Nieuw Parijs
Gezelschapspelen
Dam-
Schaakspelen
Tric-Trac borden
SALON
WESTERMEIER
Langestraat 35. Tel. 308
Korte Gracht 4b
Tel. 1019
Onze coupe ondulation
en watergolf is
iets aparts
DE NIEUWE BUREN
EEN ANGSTIGE MIDDAG
Opgericht Ï901
door
C. E. DE LILLE H OG ER WA AR D.
Hoofdstuk IL
Vrede is beter dan Oorlog.
Mot leede oogen hadden de jeugdige
Brandtjes het aangezien, dat het heerlijk
vrije, aangrenzende terrein, hetwelk zij tot
voor korten tijd als het hunne hadden be
schouwd, langzamerhand in een modeltuin
herschapen werd, waarin zij zelfs niet eens
een voet mochten zetten! Het huis onder
ging ook een grondige opknapbeurt en er
was heel wat werkvolk in bezig, maar hier
aan ergerden de kinderen zich niet Het
huis was immers maar een huis, waarin ze
na het vertrek van meneer ten Bosch geen
voet meer gezet hadden. Maar den tuin,
dien heerlijken tuin konden ze maar niet
goedschiks aan anderen afstaan.
En toch moest het! Pat begrepen ze alle
vier wel, al kwam er telkens een gevoel
bij hen boven, alsof hun het grootste on
recht aangedaan was, dat ooit kinderen
ondervonden hadden.
En Vader had het gat in de heg, „de
Poort", die de beide terreinen met elkander
verbond, laten dichtmaken! Jaap zei wel
binnensmonds: „Vader heult met den
vijandj" maar.hij durfde dit toch niet hard
op -zeggen. En ook de anderen zagen er
een soort verraad in.
't Was maar goed, dat de Paaschvacanlie
juist voorbij was en het viertal weer naar
school ging, dacht Moeder. Tegen de grootc
vacantie zouden ze wel aan het denkbeeld
gewend zijn, dat zij zich nu tevreden
moesten stellen met het terrein van „het
Uilennest", 't Leek al, of ze zich op hun
eigen gebied meer thuis gingen voelen.
De laatste weken vóór de vacantie had
de jeugd veel te loeren; bovendien was het
erg regenachtig, zoodat zc ten slotte het
gemis van den naburigen tuin niet Zóó
voelden, als zij zelf wel gedacht hadden.
Toen de vacantie echter aanbrak en het
zonnetje helder scheen, kwam de oude ver
ontwaardiging weer boven. Hun tuin was
immers veel te netjes aangelegd om er in
te ravotten en er waren niet eens vrucht-
boomen of -struiken, terwijl de bessen op
„Boschlust" nu juist rijp zouden zijn!
Maar wat hielp al hun gemopper? Jaap
scheen dit plotseling te begrijpen en zei:
„We schieten er geen steek mee op cn
daarom moesten we afspreken, elkaar niet
meer aan - die verloren heerlijkheid te
herinneren. Wie er over spreekt, betaalt
een cent boete en van dat geld gaan we op
het laatst van de vacantie potverteren."
De anderen vonden dit plan nog zoo ver
keerd niet, al nam ieder zich dan ook
voor: zijn best te doen om geen boete te
moeten betalen en dit liever aan dc ande
ren over te laten.
Er werd dus niet dikwijls meer over ge
sproken en als het gebeurde, was dit
eigenlijk bij vergissing.
Op een morgen, toen ze aan den kant
van de heg, toevallig vlak bij „de Poort",
alle vier aandachtig keken naar een groo-
ten kever, welks schild fraai schitterde in
het- heldere zonlicht, hoorden zij plotseling
kinderstemmen op het aangrenzend ter
rein.
Het viertal spitste do ooren, keek elkan
der in gespannen verwachting aan,
iriaarzei niets.
Op eens vloog er een bal boven hun
hoofden, om even later in een rozenperk
terecht te komen en daar tc blijven liggen.
