Nieuw Parijs
Drogisterij Het Gouden Kruis
Langestraat 35. Tel. 308
Gezelschapspelen
Dam-
Schaakspelen
Tric-Trac korden
DE NIEUWE BUREN
TEEKENPLAATJE
IN DEN STORM
VAN EEN EIGENWIJS
EGELTJE
ZOET ZIJN!
Opgericht 1901
Op ieder tijdstip, dftg on naclit,
Houdt 't GOUDEN KRUIS voor U do wachti
't Verschaft U raad bij elk geval
En weet precies wat holpen zal
Bij hoest, verkoudheid, kiespijn, spit.
Of waar ook anders pijn soms zit.
Maakt „crisis" U misschien nerveus
Een „Gouden Kruis-Kuur" helpt. U heusch!
Ook is 't „G. K." in veler kring
De steunpilaar der Huishouding!
't Helpt mee bij schoonmaak en bij wasch
En reinigt spiegels, haarden, glas...
In één woord, 't is de rechterhand
Der vrouw, van stad en ommelaud.
En na een proef zegt elk spontaan:
't Is MIJN DROGISTERIJ VOORTAAN! 1!
Hellestr. b.d. Utrechtschestr. Tel. 1580
y vv V r.
door
C. E. DE LILLE MOGERWAARD.
Hoofdstuk VI.
Een Raadselachtig Geval.
De dagen en weken der Vacantia gingen
j voor de zeven buurkinderen veel te vlug
l naar hun zin voorbij. Zelfs Wout'verveelde
I zich geen oogenblik en dc dokter, die een
paar keer in de week naar hein kwam
9 kijken, sprak zijn liooge tevredenheid uit
Hj de patiffnt ging goed vooruit en het zou niet
(jjf zoo heel lang meer duren, of hij mocht eens
ft. even zijn ruststoel met een gewonen zetel
verruilen.
„Jullie hebt onzen Wout heelemaal op
geknapt," zei mevrouw van der Linde tegen
p de vier Brandtjcs, toen Wout het naburig
1 terrein weer „in zijn auto opreed."
„Maar wij hebben ook een heerlijke va
cantie!" zei Liesje. „Ik ik bad eigenlijk
niet gedacht, dat die zóó prettig zou wor
den
„Nu „Boschlust'' verkocht was," maakte
mevrouw van der Linde haar zin af, terwijl
zij haar buurtje lachend toeknikte.
„We hebben maar wét leuke buren gekre
gen," zei Jaap en geen der jeugdigo „Uilen"
kwam tegen deze woorden op.
„Maar wij ookP zei Wout cn werd even
min tegengesproken.
De zon scheen in deze vacantie niet al
leen in werkelijker), maar ook in figüurlij
ken zin, tot op zekeren dag er plotseling
donkero^wolken kwamen opzetten en de
vrede tusschen.de jeugdige Brandtjcs ver
stoord dreigde te worden.
Op een morgen kwam Hans met een knor
rig gezicht beneden. De anderen meenden,
dat hij met het verkeerde been uit bed ge
stapt was iets wat wel eens een heel
enkelen keer gebeurde en namen geen
notitie van zijn minder vriendelijke bui,
die vanzelf immers wel weer overdrijven
zou!
Maar zij dreef niet over en barstte zelfs
los, toen Bep argeloos vroeg:
„Gaan we vanmorgen of vanmiddag naar
Boschlust?"
„Geen van beide!" antwoordde Hans, „ik
ten minste niet!"
Zes vragende oogen werden op den spre
kenden jongen gericht en Jaap vertolkte
aller gedachten met de vraag-
„En waarom niet?"
„Omdat ik mijn teekening voor school
moet maken!" klonk het knorrig.
«Maar die had ]e toch af?!" zei Jaap op
vragenden toon.
„Had ik ook, maar er is een groote scheur
in gekomen'"
„Hoe kan dat?!" riep Liesje nu uit.
„Weet ik het?!" riep Hans gemelijk uit.
„Jullie zult het wel één van allen gedaan
hebben!"
