SALON WESTERMEIER UIT HET LEVEN VAN EDGAR WALLACE EEN AMERIKAANSCHE TRAGEDIE VOOR EN ACHTER HET NEW-YORKSCHE S0C1ETY- LEVEN EN DE CRISIS Korte Gracht 4 b Tel. 1019 i Onze coupe ondulation en watergolf is iets aparts Als de winter komt Sluit U aan bij de Amersfoortsche Radio Centrale Het verhoogt Uw gezellig heid in huis Kantoor: Telefoon Lange Bergstr. 13 462 door II. *i. Cannegieter „De eeuwige illusie, als zou het leven nog vóór ons liggen! Het leven ligt altijd achter ons". Het was geen oude van dagen, maar een vijf en twintig jarig jonkman, die deze woorden heeft neergeschreven. Wilhelm Raabe, de dichter, wiens eeuw feest men 't vorig jaar heeft gevierd, laat in zijn zoo beroemd geworden jeugdwerk meer uitingen hooren, die ietwat vreemd klinken bij iemand, die eigenlijk het leven nog moet ingaan. Zijn zwaarmoedige, hu mor bevat inmiddels een wijsheid, waar van men den waren zin eerst leert ver staan, nadat men het leven goeddeels ach ter zich heeft. Maar nu zitten wij midden in de vragen, ■welke zijn uitspraak bij ons doet opkomen: wanneer kunnen wij zeggen, dat we het le ven nog vóór ons hebben en wanneer ligt het achter ons? Er zijn menschen van vijf en twintig, die uitsluitend het verleden als bezit incasseeren, en er zijn menschen van zeventig, die nog steeds op de toekomst speculeercn. Strindberg heeft in zijn Droomspel het laatste type geteekend. In den aanvang van het stuk zien wij den jongen officier met een boeket rozen in de hand stralend van vreugde het tooneel oploopen. Hij wacht op Victoria, zijn beminde.. Zeven jaar heeft hij zoo al voor haar kleedkamer op en neer gewandeld en op haar gewacht. Maar nü zal ze komen! Nü kleedt ze zich om met hem uit soupeeren te gaan. Maar Victoria komt niet. De jaren ver strijken: een nieuw, tafereel. Weer loopt de officier het tooneel op. Hij heeft grijs haar en ook zijn baard is grijzend gewor den. Zijn kleeren zijn afgedragen, zijn boord is vuil; de boeket rozen tot een dor re struik ontbladerd. „Alles wijst er op, dat de zomer voorbij en de herfst op komst is", zegt de officier. „Maar de herfst is mijn lente, dan wordt het theater geopend en dan moet zij komen, Victoria!" En, als hij aan liet slot van het stuk nog maals opkomt, weer met een boeket rozen in de hand, en „stralend, van vreugde, tot de vrouw, welke hem in haar kleedkamer v.acht, uitroept „Victoria", mompelt de dichter: Me dunkt, dat ik datzelfde vroe ger al eens doorleefd heb Deze officier is het type van den mensch, die tot zijn dood in de illusie volhardt, dat het leven nog vóór hem ligt. Hij wacht en wacht en Victoria komt nimmer uit haar kleedkamer te voorschijn. Tegenover de zen illusionist staat de realist, die als jonkman van vijf en twintig jaar al tot de slotsom geraakt, dat het leven achter hem ligt. Realist noemde ik hem, omdat hij alleen irj cle wèrkelijk'heid gelooft. Wat hij be leefd heeft, dat is voor hem uitsluitend het leven, want dit leven is werkelijkheid ge weest; hij heeft het met zijn zinnen ge last en geproefd, het is waar gebeurd en historisch gekenmerkt. Als zoodanig is het bezit, al is dit bezit opgeborgen in een kast, waaruit het evenmin meer is te voor schijn te halen als Victoria uit haar kleed kamer. Ja toch: de vijf en twintig-jarige dichter haalt het er uit: in den vorm van herinne ring. „De herinnering" heeft een andere dichter gezegd, ,is het eenige paradijs, waaruit wij niet kunnen worden verdre ven." Het type achtcruitkijkend-mensch leeft graag in het verleden, dat het als zijn eigen onvervreemdbaar domein beschouwt. Het verleden is veilig en vast, het