„Ha! dien geven we niet terug!" juichte
'Jaap. terwijl hij den bal triomfantelijk in
zijn zak stak.
'Geen van vieren zag hierin een onrecht
matige daad. zelfs niet, toen aan den ande
ren kant der heg geroepen werd:
„Geef 'm alsjeblieft terug!"
„Kom 'm maar halen!" zei Hans, iu dc
veronderstelling, dat de kleuter, bij wien
het kinderstemmetje behoorde, dit toch niet
durfde.
De-vier Brand tjes zochten den kever weer
op, die echter niet op hun belangstelling
was blijven wachten. Doelloos keken de
kinderen om zich heen. Hun blikken dwaal
den daarbij in de richting van hun huis.
Zou Moeder het gezien hébben? 't Was toch
eigenlijk laf: een klein kind een bal af te
pakken... maar dat kind kwam uit het
kamp van den vijand en dus...
Plotseling trad Moeder uit het huis met
e3n scnattigen krullebol van een jaar of
vier, vijf aan haar hand.
Jaap kreeg al berouw over zijn laffte
daad en den anderen speet het, dat ze er
niet tegen opgekomen waren.
„hier is Bob van der Linde, een klein
zoontje van onze nieuwe buren!" zei Moe
der, als gold het een doodgewone zaak.
„Hij heeft bij ongeluk zijn bal over dc heg
gegooid eii komt hem nu zoeken."
Onmiddellijk stak Jaap zijn hand in zijn
broekzak om het verloren gewaande voor
werp er uit op te diepen. Moeder keek
haar oudsten jongen even verbaasd aan,
maar zei niets.
„Hier is je bal!" riep Jaap.
En Liesje, aan een plotselingo ingeving
gehoor gevend, voegde er aan toe:
„Is die van jou, kleine baas?"
„Nee!" luidde het antwoord. „Hij is van
Wout, rnaar ik mag er mee spelen."
„Wie is Wout?" vroeg Bep nu.
„Mijn broertje."
„Ouder of jonger?" vroeg Hans.
„Ouder, veel ouder!" luidde het antwoord.
„Wout is al een grootc jongen, al gaat hij
niet naar school."
„En waarom gaat hij dan niet naar
school?" vroeg Moeder, terwijl zij met deze
vraag de gedachten van haar viertal ver
tolkte.
„Omdat zijn rug ziek is en hij op een
ruststoel moet liggen," antwoordde het
ventje. m
Een algemeen stilzwijgen volgde.
Het kleine baasje ging voort:
„We zijn hier pas komen wonen!"
„Wc dachten, dat er een oude lieer en
dame waren gekomen!" riep Hans uit.
„Opa en Onia!" juichte het kereltje.
„Logeer je bij Opa en Oma?" vroeg Moe
der nu, evenals de jeugd naar een verband
zoekend.
„Nee, wc wonen hier voorgoed!" klonk
het fier. „Oma, Opa, Moeder, Vader, Wout,
Elly en ik! Wout kan hier zoo heerlijk op
zijn ruststoel in den tuin liggen, zie je!"
voegde hij er wijs aan toe. „De dokter zegt,
dat hij nu wel gauw beter zal worden."
Beschaamd keken de vier Brandtjes
elkaar aan. Z ij waren allen gezond en
sterk en hadden dien ongelukkigen jongen
zijn tuin misgund, al hadden ze van zijn
bestaan dan ook niet afgeweten.
In een plotselinge opwelling iets goed te
willen maken, vroeg Jaap:
„Wout houdt zeker veel van lezen?"
„Ja, erg veel!" antwoordde Bob.
„Goed! dan zullen we hem eens een paar
mooie boeken lecnen," ging Jaap voort.
Moeder knikte haar oudsten jongen goed
keurend toe en zei tegen Bob:
„Vraag dan eens aan je Moeder, of Jaap
vanmiddag tegen een uur of vier even
komen mag. Geef ons het antwoord maar
over dc lieg. Wc blijven er wel op wach
ten."