Dat was al te kras! Verontwaardigd ver
klaarden Jaap en de zusjes dan ook, dat zij
er .geheel onschuldig aan waren.
„Maar als ik het zelf toch niet gedaan
heb!" hield I-Ians vol.
,iWanneer is 't gebeurd?" vroeg Jaap za
kelijk.
„Gisteravond laat of vanmorgen vroeg.
Vóór ik naar bed,ging. heb ik de teekening
klaar gelegd om er vanmorgen de laatste
banjl aan te leggen cn toen ik opstond, was
ze bijna heelemaal doormidden gescheurd!"
Hans keek zóo wanhopend, dat do ande
ren nu toch medelijden met hem kregen.
Was het ook niet vre'eselijk?! Dc teekening
voor school, een p'rijsteokcning nog wel,
waaraan Huns zoo dapper gewerkt had in
de uren, welke hij niet met de buurkinde
ren doorbracht, een teekening, waarmee hij
hoopte zoo al niet den eersten, dan toch
een anderen prijs te winnen en die nu op
eens bedorven was!
Maar wie kon het gedaan hebben?
Vader en Moeder natuurlijk niet! Zijn
broertje cn zijn zusjes al even loin! Betje,
bet dienstmeisje, was niet in de kamer ge
weest en een hond of een poes hadden ze
niet. Niemand kon het dus gedaan hebben
en toch was het gebeurd
„Is 't erg? Laat eens zien!" zei Liesje, die
nogal practise!) uitgevallen was en hoopte
de geleden schade, door gompapier aan den
achterkant der teekening te plakken, zoo
goed mogelijk te herstellen.
Hans haalde de teekening, die werkelijk
een treurigen aanblik bood en er bij nadere
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Jumbo ging eens wand'len.
't Stormde, o! geducht!
Krachtig blies dc Stormwind
Langs de grijze lucht.
Wind wou Jumbo plagen.
Eén, twee, drie! daar ging
Jumbo's mooie petje
O, dat, was een ding'
Plots word 't parapluutje
Omgekeerd. Wat 's dit? -
Riep die arme Jumbo.
Iloc komt daar zoo'n gat?
Jumbo, dat deed Stormwind.
Plagen, als die kan!
Daar heeft 'n olifantje
Geen begrip heusch van.
Jumbo moet nu lachen.
't Is een gok geval!
Denkt hij. Storm, houd jij je
Zelf maar voor den mal!
Alle kind'rcn lachen
Nu met Jumbo mee,
Tot er ééntje uitroept:
('t Is een goed idee)
Kom, nu fluks geteekend
Op geruit papier
't Heele storm-tafreeltje!
Duid'lijk zie je 't hier!
(Nadruk verboden).
beschouwing zelfs nog veel erger aan toe
was dan do jongen in zijn eerste veront
waardiging nog gezien had. Zij was zóó be
dorven, dat er geen herstellen meer aan
as.
„'k Zou 'm overmaken," raadde Jaap aan
1 Hans zag maar al te goed in, dat dit 't
cenige was, wat er op zat.
Driftig balde hij zijn vuist en riep uit:
„Als ik maar wist, wie 't gedaan heeft!"
„Wat schiet jo daarmee op?" vroeg Jaap.
,,'k Zou 'm eens goed afranselen!" zei
Hans cn 't was net, alsof deze woorden zijn
gemoed al wat opluchtten.
„Begin maar dadelijk met je teekening!"
hield Jaap aan.
„Om 'm opnieuw door één van jullie te
laten bederven? 1" riep Hans nijdig uit.
„Dat zul je bewijzen!" zei Jaap. nu ook
boos. „Je zult je woorden waar maken en
zeggen, wie 't gedaan heeft!"
„Wist ik dat zelf maar!" zuchtte Hans.
„Tob er niet langer over, maar begin!"
zei Liesje nu.
„Zeker voor jullie plezier?!" mokte Hans.