ligt ge stabiliseerd; men weet wat men er aan heeft; men kan het vertrouwen. Het ver trouwde leven is het oude leven; het ech te, ware reëele leven ligt altijd achter ons. Maar tegenover de toekomst staat dit soort menschen wantrouwend. Zij voelen zich met vijf en twintig jaren reeds oud, want verschiet heeft zelfs dhn hun leven niet meer. Wat is de toekomst? Een eeuwi gc- illusie! Men late zich niet ontgoochelen door verwachting en hoop. Beter de ééne vogel van het verleden in de hand dan de Aien vogels van de toekomst in de lucht. Men zou menschen als Wilhelm Raabe de „altijd-ouden" kunnen noemen. Zij staan op elk tijdstip van 't leven met de af gesloten rekening in de hand en weren den waan af, als zou het leven nog vóór hen liggen. Voor hen is het bestaan een voortdurende oudejaarsavond. Tegenover hen staan de „altijd .jongen", van wien de officier uit Droomspel de ver tegenwoordiger is. Voor hen is het voort durend Nieuwjaarsmorgen. Zij laten zich door geen ontnuchtering uit het veld slaan Bij eiken bocht van den levensweg kijken zij om den hoek of 't geluk nu eindelijk in 't zicht zal komen. Zij geven hun plan nen niet op. Op hun zeventigste jaar wach ten zij nog met verwelkte boeket op Victo ria. Wie van beiden gelijk heeft? Allebei le ven ze in ieder van ons; nu spreekt de één en dan weer de ander en de één vult aan .wat de ander te kort komt. Het leven van Edgar Wallace was span neder dan veel levens in de verhalen van zijn verbeelding. Hij kwam in de wereld onder de nederigste omstandigheden, zoo nederig en zoo behoeftig dat hij acht dagen oud door een menschlievend vischdrager van de markt van Billingsgate in huis werd genomen en opgevoed. Zijn schoolopvoeding werd voltooid geacht en indien niet vol tooid geacht kon zijn pleegvader geen ver dere opvoeding bekostigen toen de vrije openbare school hem op elfjarigen leeftijd niets meer kon leeren. Hij ging mee-verdie nen, als knechtje in een rubberfabriek, als jongen op een visschersboot, als verkooper van kranten in Ludgate Circus, een cen trum van krantenbedrijf dat hem later als een van zijn grootste zonen zou begroeten. Edgar vond het bestaan te moeilijk als op groeiende jongen en volgde het voorbeeld van lotgenooten in de misère van Londen, teekende voor soldaat. Kort na het uitbre ken van den Boerenoorlog werd hij met zijn bataljon naar Zuid-Amerika gezonden, waar hij klaarblijkelijk weinig om handen had. Maar Wallace was niet geboren voor leeg loopen of stilzitten. Zijn groote landgenoot Rudyard Kipling inspireerde hem tot het componeeren van verhalende gedichten over het bedrijf der soldaten. In den stijl van zijn meester schiep hij primitief dicht werk. Het moest primitief zijn, want hij ken de weinig andere taal dan die van den Cockney, den platten Londenaar. Bij elk woord van het gedicht, dat hij neerschreef, rees twijfel over de spelling en over de juis te beteekenis. Een woordenboek was in die dagen zijn steun en toeverlaat. - Wilskracht en talent waren aan dezen man niet ver morsi. Zo'waren een persoonlijk bezit dat hem in staal zou stellen verre uit te groeien boven den levensstaat, dien een armzalig begin voor hem scheen aan te wijzen. In (K- wijze waarop hij dal heeft bereikt is Edgar Wallace uniek, zooals hij uniek was in veel meer. Hij was de meest succesrijke schrij ver van Engeland. De mare van de bijzon dere spanning, die zijn „thrillers" in de menschelijke borst, konden opwekken, was over de gansche wereld gegaan. Die „thril lers" (varen hem dientengevolge een waar lijk overloopende bron van rijkdom. Maar al dit succes