Met den bal in zijn hand stormde het
ventje nu weg.
Even later verscheen er een vriendelijk-
uitziende dame aan den anderen kant der
heg. Zij gaf mevrouw Brandt een hand en
zei:
„Ik ben blij, dat Bob al kennis gemaakt
heeft met u en zou niets liever willen, dan
dat uw viertal vanmiddag tegen vier uur
eens bij Wout kwam."
„Is het niet te druk?" vroeg mevrouw
Brandt bezorgd.
„O nee!" haastte mevrouw,van der Linde
zich tc zeggen. „Mijn oudste jongen heeft
cenigen tijd geleden een leelijkcn val ge
daan en daarbij zijn rug ernstig bezeerd. Hij
moet nu. liggen, maar zijii hoofd heeft ge
lukkig niet geleden en hij verlangt zóó naar
omgang met kinderen van zijn eigen leef
tijd. Zijn zusje en broertje zijn veel jonger
dan hij. Meermalen reeds heeft hij uw vier
tal gezien en gehoord en hij zou dolgraag
eens met hen spelen."
„Hoe kan dat, als hij liggen moet?" vroeg
Bep.
„Hij is dol op spelletjes als halma en
dammen," legde mevrouw van der Linde
uit.
„Dan kunnen we tóch met hem spelen!"
juichte Liesje.
De vriendelijke buurdame nam nu af
scheid.
Ook de familie Brandt ging naar bin-
(Verliaattje op Rijm).
„Kom-hier eens, kinderen, luister goed!
Ik heb een prachtig plan!"
Zei Moeder Muis en zij girig voort:
„Wat dunkt jelui daarvan?
Kijk, wat ik hedenmorgen vond:
Een bel cn een stuk touw!"
„Wel," vroeg Pa .Muis. heel erg verbaasd,
„Wat wil jc daarmee, vrouw?"
„Dit," zei Mama, ,,'t is een idee,
Als 'k nooit nog. hel? gehad!
"k Zorg, dat voortaan 4) let één van ons
Nog last heeft van de kat!
Die vijandin van jou en 'mij
En van ons kindertal
Zwerft immers dag en nacht door huis
En vindt ons overal!
Dat zal, geloof mo maar gerust,
Voortaan niet langer zijn!
Want, weet je, wat ik doen ga, man?
Mijn plan is reuze-fijn!
Ik ga," heel zachtjes sprak Mama,
Want poesje mocht eens luist'ren
En je begrijpt natuurlijk wel,
Mama moest daarom fluist'ren!
„Ik ga, gewapend met die bel.
Ja, kijk raaur niet zoo mal!
Straks zacht, heel zacht do kamer in,
Waar poesje slapen zal.
En dandan bind ik heel bedaard
Die bel haar om den nek.
Wel Vadertje, wel kinderlief,
Wel, lijkt mijn plan jc gek?
Bedenk eens: wat het zeggen wil.
Poes kan ons nooit meer storen!
We. zullen voortaan overal
Dio bel heel duidlijk hóoren!"
„Hiep hiep hoera!" riep Vader Muis.
„Dat is e^n pracht-idce!"
En Knabbclgraag liep smeekend uit:
„Toe Moeder, mag ik mee?"
Nu, Moeder Muis, dat snap jc wel,
Wou daarvan gansch niet weten!
Zij trok er heel alleen op uit,
Direct na 't middageten.
't Was een gevaarlijk werkje, hoor!
Maar... 't lukte! Lieve deugd!
Wat hecrschtc cr in 'l muizennest
'Dien dag een grootc vreugd!
Wie geen plezier bad, dat was poes.
Wat nad ze een verdriet!
Want muizen vangen met een bel,
Dat lukte voortaan niet.
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).
nen, Moeder aan haar bezigheden, terwijl
de jongens hun mooiste boeken uitzochten
om aan Wout tc leenen en de meisjes wat
speelgoed verzamelden, om er Elly cn Bob
plezier mee te doen.
