkertje bleef talmend staan,
Had niet veel zin om voort te gaan,
Vergat dc mand met brood cn al
En dacht: Of hier veel visch zijn
zal?
Steeds meer. voorover boog hij 't hoofd
Och, bakkertje, je had beloofd
't Brood vlug te brengen naar den klant!
Wat deedt jij aan den waterkant?
Maar,, lieve help! Foei! Dat was dat?
Werd 't bakkertje zijn bol-pjots glad?
Do mand gleed eensklaps met oen vaart...
Och heden! 't Wd^-cen kiekje
waard!
En schoot in 't water! Alles dreef!
Geen broodje, dat er droog bij bleef!
Ja, n u was gocdo raad wel duur
En 't bakkertje keek leelijk zuur!
De mand dreef met den stroom fluks
voort.
Geen broodje viel er overboord,
Maar 't bakkertje was ze toch kwijt!
Och, och, wat had hij nu een spijt!
Er zat natuurlijk heel wat op!
Het was me ook een reuze-strop!
Hij moest hoc hard dc straf ook
leek!
Op 't einde van die nare week
Al U brood betalen van zijn loon.
De bakker zei: Ik denk, mijn zoon,
Dat jij zoo dom niet bent voortaan
Om aan den waterkant te staan,
Als ik je met een boodschap stuur!
De les voor 't bakkertje was duur,
Maar heeft geholpen en 'k weet vast.
Dat hij nu op zijn brood goed past!
(Nadruk verboden).
toch maar niet. Dan ging 't je nog meer
aan je hart, dat je zelf niet op de-schaat
sen kon. Wacht, hij wist al wat. Hij zou
weer eens naar z'n ouden vriend Hekman
gaan.
Hekman was een smid bij lien in dc
straat. Toen Jan nog op .de Lagere School
was, stond hij altijd bij de smederij te, kij
ken. Alles, wat er gebeurde, vond hij even
belangrijk.
En soms mocht hij van Hekman wel bin
nen komen om te hélden: een staaf ijzer
versjouwen, een pijp buiten leggen of aan
den blaasbalg trekken. Vroeger had Jan
dan ook altijd beweerd, dat hij smid wou
worden. Dot was anders, geloopcn: nu was
hij op dc II.B.S. cn had liecl geen smid-
plannen meer.
Hekman was blij, dat hij z'n jongen
vriend weer eens zag.
„Hebt u 't druk?" vroeg Jan.
„Reuze," antwoordde- de smid. „Zoo druk
als een klein baasje met één knecht, zooals
zo wel zeggen. Maar mijn knechtje heeft
me juist in den stock gelaten."
„Kan ik u soms helpen?" vroeg Jan.
„O, zou je wat voor mc weg willen bren
gen? 't Is dat't op eens zoo is gaan vriezen.
En nu wil iedereen z'n schaatsen geslepen
hebben."
Ijverig sleep Hekman door aan 'n paar
rnooie Amerikaansche schaatsen. Jan stond
er met alle aandacht naar to kijken.
„Die zijn van "n kunstrijd.er," vertelde de
smid.
..Welke moeten weg?" vroeg Jan.
De smid wees ze aan. Aan elk paar zat
een briefje met het adres en wat de kosten
waren. Weldra was Jan met z'n boodschap
pen op stap. En na een half uur was hij al
terug met het geld.
„Nog meer?" was Jan's vraag.
„Ja, nu nog die kunstrijschaatsen cn deze
Friesche."
„Ik heb ook Friesche," zei Jan.
„En waarom ga je dan niet rijden?"
„Ze zijn me veel te klein. Nu ik ga."
Weg was Jan. Eerst bezorgde hij de zwa
re, metalen, Amerikaansche schaatsen en
toen do andere. Hé, 't was bij een jongen
uit z'n klas, bij Hu up Hermans.
Huup deed zelf open. Z'n Moeder kwam
er achteraan.
„Tabé, Jan Kok," riep Huup, „ga je rij
den? En kom je me ophalen?"
„Nee, m'n buurman vroeg, of ik deze
schaatsen even brengen wou," vertelde Jan
aan Huup's Moeder.
Huup paste de schaatsen.
„Och, wat jammer, ze zijn mo een mijl
tc groot," overdreef IIuup. die een stuk
kleiner was dan Jan.