en al die rijkdom (men ver klaart dat hij de laatste, tien jaren meer dan 40.000 pond per jaar verdiende) zijn hem nimmer naar 't hoofd gestegen. Ilij bleef een man met een eenvoudig goed hart en vol warme sympathie voor het uit schot. van de maatschappij, dat hij zoo le vendig heeft beschreven, en voor „the un derdog" in het algemeen. Er behoeft geen nadruk op te worden ge legd dat Wallace geen werk van letterkun dige waarde heeft gedaan. Maar zij, die in de soort verhalen, waarin hij de primus inter pares was, geen geestelijk genot kon den vinden, konden nochtans niet nalaten het ongemeen journalistieke talent, dat in die verhalen vaak aan het werk was, te bewonderen. Wallace heeft nog onlangs in praatjes voor de microphoon als zijn meening te kennen gegeven dat liet vak van den jour nalist liet mooiste vak van de wereld was en ging dus nog wat verder dan de ver- cenigingsleiders van de journalisten onzer natie, die vaak de gelegenheid aangrijpen om van „ons mooie vak" te spreken. Wal lace was van meening dat de man van d? groote reportage het volste en belangwek kendste leven had dat men zich kon den ken. Hij was in zijn tijd een dier groote reporters. Maar de Londensche uitgevers van griezelverhalen eischtcn al gauw al zijn beschikbaren tijd op. Wallace begon met journalistiek. De beschrijvende gedich ten voornoemd vonden erkenning in Zuid- Afrikaansche bladen. Toen hij zijn tijd had uitgediend was de oorlog nog aan den gang en Wallace werd berichtgever, eerst voor een nieuwsagentschap, later voor Londensche bladen, die toen hij uit Zuid- Afrika was teruggekeerd zijn diensten op- eischten voor ander groot nieuwswerk. Maar dit „mooiste vak van do wereld' gaf hij tenslotte prijs en hij had volgens de o\ crlevering een kampioen-machine- schrijver en een dictaphoon noocMg om de -1000 woorden per uur aan korte en lange verhalen, aan tooneelstuken en aan sport artikelen te kunnen leveren, die de uitge vers onder zijn handen wegritsten. Men telt zijn oeuvre in meer dan» 150 boeken, meer dan 300 short stories en vele tooneel- stukken, gezwegen van artikelen in dag en weekbladen. Dit is alles verba zingwekkend. Verbazingwekkender is dat deze man, die zoo luide aan den weg tim merde, waarschijnlijk geen enkele vijand had Indien Edgar Wallace het letter kundig hooger had kunnen zoeken zou hij, met zijn scherp waarnemingsvermogen en zijn ongelooflijke rake beschrijvingskunst en karakterteeckening, waarschijnlijk 'e- venveel erkenning hebben gekregen. EEN MERKWAARDIGE ANTENNE. Een Duitsch plaatselijk blad vertelt van een caféhouder le Treplitz, die op een zeer origineele wijze zich van oen binnen-an tennc heeft weten te voorzien. Ilij plaatste de vier pooten van een gewone kleerkast op porceleincn schoteltjes, zooals wel on der bierglazen worden gelegd. De binnen wanden van de kast bedekte hij met een laag metaalvcrf (aluminiumverf), dus met oen goed geleidende slof. Op deze wijze verkreeg hij een binnenantenne van hooge capaciteit. Nog beter ware geweest, de kast van binnen met zilverpapier te beplakken Merkwaardig is, dat de kast zonder meer als klaerkast in gebruik kan blijven, zon der dat de antenne werking hieronder lijdt, FILM Enkele maanden geleden bracht ook de Nederlandsclie pers berichten van de con troverse Dreiser-Paramount. Paramount had geruimen tijd geleden Dreiser's boek „Een Amerikaansche tragedie" ter verfil ming aangekocht en het is voor een ieder, die het boek kent, begrijpelijk dat de- om werking tot een film groote moeilijkheden met zich rnee zou brengen. Oorspronkelijk was deze taak