„Gisteren woonde op Boschlust nog dc
vijand," zei Jaap en nu wordt Wout mis
schien onze vriend!"
,,'t Zal best een leuke jongen zijn!" meen
de Hans.
Het duurde dien dag erg lang, vóór de
klok vier uur sloeg en de kinderen Rosph
lust weer zouden betreden, maar eindelijk
was het dan toch tijd cn zag Moeder haar
troepje vertrekken.
„Vrede is beter dan oorlog!" zei zij ernstig
tegen Vader.
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
„Jan, wil je dit briefje even voor mij weg
brengen naar Tante Mies in dc Kerkstraat?
Er is haast bij!"
„Bah! 't is zoo'n eind!" luidde liet ant
woord, dat niet veel goeds beloofde.
„Hier is het!" zei Moeder, terwijl zij het
briefje op tafel legde en. deed, alsof zij
niets merkte van Jan's knorrige bui. Daar
na ging Moeder de speelkamer weer uit cn
bleef Jan met zijn jonger broertje Karei
achter.
„Mag ik mee, Jan?" waagde Kareltje het
te vragen.
,,'k Ga niet!" klonk het norsch.
Kareltje's groote vraagoogen keken Jan
verbaasd aan.
„Maar.maar... er is haast bij!" zei hij
eindelijk.
„Bemoei jij je met je eigen zaken!
Maare,al6 jij 't soms wilt weg
brengen Ga je - gang, hoor!"
Dat was niet aan doovemans ooren ge
zegd. Kareltje nam den brief, trok in de
gang zijn jas aan een hoofddeksel droeg
hij slechts zelden en sloeg-even later de
voordeur achter zicli dicht.
Moeder, die den jongensachtig harden
slag hoorde, dacht:
„Jan schijnt toch eieren voor zijn geld ge
kozen te - hebben, en het briefje weg te
brengen."
Zij maakte het werk, waarmee zij bezig
was, af en ging naar de speelkamer in de
veronderstelling, daar Kareltje in ziju
eentje aan te treffen.
Zij was dan ook zeer verbaasd, daar Jan
te; zien, maar de ware toedracht der zaak
nog niet vermoedende en mecncnd, dat Ka
reltje even de kamer uit was, zei zij:
„Geef mij het briefje maar terug, Jan;
dan breng ik het zelf naar do Kerkstraat."
Jan kreeg een kleur tot achter zijn ooron.
Ja, nu moest hot hooge woord er wel uit!
Wat zou Moeder zeggen?
„K Kareltje brengt hét br briefje
weg," stotterde hij.
„Kareltje?" herhaalde. Moeder verbaasd.
„Ja, Moeder," luidde het antwoord.
Even speelde er een bijna onmerkbaar
glimlachje op Moeders gezicht. Zij zei ech
ter niets, maar liet Jan alleen achter, in
het onzekere vérkeerend, of Moeder er boos
om was of niet.
Och, Jan had het nu eigenlijk liever zelf
weggebracht, 't Regende niet eens! En zelfs
al regende het baksteenen! Anders was
hij tóch ook nooit bang voor regen! Als
Moeder maar wat gezegd had, boos gewor
den was of hem straf gegeven had desnoods,
alles was beter geweest dan dit stilzwijgen!
Zou de straf misschien nog volgen
Waarom niet dadelijk? Dan wist hij ten
minste, waar hij aan toe was. Of... zou
Moeder 't niet erg vinden? 't Briefje werd
immers toch bij Tante Mies bezorgd! En
dat was de hoofdzaak. Of Kareltje 't nu
wegbracht of hij.... was dat eigenlijk niet
hetzelfde?
Maar wat bleef de kleine jongen lang
weg! Er.... er zou hem toch geen ongeluk
overkomen zijn?! 't Was tegenwoordig zoo
druk op straatl
't Angstzweot brak Jan plotseling van alle
kanten uit. Dat hij dfit ook niet eerder be
dacht had! Nu was 't natuurlijk te laat!
