ALS HET VERRE VERLEDEN OPLEEFT Weelde en verschrikking in de koningsgraven DE HARMONISCHE MENSCH door Professor C. Leonard Woollcy. De bekende geleerde Woolley heeft over zijn opgravingswerk te Ur een boek geschreven, dat dezen zomer zal verschijnen en waaruit wij met toestemming van den uitgever, F. A. Brock- haus te Leipzig, een der inte ressantste hoofdstukken publi- ceercn. Na eenigc voorafgaande vondsten beschreven tc hebben, deelt de auteur mede, boe de eigenlijke koningsgraven gevon den werden. Toen wij begonuen met bet opruimen van de resten der houten kist, dio ongeveer 1.80 M. lang en 0.90 M. breed was, vonden wij daaronder gebrande tegels. Over het alge meen schonen zij onsystematisch door el kaar te liggen, doch op een bepaalde plaats vormden zij nog den ringvormigen omtrek van em steenen vertrek. De eerste en na tuurlijke veronderstelling was, dat wij hier liet graf hadden, waar al het overige bij behoorde. Uit het verder onderzoek bleek echter, dat do grafkamer geplunderd was; liet dak was niet vervallen, doch openge broken. De kist was over het gat hcenge- plaatst met de duidelijke bedoeling om bet tc verbergen. Toen wij daarom rondom de buitenzijde van de grafkamer verder groe ven, vonden wij een gang, die overeenkwam met de 1.80 M. hooger gelegene. Aan den voet van de balustrade lagen zes soldaten, zorgvuldig in twee rijen gelegd, met kope ren speren aan hun zijde en platgedrukte koperen helmen op de ingeslagen schedels. In de gang lagen tevens twee houten wa gens met vier wielen, die men blijkbaar vanaf de balustrade naar beneden had laten glijden. Voor eiken wagen bevond zich een span van drie ossen; een der ossen was zoo goed geconserveerd, dat wij het skelet in zijn geheel konden bergen. De wagens wa ren eenvoudig, doch do teugels waren met langwerpige stukken lapis lazuli en zilver versierd en liepen door zilveren ringen, waarop kleine stierenbecldjes waren ge monteerd. De stalknechten lagen bij de kop pen der ossen cn dc koetsiers op hun plaats in den wagen. Van de wagens zelf waren slechts de indrukken van het vermolmde hout op den grond overgebleven, doch deze waren zoo duidelijk, dat men op een foto grafie dc vezels kon zien van het dikke hou ten wiel en den grauwwitter kring die de rest van den vrpegeren wielband vormde. Tegen den achterwand van het vertrek lagen de lijken van negen vrouwen. Zij droegen een hoofdtooi van lapis lazuli en sardius, vanwaar stukjes goud in den vorm van beukenbladeren afhingen; groote halve maanvormige gouden oorringen cn zilveren sieraden in den vorm van een handpalm met drie vingers, op den top .vaarvan zich bloemen bevonden met blaadtes van inge legde lapis lazuli, goud en schelpen en ten slotte kettingen van lapis lazuli en goud. Haar hoofden steunden tegen den steenen wand; baar lichamen reikten tot aan den gangvloer. De ruimte tusscben haar en de wagens was geheel gevuld met andere lij ken, mannen cn vrouwen, terwijl de gang, die langs de eene zijde van het vertrek naar den overwelfden ingang daarvan voer de, ter weerszijden oen rij van soldaten met dolken cn van vrouwen dcecl zien. Van de soldaten in liet midden der vrije ruimte droeg er één een bundel van vier speren met gouden punten, terwijl twee andere'n elk vier zilveren speren hadden. Bij een ander lijk vonden wij een merkwaardig ko- perrelicf, waarop twee leeuwen waren af gebeeld, die op dc lichamen van twee ge sneuvelden stonden. Het is wellicht een versiering van e^n schild geweest. Boven dc lijken der hofdames was een houten harp tegen den wand geleund, waarvan slechts dc koperen stierenkop en de parel moeren plaatjes waren overgebleven, die eenmaal do klankkast hadden versierd. Te gen den zijwand van den ingang, eveneens boven de lijken, lag een tweede harp, waar op een prachtig mooie