„Neen, Huup, die kan je niet aan," zei
zijn moeder spijtig, terwijl ze 't kwartje
voor den smid uit haar porteraonnaie op
diepte. „Hüup heeft zc van z'n oom, zie je,
dio rijdt niet meer. Maar ze zijn 'm nog
vëcl te groot."
„En de mijne zijn me juist veel te klein."
vertelde Jan.
„Laten we dan ruilen," stelde Huup met
een voor.
„Dat 's een idee!" juichte Jan. „Vindt U
het goed, mevrouw?"
„Ja, als jouw moeder 't er ook mee eens
is," antwoordde deze, „dan vind ik 't best"
Huup kleedde zich gauw aan én met do
schaatsen bij zich holden ze naar Jan's
buis.
Jan's moeder vond den ruil een prachtige
oplossing. Gauw greep Jan z'n schaatsen,
die Huup keurig pasten en liep naar den
smid om z'n geld af te dragen en hun bol
der meevaller te 'vertellen. En wat deed
Hekman? Hij sleep gauw Huup's oude
schaatsen en wou daar niets voor hebben.
Nu konden de jongens fijn rijden en dat
deden ze ook, net zoo lang tot de baan ont
ruimd werd.
J. H. BRINKGREVE—ENTROP.
(Nadruk verboden).
Het regent, dat het giet cn Paultje mag
niet naar buiten. 11ij heeft allerlei spelletjes
en werkjes in huis gedaan en staal, nu met
den neus platgedrukt tegen de ruit naar
buiten te kijken, liet regent nog steeds. Ein
delijk roept Paultje uit:
„O Moeder! laat me toch alsjeblieft bui
ten gaan spelen, 't Is nu juist zoo leuk met
al die plassen!"
Moeder wil daar echter niets van hooren
en zegt. „Geen denken aan, Paultje! Met
dat hondenweer moet je fii luijs blijven!"
Paullje's lip trilt verraderlijk, maar daar
hij bij ondervinding weet, dat zeuren niet
heLpt, besluit hij zich in het onvermijdelijke
te schikken en keert naar zijn hlokkendoos
en zijn spoortrein terug, liet hoste wat lieni
onder deze omstandigheden te doen slaat.
Een paar dagen lator is het heerlijk weer.
Oma is op bezoek en Paultje wijkt niet van
haar zijde. Na een tijdje vindt Moedor
dit voor Oma wat vermoeiend cn zegt zij:
„Ga nu maar eens wat buiten spelen,
Paultje. Het zonnetje schijnL"
Paultje, die niet den minsten lust gevoelt
Oma te verlaten, zegt niet ccn guitig ge
zichtje:
„Met poesenweer moet ik toch thuis blij
ven, Moeder!"
Lachend herinnert Moeder zich nu, dat
zij een paar dagen geleden dc uitdrukking
„hondenweer" gebruikt heeft. Of de bengel
die in zijn oor geknoopt heeft!
Tot Paullje's groote vréugde wil Oma
echter graag een eindje wandelen en hij
gaat met haar mee.
Of 't nu poesen- of hondenweer is, kan
hem heelemaal niet schelen.
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
Utrecht vind ik toch zoo prachtig:
Net een feest uit ouden tijd,
Als je op een zomerochtend
Langzaam door de stralen rijd.
Heb je wel den Dom bekeken?
Die zijn toren hoog verheft
En wanneer je er weer lang9 komt.
Telkens door zijn schoonheid treft.
En die mooie, oude huizen,
Ook die boomen langs zoo'n gracht.
Utrecht eig'lijk is een wonder,
Dat je blij maakt onverwacht.
Woon je er, dan ben Je rijk, zegt
Met zoo'n mooie, oude stad.
Woon j'r.er niet, nu, ga er heen dan.
Waarlijk, je ontdekt een schat!
Dat ik in dit Kinderkrantje
Je er van vertellen wou,
Komt omdat 'k als Amsterdammer
Toch zooveel van Utrecht hou.
TR. VERDONERr-SALOMONS.
(Nadruk verboden).
OPLOSSING VAN DEN REBUS
UIT 'T VORIGE NUMMER,
Een sprokkelaar zag acht eekhoorns voor
hem opspringen.
(Nadruk .verboden)
Korte Gracht 4b
Tel. 1019
Onze coupe ondulation
en watergolf is
iets aparts