Jan kon het in huis niet langer uithou
den en ook hij nam zijn jas van den kap
stok, schoot hem vlug aan en trok de voor
deur met een harden slag achter zich dicht
Moeder lachte weer fijntjes. Wat maakte
haar oudste jongen het zichzelf toch dik
wijls moeilijk!
Maar Jan dacht aan niets anders dan
auto's, fietsen, paarden en zijn kleine
broertje, 't Was wel een pienter Joch en
voorzichtig ook, maar... hè, wat was bet
toch druk op straatl
Telkens bij het omslaan van een hoelc
hoopte hij zijn broertje to zullen zien, maar
neen! Reeds was hij in de Kerkstraat en
stond hij vóór 't huis van Tante Mies, Moe
ders vriendin, maar van Kareltje had hij
nog steeds geen spoor ontdekt!
Zou hij even aanbellen en aan de deur
vragen, of zijn broertje er soms nog was?
Maar neen, niemand wilde hij zijn angst
verraden. Dan maar liever buiten op hem
wachten! 't Begon al donker te worden. Na
tuurlijk had Tante Mies Kareltje vóór don
ker naar huis laten gaan, maar waar was
de jongen dan? Een anderen weg kon hij
niet genomen hebben, dus van elkaar mis-
100pen was geen sprake.
't Was nu heelcmual donker geworden.
Kareltje moest dus thuis zijn! Zou hij
hem misschien niet gezien hebben aan den
overkant van de straat? 't Zou natuurlijk
kunnen, dat er juist een heel dikke dame
vóór het ventje geloopen had, al hechtte
Jan zelf eigenlijk niet veel geloof aan deze
mogelijkheid.
Een kloek besluit nemend, ging Jan plot
seling naar huis. Dan kreeg hij ten minste
zekerheid. Kareltje moest nu thuis zijn!
Nog vlugger dan hij den heenweg afge
legd had, ging het nu terug. Door de ach
terdeur binnenkomend, zag hij niemarid.
Onmiddellijk keek hij naai* den kapstok
in de gang. Kareltje's jas hing er niet! Jan
stormde de huiskamer binnen, waar Moe
der alleen was en vroeg:
„M Moedcrl is% Kareltje nog niet
thuis?"
„Nee, Jan," antwoordde Moeder, „maar ik
denk, dat hij wel gauw thuis zal komenl"
„Ik ik ben hem gaan zoeken, Moeder!"
bekende hij nu. „Ik ben zoo vreeselijk bangv
dat hem een ongeluk overkomen is!"
Plotseling hield er een auto vóór de deur
stil.
Jan rilde ervan.
In het volgend oogenblik werd er gebeld
en even later kwam Kareltje opgewonden
binnen. Hij scheen niets to mankeerep ge-
lukkigl
Maar" waarom werd hij dan met een auto
thuis gebracht? Jan begon er hoe langer
hoe minder van te begrijpen.
„Dag Moes, dag Jan!" riep Kareltje uit.
,,'k Heb zoo vreeselijk veel plezier gehadl
Er was een poppenkast bij Tante Mies en
ik mocht binnenkomen om er naar te klj~
ken. Tante zei, dat u 't goed vondt We
hebben toch zóó gelachen. Die Trijn en die
Klaas waren ook zoo grappig! En omdat
het al heelemaal donker was geworden,
heeft Tante Mies mij met de andere jon
gens in haar auto thuis gebrachtl"
Lachend zei Moeder:
„Ja, Kareltje, ik wist ervan. Wie van
jullie beiden het briefje voor mij aan Tante
Mies bracht, zou de poppenkast mogen
zien!"
Jan begon nu alles te begrijpen, ook dat
hij door eigen schuld niet alleen een pret-
tigen middag gemist, maar zich zelfs alle
mogelijke muizenissen in het hoofd gehaald
had.
Hij schaamde zich geducht, maar toch
was hij blij, dat Kareltje ongedeerd was
thuisgekomen.
ANNIE O.
(Nadruk verboden).