stierenkop met oogen, baard cn horens van lapis lazuli en een aantal even mooie parelmoeren plaatjes met voorstellingen in relief. Vier ervan ver toonden vreemde afbeeldingen van dieren, die de rol van menschen speelden. Den diepsten indruk bij deze afbeeldingen maakt een zekeren zin voor humor, dio Juist in denude kunst zoo zeldzaam is. Door de schoonheid en evenwichtigheid van liet ontwerp cn de fijnheid der teckening vorm den deze afbeeldingen een cler meest leer rijke documenten, die wij bezitten om de kunst der eerste Sumeriers tc beoordcelen. Binnen deze grafkamer hadden de roo- vers nog genoeg achtergelaten, waaruit kou blijken, dat zich hier behalve de lijken van het gevolg ook dat van den hoofdpersoou moest hebben bevonden. Zijn naam luidde Abargi, wanneer wij tenminste kunnen ver trouwen op het opschrift van een rolvor mig zegelstcmpel. Toen wij ons met derr wand bezighielden, vonden wij twee mo dellen van booten, één van koper, dat ho peloos vervallen en één van zilver, dat prachtig geconserveerd was. Het was onge veer 60 c.M. lang, had een hoog hek en een hooger» boog, vijf zitplaatsen cn mid scheeps een boogvormige stellage voor een tentzeil, dat de reizigers tegen de zon moest beschermen. Dc bladvormigc roei spanen lagen nog bij do banken. Een ty pisch bewijs voor het conservatisme van het Oosten is wel, dat men thans nog een boot van denzelfden vorm kon zien varen op de moerassen van den beneden Euphraat, on geveer 75 K.M. van Ur vandaan. De grafkamer van den koning bevond zich geheel aan bet einde van den open gang. Toen wij ons onderzoek voortzetten, zonden wij daarachter een tweede vertrek met steenen wanden, dat er misschien te gelijkertijd, doch vermoedelijk later, was bijgebouwd. Dit vertrek was evenals dat van den koning voorzien van een gewelf van ringbogen van gebrande tegels en was dc grafkamer van de koningin, waarbij de bovenste gang met den ezelwagen en al liet overige, dat wij daar vonden, behoorde. Haar naam Schubad vonden wij op een fijn rolvormig zcgelstempel van lapis lazuli, dat zicli iels boven liet dak van de graf kamer bevond en vermoedelijk in dc gang was geworpen op het oogenblik, dat men| deze met aarde opvulde. Het gewelf van deze kamer was ingevallen, doch gelukkig ils gevolg van het gewicht der daarop lig gende aarde en niet door dc i'cnvoestende handen van grafschenners. Het graf zelf was onaangeroerd. Aan het eene uiteinde lag op de over blijfselen van een houten baar het lijk van dc koningin met een gouden beker bij de hand. Het bovenlichaam was gehoel ver borgen onder een massa kralen van goud, zilverlapis lazuli, .sardius, agaat, en chal: c0"*" Daarvan waren langen banden ge maakt, die van een kraag afhingen en tot het middel reikten. Zoo vormden zij liet bovenstuk van een mantel, die van onderen werd afgemaakt door een brceden band van buisvormige kralen van lapis lazuli, sar dius en goud. Bij den rechterarm lagen drie lange gouden spelden met knoppen van lapis lazuli en drie vischvormige amu letten, twee van goud en een van lapis, ter wijl een vierde gouden amulet twee zitten de gazellen voorstelde. Dc ingedrukte schedel was bedekt met overblijfselen van een hoofdtooi vau de zelfde soort als die, welke de hofdames droegen, doch meer uitgebreid en verzorgd. Do onderlaag wercl gevormd door windin gen van bet haar, die met breede gouden banden waren - omstrikt De omvang van het kapsel bewees, dat bet niet het natuur lijke haar was, doch een pruik, die bijna grotesk van afmetingen was. Daarboven la gen drie kransen; de onderste, die tot op liet voorhoofd afhing, bestond uit eenvou dige gouden ringen, de tweede uit beuken bladeren cn de derde uit bundeltjes, die elk bestonden uit drie lange w ilgcnbladercn met gouden bloemen, die met blauw en wit waren