De drie anderen begrepen, dat er met
Bob dien morgen niets aan te vangen was
cn lieten hem daarom maar aan zijn lot-
over. Dit nam echter niet weg, dat ze toch
medelijden met hem hadden cn er over
peinsden, hoe de teekening van Hans zoo
bedorven kon zijn. Geen der drie kinderen
dacht, ook maar een oogenblik, dat één dor
huisgenooten bot gedaan had cn toch was
de teekening geheel bedorven. Dit hadden
ze met eigen oogen gezien!
Hoe zij er ook over peinsden, geen hun
ner vermocht bet raadselachtige geval op te
helderen.
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Stekeltje leek niets anders dan een ronde
bal met stekels, wanneer iemand hem van
dichtbij wilde bekijken. Hij voelde er heele
maal niets voor te laten zien, wie hij werke
lijk was, n.l. een egel met een kopje, vier
poolen en een licel klein staartje. Dat hoef
de immers niemand to weten! Door allen
menschen en dieren moest hij maar als
een bal beschouwd worden, een bal met
scherpe stekels, die leelljk konden prikken,
zoodat niemand het waagde hem aan te
raken.
Dc menschen waren wel heel slim, maar
Stekeltje dacht, dat hij hun toch te slim
af was. Hij vond zelfs, dat er geon slimmer
dieren bestonden dan" egels. Een vos had
nu wel eenmaal den naam van slim te zijn,
maar 't zat 'm niet in den naam! 't Kwam
immers op de daad aan! En een slimme
vos, die zich als een egeltje in elkaar kon
rollen en dreigend zijn stekels opzetten! O
zoo!
Stekeltje moest eigenlijk lachen om liet
idee: een vos, die zich oprolde! En waar
bleef liij clan met zijn staart? Die zou hem
maar eventjes -leelijk verraden! Neen, vos
sen en eekhoorns, al die roodc Pluimstaar
ten, moesten het tegen dc egels afleggen en
leelijk ook!
Zoolang Stekeltje zich herinneren kon,
had hij die heerlijke stekels gehad, waarop
geen ander dier dan hij en zijn familie zich
beroemen kon. Moeder Stekel, naar wie hij
genoemd was, had ook al zulke scherpe ste
kels en zij leerde haar kinderen: Prikkie
en Stekeltje, al heel vroeg zich bij nade
rend gevaar op te rollen. Geen wonder
ook, want dit was voor hen gewichtiger
dan loopen.
Ze woonden wel gezellig aan den rand
van het boscb. Alleen kreeg Stekeltje op
een goeden eigenlijk: een kwaden! dag
de reiskoorts in zijn stekels. Hij vond, dat
hij toch niet altijd bij zijn vader en moeder
en zijn zusje blijven kon cn wilde van huis.
Verre reizen maken en wat van de wereld
zien, was immers juist iets, dat Stekeltje
aantrok 1
Toen hij er voor het eerst tegen Moeder
over begon, rolde deze zich van schrik in
elkander voor het dreigend gevaar. Spoedig
begreep zij echter, dat ze op die manier
geen verstandig woord met haar zoon spre
ken kon en langzaam ontrolde zij zich
weer.
Ilaar kleine kraaloogjes stonden heel be
droefd.
„Ach Stekeltje," begon zij. „Waarom wil
jij de wereld in, waar het gevaar van alle
kanten op je loert? Heb jo 't dan niet goed
bij Vader, Moeder en Prikkie, in ons veilige
hol, waar geen gevaar je bedreigt?"
„Ik wil cje wereld zien, Moeder!" hield
Stekeltje vol.
„En waar wil je dan naar toe?" vroeg
Moeder verschrikt.
„Ik begin met een reis door hot bosch te
maken, Moeder. Dat is toch zeker niet ge
vaarlijk?!"
„Een reis door het bosch niet gevaar
lijk?!" klonk het nu gohccl ontdaan. „Je
praat, als een dier, dat niet het minste ver
stand heeft!"
„En u woont zelf aan den rand van het
bosch!" verdedigde Stekeltje zich.