toegedacht aan den Russischcn cineast S. M. Eisen- stein, doch deze regisseur kon over de uit werking van het gegeven met de Para mount niet tot een accoord komen. De Pa ramount gevoelde niets voor de opvatting van S. M. Eisenstein en de samenwerking ging niet door. Vervolgens wendde de Pa ramount zioh tot Josef von Sternberg, dén cineast van de Mariene Dictrich-films en deze bleek wel bereid om de opdracht te aanvaarden. Thans rees echter de groote moeilijkheid: hoe moest het bock worden bewerkt? Een oplossing werd tenslotte ge vonden en Samuel Hoffenstein schreef het scenario, dat Von Sternberg verfilmde. Theodore Dreiser was echter over het re sultaat zoodanig ontevreden, dat hij de Pa ramount hierover een proces aandeed, een proces, dat tenslotte door de Paramount werd gewonnen. In verschillende instanties gaven de rechters het woord aan deskun digen, schrijvers, artisten en critici en het resultaat van deze beschouwingen was in het voordeel van de Paramount. Waar schuilt nu de kern van dit mee- nings verschil? Eenige feiten: Dreiser heeft in zijn lijvig boek gelegenheid gehad om alle factoren die de val van Clyde, den hoofdpersoon, tengevolge hadden, op breedvoerige wijze te beschrijven. Dreiser heeft met behulp van zijn groot talent kans gezien om alle levensomstandigheden, alle sociale wanbe grippen, alle struggle-for high life uit te spinnen die Clyde Griffith's wispelturige natuur aannemelijk moeten maken. Als wij Dreiser's boek gelezen hebben, weten we waarom Clyde Griffith is wie hij is: een pauper in smoking, een „Lebemann" zonder wereldw ijsheid, een arme verschop peling, die zich vergaapt aan de fuiven van zorgelooze weeldekinderen, welke nog nimmer iets in hun leven hebben gepres teerd, doch in zijn oog begenadigde we zens zijn in vergelijking met de piccolo's en kamermeisjes, met wie hij vroeger om ging. Clyde Griffith is in het boek niets meer dan een speelbal van de grillige nuk ken van het leven; nergens in het boek voelen wij, dat hij een poging doet om lot de kern der dingen door te dringen. Het klatergoud van het leven der Amerikaan sche upper-ten is voor hem het meest waar devolle bezit, waarnaar een mensch kon verlangen en in dien geest is het ook ver klaarbaar, waarom hij zich door moord van een eenvoudig volksmeisje ontdoet om niet iedere kans op „een beter leven" te behoeven prijs te geven. In den, uit den aard der zaak beknopte- ren vorm van de film waren von Stern berg deze mogelijkheden niet gegeven. Ilij' was gedwongen, naar andere middelen te grijpen om het sterk dramatisch verhaal psychologisch te verantwoorden. En hier uit putte Dreiser de motieven voor zijn klacht. Thans is de film, die in Amerika als een „gebeurtenis" werd beschouwd, naar Ne derland gekomen en zijn wij in de gele genheid geweest om de eerste vertooning in Den Haag bij te wonen. De eerste vraag, die ons van de lippen moet, luidt: Zijn Dreiser's motieven ge rechtvaardigd? Het is niet gemakkelijk om op deze vraag een afdoend antwoord te ge ven. Wanneer wij een parallel trekken tus- schen de film en het boek, dan zijn wij ge dwongen te antwoorden: ja. En wel om de volgende redenen: Het psychologisch con flict, dat bij Dreiser de climax vindt in de rechtszitting, komt in de film niet uit de verf. Von Sternberg heeft gepoogd frag mentarisch het zielcleven van Clyde Grif fith te teekenen, terwijl Dreiser, om elk misverstand te voorkomen, de grootste uit voerigheid heeft betracht. Von Sternberg geeft ons wel den willoozen, slappen jon geling, dien wij ons gedacht hebben, doch zijn daden in de film zijn te weinig