ingelegd. Al deze kransen waren ge monteerd op driedubbele snoeren van lapis- en sardiuskralen. Achter in het haar was oen gouden kam gestoken, zooals er thans nog gedragen worden onder een Spaanschc mantilla; op deze kam bevonden zich vijf punten, die eindigden in gouden bloemen, welke van binnen uit lapis lazuli beston den. In dc zijlokkcn vau dc pruik waren zware spiralen van gouddraad gewondcu, terwijl reusachtige nnlvernaanvormigo gou den oorringen tot op dc schouders afhin gen. Vermoedelijk hing van het haar nog ter weerszijden een snoer van breede, vier kante steenparels af met een amulet van lapis aan de beide uiteinden, waarvan het eene den vorm van een zittenden stier had en het andere dien van een kalf. Hoe in gewikkeld dc hoofdtooi ook was, de onder deden daarvan waren zoo goed blijven lig gen op dc oorspronkelijke plaats, dat het mogelijk bleek, het geheel tc restaurceren en er zoodoende een denkbeeld van tc ver krijgen, hoe dc koningin er in al haar pracht en praal moet hebben uitgezien. Om dc hoofdtooi te kunnen opstellen op een geschikt model, werd er een gipsafdruk gemaakt van een goed bewaard gebleven vrouwelijken schedel uit dien tijd. Dc sche del van dc koningin zelf was daarvoor niet te gebruiken, omdat bij te sterk vergaan was. Over het gipsafgietsel modelleerde mijn vrouw de gelaatstrekken in was, die zij zoo dun mogelijk oplegde om den vorm van den schedel niet tc veranderen. Sir Arthur Keith, die een speciale studie heeft gemaakt van de schedels tc Ur cn Al- Eïbaid, verklaarde, dat bet gezicht alle ken merken der eerste Sumeriers getrouw weer gaf. Op dit hoofd werd eon pruik van do juiste afmetingen geplaatst, waarbij de wijze van dragen nog nauwkeuriger werd bepaald aan de hand van terracotta beeld jes, die wel van jongeren datum zijn, doch waarschijnlijk volgens een oude overleve ring zijn vervaardigd. Den gouden haar band hadden wij uit het graf genomen, zooals deze op het hoofd van dc koningin zat. De vorm werd bewaard met behulp van roepen gelijmd papier cn door draden, die wij om het geud hadden gewikkeld. Toen dc pruik op liet hoofd gepast was, werd de haarband erop gelegd, waarna wij de draden cn papieren strooken doorsne den. Toen viel dc band geheel natuurlijk op zijn plaats, zoodat verdere schikking niet noodig was. De Kransen werden er weer op aangebracht en gerangschikt in de volgorde, die wij tijdens dc opgraving genoteerd hadden. Hoewel het gezicht dus niet dot der koningin is, moet het wel van hetzelfde type zijn geweest, terwijl het ge heel met den gerestaurp^rden hoofdtooi de meest nauwkeurige benadering van haar uiterlijke verschijning is, die verkregen kon worden. (Nadruk verboden). Door H. G. CAXXEGIETER. Dinsdag zal het een eeuw zijn geleden, dat Johann Wolfgang von Goethe gestor ven is. Goethe is niet alleen Duitschland'b grootste dichter geweest, hij is ook het voorbeeld van den harmonischcn menscli. Met clezc uitdrukking is niet bedoeld, dat deze dichter voortdurend evenwichtig zou zijn geweest en onbewogen gelijk een Olympische god boven dc wereld zou heb ben getroond. Integendeel, dit rijke leven heeft zijn opgangen en nedergangen wel degelijk gekend; het is fel beroerd geweest door clcn hartstocht; hemelhoog juichen en doodelijk? droefheid hebben elkaar er in afgewisseld. En het heeft, gelijk de dichter in een zijner liederen erkent, ervaren, dat de wereld vol tegenstrijdigheden is, en daaruit dc tegenstrijdigheden in eigen boe zem verklaard. Maar wat den toeschouwer in dezen reus telkens weer treft, is de gave, die bij bezit, om allo krachten der natuur in zich op te nemen, alle sappen van 't leven in zijn eigen bestaan over te hevelen, zich open te stellen voor elke g^dachtenstroom. Het is, of het ganschc heelal door hem heen gaat, zich in hem belichaamt. En