„Juist: aan den rand en nictori n!"
riep Moedor uit. „Van mij kun je niet zeg
gen, dat ik me diep in het bosch waag, zoo
als jij van plan bent te doen."
„Maar ik kan mij toch oprollen, Moeder!"
zei Stekeltje weer, die 't nog zoo gauw niet
opgaf.
„Ja, je k u n t je oprollen, maar of je
dat onder alle omstandigheden ook zult
doen?
„Ik zal hot doen, Moeder!" zei het eigen
wijze ding. Stekeltje meende, dat hij de
zaak reeds half gewonnen had en wilde
Moeder nog verder overhalen. Daarom zei
hij:
„En ik breng lekkere slakken voor u van
de reis mee, Moeder."
„Och, Stekeltje," fcci Moeder toen. „Blijf
liever thuis cn ga geen lekkere slakken
zoeken. Wc hebben hier immers genoeg te
eten!"
Maar Stekeltje wilde cn zou het bosch in.
Met zijn Vader durfde hij er heelemaal
niet over praten. Hij had gehoopt, dat Moe
der een goed woordje voor hem bij Vader
zou willen doen, maar nu zij er zóó over
dacht nu was het verstandiger
Vader niets van zijn plannen mode to doe
len.
Zoo dacht het domme, eigenwijze Ste
keltje.
Iloe Moeder liem ook smeekte bij haar te
blijven en hoe zij ook bromde cn boos werd,
't mocht alles niet baten en op een morgen,
toen het zonnetje lekker scheen en hij vroeg
wakkpr werd. ging hij alleen op stap. Vader
en Moeder sliepen nog en hij zorgde er wel
voor. hen niet wakker te maken. Prikkie
lag ook nog opgerold te dutten en kon hem
dus riet verraden.
7oo trok het eigenwijze Stekeltje alleen
het groote bosch in.
In hc-t begin kwam hij geen andere die
ren tegen dan een massa mieren, die het
echter veel to druk hadden om op hem te
letten. Verder een paar veldmuisjes, die
haastig een anderen kant uitliepen, toen
ze Stekeltje zagen en cenige boschduiven,
die het bij het naderen van ons egeltje in
de lucht veiliger vonden dan op den grond.
Een eekhoorntje scheen er al precies zoo
over tc donken.
Stekeltje had er pret om. „Zie je wel!"
dacht hij. „Ze zijn allemaal bang voor me.
Voor hen is het bosch natuurlijk gevaar
lijk, maar niet voor m ij
Plotseling kwam er een groot, rood beest
aan, dat Stekeltje nog nooit gezien had.
't Was geen eekhoorn, al was het ook rood
bruin en had het een langen staart Ook
was 't geen hond, al had het daar den vorm
van. Maar wat was het dan wel? Stekeltje
kende geen andero viervoetige dieren. Zou
dit misschien een vos zijn, waarvan Moeder
wel eens verteld had?
„Als je verre reizen maakt, zie je vreem
de dingen," dacht hij.
Eigenlijk wilde hij zichzelf niet bekennen,
dat hij bang, nee, hoe bang hij wel was!
Hij hoopte, dat hot roode monster hem niet
gezien had, maarhij begreep al spoe
dig, dat dit wèl het geval was, want, o
schrik! het kwam regelrecht op hem af.
Aan zijn sluipen-den gang zag hy onmiddel
lijk, dat het iets in zijn schild voerde en
dat dit niet veel goeds zou zijn, begreep hij
ook.
Haastig rolde Stekeltje zich in elkaar.
O, o! wat was hij nu bang! Wel behoefde
bij niets Ie vreezen, zoolang hij in elkaar
gerold was, maar bij kon toch niet a 11 ij d
in elkaar gerold blijven!
En Roodstaart, zooals hij in gedachten
den vos noemde, scheen den tijd te hebben.
Hij bleef ten minste een heclo poos naar
hem staan kijken cn scheen niet over weg
gaan te denken. Plotseling kwam de vos
nog dichter naar hem toe.
Stekeltje lag aan den kunt van een beek.