over tuigend om het geweldige conflict, dat in het proces zijn climax vindt, aannemcliik te maken. Wij worden gedwongen te geloo ven, dat de maatschappij de oorzaak is van de mislukking van Clyde's leven, overtuigd worden wij niet. Von Sternberg tracht met de rechtszitting, die het hoogtepunt in de film vormt, een pleidooi te houden voor den Clyde, zooals hij (let wei), in het boek van Dreiser is, doch het blijft bij woor den. Wanneer Clyde het volksmeisje voor zijn oogen laat verdrinken, om zich on middellijk daarna in de armen te werpen van een dochter van een industrickoning, zijn wij geneigd om te denken: wat een ploert van een kerel. Door de woorden, die tijdens de rechtszitting worden gesproken, laten wij ons niet maar gewillig van ge dachten veranderen. Zij die het boek van Dreisör hebben' gelezen, zullen van d« psy chologische hiaten in deze film minder hin der ondervinden, dan zij die het bock niet kennen. En dit is een fout, die men niet kan wegcijferen, want het zou toch al tc dwaas zijn, dat men eerst een boek moet lezen om den inhoud van een film tc be grijpen. Afgezien van de dualistische tendenz achten wij deze film ook in filmische be teekenis niet een van Sternberg's meest geslaagde. Het eerste gedeelte vertoont weinig verrassende momenten, het tweede gedeelte is hoofdzakelijk verfilmd tooneel. Wat ons echter heeft verbaasd, is de prachtige manier, waarop in deze film de accoustiek is toegepast. Het gesproken woord tijdens de rechtszitting is schitte rend te volgen en dank zij de pregnante dialogen weet V011 Sternberg hierin toch een zekere spanning te leggen, die hem als een der knapste goluidsfilmregisscurs ken merkt. De idee van deze film in zijn huidige ge daante kan ons voorts niet anders dan sympathiek zijn. Het leven van Clyde Grif fith toont ons de keerzijde van het sprook je van den Amerikaanschen self-made man. Het is niet zoo moeilijk om het van liftboy tot chef in de fabriek van een toe vallig rijken oom te brengen; moeilijker is het om in deze wereld vol schijn-illusies en klatergoud den juistcn weg te vinden Al mag de uitwerking dan niet volkomen geslaagd zijn, „Een Amerikaansche trage die" geeft ons eindelijk weer eens een pro bleem, dat de moeite van het beschouwen waard is. En alleen reeds daarom zouden wij de film bij het publiek willen aanbe velen. Wellicht meer dan ergens anders ter we reld gaan te New-York de allerhoogsten, do rijksten der rijken, onder de depressie ge bukt. De „Society" heeft haar basis onder zich voelen wegglijden. Jarenlang was het een stevige basis, waarvan het eene uitein de in Wallstreet, het andere in de millioen- nairs- en milliardairspalcizen van do 5-Th. Avenue rustte. In het beursgebouw van Wallstreet ontmoetten de mannen elkaar in dagelijks weerkecrenden, vaak profijtelij ken strijd; de 5-th. Avenye vormde het strijdperk voor hun vrouwen en dochtors. En de slag woedde er niets minder fel dan die, welke tusschcn de zuilen en in de za len van het beursgebouw werd geleverd. Zoover, dat. aan alle feestelijkheden een einde zou zijn gekomen, is het gelukkig nog niet en den taaien aard van den Bu- smess-Amerikaan kennende, kan men ook gerust aannemen, dat deze calamiteit zich nimmer zal voordoen. Maar twee dingen vallen toch wel duidelijk te constateeren: een toenemende versobering bij het geven van partijen en het binnendringen in den voor den cxclusieven kring der „upper 400" van nieuwe rijken. De versobering in de festiviteiten treedt in de eerste plaats bij de dobutantenpar- tijen aan den dag, dat zijn de feestelijkhe den, waarop de