daar hij als kunstenaar in staat is geweest, alles wat zijn belangstelling gaande maakte en alles wat zijn bewustzijn verwerkte, onder woor den te brengen en in beelden gestalte te geven, wordt zijn werk als 't ware een af spiegeling van het heelal. Hij 6taat voor ons als een voorbeeld, hoc. ver een menscb bet kan brengen, die zich niet in eigen be nepenheid opsluit, maar met alle voelho rens van zijn wezen in aanraking blijft met het veelzijdige leven. Harmonisch noemen wij Goethe's be staan, wijl liij verbinding teweegbracht tusscben dc tegenstrijdige levensmachten, wijl hij als een brandpunt van bswustzijn dc stralen van ganscli dén wijden levens- cirkel opving, wijl hij uit alle verscheiden heid een levenseenheid tezamcnvocgdc. Hij was dichter, maar tevens natuurvorscher; ambtenaar maar tevens artist; wijsgqer maar tevens maatschappelijk menscb. Men kan niet zeggen, .dat hij het één of het an der was, maar lnj was het alles bijeen. In zijn machtige schepping, den Faust. bezitten wij in dichterlijke gestalte zijn beeld. Faust, die door ^cn nameloos verlan gen naar weten, door een ontcmbaren da dendrang, door een onverzadigbaren levens honger gedreven, zich aan den duivel ver koopt. Het offer van zijn gan9che bestaan is hem niet te groot, als hij daarmee de bevrediging van zijn innerlijke levensdrift koopen kan. Aldus krijgt bij gelegenheid, zijn persoon lijkheid ten volle te ontplooien. Maar al lengs ervaart bij, dat dit slechts mogelijk is door voortdurenden arbeid en inspan ning. Uiterlijke aantrekkelijkheden ver liezen bij kennismaking haar bekoring, maar de daad in dienst van de samonle- ving brengt do ware voldoening. Niet door het genot, dat hem van alle zijden zoo rij kelijk toevloeit, laat hij zich bedrieg m, maar strevend naar telkens hoogerc doel einden wordt hij door dc engelen omhoog gevoerd. Zij het dan in het be6ef, dat de mensch dwaalt, zoolang hij leeft. Juist door deze dwalingen immers verrijkt or. loutert hij zijn geest. Het harmonische van Goethe's bestaan openbaart zich niet in de onwankelbare verzekerdheid van het marmeren gods beeld, maar in het gestadig wankelende cn zich wijzigende bot streven van den mensch, die in zijn tijd een gelijkenis van de eeuwig heid ziet Zoo staat na honderd jaren dit rijke, bon te en veelvormige dichterleven wederom voor ons als bet bewonderenswaardig voorbeeld van den gansch zijn wezen leven den mensch. Hebben wij recht, op dit oogenblik Goetbo te hcrdenkcii? De mensch van nu is niet de harmonische mensch, de mensch die al le levensverschijnselen tot dc zijne maakt en ze samenvoegt tot een welsluitend ge heel, niet de mensch, die den zin van het leven erkent. De menscli van nu heeft den zin van het leven prijs gegeven en bemoeit zich uit sluitend met zijn zichtbare, onmiddellijko belangen. De mensch van nu is een ont wricht cn verminkt schepsel, drijftol van de snelheidsmanie en van hot jachtige machine-bedrijf. Dc technische vooruit gang van zijn tijd vindt geen tegenwicht in zijn ziel. De machine, eenmaal zijn slaaf, is zijn meester giworden. Do maatschappij, oenmaal zijn arbeidsveld, is do doolhof, waarin hij verdwaalt. De tegenwoordigo Faust zal den duivel, aan wien hij zicb heeft verkocht, niet ont komen, tenzij ook hij het heelal in zich op neemt en naar telkens lioogere doeleinden gaat streven. „Om gelukkig, om een schep per te worden, dient de menschheid altijd weer tc worden gesterkt door het geloof, dat haar bestaan een bekentenis heeft", zegt een licdcndaagsch dichter. Goctbe, de harmonische menscb, is voor ons geen te rugblik, maar een vooruitzicht op een nog slechts aan verre horizonten glorende toe komst, waarin weer een centrale gedachte den chaos tot kosmos zal vormen. Luchtvaartnieuws. INTERNATIONALE REGISTRATIE VAN VLIEGTUIGEN. In