Dat wist hij wel, maar hij vond het niets
erg, omdat hij niet vun plan was zich te
ontrollen, vóór Roodstaart verdienen was.
Mij zou dus maar onbeweeglijk blijven lig
gen cn liep daarbij geen kans in het water
te vallen.
,,'t Zul Roodstaart eindelijk wel vervelen,"
dacht hij juist, toen hij oen schop
kreeg cnin de beek tuimelde. Van
schrik ontrolde hij zich! Roodstaart hapte
naar hem, maarjuist op dit oogen
blik bad Stekeltje, die op een steen in de
beck was terecht gekomen, zich weer in
elkaar gerold en stak met één van zijn pen
nen Roodstaart zóó pijnlijk in zijn 6nuit,
dat de vos zijn prooi verschrikt losliet en
kermend van pijn naar zijn hol liep.
Nu was er maar heel weinig water in do
boek en zoo kwam bot, dat de steen, waarop
Stekeltje lag, niet eens geheel onder water
was en het egeltjo maar weinig nat werdl
Toch duurde het heel lang, vóór hij zich
opnieuw ontrolde. Do schrik zat hem na
tuurlijk nog in de stekels.
Eindelijk vatte hij echter moed, keek be
hoedzaam om zich heen cn bereikte over een
paar groote steenen den oever. Hij rilde
over zijn hcelo lichaam en was nog heele
maal van streek. Aan voortzetteh van de
reis dacht hij niet meer, want -hij had nu
al meer dan genoeg van do wereld gezien
en zou blij zijn, als hij zonder ongelukken
weer bij Vader en Moeder thuis kwam.
Gelukkig ontmoette hij geon Roodstaar
ten meer en bereikte hij eindelijk zijn vei
lige hol. Moeder stond al mot Prikkie naar
hem uit te kijken en Vader was hem zelfs
een eindje tegemoet gegaan.
Stekeltje zei niet veel, toen hij eindelijk
thuis kwam. Vader en Moeder begrepen
wel, dat hij niet veol goeds te vertellen had.
Maar Prikkie, dio wat nieuwsgierig uitge
vallen was, vroeg haar broertje:
„Heb je veel moois op je reis gezien, Ste
keltje?"
„Och, wel nee, kind!" klonk het onvrien
delijk.
„Hè toe, mag ik een anderen keer eens
mee?" vleide het kleine ding,
„Nooit ga ik meer het bosch in!" zei Ste
keltje nu en toen hij een poos in het zon
netje gelegen had en wat van den schrik
bekomen was, vertelde hij zijn avontuur.
Vader en Moeder waren blij, dat het nog
zoo goed afgeloopcn was en zeiden, dat het
werkelijk een wonder was.
,/t Is alleen jammer, dat ik geen lekkere
slakken voor u heb kunnen meebrengen,
Moeder!" vond Stekeltje.
„Ik ben al dankbaar, dat jo ongedoerd
teruggekomen bent," zei Moeder nu.
Vader en Prikkie waren het hiermede ge
heel eens en Stekeltje heeft woord gehou
den: van zijn reislust was hij heelemaal ge
nezen!
(Nadruk verboden).
Zoet zijn is zop moeilijk, weet je,
Als de zon daar buiten glanst
En de klasso in het speeluur
Lekker op het pleintje danst.
Ikke moet maar rustig wachten.
Heeft de dokter mij verteld.
Want dan word ik vast weer beter.
'k I-Iad me juist zoo voorgesteld
Om na al die koude dagen
En dien regen nu eens fijn
Buitensbuis te gaan ravotten,
Want nu is er zonneschijn!.
Maar mijn mammie zegt, dat komt toch*
Als ik maar geduldig wacht!
En ik ben 't verdriet vergeten,
Als mijn moedertje dan lacht
En zoo heel mooi wil vertellen.
Dan, ja dan ben ik wel zoet.
Maar het kost me o zoo'n moeite,
Dat ik het onthouden moet!
TR. VERDONER
SALOMONS.
(Nadruk verboden).