millionnairsdochters voor de eerste maal haar intrede in de society doen. De Amerikaansche Sunday papers bevatten wekelijks do glimlachende foto's dezer schoone en rijke jongedames, die de-, zen dag met even groote angst en beven tegemoet zien als haar Engelsche zusteren, wanneer clcze in urenlangcn optocht in schittering van diamanten en diademen naar Buckingham Palace rijden, om er den koning en koningin tc wórden voorgesteld, waarmede zij tevens haar intrede doen in de society van het Britsche Empire. Zooals gezegd, in Amerika hebben juist deze debutantenfeesten een sterkeinkrim ping ondergaan, want vele der allerbe- kendsten hebben zich vrijwel geheel uit do society teruggetrokken en in plaats daar van hun aandacht gewijd aan liefdadig heidsfeesten. In plaats van do geweldig uitgebreide diners met bal na, waarbij een paar duizend gasten plachten aan te zitten en die gemeenlijk één- A tweehonderd dui zend dollars kostten, geeft men nu thé dan sants en soupers, teneinde althans nog iets te doen. Wat het liefdadigheidswerk be treft, heeft een aantal vooraanstaande jon gedames zich aaneen gesloten tot „Junior League", die haar aandacht speciaal den werkloozen ten goede wil doen komen. Sta tistici hebben becijferd, dat hetgeen thans aan hotelrekeningen, bloemen, muziek, enz. wordt hesleed, hoogstens 50 pCt. van vroe ger jaren bedraagt. Geleidelijk is het ook tot de hoogste stan den der Amerikaansche samenleving door gedrongen, dat eindelijk op doortastende wijze voor de milliocnen werkloozen be hoort te worden gezorgd. De vrouw van een der bekendste New-Yorkscho bankiers, te vens voorzitster van de vrouwenafdeeling der commissie tot steunvcrleening aan do werkloozen, houdt iederen dag gedurende acht uur zitting in een speciaal bureau. Een stroom van honderden werkloozen vrouwen en meisjes komt er raad inwin-» nen en sollicitcercn naar de betrekkingen, die het bureau te vergeven heeft. De bedoelde bankiersvrouw meent, dat de huidige depressie althans dat groote voordeel heeft, dat zij ook eens den aller rijksten den grootcn nood en de enorme ont beringen doet kennen, waarvan zij het be staan tevoren maar nauwelijks hadden ver moed. Daarentegen wil zij van bezuinigingen op het gebied van feestelijkheden niets weten, daar hierdoor h.i. juist diegenen worden geschaad, die nu nog een behoorlijk be staan hebben; t.w. kelners, modisten, leve ranciers, bloemisten, enz. „Het is waar", betoogde zij onlangs tegen een vertegen woordiger der pers, „dat onze groote luxe vaak schril tegen den nood van het huidig tijdsbestek afsteekt, ik besef dit heel goed. Maar ik houd rnij steeds voor oogen, dat wij, die nu eenmaal over geld beschikken, ons levenspeil zoolang mogelijk dienen te handhaven. Uitsluitend om sentimenteele gevoelens te bevredigen, de werkloosheid nog meer vergrooten, heeft geen zin!" Wij hadden het zooeven over de „upper 400", daarmee doelend op de indertijd door Ward Mc Alister, den secretaris van m.e- vrouw Cornelius Vanderbilt, opgestelde lijst van hen, die volgens Mc Alister uitsluitend waardig dienden te worden geacht, om tot de society te worden gerekend. Als eerste vercischtc diende daarbij natuurlijk het be zit van een stamboom, met behuln waar van het bewijs kon worden geleverd, dat men afstamde van een der eerste groepen Nederlandsche of Engelsche immigranten. Maar zooals reeds gezegd, deze grenzen ziin geleidelijk sterk vervaagd en thans telt de New-Yorksche society duizenden lo- Jen, van wie velen uiteraard volkomen vreemden voor elkaar zijn.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 15