Engeland heeft men dc „British corpo ration register of shipping and aircraft" op gericht, waarbij reeds 1070 burgerlijke vlieg tuigen zijn geregistreerd. Het doel is, om ten behoeve van de luchtvaart een instelling te erkrijgen, die eenzelfde taak verricht als Lloyd's voor de scheepvaart. Dc periodieke inspectie der burgervliegtuigen, die tot dus ver geschiedde vanwege het ministerie van uchtvaart, zal op deze corporatie worden overgedragen, terwijl er plannen bestaan om deze inspecties driemaandelijks inplaats van jaarlijks tc houden. Men hoopt spoedig te zullen komen tot een intemationalo or ganisatie, want met de te verwachten ont wikkeling van het luchtverkeer zal een na tionale regeling niet voldoende zijn. Er zijn reeds onderhandelingen gaande met de be trokken autoriteiten of corporaties in Duitschland, Noorwegen, Italiq, de Vcree- nigde Staten cn Japan. Rainer Maria R i 1 k e. Der Menscb und das Werk von Paul Z e c h. (Wolfgang Jess Verlag in Dresden). Het Oostenrijk van vóór den oorlog be zat twee groote dichters die, oppervlakkig beschouwd, een zeer zonderlinge tegenstel ling vormden, maar een tegenstelling waar in toentertijd dc zware worsteling cn te vens de schoone opbloei van de menschc- lijke geest zich duidelijk en fel demon streerde. Het waren dc ten-onzent nage noeg geheel onbekende Richard Schaukal en de ook in Holland beroemde Rainer Ma rin Rilke. Bij Schaukal bewoog, wendde en keerde bet zich alles rondom de uiterlijkheid van het leven en in 't midden van die uiterlijk heid stond als allervoornaamste de eigen sensitieve persoonlijkheid des dichters. Hij lag nog gevangen in de dwaze cultus der individualiteit en was een kunstenaar die in do verte geleek op iemand als Oscar Wilde. In zijne verzen verscheen hij als een verfijnd groot-stedeling, oen sierlijk en dich terlijk pronker, die gracieus zich voort spoedt door dc mondaine menigte cn die wel dc parade der ijdclheid meespeelt, maar die toch ook telkens weer, door het gebruik van één enkel woord soms, verraadt hoe zeer bij zicb boven dat voozc bestaan verhe ven acht. Daar was, om u een enkel voor beeld tc geven, het volgende kleine, maar zeer tvpcerende gedicht van Schaukal, non vers. waarin al het bijzondere van zijn le venshouding en uitingswijze duidelijk naar voren komt. Het is een moment-opname van wandelende cavalerie-officieren. let op dc stramme elegantie waaiAnede zij hunne in- nerUke levensleegte dekken, en beluister aan het slot de scherp-ironische sneer in het gebed dat de dichter hen zwijgend spreken laat: Kavaliere, bleich und rnit schmalen Gelenken, den Degenkorb von der Kraüsel- maiischette zierlich bedeckl: sie denken an einc Frau im weiszen Snitzenbette; sie haben Schach gespiclt, Hcngstc geprobt, sie beten: Groszer Gott, dicb lobt die glaubige Gemcinde Vernichtc unsre Feinde! Op dezelfde wijze vindt ge in de meeste andere verzen van Schaukal de felle ver beeldingen van het Weenschc leven vóór den oorlog, vroolijk cn decadent, van een wufte elegantie, maar toch niet zonder diepte en fijnheid. En tegenover dat leven plaatst hij in star individualisme de kracht cn hoogheid van het eigen kunstenaar schap: Ein Grande bin icb im offencn Hemd. Ich liebc das Licht das die Welt [überschwcmmt. Ich liebc cin Pfcrd, das baumend sich gegen den Zügel wehrt, Den Juden licb ich den keiner bckehrt. Dcm König lasz ich sagen er sollc klopfcn, wenn er mich storen wolle. Onontkoombaar gevoelt ge bier verwant schap met onze Nieuwe-Gidsers cn daarom mag het merkwaardig heeten, dat Holland eigenlijk nimmer goed kennis heeft geno men van Schaukals poëzie, die tot dc sterk ste cn dc schoonste behoort uit de school van het impressionisme. Holland koos van dc moderne Oostenrijksche dichters Rainer Maria Rilke, Schaukal bleef een onbekende. Von Hofmannsthal was te zeer van Griekscb-klassickc tournure d' esprit, Peter Altenbcrg leek onze burgerlijkheid een ver- loopen dwaas maar in Rilke's mystische religiositeit leefde iels, dat het Hollandsche hart onmiddellijk aansprak. Toch is men bij ons slechts met de halve Rilke klaar geko men, ik bedoel: alleen met de Rilke van vóór dc dieper-grijpende Fransche invloed op hem, dus laat ik zeggen: tot en met „Laurids Brigge". Hot zwaartepunt der Hol landsche belangstelling voor Rilke valt op „Die Wcisc von Liebc und Toddes Cornets Christoph Rilk c", dat veelvuldig gedeclameerd werd, maar dai toch, voor mijn gevoel, het ecnige werk van Rilke is, dat een goedkoop en (ik durf het bijna niet zeggen) lichtelyk-coqucttcerend clement in zich meedraagt. Met meer recht bewonderde men „pas Stundcn b u c h", „Die G e sc h i c h t e n vom 1 i e b c n Got t", het prachtige werk over Auguste Rodin en dc twee declcn „A u f z c i c h n u n- g e n des M a 11 e Laurids B r i g g e". liet is in een kort bestek als dit natuur lijk tot op geen tiende deel tc benaderen, wat wij hebben lief gekregen in den menscli cn den dichter ,dic uit deze werken tot ons kwam. „Das Stundcnbuch" werd voor ons het boek van een modernen God-zoeker, van een mysticus die God trachtte te nade ren van dit óns leven en langs ónze cultuur. Het leek in karakter op dc „Irnitatio" van Thomas A Kempis, meer misschien nog op dc lyrische overdenkingen van Angelus Silesius, voor wien ook God geen wil en noodlot was, maar heiligheid en stilte, voor wie ook „bidden geen vragen of smee- ken was, maar innerlijke verdieping en be zinning. Wat Silesius eens zcide in een van zijn vele, korte, tweeregelige strophen: leb weisz dasz ohne Mich Gott nicht ein (Nu kan lebcn: Werde ich zu nicht, er musz vor Not den Geist aufgeben, kwam bij Rilke sterker en stemmingsvol ler tot uiting, dieper van kleur en ontroe ring: Was wirst du tun, Gott, wenn ich sterbe? Icb bin dein Krug (wenn icb zcrscherbe?) Icb bin dein Trank (wenn ich verderbe?) Bin dein Gewand und dein Gcwerbc. Mit mir vcrlierst du deinen Sinn. Niet slechts de mensch afhankelijk van God, maar God ook afhankelijk van den mensch, het werd in het vers van Rilke op aicpe, wonderlijke wijze begrepen en otr leden, en vanuit hetzelfde begrip dezer eenheid leefde in „Das Stundcnbuc h" het groeien cn rijpen van den mensch in en door God, maar ook het groeien en rijpen van God in cn door den mensch: Du hast dich so uncndlich grosz begonnen an jencm Tage da du uns beganst. und wir sind so gcreift in deinen Sonncn, so breit geworden und so tief gepflanzt, dasz du in Menschen, Engeln und Madonnen dich ruhend jetz volenden kannst. Van sterke bewustmakende kracht was voor velen van ons ook Rilke's verhouding tot den dood. We hadden stellig eenig be sef van wat Keyserling uiteenzette, dat n.l. onze West-Europeesche opvatting van den dood, oppervlakkig beschouwd, minder voornaam lijkt dan die van den Oosterling. Want wij leggen bij het sterven niet den nadruk op een offer, maar op een behou den-blijven, op een vergelding, van leed en smart in een hiernamaals, op een elkaar te rugzien in een betere wereld; liet is dus meer gericht op een ontvangen dan op een geven, terwijl de Oosterling blijkbaar zoo gemakkelijk zijn leven óffert. Maar wat be- teekent dat offer, wanneer men het leven niet bemint. Wie het leven niet ernstig neemt, niet, begrijpt als óók een geschenk vau God, kan er gemakkelijk afstand van doen. Maar een wezenlijk offer brengen is het afstaan van iets dat men voor waar devol houdt. Wanneer wij de dood iets of feren, offeren we iets dat ons lief en kost baar is. Wie sterft, geeft wezenlijk zijn le ven; al bestaat zijn ziel voort, hij geeft zijn Aardsche leven. En dit te kunnen doen zonder een tegciipraestatic te verlangen of tc verwachten, dit beteekent letterlijk: den dood overwinnen, stérker zijn dan de dood cn onkwetsbaar zijn voor den dood. Op deze wijze kan de dood ons niets ontrooven, want alleen hetgeen wij kunnen afstaan, bezitten we wezenlijk. Maar dit schoone mystische inzicht veronderstelt nog een tegenstelling tusschen mensch en dood, cn deze werd voor velen van ons in het vers van Rilke opgeheven. Hij maakte ons er (misschien slechts opnieuw) van bewust boe wij-zelf arbeiden aan onzen dood; onze verhou ding tot den dood is niet passief, maar ac tief; ieder mensch krijgt daardoor zijn ei gen dood, dc door hem-zelf geformeerde: O Herr, gib jodem seinen eigenen Tod, das Sterben dass aus jenem Leben geht, darin er Liebe hatte, Sinn und Not. Dcnn wir sind nur die. Scbalc und das Blatt. Der groszc Tod, den jeder in sich hat, das ist dio Fruclit um den rich alles di-eht. Symbolisch vindt men deze gedachte uit gedrukt in een der „G e s c h i c h t e n vom 1 i eb e n Gott"; daar verschijnt dc dood in de gedaante van een bloem, een won derlijke bloem van Oosterschc kleur cn schoonheid; bet zaad waaruit deze bloem ontspruit is van God afkomstig, maar dc racn9ch zelf kweekte hem op, met verwaar- loozing van alle andere, aArdsche bloemen. Dezelfde overtuiging omtrent den eigen, zelfgemaaktf-n dood vindt ge ook in „L a u- r i ds Brigge" terug bij het sterven van den ouden aristocraat temidden van zijn honden. Mystische bewustwording als waarvan ik hier een paar voorbeelden gaf, en deze be wustwording dan tot uiting gebracht in een innerlijk-bcwogen, sterke, rijke en becld- praebtige taal, hiermede veroverde Ril ke's poëzie welhaast onmiddellijk ook bet Hollandsche hart. En toch is het alsof men ten onzent het betere en laatste gedeelte zijner productie niet aandurft.. Het mag een raadsel heeten dat dit zoo is, want eigenlijk had hij naar het einde van zijn leven ons dichter nabij moeten komen. In de eerste decenniën van zijn volwas sen raensch-zijn en van zijn dichterschap had Rilke naar bet Oosten van Europa ge keken, dc Russische invloed^is vooral in „Die Geschichten vom 1 i e b e n Gott" duidelijk merkbaar. Later keek hij naar bet Europeesche Zuiden cn Westen: Italië, Spanje, maar vooral Frankrijk, en dit had aanvankelijk eenigc stagnatie in zijn eigen productie tengevolge. Tusschen „Die Aufzcichnungcn des Ma 11e Laurids Brigge" cn dc „So- nette an Orpheus" was Rilke in dienst van vreemde dichters. Zelf onderging hl] dien tijd als een diep adem-halen. Hij ver taalde, zooals men weet, Gide's „Retour dc 1'enfant prodiguc", de sonnet ten van Louise Labé, de verzen Paul Valéry. Door deze belangstelling in het werk van anderen braken in Rilke zelf nieuwe diop- ten open. Hij had nooit do prikkel der we reld rond-hem kunnen missen, maar min der nog dan vroeger was het nu de uiter lijkheid dier wereld die hem boeide; hij zocht wat er achter het maskor school cn daaraan gaf hij zich over, gewillig als een kind. Hij zeido toen ergens: „Ich sche manchen Tag alle Kreatur mit der Sorgc an, es konnte in ihr cin Schmcrz ausbrfchcn, der sic schreien macht, s' grosz ist meine Angst vor dêm Misbrauch, den der Korper in so vielem mit der Seelc treibt, die in den Tieren Ruhc bat und in den Engeln erst Sichcrheit". Uit dit diep-verbonden-zijn met den on derstroom van alle dingen ontstonden zijn „Sonette an Orphcu s", zijn „Duin e- ser Elegien" cn zijno Franscho verzen uit dien laatsten tijd, o.a. „Les Roses". Het lijkt mij een groote verdienste van Paul Zoch, dat hij in zijn bovengenoemd boek, het volle licht laat vallen op dien twééden Rilke en voor dezen een belangstelling en een waardeering laat groeien, welke, naar het mij voorkomt, juist Holland noodig heeft. HERMAN POORT.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 16